You are on page 1of 24

lOMoARcPSD|6525763

Samenvatting-traumatologie-geriatrie

Traumatologie (UC Leuven-Limburg)

StuDocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit


Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)
lOMoARcPSD|6525763

TRAUMATOLOGIE
1. Definitie
= onderdeel van de chirurgie dat zich specifiek bezighoudt met letsels veroorzaakt door traumata
2. Soorten letsels
Onderscheid in letsels is afhankelijk van de ernst en de getroffen weefsels
2.1 Contusie (kneuzing)
= letsel van weke weefsels zoals huid, onderhuids weefsel, spieren of pezen zonder anatomische
onderbreking
Symptomen: zwelling, pijn, soms blauwe plek
Behandeling: RICE (rust, ijs, compressie, elevatie)
2.2 Ruptuur (scheur)
= geheel of gedeeltelijk doorscheuren van een spier of pees
2.3 Distorsie (verrekking)
= overrekking van kapsel of ligamenten van een gewricht
Symptomen: zwelling, pijn, functieverlies (volledige scheur  instabiliteit)
Behandeling: RICE + punctie indien nodig
2.4 Luxatie (ontwrichting)
= uit de kom gaan van gewricht, contact tussen gewrichtsoppervlakken gaat verloren
In combinatie met fractuur  luxatie-fractuur of fractuur-luxatie
2.5 Fractuur (breuk)
= onderbreking in de continuïteit van het bot
3. Indeling van fracturen
3.1 Traumatische fracturen
= uitwendige kracht is groter dan de weerstand van het bot
- direct geweld  val op hand, hand is gebroken
- indirect geweld  val op hand, elleboog is gebroken
- inwendige kracht  breuken als gevolg van epilepsiestuiptrekkingen
3.2 Spontane fracturen
= normale kracht maar bot is verzwakt door bijvoorbeeld osteoporose of een tumor
- insufficiëntiefractuur
3.3 Stressfracturen
= door herhaalde beweging of belasting ziet men een barstje dat uitbreidt over het bot maar tegelijkertijd
ook al tekenen van heling vertoont
- vermoeidheidsfractuur
3.4 Fracturen bij kinderen
Verschillend van fracturen bij volwassen om 2 redenen:
- bot is elastischer  groenhoutfractuur, eerst buigen dan breken
- aanwezigheid van groeischijven  kraakbeen, minder weerstandig dan bot (epiphysiolyse)
3.5 Indeling volgens vorm
- dwars  door direct trauma
- schuin  door indirect geweld
- spiraal  door inwendig geweld (skibot, voet blijft zitten en been draait)
- compressie  spongieus bot wordt samengedrukt door indirect geweld (wervel door val)
- communitief  verbrijzeling
- impactie  opstuiking
- avulsie  afrukking
- fractuur-luxatie  breuk + ontwrichting

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

3.6 Open versus gesloten fractuur


Wordt bepaald door het al dan niet onderbreken van weke weefsels rond de fractuur
Gustillo/Anderson deelde open fracturen op in 3 graden:
1. Breukpunt die huid van binnen naar buiten perforeert  wonde < 1 cm
2. Wonde door geweld van binnen naar buiten, bevuiling huid  wonde 1 tot 10 cm
3. Wonde met weefselverlies en andere shit  wonde > 10 cm
3.7 Indeling volgens verplaatsing
- onverplaatst
- verplaatst  hoekstand, verschuiving, rotatie, verlenging/verkorting
4. Fractuurheling
We onderscheiden 3 fases die in elkaar overlopen
4.1 Inflammatoire fase
- beschadiging van periost, bloedvaten en spierweefsel
- ontstaan van hematoom en necrose
- inflammatoire reactie (ontstekingsmediatoren en ontstekingscellen)
- vorming van fibrinenetwerk
- symptomen: tumor, dolor, rubor, calor
4.2 Reparatieve fase
- repositie (botten terug op normale plaats)
- callusvorming:
o ingroei van capillairen en fibroblasten
o fibroblasten maken collageen , kraakbeen en botweefsel aan.
o vorming van callus, wordt zichtbaar op radiografie
o eerst fibreus dan kraakbeenderig en dan beenderig
- consolidatie
o botfragmenten gaan versmelten
o eerst uitwendige en later inwendige callusvorming
4.3 Remodelleringsfase
- verdere aanmaak bot
- collageen geeft opnieuw elasticiteit aan bot
- jarenlang proces afhankelijk van soort fractuur
5. Behandelingsprincipes
1ste zorgen: geruststellen, immobilisatie| verdere behandeling: reductie en behoud
Reductie door: uitwendige manipulaties, tracties of door open procedure
5.1 Botheling
- primaire botheling  operatieve behandeling (geen hematoom)
- secundaire botheling  conservatieve behandeling (hematoom)
Keuze berust op verschillende factoren:
- leeftijd patiënt
- type fractuur + weke weefselschade
- al dan niet polytrauma
- technische mogelijkheden
6. Behandelingsmethoden
- gips - pinnen
- harsen - cerclage
- huidtractie - mergnagel
- skelettractie - externe fixator
- schroeven - artroplastie
- plaat + schroeven

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

7. Specifieke fracturen
7.1 Bovenste ledematen
Claviculafractuur = sleutelbeenbreuk, veel voorkomend bij wielrenners
- meestal geen operatieve behandeling, 4 weken in acht-verband volstaat
- vascularisatie, gevoeligheid en bewegingsmogelijkheden arm opvolgen!
Polsfractuur = meest voorkomende breuk
- type Pouteau-Colles: oorzaak is meestal val of osteoporose
- type Smith: bij volaire dislocatie
- behandeling hangt af van verplaatsing, leeftijd patiënt en voorkeur chirurg
- belangrijke factor = functie van hand en vingers
- complicatie = sympatische reflex dystrofie/syndroom van Sudeck
7.2 Onderste ledematen
Heupfractuur = vnl bij bejaarden (val of osteoporose), sociaal/economisch/medisch probleem
- vereisen meestal operatieve aanpak
- symptomen: verkort been, exorotatie, patiënt kan niet steunen
- prothese geeft snellere revalidatie en is dus aangewezen bij oudere patiënten
7.3 Open tibiafractuur
- vnl. motorongevallen, jongeren zijn grootste slachtoffers
- groot gevaar is infectie en pseudoartrose
- chirurgische urgentie, grondig wondtoilet is noodzakelijk
- behandeling is langdurig
7.3 Enkelfractuur
- zowel bij jongeren (sportletsels) als bij ouderen (osteoporose)
- conservatieve behandeling met gipsimmobilisatie of operatieve behandeling
7.4 Calcaneumfracturen
= hielbeenfractuur
- vooral na val van hoogtes
- veel geassocieerde letsels (bv. wervelkolom)
8. Immobilisatieverbanden
Doel = immobilisatie bekomen en rust geven aan het lichaamsdeel om:
- de fractuur te laten helen
- artritis te laten genezen
- pees- of spierletsel aan te laten groeien
- huidgreffen te fixeren tot ze aangegroeid zijn
- misvormingen te corrigeren/ te voorkomen
- zwelling te verminderen (compressief verband)
Vereisten:
- snel en gemakkelijk aan te leggen
- na een aantal minuten voldoende stevig zijn
- wonde toegankelijk laten
- vingers en tenen vrijlaten  stimulatie nieuwe botaanmaak + goede doorbloeding
- zich aan de omvang van de extremiteit aanpassen
- geen schade toebrengen aan huid, skelet of onderliggende weefsels
- voldoende weerstand bieden aan vocht
- betaalbaar zijn
Voordelen:
- secundaire botheling
- mogelijke complicaties van operaties worden vermeden
Nadelen:
- spieratrofie
- gewrichtsstijfheid + osteoporose

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

8.1 Soorten
Kalkgips: katoenen doeken met daarop gipspoeder gedroogd
- voor gebruik terug natmaken
- röntgendoorlaatbaar
- bindingstijd = 3 minuten
- lichte belasting na 30 minuten
- volledige belasting na 24 uur
Synthetische gips: katoenen verbanden bedekt met polyurethaanhars
- minder zwaar dan kalkgips
- bindingstijd = 5 à 7 minuten
- volledig belastbaar na 30 minuten
- röntgendoorlaatbaar
- waterbestendig
Orthese/brace: hulpmiddel dat dient om functieverlies van spieren of gewrichten te compenseren
- leer, metaal, kunststof, thermoplastische stoffen
- dynamische orthesen (zelfaanpassend) vs. statische orthesen (manueel aanpassen)
8.2 Soorten gipsverband
Circulair gipsverband = lichaamsdeel wordt met elkaar overlappende windingen omwikkeld
- soms gespleten: zwelling, acute kneuzingen/ontstekingen, wonde
Gipsspalk of gipsgoot
- wordt aangelegd om het lichaamsdeel te laten rusten of gewricht te beletten te plooien
8.3 Aanleggen gipsverband
= kwestie van vinden van evenwicht tussen vakkundigheid, snelheid, accuraat werken en modelleren voor
het gipsverband verhardt
8.4 Afnemen gipsverband
- oscillerende gipszaag
- gipsmes/gipsschaar
- gipssperder
8.5 Verpleegkundige aandachtspunten
Elke klacht moet serieus genomen worden!
Alarmtekens:
- bleekwitte of donkerblauwe huid
- onbeweeglijkheid of gevoelloosheid van vingers/tenen
- hevige pijn
- slapend gevoel
- sterke zwelling
Enkele richtlijnen:
- lidmaat in hoogstand ter preventie van oedeem
- passieve mobilisatie van extremiteiten ter bevordering van stijfheid en bloedcirculatie
- complicaties tijdig opsporen
- bij jeuk niet met scherpe voorwerpen krabben maar haardroger gebruiken
- opletten met bevochten van kalkgips
9. Taping
9.1 Niet-elastische tape
= kleefpleisterbandage waarmee we een deel van het bewegingsapparaat begeleiden, ondersteunen en in
zijn functie ontlasten
Indicaties:
- preventief  voorkomen van ontstaan van een letsel
- therapeutisch  voorkomen van verergeren van het letsel

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

Aanleggen van een tape:


- goede tape diagnose is heel belangrijk
- tape zit best rechtstreeks op de huid
- polstering op structuren die zwaar belast worden
Algemeen:
- altijd zonder plooien proberen te tapen
- tape onmiddellijk verwijderen bij spanning, afknelling of pijn
9.2 Kinesiotape
= tape die spieren ondersteund zonder beweging te beperken
Voordelen:
- 130-140% rekbaar
- gericht op drukvermindering
- kan lange tijd blijven zitten
- hypoallergeen
- geen contra-indicaties
10. Immobilisatie door tractie
Tractie = kortstondige of langdurige trekkracht die uitgeoefend wordt op een lichaamsdoel met als doel:
- immobilisatie
- reductie
- drukopheffing
- standcorrectie
Voordelen:
- repositie wordt bekomen en behouden
- secundaire botheling
- bewegen is beperkt mogelijk
- verzorgen van letsels blijft mogelijk
Nadelen:
- hospitalisatie is noodzakelijk
- meer kans op pseudoartrose
- dagelijkse intensieve verzorging nodig
- meer kans op complicaties ten gevolge van langdurige bedlegerigheid
10.1 Soorten tractie
Huidtractie
= door middel van kleefband en mousse wordt er tractie uitgeoefend op de huid
- maximum 5 kg
- vooral bij kinderen voor standcorrectie en het rekken van pezen en kapsels
- opletten contra-indicaties  allergie dermatitis diabetes oude patiënten
- bijvoorbeeld: tractie van Bryant
- mogelijk nadeel  circulatiestoornissen
Verpleegkundige aandachtspunten:
- controle op efficiëntie tractie
- controle van kleefverbanden
- controle op drukpijn
- controle op allergie
Skelettractie
= tractie die onmiddellijk uitgeoefend wordt op het bot via metalen pennen welke in het bot geboord
worden
Indicaties:
- conservatieve of tijdelijke behandeling van onderbeen/bovenbeenfractuur of bovenarmfractuur

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

Aanbrengen:
- klaarmaken attella
- klaarmaken bed
- pen wordt ingebracht
- pen wordt in beugel geschoven
- aanhangen van gewichten
- steriele verbanden rond de pennen
- fixatie van de attella
- voeteneinde wordt verhoogd
- voet in 90° en mag voeteneinde niet raken
- hiel moet vrij liggen
- knieholte moet in de plooi van de attella liggen
- extremiteiten om het uur controleren
Verpleegkundige aandachtspunten:
- gewichten vrij hangen
- juiste tractierichting  recht schuin
- patiënt mag het voeteinde niet raken
- bed indien nodig in anti-trendelenburg zetten
Circumferentiële fractie
= tractie die aangelegd wordt met apparaten welke ganse omtrekken van een bepaald lichaamsdeel
omvatten
- tractie is niet groot waardoor deze voor lange tijd behouden kan worden
Glissonse tractie (halter tractie)
- rekverband met lus van Glisson (halsverband onder kin)
- behandeling van cervicale letsels in afwachting van skelettractie gipsvest halojacket
- belangrijkste controlepunten  kin, occipetale druk, kaakgewricht
Tractie met schedelklem van Crutchfield
- behandeling fracturen/luxaties van C1-C7 en metastasen van wervelbot
- gaatjes in schedelbot
- tractie dmv koord bevestigd aan gewichten
- patiënt ligt in Stryckerbed
- na tractie  cervico-thoracale kraag
Halojacket/Halotractie
- bij luxatie/fracturen C1-C7, scoliose, dwarslaesies, metastasen wervelbot
- gaatjes in schedelbot + harnas
- tractiegewicht van 2 à 3 kg

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

Verpleegkundige aandachtspunten:
- Stryckerbed
- prismabril
- draaischema  preventie decubitus
- bezigheidstherapie
- alles binnen bereik van patiënt zetten
- controle van blaas- en darmfunctie
11. Dwarslaesie
= accidentele kwetsing of doorsnijding van het ruggenmerg
- niet accidenteel veroorzaakt  dwarslaesiesyndroom
Eerste hulp  halskraag, schepbrancard om verdere schade te vermijden
11.1 Verschijnselen
- totale slappe paralyse onder het niveau van de laesie
- geen sensibiliteit beneden het niveau van de laesie
- complete areflexie
- uitval blaasfunctie
- paralytische ileus
Afhankelijk van de plaats van de laesie zullen de symptomen verschillen:
- boven C5  verlamming ademhaling, gestoorde werking diafragma
- C5 tot T1  quadriplegie (verlamming armen + benen)
- T1 tot S5  paraplegie (verlamming benen)
 bij hoge dwarslaesie is het sympatisch zenuwstelsel verlamd met als gevolg labiele bloeddruk, falende
temperatuurregeling en miotische pupillen
11.2 Verplegen van een patiënt met dwarslaesie
Voorkomen van complicaties is een belangrijke taak van de verpleegkundige!
- voorkomen en behandelen van decubitus
- voorkomen van urinewegcomplicaties
- defaecatieregulatie
- preventie van allerlei zaken
- kiné en adl-training
- voorbereiding op ontslag  proces van maanden en jaren
-
12. Immobilisatie door osteosynthese
= operatieve repositie en fixatie van beenderen bij fracturen of pseudartrose met behulp van metalen
plaatjes draden schroeven
- toegepast wanneer immobilisatie en fractuurheling niet mogelijk zijn
- heling per primam intentionem
Voordeel:
- fractuur is stabiel
- snelle mobilisatie mogelijk
Nadelen:
- heling is zwakker dan een heling met hematoom
- infectiegevaar
- plaatbreuk is mogelijk
Implantaten zijn vervaardigd uit roestvrij staal, titanium, eventueel gecombineerd met polyethyleen en
moeten aan volgende eisen voldoen:
- corrosiebestendig
- stevig
- weerstandig aan slijtage
- chemisch, elektrisch en magnetisch inert
 worden nooit hersteld of opnieuw gebruikt!

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

12.1 Soorten implantaten


Metaaldraad
= fijne metalen draad die rond de betreffende botstukken gewikkeld wordt
Kirschner en Steinmann pinnen
= pinnen gebruikt bij skelettractie, leidraad bij bepaalde ingrepen en bij intra-articulaire fracturen
Schroeven
Onderscheid tussen:
- corticalisschroef  minder diepe schroefdraad in cortex
- spongiosaschroef  diepere schroefdraad in spongieus botweefsel
- tractieschroef
Platen
- worden vastgelegd met schroeven
- aanspannen om compressie te hebben
- oefenstabiel, niet belastingsstabiel
- blijft 1 tot 1,5 jaar zitten
Dynamische osteosynthese = wanneer bij belasting de 2 botfragmenten impacteren.
Voordeel? Patiënt kan vroegtijdig gemobiliseerd worden
Endo-medullaire nagel
= weefsels ter hoogte van het fractuur blijven toe want de nagel wordt van op afstand in het merg geklopt
- hematoom wordt behouden  secundaire botheling
Externe fixator
= het uitwendig fixeren van een fractuur door middel van pinnen, blokjes en staven
- secundaire botheling
- oefenstabiel, soms belastingsstabiel
- niet altijd definitieve behandeling
Indicaties:
- ernstige open fracturen
- polsfracturen
- verlengings-osteostomie
- arthrodese van de knie of enkel
Soorten:
- monofixators
- Illizarov
12.2 Verpleegkundige aandachtspunten
- goede, steriele wondzorg
- redon mag verwijderd worden na doktersadvies
- goede observatie van het geopereerde lidmaat
- hoogstand geopereerde lidmaat
- arts verwittigen bij elke abnormaliteit
- externe fixator oppakken aan aan fixator zelf, niet aan lidmaat!
- opgelet voor logesyndroom!
12.3 Verpleegproblemen
- gestoorde mobiliteit
- risico op oedeem
- risico op infectie
- zelfzorgtekort
- risico op pijn
- risico op acute verwardheid
- risico op trombose
- angst
- risico op huiddefecten

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

13. Patiënten met een prothese


= kunststof implantaat dat dient ter vervanging van een inwendig lichaamsdeel of gewricht
Voordeel:
- geen risico dat de breuk niet aaneengroeit of verplaatst
Nadeel:
- houdt maar een aantal jaar stand (15 à 20 jaar)
13.1 Heupprothese
= wordt vaak geplaatst onder invloed van coxarthrose (slijtage) of een trauma (val)
Heup is een kogelgewricht: bolvormige heupkop past in pan of kom ter hoogte van het bekken
3 soorten heupprothese:
- hemiarthroplastie  helft gewricht wordt vervangen, nl. de kop (bij ouderen)
- totale heupprothese  volledige vervanging (bij jonge mensen met hoge levensverwachting)
- resurfacing prothese  alleen het kraakbeen wordt verwijderd (bij jonge actieve mensen)
Voordelen
- conservatieve prothese met behoud van de heupkop
- actieve levensstijl kan behouden blijven
- revalidatie verloopt vlotter
Nadelen
- insnede en litteken zijn groter (+ 25 cm)
- resultaten op lange termijn zijn nog niet gekend
- moeilijkere plaatsing en kans op loslating van de cup
Verpleegkundige aandachtspunten
- vanaf dag 2 mag de patiënt starten met de revalidatie
- benen mogen niet gekruisd worden!  luxatiegevaar
- redondrain mag weg op advies van de arts
13.2 Knieprothese
Kniegewricht wordt gevormd door 3 botuiteinden bedekt met een laagje glad, elastisch kraakbeen
- onderkant dijbeen
- bovenkant scheenbeen
- knieschijf
Binnenin zitten de 2 meniscussen en de kruisbanden
2 soorten knieprothesen:
- totale knieprothese  volledige vervanging
- unicondylaire of halve knieprothese  alleen het uitgesleten gedeelte wordt vervangen
Na operatie:
- intensieve kinesitherapie
- kinetec
- steunen is toegelaten, zelfs wenselijk
Verpleegkundige aandachtspunten
- patiënt heeft infuus en krijgt antibiotica
- bedrust zolang de pcea aanwezig is
- goede en steriele wondzorg is belangrijk
- stimuleer de patiënt om te bewegen met de knie
- pijntherapie in overleg met de arts
14. Complicaties bij fracturen en fractuurbehandeling
14.1 Onmiddellijke complicaties
= complicaties die onmiddellijk bij het optreden van de fractuur zelf voorkomen
- letsels aan omhullende weke weefsels
- letsels aan bloedvaten
- letsels aan zenuwen
- letsels aan ruggenmerg, hersenen en andere organen

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

Letsels aan de omhullende weke weefsels


= maken uit of een fractuur open of gesloten is
- indeling volgens Gustillo/Anderson
Letsels aan de bloedvaten
= ernstig voor overleving van het lidmaat
(erkennen van zo n letsel kan aan de hand van de P s
- pallor  bleekheid
- pain  pijn
- paresthesia  tinteling
- paralysis  verlamming
- pulslessness  verlies van perifere polsslag
Letsels aan de zenuwen
Geeft soms pijn maar vooral gevoelsuitval en verlies aan mobiliteit van het zenuwgebied
Letsels aan ruggenmerg, hersenen en andere organen
Ruggenmerg- en hersenletsels ziet men bij fracturen van de schedel of wervels
14.2 Het compartimentsyndroom of logesyndroom
= toestand van verhoogde interstitiële druk in een gesloten osteo-fasciaal compartiment, resulterend in
een verstoring van de microcirculatie met beschadiging van spier- en zenuwweefsels
= verstoring van bloedtoevoer door zwelling binnen een compartiment
- normale druk = 0 tot 5 mmHg
- bij toename van druk nemen weefselperfusie en oxygenatie af waardoor circulatie en functie in
gedrang komen
 weefseldruk binnen een spiercompartiment is dus zodanig gestegen dat de capillaire doorbloeding in
het compartiment lager wordt dan strik noodzakelijk voor overleving
- meeste gevallen veroorzaakt door een trauma
- heelkundig ingrijpen is noodzakelijk
Symptomen
Ps
- pijn
- pressure  gespannen compartiment door zwelling
- pulsatie  aanwezig
- paresthesie / anesthesie  tintelingen/prikkelingen van de huid
- paralysis / parese  spierzwakte
- palor  bleekheid
Behandeling
Chirurgische decompressie of fasciotomie = insnijden van de huid, onderliggende subcutis en fascia over
de lengte van het spiercompartiment
- wonden worden 5 tot 7 dagen open gelaten
- lidmaat in hoogstand  ontzwelling
- soms huidgreffe  wanneer wonde niet met sutuur gesloten kan worden
Laattijdige complicaties
- algemeen  embool, trombose, fractuur disease
- gewrichtsstijfheid
- spieratrofie
- pseudoartrose
- avasculaire botnecrose
- posttraumatische artrose

10

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

15. Verzorging van een patiënt met een amputatie


15.1 Redenen
- circulatiestoornissen met vasculaire insufficiëntie
- tumoren
- ongevallen
16. Patiënten met artroscopie
= diagnostische onderzoeksmethode waarbij met behulp van een samengesteld optisch instrument het
inwendige van het gewricht wordt geïnspecteerd
- gespecialiseerde en moeilijke techniek
- materiaal is duur en verslijt rap
16.1 Indicaties
Stellen van een diagnose en eventueel ingrijpen na:
- sport- en verkeersongevallen
- klachten van een patiënt t.h.v. een gewricht waarbij men de precieze oorzaak nog niet kent
16.2 Voordelen
- betere diagnosestelling
- minder pijn
- aanzienlijk minder weefselbeschadiging en littekens
- minder functionele hinder en vluggere postoperatieve revalidatie
- vermindering van het aantal hospitalisatiedagen
- vermindering van de duur van werkongeschiktheid
16.3 Verpleegkundige aandachtspunten
- insteekpunten worden afgedekt met droog verband
- na artroscopie drukverband met watten en windel

ORTHOPEDIE
17. Artrose en reuma
17.1 Reuma
= verzamelnaam voor een aantal zeer uiteenlopende aandoeningen die pijn en/of misvormingen
veroorzaken in de gewrichten, de gewrichtskapsels, de spieren, de pezen, de slijmbeurzen en het bot
= alle aandoeningen van het voortbewegingsapparaat
Opgedeeld in 4 groepen:
- ontstekingsreuma s
- slijtagereuma s of artrose
- weke delen reuma s
- reuma s van het skelet
Ontstekingsreuma s
= alle aandoeningen die worden gekenmerkt door langdurige gewrichtsontstekingen
- meest voorkomende vorm  reumatoïde artritis
- ontstekingen in gewrichten en in andere organen
Slijtagereuma of artrose
= aandoening waarbij de kwaliteit van het gewrichtskraakbeen achteruit gaat
- voornamelijk in gewrichten van handen, knieën en heupen
- gedeeltelijk te wijten aan het natuurlijk proces van ouder worden
- pijn, zwelling en stijfheid staan centraal
Weke delen reuma
= komen voor in spieren, pezen, banden, kapsels, slijmbeurzen en tussenwervelschijven
- voorbeelden: fybromyalgie, tendinitis
Reuma s van het skelet
Meest voorkomende = osteoporose

11

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

17.2 Reumatoïde artritis


= chronische progressieve gewrichtsaandoening die zowel het kraakbeen als het omliggende bot aantast
- komt 3x meer voor bij vrouwen dan bij mannen
- oorzaak  ontregeling van het afweersysteem
- vooral kleinere gewrichten worden getroffen
- vaak afwijkingen in bloed bloedarmoede ijzertekort
Symptomen
- pijn
- zwelling
- stijfheid
- verlies aan kracht
- algemeen gevoel van ziekte en vermoeidheid
- ziekte treedt symmetrisch op  linkerhand aangetast = rechterhand ook aangetast
Stellen van juiste diagnose is belangrijk  ACR classificatiecriteria
Preventie
Ontstaan kan men niet voorkomen maar men kan wel efficiënt behandelen
- stellen van een vroegtijdige diagnose
- voorkomen dat ziekte op korte tijd hevig toeslaat
Behandeling
= multidisciplinair  medicamenteuze en niet-medicamenteuze maatregelen
Medicamenteuze behandeling
= disease-modifying antirheumatic drugs DMARD s met als doel de overdreven reactie van het
afweersysteem tot rust brengen
Nadeel = laattijdige werking, daarom kan een ondersteunend geneesmiddel vaak nuttig zijn  pijn- en
ontstekingsremmers, cortisonen en corticoïden
- basisbehandeling duurt 40 weken, daarna wordt er verder gegaan met één medicijn
Wanneer basismedicijnen niet goed werken kan er biological gebruikt worden
Nadeel? Vermindering van afweer tegen infecties
 soms is een heelkundige ingreep noodzakelijk
17.3 Jicht
= verzamelnaam voor aandoeningen die het gevolg zijn van de vorming van en neerslag van
urinezuurkristallen
- urinezuurkristallen gaan zich opstapelen in het gewricht en acute artritis veroorzaken
- meest typische lokalisatie = grote teen
Oorzaak
= teveel aan urinezuur door:
- aangeboren of erfelijk bepaald
- inname van bepaalde geneesmiddelen
- bepaalde ziekten
- bepaalde etenswaren
- hoog fructosegebruik
Prevalentie
Jicht komt meer voor bij mannen dan bij vrouwen
Symptomen
Acute jichtaanval  plots, heftige pijn, warmte, roodheid, zwelling, bewegingsbeperking
Grote teen zwelt rood op en is zeer pijnlijk

12

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

Behandeling
Acute jichtaanval:
- medicamenteus  NSA)D s
- niet-medicamenteus  ijs en rust
Profylactisch:
- medicamenteus allopurinol, vermindert urinezuurproductie
- niet-medicamenteus  vochtinname, alcoholgebruik beperken
17.4 Artrose
= slijtage van het gewricht, primair of secundair, waarbij het kraakbeen uiteindelijk verdwijnt
- ook het bot ondergaat veranderingen
- gladde oppervlakten worden misvormd
- rhizartrose = artrose van de duimbasis
Diagnose wordt in de eerste plaats klinisch gesteld, later radiologische bevestiging
We onderscheiden primaire en secundaire artrose
- primair  geen duidelijke oorzaak
- secundair  aantal factoren die het gewricht sneller doen slijten
o overgewicht
o beschadigd kraakbeen
o onregelmatige belasting van het gewricht
o instabiliteit
o verstoorde proprioceptie
Symptomen
- mechanische pijn
- bewegingsbeperking
- contracturen
- X- of O-stand van de benen
- algemeen  functieverlies
Behandeling
3 mogelijke behandelingswijzen:
- oorzakelijk
- conservatief
- operatief
18. Enkele andere specifieke orthopedische afwijkingen
18.1 Rugpathologie
Lumbalgie & lumbago
Lumbalgie = rugpijn | lumbago = verschot
Behandeling  vermijden van intensieve fysische activiteit in combinatie met NSA)D s
Discusprotrusie & discushernia
= aandoeningen veroorzaakt door een beschadiging aan de tussenwervelschijf
Discusprotrusie = wanneer enkele vezels het begeven en doorscheuren waardoor de ringen minder stevig
gaan zijn en naar achter gaan uitpuilen
Discushernia = wanneer de ringen verder inscheuren en de geleiachtige substantie van de kern naar
achteren geperst wordt zodat er een uitstulping ontstaat
- geeft niet noodzakelijk klachten
- pijn komt pas wanneer de uitstulping op pijngevoelige structuren begint te drukken
- wanneer de uitstulping groot genoeg is om op de zenuwwortels te duwen spreken we van
zenuwwortelcompressie
Ischias
= pijn waarvan de oorzaak in de rug gelegen is en die uitstraalt naar het been
- soms gevolg van geknelde zenuwwortel of zenuwwortelcompressie

13

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

Discusdegeneratie en artrose
= wanneer door het ouder worden een deel van het water van de kern van de tussenwervelschijven
verloren gaat en op die manier de discus droger wordt en in hoogte vermindert
- facetpijn of gewrichtskapselpijn
18.2 Schouder
Rotator cuff tendinitis en ruptuur
Inklemming van de rotator cuff pezen zorgt voor ontsteking van deze pezen
Behandeling  fysiotherapie, ontstekingsremmers, inspuitingen met cortisoneproducten
18.3 Elleboog
Tenniselleboog
= door overbelasting ontstaan er scheurtjes in de strekpezen van de pols en hand aan hun insertie aan de
laterale zijde van de elleboog
Behandeling  fysiotherapie, medicatie, inspuitingen
18.4 Pols en hand
Carpal tunnel syndroom
= door inklemming van de nervus medianus thv de pols ontstaan paresthesieën in de vingers
Behandeling  chirurgisch
Ziekte van Dupuytren
= fibrose en samentrekken van de fascia palmaris met ontstaan van knobbels en koorden die de vingers in
flexie trekken
- vooral bij mannen
Behandeling  chirurgisch of injectie met collagenase
18.5 Enkel en voet
Hallux valgus
= asafwijking van de grote teen naar buiten
- vooral bij vrouwen
Behandeling:
- conservatief  schoenaanpassing, steunzolen
- osteotomie  breken van de teen en opnieuw rechtzetten door fixatie met schroefjes
- artrodese  verwijderen van het MTP-gewricht en fixatie van het overgebleven bot
- artroplastie  verwijderen van het MTP-gewricht met eventueel plaatsen van een prothese
Hamerteen
= wanneer het gewrichtje tussen het 1e en het 2e kootje gebogen is en het gewrichtje tussen het 2e en 3e
kootje gestrekt
- tenen staan gekromd
Behandeling  hulpmiddeltjes of operatie

14

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

GERIATRIE
1. De geriatrische patiënt
= iemand met een complex ziektebeeld, als gevolg van stoornissen op lichamelijk, geestelijk en/of sociaal
gebied, waardoor het zelfstandig functioneren en de kwaliteit van leven negatief worden beïnvloed
1.1 Kenmerken van een geriatrische patiënt
Geriatrische patiënt wordt niet gedefinieerd op basis van zijn leeftijd maar beantwoordt aan
karakteristieken die samen het geriatrisch profiel vormen
- verminderde homeostase
- multiple pathologie
- polyfarmacie
- gewijzigde presentatie en verloop van pathologie
- verwevenheid van medische, sociale en psychische factoren
- bedreigde validiteit
1.1.1 Verminderde homeostase
Functionele mogelijkheden van de verschillende organen in het lichaam beginnen te verminderen
- eerst onopgemerkt
- later begint het op te vallen bij kleinere fysieke of psychische inspanningen
Pathologie en verminderde reservefunctie dragen bij tot de ernst en de duur van het ziek zijn
1.1.2 Multiple pathologie
Geriatrische patiënten vertonen vaak meerdere ziektes op eenzelfde moment
- vooral ongeneesbare chronische aandoeningen
Behandeling bestaat vooral uit het opvangen van acute opflakkeringen, het afremmen van het verdere
verloop en het in stand houden van overblijvende functies
1.1.3 Polyfarmacie
Geriatrische patiënten met multiple pathologie nemen vaak ook meerdere medicamenten in.
- aandacht: ouderen ondervinden gemakkelijker nevenwerkingen van medicijnen
- aantal fouten bij innemen neemt toe samen met het aantal pillen dat ze moeten slikken
1.1.4 Gewijzigde presentatie en verloop van pathologie
De zieke geriatrische patiënt presenteert zich vaak anders en op een andere manier
- vager en armer klachtenpatroon
1.1.5 Verwevenheid van medische, sociale en psychische factoren
Interactie tussen lichaam en geest is bij geriatrische patiënten zeer opvallend  lichamelijke, geestelijke
en sociale factoren hebben een grote invloed op de kwaliteit van het leven
- lichamelijke aandoeningen hebben vaak psychische gevolgen
- verder kijken dan het zuiver medische probleem
1.1.6 Bedreigde validiteit
Chronische aandoeningen verhogen de kans op invaliditeit bij ouderen
1.2 Geriatrische Risico Profiel
= test die adhv 5 items bepaalt of de patiënt een verhoogde kwetsbaarheid heeft
- score van +2 verdient aanbeveling voor verdere opvolging
2. Delirium
= acute verwardheid, voorbijgaande psychische stoornis die het gevolg is van een lichamelijke ontregeling
- incidentie rond de 20%  1 op 5 ouderen
- incidentie neemt toe met leeftijd en vooraf bestaande cognitieve problematiek
- onderzoek geeft hoge morbiditeit mortaliteit en blijvende beperkingen ADL decubitus
- kan leiden tot verlengde opnameduur of overplaatsing naar WZC
2.1 Oorzaken en uitlokkende factoren
= meestal gevolg van verschillende factoren
- ernstig lichamelijk lijden + sociale en psychologische factoren
- gebruik van bepaalde mdicatie

15

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

2.2 Symptomen
- bewustzijnsstoornis en verminderde concentratie
- verandering in cognitieve functie
- ontwikkeling van een waarnemingsstoornis
- acuut ontstaan en fluctuerend verloop
- niet-specifieke symptomen
o stoornissen in slaapwaakritme
o plotse emotie- en stemmingsveranderingen
o specifieke somatische symptomen
o veranderende psychomotoriek
2.2.1 Bewustzijnsstoornis en verminderde concentratie
= patiënt lijkt onbereikbaar, kijkt glazig voor zich uit, is niet in staat om in contact te gaan met omgeving
- desoriëntatie in tijd  later ook in plaats en het niet herkennen van vertrouwde personen
2.2.2 Verandering in cognitieve functie
= minder georganiseerd denken
- handelen is rommelig en ongeorganiseerd
- spraak is onsamenhangend  gesprek voeren is soms onmogelijk
- geheugenstoornis  vooral kortetermijngeheugen is gestoord
- desoriëntatie  in tijd, bij erge gevallen ook in plaats en persoon
2.2.3 Ontwikkeling van een waarnemingsstoornis
= patiënten kunnen dingen anders waarnemen  groter, kleiner, dubbel, misvormd, ..
- visuele en auditieve hallucinaties
- waarnemingsstoornissen roepen veel angst op
2.2.4 Acuut ontstaan en fluctuerend verloop
= wisselend karakter is één van de belangrijkste kenmerken van delirium
- symptomen kunnen plots optreden  enkele uren of dagen
- bijna altijd van tijdelijke aard  gemiddeld 6 dagen
2.2.5 Niet-specifieke symptomen
- stoornissen van slaapwaakritme
- plotse emotie- en stemmingswisselingen
- specifieke somatische symptomen  wijde pupillen, tachycardie, hypertensie
- veranderende psychomotoriek  hyperactief delier <-> hypoactief delier
2.3 Preventie en detectie
Verpleegkundigen bevinden zich in de sleutelpositie om delier vroegtijdig te detecteren
- opletten met term verward
Stap 1  preventie van delirium bij risicopatiënten
Stap 2  bepalen van risico bij opname
Stap 3  nemen van preventieve maatregelen
 voor betere beoordeling kan men gebruik maken van assessmentschalen
bv: NEECHAM Confusiuon Scale, DOS, CAM
2.3.1 Behandeling van onderliggende oorzaken
= eerst naar risicofactoren op zoek gaan alvorens men farmacologisch gaat behandelen
- anamnese
- waarden meten
- volledig klinisch onderzoek
2.3.2 Medicamenteuze symptomatische behandeling
Antipsychoticum (alderol is meest effectief  veilig middel dat in lage doseringen weinig bijwerkingen
heeft en met veel andere medicatie gecombineerd kan worden
- normaal gezien geen benzodiazepines  tenzij het medisch nodig is
2.4 Niet medicamenteuze symptomatische behandeling
= familie en mantelzorgers van de patiënt inlichten
Handelingen p17-18

16

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

2.5 Differentiële diagnose


Delirium wordt vaak verward met depressie of dementie  verschil zit in de wijze waarop ze ontstaan en
zich manifesteren
KENMERK DELIRIUM DEMENTIE DEPRESSIE
Begin acuut chronisch samengaand met
levensgebeurtenis
Duur < 1 maand > 1 maand minstens 6 weken
Verloop fluctuerend geen schommelingen situationele fluctuaties
Bewustzijn gedaald normaal helder
Aandacht gestoord  afgeleid verstoord in laatste minimale verstoring
stadium
Oriëntatie gestoord fluctuerend niet verstoord
Geheugen recent verstoord recent verstoord fragmentarisch
Waarneming hallucinaties soms foutieve perceptie intact
Slaapwaakcyclus verstoord  omgedraaid fragmentarisch verstoord

3. Depressie
= psychiatrisch ziektebeeld dat bij ouderen het meest voorkomt
- incidentie ernstige vorm  1-5%
- incidentie mildere vorm  10-15%
Kans op een depressie is groter bij somatische ziektes:
- lichamelijke ziekte geeft beperkingen  gevoelens van hulpeloosheid
- lichamelijke ziekte is stressor
- depressie is onderdeel van lichamelijke aandoening  bv: parkinson
- medicatie die patiënt inneemt kan depressie veroorzaken
Sociaaleconomische veranderingen spelen ook een rol:
- patiënt verhuist van huis naar WZC
- wegvallen van helpende handen uit de buurt  bv: buurman overlijdt
 oudere persoon lijdt aan depressie wanneer hij klaagt over multiple vage somatische stoornissen,
zoals benauwdheid, irritatie, slaapstoornissen, vermoeidheid, zwakte, hulpeloosheid, hopeloosheid,
een verlaagd concentratievermogen, een tekort aan motivatie en vooral interesseverlies in het leven
of activiteiten  gekenmerkt door constant negatief denken
4. Vallen bij ouderen
= een onverwachte gebeurtenis waarbij de persoon op de grond of op een lager gelegen niveau
terechtkomt
4.1 Achtergrond
= frequent voorkomend probleem in het ziekenhuis
- 40-60% van de ongelukken in het ziekenhuis zijn valincidenten
- incidentie hangt af van de patiëntenpopulatie en het type afdeling
4.2 Gevolgen
Vallen kan gevolgen hebben op fysiek, psychosociaal en economisch vlak
4.2.1 Fysieke gevolgen
Bij 40-60% van de ouderen resulteert vallen in een fysiek letsel
- klein letsel (30-50%)  snijwonde weefselbeschadiging verstuiking
- groot letsel (10-15%)  heupfracturen, andere fracturen, letsels van weke delen en hoofdtrauma
- overlijden  valincidenten grootste oorzaak van overlijden tgv onvrijwillig letsel

17

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

4.2.2 Psychosociale gevolgen


- valangst  gezonde bekommernis <-> verlammende bekommernis
- sociale isolatie/depressie  niet meer buiten durven komen uit schrik om te vallen
4.2.3 Economische gevolgen
Valincident duurste categorie van alle trauma s bij ouderen
- verhoogde kans op opname in WZC rusthuis RVT
4.3 Hoogrisicopatiënt inschatten
= aangewezen om binnen de 24u na opname het risico in te schatten
Risicopatiënt:
- in het ziekenhuis opgenomen omwille van een val
- gevallen in de afgelopen 6 maanden
- gevallen tijdens de hospitalisatie
- gezondheidsmedewerkers oordelen dat hij/zij een verhoogd risico heeft
 bij niet-risicopatiënten is het ook belangrijk om preventieve maatregelen te nemen
4.4 Valrisico evalueren
Doel = valrisicofactoren op een gedetailleerde en systematische wijze evalueren
4.4.1 Evenwicht, mobiliteit en spierkracht
Stoornissen van evenwicht, mobiliteit en spierkracht zijn het meest geassocieerd met valincidenten
- timed up en go test  algemene performantie van individu
- four test balance scale  spierkracht onderste ledematen
- functional reach  dynamisch evenwicht
- timed chair-stand test  vermogen van overgangsbewegingen + kracht/balans benen
4.4.2 Medicatie
Onderlinge interactie van medicatie kan leiden tot een verhoogd risico op valincidenten
- medicatielijst opvragen is dus belangrijk
- verhoogd valrisico  sedativa, antidepressiva, anti-parkinson, anti-hypertensiva, diuretica,
hypnotica, neuroleptica, digoxine, type IA antiaritmica
4.4.3 Mentale status
Dementie, delirium en depressie kunnen zorgen voor een verhoogd risico op vallen
4.4.4 Valangst
Gezonde bekommernis <-> verlammende bekommernis
4.4.5 Orthostatische hypotensie
Verhoogd risico op vallen wanneer ze last hebben van een bloeddrukval bij het rechtkomen of
postpraniaal
4.4.6 Zicht
Verminderde diepteperceptie en contrastgevoeligheid houden een verhoogd valrisico in
4.4.7 Voeten en schoeisel
Stevig en gemakkelijk schoeisel kan vallen vermijden!
Voetproblemen kunnen een verhoogd risico op vallen geven
4.5 Algemene interventies
Zie pagina 27-28

18

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

5. Fixatie
= middelen, materialen en uitrustingen die aan of in de buurt van het lichaam van de patiënt zijn
aangebracht en verhinderen dat hij zich vrij kan bewegen zoals hij wil zodanig dat hij zichzelf of iemand in
zijn omgeving in gevaar brengt + die hij niet zelf onder controle heeft of kan verwijderen
5.1 Gebruik
Vanuit medisch, sociaal, juridisch en deontologisch standpunt een middel van laatste keuze
 enkel als de patiënt en de behandeling op geen enkele manier kan gegarandeerd worden is fixatie de
minst slechte oplossing
5.2 Soorten fixatie
- fixatievesten en banden rond de thorax, gordels
- pols- en enkelbanden  fixatieriemen
- geriatrische zetels
- bedsponden
- slaapzak voor de nacht
- inpakken van handen met zwachtel of wanten
- niet aandoen van dagkledij
- sluiten van deuren van kamers of bepaalde afdelingen
- medicatie
5.3 Patiëntgebonden factoren
5.3.1 Valpreventie
= meest gehoorde verantwoording voor fixeren
- beveiligen van de oudere om vallen te vermijden
- geen goede maatregelen
5.3.2 Probleemgedrag
= ronddwalen, weglopen, verloren lopen, motorische onrust, agressie
- uit vrees voor ongevallen of verlies van controle over de situatie
5.4 Niet-patiëntgebonden factoren
= oorzaak ligt niet bij de patiënt
5.4.1 Houding van de zorgverlener
Zorgverlener neemt een negatieve houding aan tegenover ouderen en stelt dat ouderen niet meer in staat
zijn om zelf beslissingen te nemen
5.4.2 Aard van de instelling
= een groter aantal patiënten met storend gedrag in een instelling kunnen de oorzaak zijn van het
frequenter toepassen van veiligheidsmaatregelen
5.4.3 Vrees voor gerechtelijke vervolging
= vrees voor gerechtelijke vervolging wanneer een patiënt verwondingen heeft opgelopen ten gevolge van
een val
5.4.4 De visie van de verantwoordelijke
= visie van de verantwoordelijke van de instelling kan zeer bepalend zijn voor de mate waarin
zorgverleners fixerende middelen gebruiken
5.5 Gevolgen van fixatie
5.5.1 Verwondingen
- wanneer de patiënt de fixatie bestrijdt
- wanneer de materialen niet juist gebruikt worden
5.5.2 Functionele beperkingen
- doorligwonden
- huidletsels
- infecties
- incontinentie // obstipatie
- cardiale stress // oedeem // demineralisatie
- spieratrofie // breuken

19

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

5.5.3 Psychische belasting


= stress, agitatie, verwardheid, angst, boosheid, vernedering, aangeleerde afhankelijkheid
5.6 Evaluatie van gedrag en geïndividualiseerde zorg
Vraagt om een goed georganiseerd en gepland werkprotocol
- personeelsleden moeten op de hoogte zijn van de mythes en de waarheden
5.7 Voorbeelden die het gebruik van fixatie kunnen vermijden of uitstellen
5.7.1 Specifieke maatregelen
Bed in laagste stand, verhoogd toezicht door vrijwilligers, familieleden, heupbeschermers, vast schoeisel,
alarm aan deur of mat
5.7.2 Cognitieve en sensorische stimulatie
Klok, krant, kalender, patiënt regelmatig oriënteren in plaats, tijd en persoon
5.7.3 Geïndividualiseerd zorg
Therapeutische omgeving continuïteit van zorg vertrouwenspersoon
5.8 Wetgeving
Onderscheid tussen urgente en niet-urgente situaties
5.8.1 Urgente situaties
- hulpverlener mag handelen zonder op toestemming te wachten
- beperkt zich tot uiterst noodzakelijke handelingen
- arts moet betrokken worden
- familie moet ten allen tijde op de hoogte gebracht worden
5.8.2 Niet-urgente situaties
Beslissingsonbekwame patiënt <-> beslissingsbekwame patiënt
Beslissingsonbekwame patiënt
- diagnose berust op voorschrift arts
- begrijpt informatie niet, snapt situatie en gevolgen van zijn besluit niet
Men valt voor de beslissing terug op:
- voorafgaande wilsverklaring
- door de patiënt benoemde vertegenwoordiger
- wettelijke vertegenwoordiger (echtgenoot, kind, ouder, broer of zus)
Wanneer deze allen niet beschikbaar zijn of willen zijn beslist de arts
Beslissingsbekwame patiënt
= toestemming is vereist eer men tot fixatie kan over gaan
6. Pijnmanagement bij ouderen
Pijn = onaangename sensorische en emotionele ervaring
- pijn is wat de patiënt omschrijft en het is er als de patiënt het zegt
- acute pijn  plots optredend
- chronische pijn  houdt langer dan 3 maanden aan
6.1 Classificatie van chronische pijn
6.1.1 Nociceptieve pijn
= gevolg van een prikkeling van pijnreceptoren op beschadiging of ontsteking van weefsel
- somatische pijn  scherp/stekend, makkelijk te lokaliseren
- viscerale pijn  drukkend/krampend, moeilijk te lokaliseren
6.1.2 Neuropathische pijn
= ontstaat door beschadiging van het zenuwweefsel zowel perifeer als centraal
- bv: fantoompijn
6.1.3 Psychogene pijn
= pijnklachten zonder objectiveerbare somatische oorzaak waarbij het aannemelijk is dat een psychische
aandoening verantwoordelijk is voor het ontstaan van de klachten
6.2 Negatieve gevolgen van inadequaat pijnmanagement bij ouderen
Onbehandelde chronische pijn kan verstrekkende gevolgen hebben: slaapproblemen, ondervoeding,
verminderde sociale activiteiten achteruitgang van ADL depressie angst

20

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

6.3 Moeilijkheden bij pijnmanagement bij ouderen


- verkeerde opvattingen van zorgverleners over ouderen met pijn
- verkeerde opvattingen van ouderen met pijn
- pijncontrole is een complexe zaak bij ouderen
- moeilijkere pijnobservatie en rapportage
- pijncontrole bij ouderen
o VRpS of VDpS
o VAS
o NRS
o Wong-Baker Faces Pain Rating Scale
o CNPI
o Pijnintensiteit meten
 Pagina 41-42
6.4 Behandeling van pijn bij ouderen
6.4.1 Medicamenteuze behandeling van pijn
Ouderen zijn gevoeliger voor nevenwerkingen  starten met laagst mogelijke dosis en dan opbouwen
Trap 1: niet-opioïd analgetica
= alledaagse pijnstilling  paracetamol, aspirines, NSAID
Indicaties: ernstige inflammatoire aandoeningen en maligne botpijnen
Trap 2: zwakke opioiden
= wanneer paracetamol onvoldoende is  tramadol
Nevenwerkingen slaperigheid eufoor gevoel misselijkheid lage bloeddruk duizeligheid
 Best gebruikt in combinatie met paracetamol
Trap 3: sterke opioiden
= wanneer zwakke opioiden niet helpen  morfine en morfinederivaten
Indicaties: maligne aandoeningen en aanhoudende niet-kanker pijn
Nevenwerkingen constipatie nausea braken urinaire retentie respiratoire depressie
6.4.2 Niet-medicamenteuze behandeling
psychotherapie relaxatie muziektherapie
6.4.3 Co-analgetica
Neuropathische pijn reageert meestal niet zo goed op de opioiden hierboven, daarom gebruikt men bij dat
soort pijn co-analgetica = niet-pijnstillende producten die toch een gunstig effect hebben op de pijnstilling
omdat ze op de geleiding van prikkels over de zenuwen inwerken
7. Ondervoeding bij ouderen
7.1 Inleiding
- 1 op 10 boven de 65 jaar is ondervoed
- RVT s  40-80% ondervoed
Ondervoeding ontstaat wanneer de dagelijkste voedselinname onvoldoende is om aan de
voedingsbehoeften van het lichaam te voldoen
- veroorzaakt spierafbraak  gewichtsverlies  gevolgen voor gezondheid
7.2 Wat?
= voedingstoestand waarbij een tekort aan energie, eiwitten of andere voedingsstoffen een nadelige
invloed heeft op de werking van bepaalde organen en op de prognose van de patiënt
Oorzaken:
- verminderde inname van voedsel
- verhoogde behoefte aan voedingsstoffen door ziekte
7.2.1 Een tekort aan de juiste voedingsstoffen
- eiwitten  hoe ouder je wordt, hoe meer behoefte je hebt aan eiwitten
o moeite met knabbelen op vlees
o mobiliteit en zelfstandigheid gaan achteruit
- energie  ouderen gaan minder en eenzijdiger eten

21

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

7.2.2 Ziekte als oorzaak van ondervoeding


Ziekte bij ouderen zal dikwijls leiden tot ondervoeding  vooral bij neurologische aandoeningen
- artritis, kanker, herseninfarct, postoperatief
7.3 Opsporen van ondervoeding
= nauwe samenwerking tussen verschillende disciplines noodzakelijk
- op fysiek vlak  problemen met gebit, speekselproductie, eetgedrag
- op psychologisch vlak  angst om te morsen, angst om hulp te vragen
- omgevingsfactoren  onfrisse geuren, lawaai, eetgewoonte kamergenoot
- cultuur en gewoonten  religie, andere gewoonten
7.3.1 Specifieke observaties die op ondervoeding kunnen wijzen
- algemeen  snel moe, duizelig, gewichtsvermindering
- specifiek  dof haar, ontstoken ogen, ontstoken mond, tandbederf, droge huid
7.4 Screenen van ondervoeding door verpleegkundigen
- NRS
- MNA
7.5 Voedingsinterventies
Behandelen en opvolgen van ondervoeding is een multidisciplinaire taak
7.5.1 Drinkbare verrijkte voeding en bijvoeding
- patiënt kan nog via mond eten  volwaardige voeding
- patiënt heeft moeite  drinkbare voeding
7.5.2 Toediening van enterale voeding
= wanneer een patiënt nog een werkend maagdarmstelsel heeft  sondevoeding
7.5.3 Toediening van parenterale voeding
= wanneer de ondervoede patiënt een verwachte tijdsduur heeft van meer dan 5 dagen tot een functionele
gastro-intestinale tractus  parenterale voeding
8. Urinaire incontinentie bij ouderen
8.1 Inleiding
Urineincontinentie is een hygiënisch en sociaal probleem
- vergrijzing van de bevolking leidt tot stijgende prevalentie
- 10-33% heeft er last van
Psychologische gevolgen  depressie sociale isolatie
Fysieke gevolgen  huidirritatie urineweginfecties
Economische gevolgen  duur materiaal ziektes
8.2 Etiologie
Urinaire continentie vereist intacte lage urinewegen, cognitieve/functionele capaciteiten om plas-signalen
te herkennen en gepast gebruik van het toilet.
Er is sprake van urinaire incontinentie wanneer er verstoring is van heel het plasproces
- veel voorkomende leeftijdsgebonden veranderingen kunnen de lage urinewegen aantasten
- urinaire incontinentie is geen normaal ouderdomsverschijnsel!
8.3 Soorten incontinentie
- transiënte UI  plots en tijdelijk door bv delirium of infecties
- established UI  chronisch en blijvend
o stress urinaire incontinentie
o urge urinaire incontinentie
o mixed urinaire incontinentie
o overloop urinaire incontinentie
o functionele urinaire incontinentie
8.3.1 Stress Urinaire Incontinentie
= ongewild urineverlies als gevolg van een verhoogde druk in de buikholte of de blaas zonder dat er
sprake is van samentrekking van de blaasspier  bv: bij niezen
- komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen

22

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)


lOMoARcPSD|6525763

8.3.2 Urge Urinaire Incontinentie


= ongewild urineverlies gekenmerkt door een heftige, niet te onderdrukken drang om te urineren
- kenmerkend  mictiedrang onmiddellijk gevolgd door urineverlies
- ze urineren vaker maar plassen niet uit, waardoor er pipi achterblijft in de blaas
8.3.3 Mixed Urinaire Incontinentie
= ongewild urineverlies gekenmerkt door zowel verhoogde intra-abdominale druk als door instabiliteit
van de blaasspier
- stress urinaire incontinentie + urge urinaire incontinentie
8.3.4 Overloop Urinaire Incontinentie
= ongewild urineverlies dat optreedt als gevolg van een overrekking van de blaasspier
- kenmerkend  continue druppen van urine, aanwezigheid van sterke plasgevoelens en het
optreden van onwillekeurige blaascontracties
- vaak geassocieerd met BPH (benigne prostaat hypertrofie)
8.3.5 Functionele Urinaire Incontinentie
= ongewild urineverlies door het onvermogen van de patiënt om de benodigde handelingen op de juiste
plaats en op het juiste tijdstip uit te voeren
- veroorzaakt door niet-urineweggebonden factoren
8.4 Screening voor incontinentie
- bij opname vragen of patiënt er al last van heeft (gehad)
- bladder diary of voiding record bijhouden
8.5 Behandeling van incontinentie
Eerst en vooral op zoek gaan naar de oorzaken en deze behandelen
- loophulpmiddelen binnen bereik zetten
- beloproepen snel beantwoorden
- fysieke en chemische fixatie moeten vermeden worden
- patiënten moeten aangemoedigd worden om naar de wc te gaan
8.5.1 Timed voiding
= vaste toiletrondes
- voor patiënten die cognitief en fysiek niet alleen naar de wc kunnen
- effectief in lange termijnszorg
- mictieschema is essentieel
8.5.2 Prompted voiding
= zorgverlener vraagt systematisch aan patiënt of hij naar de wc moet  bij een ja ondersteunt de
zorgverlener de patiënt bij dit proces
- voorwaarde  patiënt moet cognitief in staat zijn om deze vraag te beantwoorden
8.5.3 Bekkenbodemspieroefeningen
= enkel effect bij thuiswonende, cognitief intacte ouderen die deze oefeningen systematische uitvoeren en
lang genoeg volhouden
8.5.4 Urge inhibition
= behandelingstechniek tegen urge urinaire incontinentie
- patiënt afleiden wanneer hij de drang voelt  bv door liedje te zingen
8.5.5 Blaastraining
= techniek die vaak gebruikt wordt in combinatie met urge inhibition
- tijden tussen 2 plasjes verlengen door afleiding
 verpleegkundige speelt sleutelrol in het opsporen van de risicofactoren van urinaire incontinentie
Het geriatrisch support team van UZ Leuven
 lezen pagina 57-58

23

Gedownload door Thomas Meylaers (thomas.meylaers@gmail.com)

You might also like