Professional Documents
Culture Documents
1. INLEIDING...................................................................................................................................1
2. GRAFIEK VAN EEN EERSTEGRAADSFUNCTIE.......................................................................1
3. DOMEIN EN BEREIK VAN EEN EERSTEGRAADSFUNCTIE.....................................................3
4. NULWAARDE VAN EEN EERSTEGRAADSFUNCTIE................................................................3
5. TEKENVERLOOP VAN EEN EERSTEGRAADSFUNCTIE..........................................................4
6. MAXIMUM EN MINIMUM.............................................................................................................4
7. SYMMETRIE................................................................................................................................4
8. DIFFERENTIEQUOTIËNT VAN EEN EERSTEGRAADSFUNCTIE.............................................5
9. HET VOORSCHRIFT VAN EEN EERSTEGRAADSFUNCTIE BEPALEN....................................6
10. OEFENINGEN............................................................................................................................7
11. OPLOSSINGEN.......................................................................................................................11
1. INLEIDING
Wanneer het voorschrift van een functie een onbekende (x) bevat en de macht van x is maximaal
1 (= eerste graad), dan spreken we van een eerstegraadsfunctie.
voorbeelden:
y = 3x – 5 a=3 b = -5
y = -2,83 + 1,9 a = -2,83 b = 1,9
y=x–3 a=1 b = -3
y = 2x a=2 b=0
Geval 1: y = ax
De grafiek is een schuine rechte die door de oorsprong O van het assenstelsel gaat.
Om de grafiek te tekenen volstaat het dus de coördinaat van 1 willekeurig punt te kiezen. Om een
schuine rechte te tekenen, heb je genoeg aan twee punten. Het eerste punt reken je uit door x te
vervangen door een willekeurig reëel getal. Het tweede punt is de oorsprong.
Je hebt de coördinaat nodig van 2 punten om de grafiek te kunnen tekenen. Bereken het beeld
van twee getallen door de functie (maak het jezelf gemakkelijk en neem 0 en 1).
Merk op:
functies met dezelfde rico (dus
zelfde "a") zijn evenwijdige rechten
Betekenis van a?
a is de richtingscoëfficiënt (of rico) van de functie.
andere methode:
Kies drie punten en zet de coördinaten daarvan in een functiewaardetabel. Zet de argumenten
daarbij van klein naar groot (bv. 0, 1 en 2). Als de beelden van links naar rechts groter worden, is
de functie stijgend. Als de beelden van links naar rechts kleiner worden, is de functie dalend.
Betekenis van a en b?
Alle eerstegraadsfuncties met dezelfde "a" zijn evenwijdige schuine rechten.
Alle eerstegraadsfuncties met dezelfde "b" snijden de y-as (en elkaar) in hetzelfde punt.
Aflezen
De nulwaarde is het punt waar de functie de x-as snijdt.
De nulwaarde is -4.
De coördinaat van het snijpunt met de x-as is (-4,0)
f: y = ax + b → y = ax + b → 0 = ax + b
f: y = 3x – 9 → y = 3x – 9 → 0 = 3x – 9 3x – 9 = 0
3x = 9
x = 9/3
x=3
Zie verder zeker ook het punt eerstegraadsvergelijkingen bij herhaling basiskennis.
6. MAXIMUM EN MINIMUM
7. SYMMETRIE
Algemeen
De grafiek van een functie heeft een bepaalde helling. Het differentiequotiënt is een maat voor de
gemiddelde helling van een grafiek. Het zegt dus hoe sterk een functie daalt of stijgt.
y2 – y 1
Je berekent het differentiequotiënt met de volgende formule:
x2 – x 1
Schuine en horizontale rechte lijnen hebben een richtingscoëfficiënt. Dit is een waarde die uitdrukt
hoe sterk de lijn als geheel helt ten opzichte van de x-as van het assenstelsel. Bij
eerstegraadsfuncties (= rechte lijnen) is de richtingscoëfficiënt gelijk aan het differentiequotiënt.
voorbeeld:
x1 = 0 f(x1) = y1 = 0 x2 = 2 f(x2) = y2 = 1
y 2 − y1 1 − 0
differentiequotiënt = = = 0,5
x2 − x1 2 − 0
Om het voorschrift van een eerstegraadsfunctie te bepalen als de grafiek gegeven is, moet je de
waarden van a en b zoeken.
a zoeken
a is de richtingscoëfficiënt. Het volstaat dus om het differentiequotiënt te berekenen.
Kies twee punten op de grafiek. Bepaal de coördinaat en vul de waarden in in de formule.
b zoeken
Situatie 1: de grafiek heeft een duidelijk snijpunt met de y-as.
In dat geval hoef je niets te berekenen. Noteer de coördinaat van het snijpunt.
b is het tweede getal van de coördinaat.
In y = ax + b vervang je b door dit getal. (Als de functie door de oorsprong gaat, is er geen b)
Situatie 2: de grafiek heeft geen duidelijk snijpunt met de y-as of je kan het snijpunt niet zien.
In dat geval moet je b berekenen.
Uitgewerkt voorbeeld
1− 0 1
stap 1: a berekenen met de formule voor het differentiequotiënt a= = = 0,25
2 2 4
PROEF
Als je het voorschrift (de vergelijking) eenmaal hebt bepaald, kan je met een proef vaststellen of je
oplossing klopt.
10. OEFENINGEN
1. Van een functie in R zijn de volgende koppels gegeven. Is het een eerstegraadsfunctie?
2. Bepaald voor elk van de volgende punten of ze op de grafiek van de functie liggen.
1 -15
a) het punt met coördinaat 4, 8 f: y = 0,5x - 2
3
b) het punt met coördinaat 5, 7 f: y =
5
3
x+7
a) ( r , 2 3 ) f: y = − 2 x
b) (r; -3,5) f: y = 6x - 5
5
c) (r; 0,5) f: y = −x
6
Tip: Vervang y in het voorschrift door het tweede coördinaatgetal en reken x uit.
4. Bepaal de waarde van m zo dat het geven punt op de grafiek van de functie ligt.
a) (-3,12) f: y = mx
b) (1,1) f: y = mx + 3
c) (-2,-12) f: y = 5m + x
Tip: Vervang in het voorschrift x door het eerste coördinaatgetal en y door het tweede
coördinaatgetal en reken m uit.
x 2 1 1 x
a) y=− b) y= 5x8 c) y= x− d) y=4 −3
4 5 16 10 7
8. De grafiek van een functie loopt door het punt (0,5) en is evenwijdig aan de grafiek van
de functie f: y = 2x - 2. Wat is het voorschrift van die grafiek?
10. Bepaal het voorschrift van de functie. Gebruik de coördinaat van de snijpunten met de
assen.
a)
b)
x 1 2 3 4
y 8 6 4 2
11. OPLOSSINGEN
Oefening 1
a) nee
b) ja
Oefening 2
a) ja
b) nee
c) ja
Oefening 3
a) 2 3=− 2x r = x = − 6
b) -3,5 = 6x - 5 r = x = 0,25
5 1
c) 0,5 = -x + r=x=
6 3
Oefening 4
a) 12 = m.-3 m = -4
b) 1 = m.1 + 3 m = -2
c) -12 = 5m – 2 m = -2
Oefening 5
a) dalend b) stijgend c) stijgend d) stijgend
Oefening 6
y = 2x
Oefening 7
r=3
Oefening 8
y = 2x + 5
Oefening 9
a) 0 b) 0 c) 0 d) 4/5 √
e) − 5 / 2 √
f) 2 / 2
Oefening 11
a) 2 b) -1 c) 1/3 d) 1
Oefening 12
a) y = 2x
b) y = 2x -1
Oefening 13
f: y = x - 3
g: y = -0,5x + 3,5
Oefening 14
2
p: y = 3 x2
q: y = -x + 4
1 60
s: y = x
11 11
q(1,2) = 2,8
snijpunt: ps = (6,6)
snijpunt: qs = (-1,34;5,33)
Oefening 15
dalend