You are on page 1of 12

Isotopengeologie

Een isotoop is een variant van eenzelfde element waarbij het aantal protonen gelijk blijft, maar er
een verandering is in het aantal neutronen en aldus de atoommassa.

Meest gekende en oudste vorm van isotopengeologie? Ouderdomsbepaling a.d.h.v. radioactieve


isotopen.  Isotopische, radiometrische dateringsmethode.  gebruiken voor absolute
ouderdomsinformatie.

 Radiometrische ‘klokken’

Isotopische tracers: isotopische samenstelling aanwenden als informatiebron over de oorsprong en


ontstaanswijze van magmatische gesteenten.

Isotopische fractionatie: isotopen van lichte elementen kunnen gefractioneerd worden door fysische
en chemische processen. Een belangrijke parameter die de fractionering van lichte isotopen gaat
beïnvloeden is de temperatuur en de isotopische studies van elementen zoals zuurstof worden dan
ook dikwijls aangewend in de paleothermometrie.  vb. Lichte zuurstofisotopen gaan eerst
verdampen want zijn lichter, waardoor wolken aangerijkt worden met deze lichtere isotopen -10‰.
Als het regent zullen er zwaardere isotopen dalen met de regen dus zal de wolk weer lichter zijn en
aangerijkt zijn aan de lichte isotoop -15‰…

Uitleg figuur: de y-as beschrijft het aantal protonen, dus de atoomgetallen


De x-as beschrijft het aantal neutronen.
Isobaar: waarbij atoomgetal wel +1
Maar massa gaat gelijk blijven
door extra neutron.
H1

Isotopengeologie gebaseerd op een accurate en precieze bepaling van de concentratie en van de


isotopische samenstelling.

Meting van radioactieve straling: α-, β-, γ-straling


14 14 −¿¿
C→ N + β +ν+Q
Proportionele gasteller(PGC): Geiger-Muller type teller.
PGC gevuld met CO2 dat het C bevat van het te onderzoeken monster. Elk 14 C atoom dat
desintegreert stelt een β-deeltje vrij dat het gas ioniseert. Gevormde positieve ionen bewegen naar
de kathode en veroorzaken een stroompuls die geregistreerd wordt.
 Aantal pulsen per tijdseenheid is een directe maat voor 14 C –activiteit van het onderzochte
monster en dus voor zijn ouderdom.

De vloeistof-scintillatieteller(LSC):
Het principe van de scintillatieteller bestaat erin dat de energie die vrijkomt bij een
radioactieve desintegratie niet wordt aangewend voor ionisatie van het medium maar voor excitatie
van elektronen die bij het terugvallen naar de grondtoestand een lichtpuls uitsturen.

Belangrijk: reductie achtergrond(straling)

Massaspectrometrie
De klassieke massaspectrometer:
Een massaspectrometer is een instrument dat elektrisch geladen atomen (of moleculen) of ionen
scheidt op basis van hun massa. Dit element dient uiteraard eerst uit het te onderzoeken mineraal
of gesteente zuiver (maar niet kwantitatief) afgescheiden te worden van de overige
bestanddelen.
Een massaspectrometer bestaat uit: - een ionisatiekamer(monster wordt gebombardeerd met
elektronen)
- een elektromagneet (de analysator): magnetisch veld en
dwingt ionen in cirkelvormige banen
- een collector of detector: ionenbundel wordt geneutraliseerd

Isotopendilutie: concentratie van het element bepalen


Hiertoe wordt de oplossing waarin de concentratie van het element niet gekend is (maar
waarvan de isotopische samenstelling reeds werd bepaald) gemengd met een oplossing met gekende
hoeveelheid van het element en eveneens gekende maar sterk verschillende isotopische
samenstelling (= de spike). Het mengsel wordt door de MS gestuurd en men meet de isotopische
samenstelling van het mengsel. 

H2: radioactief verval en radiometrische tijdsbepaling.

α-verval: atoomkern verliest een α-deeltje, een fragment dat overeenkomt met een 4 He deeltje. De
massa zal met 4 afnemen, aangezien het aantal neutronen en protonen elk met 2 afneemt.
Atoomnummer neemt af met 2. Na dit verval bevindt de dochterkern zich in grondtoestand of
geëxciteerde toestand, waarna de grondtoestand kan bereikt worden door uitsturen γ-straling.
Komt enkel voor bij zware nucliden.
−¿¿ +¿¿
Het β (negatron) en het β (positron) verval:
Bij het negatron verval wordt een elektron uit de kern gestoten, waardoor een neutron wordt
omgezet tot een proton  Atoomgetal + 1 en aantal neutronen -1  massa blijft gelijk  Isobaar
verval.
Bij het positron verval wordt een deeltje met gelijkwaardige massa van een elektron uit de kern
gestoten, maar met een positieve lading. Hierbij wordt een proton omgezet tot een neutron 
atoomgetal -1 en aantal neutronen +1  massa blijft gelijk  isobaar verval.
Dochterkern kan ook hier in geëxciteerde toestand verkeren, waarna grondtoestand bereikt kan
worden door uitsturen van γ-straling.
Positron-annihilatie:
Elektronenvangst
Extra-nucleair elektron wordt in de kern gevangen  veroorzaakt isobarische verandering waarbij
het atoomnummer -1 en neutronen +1, gelijkaardig aan positron verval. De leeggekomen plaats
wordt opgevuld door elektronen uit hogere schillen en dit gebeurt met de emissie van X-stralen.
Kernsplijting
Atoomkern splijt in 2 fragmenten, waarbij een zeer grote hoeveelheid energie vrijkomt. Meestal bij
zware nucliden. Kernsplijting is doorgaans asymmetrisch  beide fragmenten hebben een ongelijke
massa en dochterkernen zijn niet steeds dezelfde.
Bij elke fissie komen een aantal neutronen vrij die op hun beurt in staat zijn een nieuwe fissie op te
wekken.
Basiswetten van het radioactief verval
Volledig onafhankelijk van uitwendige fysische en chemische factoren!!
instabiele moedernuclide P desintegreert naar een dochternuclide D dat gelijk is aan het aantal
moederatomen d N P/dt dat per tijdseenheid omgezet wordt, en is enkel afhankelijk van het aantal
moederatomen N P dat voor handen is.
λ=vervalconstante= de kans dat een desintegratie plaatsvindt uitgedrukt in atomen per atoom en per
tijdseenheid.  d N P/dt = -λ N P
Integratie van deze vergelijking waarbij we rekening houden met het feit dat op tijdstip = 0 het aantal
N P=(N P )0  N P=(N P)0 e− λt
(N P)0 is vaak niet gekend en deze vergelijking is dan niet bruikbaar, maar wat we wel kunnen
bepalen is het huidige aantal moedernucliden en dochternucliden in het monster.
λt λt
(N P)0 ¿ N P e en rekening houden dat N D=( N P )0−N P  N D=N P (e −1)
1 ND
 t= ln
λ N P +1
Halveringstijd = tijd die nodig is om het aantal oudernucliden tot op de helft te reduceren.
 T 1/ 2=¿ln2/λ = 0.693/λ
λT 1/ 2
 (N P)0 /2 = (N P)0 e
Vertakt verval

K-Ar verval: zal enerzijds overgaan naar Ca en anderzijds naar Ar. We krijgen plotseling inert gas, kan
snel diffunderen, uit systeem ontsnappen.
Examenvragen

Definities:

Seculair evenwicht = evenwicht waarbij voor beide radioactieve leden van de reeks het aantal
atomen evenredig is met hun halveringstijd.
λP
ND1 = ¿
λ1 − λP
Beschrijft een reciprook verband, als λ P< λ 1 betekent dit
NP dat λ P grotere halfwaardetijd heeft. Deze factor zal snel
naar 0 gaan en is dus verwaarloosbaar.

Dit wordt dan verder vereenvoudigd naar N D1 = ( λ P / λ 1−λ P ¿ NP maar als λ P << λ 1 kan λ P

geschrapt worden waardoor dit verder vereenvoudigd wordt naar

ND1 λ 1 = λ P NP of NP/ ND1 = λ 1 /λ P = (T 1/ 2 ¿ P /¿ waarbij de verhoudingen van de concentraties

dan de verhoudingen van de lambda’s voorstellen of van de halfwaardetijd.

Algemeen: NDn λ n=...=N D 2 λ2=N D 1 λ1=N P λ P

Als λ P << λ 1 kunnen we de vergelijking zodanig vereenvoudigen dat we een seculair gewicht
overhouden, waarbij de verhouding van de isotopen in de vervalreeks constant is en in evenwicht
zijn met elkaar, en dat er een evenwicht is in de betrokken lambda’s of de betrokken
halfwaardetijden.

40
Ar
¿ λe 40
K (e λt −1)
J-factor = De 40 Ar ¿ / 39 Ar verhouding wordt gegeven door =
λ K t irr ∫ σ ( E ) ϕ ( E ) dE
39 39
Ar

Een absolute bepaling van de hoeveelheid 39 Ar na bestraling is onmogelijk omdat σ ( E ) ϕ ( E ) dE niet


te bepalen valt.
39
λK
Men definieert daarom de factor J, een kalibratiefactor: J = t irr ∫ σ ( E ) ϕ ( E ) dE waarin
40
λe
K
40
Ar ¿ (e λt −1)
s

eigenlijk alles zit wat we kwijt willen. Hierdoor wordt de eerste vergelijking: ( 39 ¿ s=
Ar J
waarbij ¿ gemeten wordt met de massaspectrometer en waarbij λ t s (ouderdomsstandaard t s )
λt s
gekend is. Hieruit wordt dan J berekend J = (e −1)
¿¿

Isotopendilutie = Bij isotopendilutie wordt de oplossing waarin de concentratie van het element
niet gekend is (maar waarvan de isotopische samenstelling reeds werd bepaald) gemengd met een
oplossing met gekende hoeveelheid van het element en eveneens gekende maar sterk
verschillende isotopische samenstelling (= de spike). Het mengsel wordt door de MS gestuurd en
men meet de isotopische samenstelling van het mengsel.

Voor een element X dat bestaat uit twee isotopen a X en b X (de superscripts a en b staan voor het
massagetal) wordt de gemeten verhouding Rm van beide isotopen in het mengsel gegeven door
a a
X N N + XS S
Rm = b b
X N N + XS S

Waarbij N = aantal atomen van X in de onbekende oplossing


S = aantal atomen van X in de spike
a
X N = atomaire abundantie van isotoop a X in de onbekende oplossing, enz...
N is de enige onbekende
a b
[ X S−Rm X S ]
Schrijven we deze vgl. expliciet naar N dan bekomen we N = S b a
[ Rm X N − X N ]
Voordelen van isotopen dilutie: X moet niet kwantitatief afgescheiden worden + zeer gevoelige
methode.

Nadelen: Analysetijd.

1
Crustale verblijfsouderdom = Crustal Residence Age (CRA) = t CHUR= ln ¿ ¿
λ

Wat we bij de crustale verblijfsouderdom eigenlijk gaan doen is de t CHUR berekenen waarop het
gesteente zich geochemisch losmaakte uit het CHUR reservoir.

Want dit kan bijvoorbeeld een onderschatting zijn, bv. Partiële opsmelting van een deel van de
mantel dat al fase van opsmelting ondergaan had.
143
Nd
Bij een gesteente: 144 = ¿ (e λt−1 ¿
Nd

¿=¿
143 147
Nd Sm λ t
144 = ¿ (e ¿ ¿ λ t CHUR−1)+ 144 (e CHUR
−1) ¿
Nd Nd
1
t CHUR= ln ¿ ¿
λ

Wegens de chemische verwantschap van Nd en Sm wordt de Sm/Nd verhouding van een gesteente
slechts in geringe mate gewijzigd door exogene processen bv. Erosie en zelfs door metamorfose.
Fijne detritische gesteenten zoals schiefers blijken dezelfde verhouding te bezitten als de
magmatische oorsprongsgesteenten waar zij afkomstig van zijn. . Hieruit volgt dat de CHUR-
modelouderdom van een gesteente informatie verschaft over het tijdstip waarop de bestanddelen in
dit gesteente zich losgemaakt hebben van het “uniform aardreservoir” en definitief in de korst
opgenomen werden. In dit geval heeft tCHUR een zeer specifieke geologische betekenis: het is nl.
de crustale verblijfsouderdom.
Aangezien de differentiatie van een korstgesteente eigenlijk uit de mantel plaatsvindt die een
verarmde samenstelling kan hebben en niet uit het CHUR reservoir kan deze ouderdom een
onderschatting zijn van het werkelijk tijdstip van afscheiding.

Sr geochemie in carbonaten = Lacustriene carbonaten (afgesloten meren) herin zegt de verhouding


van 87Sr/86Sr ons iets over de lithologie en ouderdom van de brongesteenten op het moment dat de
carbonaten worden afgezet. 87Sr/86Sr en de concentratie aan Sr worden gebruikt als indicatoren. In
een lacustrien meer is er gelaagdheid en die gelaagdheid zegt ons iets over de samenstelling van het
water en toont verschillende 87Sr/86Sr en [Sr] waarden.

Zo wijzen hoge 87Sr/86Sr + lage [Sr] op oude kristallijne gesteenten waaronder bv graniet/gneiss als
brongesteente.

Lage 87Sr/86Sr wijzen op jonge vulkanieten als brongesteente.

In fluviatiele systemen, is het het afwateringsgebied dat bijdrage levert aan water gekoppeld aan de
lithologie en ouderdom t van de brongesteenten. Zo kan bv de zalmpopulatie en verspreiding in kaart
worden gebracht, door CaCO3 in het binnenoorbeentje: otoliet met groeiringen. Via de 87Sr/86Sr
verhouding kan de migratie in kaart worden gebracht. Het centrum van de otoliet is eigen aan
riviersystemen, dus de centrale 87Sr/86Sr verhouding is van riviersystemen. De buitenzijde van de
otoliet is eigen aan de oceanen en is redelijk gehomogeniseerd. De oceaan heeft een karakteristieke
signatuur in het 87Sr/86Sr gehalte.  0,70906 en dit komt omdat de oceanische residentie tijd > de
gemiddelde mengtijd (circulatie). Zo is de 87Sr/86Sr bij moderne mariene carbonaten overal dezelfde.

s-component (15%) = oude ‘sialische’ (granitische) korst. 87Sr/86Sr = 0,720

v-component (25%) = jonge vulkanieten = 0,704

c-component(60%) = oudere mariene carbonaten = 0,708

R-proces = rapid proces = is een proces dat enkel kan gebeuren fracties van een seconde voor en
tijdens een supernova. Wanneer Si-burning stilvalt omdat de reacties stoppen bij het zeer stabiele
56
Fe, wordt de ineenstortende dense kern van een contracterende zware ster niet meer
gestabiliseerd door exotherme reactie. Gravitatie neemt de bovenhand en de intussen sterk
gekrompen, gecompacteerde kern van een paar 1000 km doorsnede wordt in fracties van een
seconde verder ingeklapt tot een sfeer van hoogstens 100 km doorsnede. Hierbij wordt de materie
dus zodanig gecompacteerd dat dichtheden die significant hoger zijn dan de dichtheid van
atoomkernen worden bekomen. Het is de ‘rebound’ van deze instorting die de kern laat
uiteenspatten en een enorme schokgolf de interstellaire ruimte instuurt. Een groot deel van de dense
kernmaterie wordt hierbij door zogenaamde foto-desintegratie vernietigd en hoog-energetisch
(sub)atomaire deeltjes worden aldus mee vrijgesteld.
56
Fe + γ  13 4He + 4 1n
4
He + γ  2 1H + 2 1n
Deze reacties stellen dus grote hoeveelheden hoog-energetische, vrije neutronen ( 1n) en protonen
(1H) vrij. Deze hoog-energetische, hoge neutronenflux kan dan weer worden ingevangen door
elementen in de flarden van de buitenste sterrenlagen en wat men noemt, explosieve
nucleosynthetische processen op gang brengen. Deze neutron capture aan dit snel tempo is het r-
proces. Doordat het proces zo snel gaat krijgen instabiele isotopen niet langer de tijd om te vervallen
voordat ze het volgende neutron hebben ingevangen. Hierbij kan bijvoorbeeld het stabiele 65Cu dus
opeens meerdere neutronen invangen om zichzelf terug te vinden als het instabiele 70Cu dat dan
vervalt tot het stabiele 70Zn.
65
Cu + 5 1n  70Cu + γ
−¿¿
70
Cu  70Zn + β−¿+ ν ¿

Het r-proces produceert de zwaarste isotopen van een gegeven element en resulteert in grote
sprongen in de nuclidenkaart richting hogere neutronengetallen.

Vragen:
Leg het principe uit van de menghyperbool met indien nodig formules en figuren.

Het gaat uit van de volgende redenering. Beschouwt men een mengsel van twee componenten A
(bv. graniet) en B (bv. basaltisch magma) die een verschillend Sr gehalte hebben met
daarenboven ook een verschillende87 Sr ¿86 Sr verhouding. Stelt men dat beide componenten
A
gemengd worden. De factor f noemt men de mengfactor: f = waarbij A de
A +B
gewichtshoeveelheid van component A en B de gewichtshoeveelheid van component B,
voorstelt. Stelt men dat Sr A en Sr B de gewichtsconcentraties van Sr in A en B zijn, dan wordt
de gewichtsconcentratie van Sr in het mengsel (M) gegeven door:
A Sr A + B Sr B
Sr M = =f Sr A +(1−f ) Sr B (1)
A+ B

Ab87SrA en Ab86SrA stellen de isotopische abundantie van beide Sr isotopen in component A voor
Ab87SrB en Ab86SrB stellen de isotopische abundantie van beide Sr isotopen in component B voor
RA is de 87Sr/86Sr verhouding in A, RB is de 87Sr/86Sr verhouding in B.

Zo wordt het totaal aantal 87Sr atomen per gram mengsel gegeven door (N a = getal van Avogadro,
WA=atoomgewicht van, Sr in A en WB idem in B.
87
Na Na
SrM= SrA (Ab87SrA) f + SrB (Ab87SrB) (1 – f)
WA WA

86
Na Na
SrM= SrA (Ab86SrA) f + SrB (Ab86SrB) (1 – f)
WA WA
Als we aannemen dat WA ≈ WB en dat de abundanties van 86Sr in A en B gelijk zijn.
¿

Of ¿ (2)

Als we (1) expliciet stellen naar f en dit substitueren in (2) krijgen we:
¿

Leg het principe uit in verband met de crustale verblijfsouderdom in een pelitisch gesteente. Geef
indien nodig formules en figuren.

Wegens de chemische verwantschap van Nd en Sm wordt de Sm/Nd verhouding van een gesteente
slechts in geringe mate gewijzigd door exogene processen bv. Erosie en zelfs door metamorfose.
Fijne detritische gesteenten zoals schiefers blijken dezelfde verhouding te bezitten als de
magmatische oorsprongsgesteenten waar zij afkomstig van zijn. . Hieruit volgt dat de CHUR-
modelouderdom van een gesteente informatie verschaft over het tijdstip waarop de bestanddelen in
dit gesteente zich losgemaakt hebben van het “uniform aardreservoir” en definitief in de korst
opgenomen werden. In dit geval heeft tCHUR een zeer specifieke geologische betekenis: het is nl.
de crustale verblijfsouderdom.
Aangezien de differentiatie van een korstgesteente eigenlijk uit de mantel plaatsvindt die een
verarmde samenstelling kan hebben en niet uit het CHUR reservoir kan deze ouderdom een
onderschatting zijn (Fig. 5.6) van het werkelijk tijdstip van afscheiding.

Bespreek Holmes-Houtermans + figuur, en hoe kan men hiervan de ouderdom van de aarde mee
bepalen?

Om de evolutie van de isotopische samenstelling van Pb te beschrijven. Het model gaat uit van de
volgende basisveronderstellingen.

- In de primitieve vloeibare aarde was U (en Th) volledig homogeen verdeeld.


- De primitieve aarde bevatte een hoeveelheid initieel Pb; dit Pb was ook homogeen verdeeld
en had overal dezelfde isotopische samenstelling. (nl. deze van troiliet).
- De primitieve aarde werd vast op het tijdstip T (van het heden). Hierbij ontstonden kleine
regionale verschillen in de U/Pb verhouding. De plaatselijke samenstelling van het
aardreservoir wordt daarom getypeerd door zijn µ-waarde(= de verhouding 238U/204Pb; de
huidige µ-waarde varieert tussen 8 en 10).
- De isotopische samenstelling van het lood in het aardreservoir veranderde vervolgens enkel
als gevolg van het radioactief verval van U (en Th).

De evolutie van de isotopische samenstelling van lood in het “aardreservoir” in de loop van de
206
Pb
tijd wordt dan gegeven door: 204
=¿
Pb
207
Pb
204
=¿
Pb

Beide vergelijkingen leveren dus een curve op die, vertrekkende van de troiliet samenstelling, het
verloop weergeeft van de isotopische samenstelling van het lood in het aardreservoir in de loop van
de tijd. Deze curve noemt de groeicurve en is afhankelijk van µ.

207 λU 5 T λU 5 t
Pb (e −e )
Na deling van vergelijkingen en herschikking: ( 204 )−¿ ¿ = 7.253 * 10-3 λ T λ t
Pb (e −e )
U8 U8

Dit is een vergelijking die vergelijkbaar is met de lood-lood ouderdomsvergelijking. Zij geeft aan dat,
welke de waarde van μ in het aardreservoir ook weze, alle gesteenten in dit reservoir op eenzelfde
tijdstip t op één en dezelfde rechte liggen in het HH-diagram.

Als er nu op een bepaald tijdstip t (van het heden) een loodertsafzetting (bv. galeniet) plaatsvindt
dan zal het Pb in dit erts een isotopische samenstelling hebben van het reservoir op het tijdstip t en
deze samenstelling zal zich niet meer wijzigen in de loop van de tijd aangezien galeniet vrijwel geen U
bevat. Aangezien T en de primitieve samenstelling van Pb gekend zijn, laat deze formule dus toe de
ouderdom van de ertsafzetting te berekenen op basis van de isotopische samenstelling van het Pb in
het galeniet. Hierbij gaat men dus uit van de veronderstelling dat het lood dat tot galeniet is
uitgekristalliseerd, rechtstreeks werd onttrokken uit het aardreservoir, waarvoor de evolutie van de
isotopische samenstelling gegeven wordt door vergelijking (6.6). Dit is wat men noemt de gewoon-
lood datering op basis van een éénfasig evolutiemodel (Fig. 6.12; Tab. 6.3). De resulterende
ouderdom is dus een modelouderdom. Alle loodertsen met dezelfde ouderdom liggen dus in het HH-
diagram op één rechte waarvan de helling bepaald wordt door t en die door het punt
(207Pb/204Pb)o, (206Pb/204Pb)o gaat.

Het model kan ook andersom toegepast worden d.w.z. als men de ouderdom van een galeniet-erts
kent dan kan men op basis van de isotopische samenstelling van het Pb in het erts de ouderdom van
de aarde berekenen. De hellingen van de isochronen in het Pb-Pb diagram (Fig. 6.12) kunnen
geïnterpoleerd worden (Tab. 6.3) en leveren de ouderdom van het bewust Pb-erts en de evolutie van
hun isotopische samenstelling kan (gebaseerd op een specifieke μ-waarde) van het diagram
worden afgelezen.

Bespreek Concordiadiagram
206
Pb¿ ( λ t ) 207
Pb¿ ( λ t )
238
= e −1
U8
en 235
= e −1
U5

U U

Als we nu deze verhoudingen die dezelfde waarde van t opleveren t.o.v. elkaar uitzetten in een
diagram dan zullen deze punten zich ordenen langs een curve, de zogenaamde concordia curve of
curve van de concordante verhoudingen en de bovenstaande vergelijkingen kunnen dus als de
parametervergelijkingen van deze curve beschouwd worden. De curve is uiteraard niet lineair
omwille van het verval van de twee technieken en dus andere desintegratieconstanten. Met deze
paramtervergelijkingen spreekt men van een Wetherill concordia diagram.

Het concordiadiagram kan aangewend worden om discordante U-Pb ouderdomsbepalingen te


onderzoeken en te interpreteren. Indien het U-Pb systeem gesloten bleef, zouden beide U-Pb
ouderdommen immers steeds dezelfde of concordante ouderdom moeten opleveren. Was dit niet
zo, wordt de concordia curve verlaten en krijgen we een discordant patroon.

Episodisch loodverlies: mineraal verliest een deel van zijn radiogeen lood op het tijdstip t’ na zijn
ontstaan waarna het systeem zich weer sluit en de verdere accumulatie van radiogeen lood weer
normaal verder verloopt tot op heden. Als we de concordia curve afgaan gaan 206Pb* en 207Pb* zich
beginnen accumuleren. Bij metamorfose op 2,5 zullen kristallen op een verschillende manier
reageren. Er zijn kristallen waar niets gebeurt en er zijn kristallen dia radiogeen Pb verliezen. Bij
verlies van AL het radiogeen lood komen we terug bij de oorsprong en dit wordt dan gedefinieerd
door een rechte. Er zijn ook mineralen die slechts een deel van hun radiogeen lood gaan verliezen,
dit is afhankelijk van de morfologie en grootte van de kristallen. Hierbij kunnen we in punt Q
terechtkomen. Na metamorfose sluit het systeem zich weer en begint het radiogeen lood zich weer
te accumuleren. De discordia curve zal dan ook opschuiven.

Het systeem dat al zijn radiogeen lood had verloren begint opnieuw te accumuleren langs concordia,
wel maar voor dezelfde tijd als resterend is bij het proces waar niks verloren is gegaan, dus 1 miljard
jaar, dan kunnen we opnieuw discordia trekken. Q zal ook migreren en het punt wordt bepaald door
de verhouding op Discordia 1. Diezelfde verhouding(I/L) wordt uitgezet op discordia 2 en zo
verkrijgen we dat punt op discordia 2. Hoe kleiner I/L hoe belangrijker het verlies.

Continu Pb-verlies: er vindt continue diffusie plaats van radiogeen lood, waarbij het systeem dus
nooit gesloten is. De diffusie wordt bepaald door de diffusiecoëfficiënt D (cm²/a) en is dus afhankelijk
van de korrelgrootte en de [Pb] gradiënt. Deze vorm van Pb-verlies kan soms leiden tot iets wat lijkt
op een discordia curve, maar is eigenlijk niet interpreteerbaar. Hiervoor wordt het diffusiemodel van
Tilton gebruikt, waarbij een lineair verband verkregen wordt maar door continue loodverlies is het
niet interpreteerbaar aan de eindpunten. Zolang het onderste snijpunt oud is goed???

Pb-verlies door dilatantie: kirstalroosters van U-houdende mineralen zoals zirkoon kunnen
beschadigd zijn door de energie die vrijkomt bij radioactief verval. Dit proces leidt uiteindelijk naar
volledige metamictisatie van het kristal. Hierbij worden microcapillaire holten gecreëerd waarin zich
water opstapelt en waarin het radiogeen Pb zich verzamelt. Vooral Tera Wasserburg wordt hier
toegepast. Hierbij worden de 238U/206Pb (x-as) en de 207Pb/206Pb (y-as) verhoudingen t.o.v. elkaar
uitgezet. Discordialijnen kunnen ook geinterpreteerd worden als een gevolg van variabele initiële Pb-
contaminatie. Vooral in minerale systemen waar Pb als belangrijk sporenelement aanwezig kan zijn.
(Bv. Apatiet) Daarbij zal het snijpunt van de discordia met de concordia de ouderdom opleveren en
het snijpunt met de y-as de initiële lood-samenstelling geven.

Bespreek het r-proces bij nucleosynthese. Situeer en geef een schets. Bespreek de reactie van 65
Cu naar 70 Zn.

r-proces is één van de processen die enkel kan gebeuren fracties van een seconde voor en tijdens
een supernova. Wanneer Si-burning stilvalt omdat de reacties stoppen bij het zeer stabiele 56Fe,
wordt de ineenstortende dense kern van een contracterende zware ster niet meer
gestabiliseerd door exotherme reactie. Gravitatie neemt de bovenhand en de intussen sterk
gekrompen, gecompacteerde kern van een paar 1000 km doorsnede wordt in fracties van een
seconde verder ingeklapt tot een sfeer van hoogstens 100 km doorsnede. Hierbij wordt de
materie dusdanig gecompacteerd dat dichtheden die significant hoger zijn dan de dichtheid van
atoomkernen (honderden miljarden kg/cm³! en dit in tienden van een seconde) worden bekomen.
Het is de “rebound” van deze instorting die de kern laat uiteenspatten en een enorme schokgolf de
interstellaire ruimte instuurt. Een groot deel van de dense kernmaterie wordt hierbij door zgn.
foto-desintegratie vernietigd en hoog-energetische (sub)atomaire deeltjes worden aldus mee
vrijgesteld. Zelfs 56Fe wordt niet ontzien: 56Fe + γ→ 134He +41n 4He + γ→ 21H +21n Deze reacties
stellen dus grote hoeveelheden hoog-energetische, vrije neutronen (1n) en protonen (1H) vrij.
Deze hoog-energetische, hoge neutronenflux kan dan weer worden ingevangen door elementen
in de flarden van de buitenste sterrenlagen en wat ment noemt, explosieve nucleosynthetische
processen op gang brengen. Deze neutron capture aan dit snel tempo wordt het r-proces of rapid-
proces genoemd. Doordat het proces zo snel gaat krijgen instabiele isotopen niet langer de tijd om
te vervallen voordat ze het volgende neutron hebben ingevangen. Hierbij kan bijvoorbeeld het
stabiele 65Cu dus opeens meerdere neutronen invangen om zichzelf terug te vinden als het
instabiele 70Cu, dat dan vervalt tot het stabiele 70Zn: 65Cu + 51n →70Cu + γ70Cu →70Zn + β- + ν-

108 Het r-proces produceert de zwaarste (neutronen-rijkste) isotopen van een gegeven element en
resulteert in grote sprongen in de nucliden kaart richting hogere neutronengetallen (zie
onderstaande figuur). Het r-proces duurt slechts enkele seconden (1 – 100 s) en vindt plaats
gedurende de piekactiviteit van de supernova. Aan dit proces is een maximum verbonden en
isotopen met Z > 90 zijn zeer onstabiel in de hoge neutron en proton-fluxen en verbrokkelen door
nucleare fissie tot opnieuw lichtere fragmenten. Kernen van isotopen met zgn. neutron magic
numbers(stabiele kernen met specifieke neutrongetallen en –configuraties) worden in dit
proces makkelijk aangemaakt, zijn zeer stabiel en zijn in de natuur zo heel abundant. Voorbeelden
zijn N = 50, 82, 126, corresponderend aan isotopen van Sr, Zr, Ba en P

You might also like