You are on page 1of 61

Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt

Daniel Gistelinck
2

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


3

Inhoud

1. Het species-contrapunt 5

2. Eerste soort (noot tegen noot) 5

a. Intervallen 5
i. Melodische intervallen 5
ii. Harmonische intervallen 5
b. Stemvoering 6
i. Stembewegingen 6
ii. Open kwint- en octaafparallellen 7
iii. Bedekte kwint- en octaafparallellen 7
iv. Terts- en sextparallellen 8
v. Diagonaalstritonus 8
vi. Afstand tussen de stemmen 8
c. Melodiebouw 8
i. Herhaling van tonen 8
ii. Intervalsprongen 9
iii. Octaafsprong 9
iv. Indirecte tritonus 9
v. Melodiecurve 10
d. Inzet en slotcadens 10
i. Inzet 10
ii. Slotcadens 10

3. Tweede soort (twee noten tegen een) 11

a. Metrum 11
b. Harmonische intervallen 11
c. Stemvoering 12
i. Doorgangstonen 12
ii. Wisseltonen 13
iii. Open en bedekte parallellen 13
iv. Accentparallellen 14
v. Naslaande parallellen 14
vi. Behandeling van de prime 15
vii. Ottava battuta 15
d. Melodiebouw 16
i. Secundebeweging 16
ii. Intervalsprongen 16
iii. Registerwisseling 16
iv. Opeenvolgende intervalsprongen in dezelfde richting 17
v. Indirecte tritonus 17
vi. Herhaling van melodische figuren 18
vii. Climax 18
e. Inzet en slotcadens 18
i. Inzet 18
ii. Slotcadens 19

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


4

4. Derde soort (vier noten tegen een) 20

a. Metrum 20
b. Harmonische intervallen 20
c. Stemvoering 20
i. Doorgangstonen 20
ii. Harde doorgang 21
iii. Wisseltonen 21
iv. Kwint- en octaafparallellen 22
v. Behandeling van de prime 23
d. Melodiebouw 24
i. Cambiata 24
ii. Intervalsprongen 25
iii. Registerwisseling 26
iv. Herhaling van melodische figuren 26
e. Inzet en slotcadens 27
i. Inzet 27
ii. Slotcadens 27

5. Vierde soort (syncopen) 28

a. Metrum 28
b. Harmonische intervallen 28
c. Stemvoering 28
i. Consonanten op de thesis 28
ii. Vertragingsdissonanten 29
iii. Behandeling van de sext als opvattingsdissonant 30
iv. Accentparallellen 30
v. Naslaande parallellen 30
vi. Verschoven parallellen 31
vii. Behandeling van de prime 31
viii. Onderbreking van de syncopische beweging 32
d. Inzet en slotcadens 33

6. Vijfde soort (gemengde notenwaarden) 34

a. Ritme 34
b. Ritmische verscheidenheid 34
c. Stemvoering 35
i. Dissonante bovenwisseltoon 35
ii. Gebruik van achtste noten 35
iii. Syncopering 36
iv. Portamento 36
v. Parenthetische oplossing van vertragingsdissonanten 37
d. Inzet en slotcadens 37
i. Inzet 37
ii. Slotcadens 38

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


5

1. Het species-contrapunt
In 1725 publiceerde de Oostenrijker Johann Joseph Fux (ca.1660-1741) zijn beroemd
geworden ‘Gradus ad Parnassum’. In dit theoretisch werk hanteert de auteur voor de
contrapuntleer een strikte systematiek: de vijf species (soorten).

Een tweestemmige zetting, die hier de gekozen uitgangssituatie is, komt tot stand als
volgt: tegen een gegeven melodie in hele noten, de cantus firmus, wordt een vrij
gevonden tegenmelodie, het contrapunt, geplaatst.

In de eerste vier soorten zal men voor het contrapunt uitsluitend volgende
notenwaarden gebruiken:
- eerste soort: hele noten (noot tegen noot)
- tweede soort: halve noten (twee noten tegen een)
- derde soort: kwartnoten (vier noten tegen een)
- vierde soort: overgebonden halve noten (syncopen)

In de vijfde soort combineert men de notenwaarden van de eerste vier soorten


onderling (gemengde notenwaarden); bovendien kunnen hier ook achtste noten
voorkomen.

Het contrapunt kan in de boven- zowel als in de onderstem liggen.


Deze syllabus blijft beperkt tot het geven van de regels en richtlijnen voor het
contrapunt in de bovenstem.

Met de studie van de contrapuntleer gaat tevens een bijzondere aandacht voor de
melodiebouw samen.

2. Eerste soort (noot tegen noot)


a. Intervallen

i. Melodische intervallen

In het species-contrapunt (vijf soorten) zijn volgende intervallen toegelaten:


- kleine en grote secunde
- kleine en grote terts
- reine kwart
- reine kwint
- kleine sext (alleen stijgend)
- rein octaaf (meestal stijgend)

Alle overige intervallen zijn verboden, te weten:


- grote sext
- kleine en grote septime
- overmatige kwart (tritonus)
- verminderde kwint

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


6

ii. Harmonische intervallen

In de eerste soort is alleen het gebruik van consonante harmonische


intervallen toegelaten; deze zijn de volgende:

Volkomen consonanten:

Onvolkomen consonanten:

Alle overige harmonische intervallen zijn dissonant en dus verboden.

Opgelet: in het tweestemmig contrapunt is de kwart, als harmonisch interval,


dissonant en derhalve eveneens verboden.

Dissonant:

b. Stemvoering

i. Stembewegingen

Er zijn vier soorten stembewegingen.

• Gelijke beweging

De stemmen bewegen in dezelfde richting in ongelijksoortige intervallen.

• Parallelle beweging

De stemmen bewegen in dezelfde richting in gelijksoortige intervallen


(alleen toegelaten voor tertsen en sexten).

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


7

• Zijdelingse beweging

Eén stem blijft liggen, de andere beweegt.

• Tegenbeweging

De stemmen bewegen in tegengestelde richting.

De kwaliteit van een contrapuntische zetting wordt bevorderd als de


stemmen vaak een tegenbeweging maken.

ii. Open kwint- en octaafparallellen

Open kwint- en octaafparallellen zijn verboden.

iii. Bedekte kwint- en octaafparallellen

Bedekte parallellen ontstaan wanneer beide stemmen bewegen in dezelfde


richting en het tweede interval een volkomen consonant is.

In tweestemmig contrapunt zijn bedekte parallellen in principe verboden.

verboden bedekte parallellen:

De bedekte kwintparallel kan nochtans worden geduld, op voorwaarde dat de


bovenstem trapsgewijs gaat.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


8

iv. Terts- en sextparallellen

Parallelle tertsen en sexten zijn toegelaten.


De zelfstandigheid van de stemmen wordt echter aangetast als men meer dan
drie tertsen of sexten na elkaar laat volgen.

toegelaten:

v. Diagonaalstritonus

Als twee grote tertsen elkaar op grote secundeafstand opvolgen, ontstaat een
diagonaalstritonus. In dat geval moet minstens één van beide tonen oplossen.

diagonaalstritonus:

één toon opgelost:

twee tonen opgelost:

vi. Afstand tussen de stemmen

De afstand tussen beide stemmen is hooguit een duodecime (= octaaf +


kwint). Dat interval kan kortstondig worden overschreden als de melodische
lijn van het contrapunt daarom vraagt.

c. Melodiebouw

i. Herhaling van tonen

In de cantus firmus komen geen herhaalde tonen voor.


In het contrapunt kan men een toon eenmaal herhalen en eventueel
overbinden.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


9

ii. Intervalsprongen

Na een intervalsprong groter dan een terts volgt een beweging in


tegengestelde richting.

Twee stemmen laat men best niet gelijktijdig een sprong in dezelfde richting
maken.

te vermijden:

iii. Octaafsprong

De toon die men laat voorafgaan en volgen bij het maken van een
octaafsprong, moet steeds binnen het door dat octaaf gevormde raaminterval
liggen.

De octaafsprong in de leidtoon is verboden.

iv. Indirecte tritonus

De hoekpunten van een toonladderfragment mogen geen tritonus vormen.

te vermijden:

De tritonusspanning kan hier worden geneutraliseerd als men het


toonladderfragment met één toon verlengt.

correct:

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


10

v. Melodiecurve

De cantus firmus heeft een eenmalig hoogtepunt.


Ook in het contrapunt moet men naar een hoogtepunt toewerken, waarbij
wordt vermeden dat de hoogtepunten terzelfder tijd in beide stemmen vallen.

d. Inzet en slotcadens

i. Inzet

Het contrapunt moet steeds inzetten met een volkomen consonant: octaaf of
kwint.

Wanneer het eerste interval van de cantus firmus dalend is, kan men ook
inzetten met een prime (unisono).

ii. Slotcadens

De cantus firmus sluit volgens traditie af met de dalende secunde .


In het contrapunt plaatst men de leidtoon, die vervolgens oplost in de tonica.

In de slotcadens benadert men de leidtoon in principe trapsgewijs; de dalende


terts is een andere mogelijkheid.

Hierna volgt een cantus firmus, gecontrapunteerd in de bovenstem.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


11

3. Tweede soort (twee noten tegen een)

a. Metrum

De maatsoort is ( 2/2 alla breve).

De eerste tel, de thesis, is zwaar (geaccentueerd).


De tweede tel, de arsis, is licht (niet-geaccentueerd).
Men spreekt ook van zware en lichte maatdelen.

b. Harmonische intervallen

Het harmonisch interval gevormd door de halve op de thesis is steeds een


consonant.
Op de arsis vormt de halve een consonant of een doorgangsdissonant.

Consonanten kunnen vrij bewegen.


Doorgangsdissonanten moeten trapsgewijs in dezelfde richting voortgaan.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


12

c. Stemvoering

i. Doorgangstonen

Een doorgangstoon staat op de arsis en is de trapsgewijze verbinding van


twee consonante tonen die een terts uiteenliggen.

• Consonante doorgangstonen

Een consonante doorgangstoon ontstaat door de beweging 5-6 of 6-5.

consonante doorgangen:

• Dissonante doorgangstonen

Door het gebruik van stijgende of dalende doorgangsdissonanten


ontstaan volgende harmonische intervallen op de arsis:

- secunde (none)
- kwart (undecime)
- septime

dissonante doorgangen:

In volgende twee voorbeelden is de dissonante septime op de arsis


geen doorgang en dus niet toegelaten.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


13

De stemvoering 3-2, gevolgd door een terts, kan men beter vermijden.

De stemvoering 10-9, gevolgd door een decime, is evenwel mogelijk.

ii. Wisseltonen

Tussen een uitgangstoon op de thesis en de herhaling daarvan op de


volgende thesis kan men een wisseltoon plaatsen in de onder- of
bovensecunde.

In het contrapunt met halven zijn alleen consonante wisseltonen toegestaan;


dit beperkt de mogelijkheden tot volgende twee figuren.

Hieronder twee gevallen van verboden dissonante wisseltonen.

iii. Open en bedekte parallellen

Open en bedekte kwint- en octaafparallellen zijn verboden.

De bedekte kwintparallel wordt geduld als de bovenstem een


secundebeweging maakt (zie eerste soort).

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


14

iv. Accentparallellen

Accentparallellen vallen op de thesis (= geaccentueerde tel) van twee


opeenvolgende maten.

Accentkwinten zijn alleen toegelaten als de stemmen een tegenbeweging


maken en de melodie secundegewijs in stijgende richting voortgaat.

Accentoctaven zijn steeds verboden.

v. Naslaande parallellen

Naslaande parallellen vallen op de arsis van twee opeenvolgende maten.

De naslaande kwint- of octaafparallel is toegelaten als het tweede interval


vanuit een verschillende richting wordt benaderd.

Kwinten die doorgangen zijn, veroorzaken geen naslaande parallellen.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


15

vi. Behandeling van de prime

De prime op de thesis is alleen mogelijk in de beginmaat.


In het verloop van de zetting zou een prime op de thesis een ongewenst
cadenseffect (afsluiting) tot gevolg hebben.

De sprong in de prime, van thesis naar arsis, is toegelaten.


Het prime-interval moet altijd in tegenbeweging worden verlaten, bij voorkeur
trapsgewijs.

De tegenbeweging na de prime mag niet naar een octaaf leiden, want hierdoor
zou een antiparallel ontstaan.

vii. Ottava battuta

Wanneer twee stemmen in tegenbeweging naar een octaaf op de thesis gaan,


laat men de bovenstem geen grote intervalsprong maken; dit zou een storend
ottava battuta (= geaccentueerd octaaf) ten gehore geven.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


16

d. Melodiebouw

i. Secundebeweging

In de contrapuntstem moeten secundebewegingen de voorrang hebben.


Daarom zullen de halven op de arsis vaak doorgangen zijn, om het
trapsgewijze verloop van de melodie mogelijk te maken.

ii. Intervalsprongen

In het geval van een intervalsprong gaan de tonen in de regel


van thesis naar arsis.

De kwartsprong kan fouten voorkomen of variatie brengen in de contouren van


de melodie.

De intervalsprong van arsis naar thesis moet onmiddellijk gevolgd worden


door een beweging in tegengestelde richting.

iii. Registerwisseling

Wanneer de stemmen te dicht bij elkaar komen te liggen, kan de


contrapuntstem een stijgende sprong maken met een groot interval:
kwint, kleine sext of octaaf. Dank zij deze registerwisseling ontstaat opnieuw
de nodige ruimte.

Een grote intervalsprong moet men steeds compenseren door trapsgewijze


beweging in tegengestelde richting.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


17

iv. Opeenvolgende intervalsprongen in dezelfde richting

Twee opeenvolgende intervalsprongen in dezelfde richting zijn mogelijk


als het laagste interval het grootste is.

Opeenvolgende intervalsprongen in dezelfde richting moet men zien als een


onderverdeeld groter interval. Men kan hier dus spreken van een sominterval;
dit mag nooit dissonant zijn.

Drie opeenvolgende intervalsprongen in dezelfde richting zijn niet gebruikelijk


in het soorten-contrapunt.

v. Indirecte tritonus
In een drietonig melodisch fragment waarvan de hoekpunten een
tritonusinterval vormen, moet de tweede toon op de thesis vallen.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


18

vi. Herhaling van melodische figuren


Herhaling van identieke melodische figuren is te vermijden.

Ook melodische sequensen moeten worden geweerd.

vii. Climax
De melodie van het contrapunt moet een duidelijke richting hebben en
worden opgebouwd als een climax met een eenmalig hoogtepunt,
dat best kort voor de slotcadens ligt.

e. Inzet en slotcadens

i. Inzet

De contrapuntstem moet inzetten met een volkomen consonant.

In de eerste maat staan twee halve noten of een halve rust, gevolgd door een
halve noot; dat laatste verdient aanbeveling omdat op die manier de
tegenstem aan zelfstandigheid wint.

De begintoon, volgend op een halve rust, mag worden herhaald.


In het verdere verloop van de contrapuntische melodie zijn geen
toonsherhalingen toegelaten.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


19

ii. Slotcadens

Het contrapunt sluit af met de tonica.

In de voorlaatste maat zijn volgende ritmen mogelijk:

• twee halve noten

In mineur zal men de zesde toon chromatisch verhogen (melodisch


stijgend mineur).

• een hele noot (uitgeschreven ritardando)

• overgebonden halve (cadenssyncope)


De overgebonden noot is de tonica, die het intreden van de leidtoon
vertraagt. Deze figuur (7- 6) hoort thuis in de vierde soort, maar mag hier
worden gebruikt.

Voorbeeld

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


20

4. Derde soort (vier noten tegen een)

a. Metrum

Wanneer een halve noot wordt onderverdeeld in twee kwartnoten, herhaalt zich
het principe van thesis (zwaar) en arsis (licht).

Men spreekt ook van sterke (=geaccentueerde) en zwakke (= niet-geaccentueerde)


kwartnoten.

b. Harmonische intervallen

De eerste kwartnoot van iedere maat moet met de cantus firmus een consonant
interval vormen.
De overige drie kwarten mogen afwisselend consonanten en dissonanten zijn.
Behalve de dissonante doorgangstoon, reeds bekend uit de tweede soort, is in de
derde soort ook de dissonante onderwisseltoon toegestaan.

c. Stemvoering

i. Doorgangstonen

De tweede en de vierde kwartnoot kunnen een doorgang vormen;


de doorgangstonen zijn consonant of dissonant.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


21

ii. Harde doorgang

De derde kwartnoot mag een harde doorgang vormen, d.w.z. een dissonante
doorgang op de halfzware tel.

De opeenvolging van twee dissonante tonen is verboden.

iii. Wisseltonen

De tweede en vierde kwartnoot kunnen een wisseltoon vormen.

• Consonante wisseltonen

onderwisseltonen:

bovenwisseltonen:

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


22

• Dissonante wisseltonen

De tweede kwartnoot (maar nooit de vierde) mag een dissonante


onderwisseltoon zijn.

De dissonante bovenwisseltoon is niet toegelaten in de derde soort.

iv. Kwint- en octaafparallellen

In accentparallellen kunnen zowel de eerste als de derde kwartnoot


betrokken zijn.
Met één tussentoon is de accentparallel steeds verboden.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


23

Met drie tussentonen is de accentparallel mogelijk voor kwinten, twijfelachtig


voor octaven.

Naslaande kwinten en octaven blijven meestal schadeloos als er minstens


twee tussentonen zijn.

v. Behandeling van de prime

Als er in het contrapunt van de beginmaat vier kwartnoten staan, mag de


eerste een prime vormen.

In het verdere verloop van de zetting is het prime-interval niet toegestaan voor
de eerste kwartnoot, maar wel voor de overige drie.

De trapsgewijze gang naar de prime op de derde tel moet gebeuren met een
grote secunde.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


24

d. Melodiebouw

Kwartnoten zijn in het species-contrapunt korte notenwaarden, die als zodanig de


aandacht zullen trekken. Daarom is het nodig dat men hier de voorschriften met
betrekking tot de melodiebouw zorgvuldig naleeft; dit geldt in het bijzonder voor
de behandeling van intervalsprongen.

i. Cambiata

Italiaans: nota cambiata (= verwisselde noot).

De cambiata is een melodische figuur, waarin de tweede noot een toegelaten


afspringende septime is.

Hieronder wordt de oorsprong van de cambiata geïllustreerd.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


25

ii. Intervalsprongen

Een intervalsprong vanuit een geaccentueerde kwartnoot moet altijd


dalend zijn.

Een dalende sprong vanuit een geaccentueerde kwartnoot mag worden


gevolgd door een stijgende.

Twee of meer sprongen in dezelfde richting zijn verboden.

Een trapsgewijze beweging mag niet worden afgebroken door een


intervalsprong in dezelfde richting over de maatstreep heen;
een sprong bij de maatovergang kan hier echter wel in tegengestelde richting.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


26

iii. Registerwisseling

Registerwisseling moet worden toegepast zoals aangegeven voor


de tweede soort.

Bemerk hier de metrische plaatsing van de octaafsprongen:

- opwaarts naar de sterke derde kwartnoot


- afwaarts naar de zwakke tweede en vierde

iv. Herhaling van melodische figuren

Overmatig gebruik van wisseltonen moet worden vermeden, omdat de melodie


hierdoor een statisch karakter krijgt.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


27

e. Inzet en slotcadens

i. Inzet

Het contrapunt zet in met vier kwartnoten of met een kwartrust, gevolgd door
drie noten; in het tweede geval, dat de voorkeur geniet, mag de begintoon ook
een terts zijn.

ii. Slotcadens

• In de voorlaatste maat staan vier kwarten.

Bij het gebruik van de cambiatafiguur in de cadens is de accentparallel


toegelaten.

• Kiest men voor een uitgeschreven ritardando, dan komen er in de


voorlaatste maat één of twee halven te staan.

Voorbeeld

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


28

5. Vierde soort (syncopen)

a. Metrum

In de vierde soort beweegt de species-stem in halve noten.


De tweede halve van de maat wordt overgebonden aan de eerste halve van de
volgende maat; op die manier ontstaat een syncopenketen.

b. Harmonische intervallen

De halve op de thesis is een consonant of een vertragingsdissonant.


De halve op de arsis moet een consonant zijn.

c. Stemvoering

i. Consonanten op de thesis

Een consonant op de thesis moet voortbewegen naar een volgende


consonant, trapsgewijs of sprongsgewijs.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


29

ii. Vertragingsdissonanten

In een vertragingsfiguur onderscheidt men drie fases:

1. de voorbereiding: een consonant op de voorafgaande arsis,


2. de vertraging: een dissonant op de thesis,
3. de oplossing: een trapsgewijs dalend bereikte consonant op de arsis.

De vertragingsdissonant veroorzaakt een spanningsmoment (conflicttoon),


waarna ontspanning in de oplossingsconsonant volgt.

Als het contrapunt in de bovenstem ligt, kunnen volgende vertragingsfiguren


worden gebruikt; de rangschikking (a,b en c) geeft tevens de orde van
voorkeur aan.

a.

b.

c.

In de 9-8-figuur moet de onderstem een trapsgewijze tegenbeweging ten


opzichte van het oplossingsoctaaf maken.

Het gebruik van zoveel mogelijk vertragingsdissonanten (vooral 7-6 en 4-3)


is wenselijk.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


30

iii. Behandeling van de sext als opvattingsdissonant

In de 6-5-figuur zijn de sext en de kwint respectievelijk onvolkomen en


volkomen consonant.
Daarom is het hier mogelijk de minder consonante sext op te vatten als een
relatief dissonant interval, dat zijn oplossong vindt in de kwint.

iv. Accentparallellen

Accentkwinten zijn toegelaten.

Accentoctaven zijn verboden.

v. Naslaande parallellen

In de vierde soort zijn naslaande kwint- en octaafparallellen duidelijk


waarneembaar, en om die reden verboden.

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


31

vi. Verschoven parallellen

Als de figuren 6-5 of 9-8 worden herhaald boven een trapsgewijs dalende
cantus firmus, ontstaan er ritmisch verschoven parallellen op de arsis.

verschoven kwintparallellen:

verschoven octaafparallellen:

vii. Behandeling van de prime

De prime is toegelaten, niet alleen op de arsis, maar ook op de thesis.

In dat laatste geval immers zal een ongewenst cadenseffect zich niet
voordoen, omdat beide stemmen, ten gevolge van de syncopering, niet
gelijktijdig bewegen ( = zijdelingse beweging).

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


32

viii. Onderbreking van de syncopische beweging

De syncopenketen kan kortstondig worden onderbroken; de voortzetting van


de beweging gebeurt dan met niet-overgebonden halven, volgens de regels
van de tweede soort.

Hier volgen twee redenen die een onderbreking noodzakelijk maken:

1. het voorkomen van fouten,

2. het voorkomen van de opeenvolging van meer dan drie identieke


vertragingsfiguren.

Onderstaand voorbeeld geeft te zien dat men in het geval van een
onderbreking, de doorgangsdissonant op de arsis mag gebruiken
(= tweede soort).

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


33

d. Inzet en slotcadens

Het contrapunt moet inzetten met een volkomen consonant.


In de beginmaat kunnen twee halven staan, of één halve voorafgegaan door een
halve rust.

De slotcadens zal steeds worden gevormd door de vertraagde leidtoon


(7-6-figuur), die vervolgens zonder overbinding in de tonica oplost.

Voorbeeld

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


34

6. Vijfde soort (gemengde notenwaarden)

a. Ritme

In de vijfde soort combineert men de notenwaarden van de eerste vier soorten


onderling; ook achtste noten kunnen hier spaarzaam worden ingezet.
De hele noot is alleen te gebruiken in de slotmaat.

De overgang van halve noten naar kwartnoten gebeurt best niet onmiddellijk na
de maatstreep.

Wanneer in de eerste helft van de maat twee kwartnoten voorkomen, mag de


tweede helft van de maat niet worden ingenomen door een halve noot, tenzij deze
overgebonden is in de volgende maat.

b. Ritmische verscheidenheid

Het ritme van de contrapuntstem moet permanent gevarieerd zijn


(varietas-principe). Een ritmisch patroon, dat één of meer maten beslaat, kan dus
niet onmiddellijk worden herhaald.

ritmische sequens:

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


35

c. Stemvoering

i. Dissonante bovenwisseltoon

In de vijfde soort mag de tweede kwartnoot van de maat een dissonante


bovenwisseltoon zijn, steeds gevolgd door een overgebonden halve noot.

De overmatige kwart en de grote septime komen niet in aanmerking als


bovenwisseltonen.

ii. Gebruik van achtste noten

Achtste noten kunnen worden gebruikt, mits zij voldoen aan volgende
voorwaarden:

- altijd in groepjes van twee,


- slechts één groepje per maat,
- alleen op de plaats van een niet-geaccentueerde kwartnoot
(= tweede of vierde),
- secundegewijs ingevoerd en verlaten.

Men onderscheidt volgende twee gevallen:

1. Diminutie (verkleining) van het kwartinterval door middel van twee


doorgangstonen.
In een diminutie wordt een interval opgevuld door één of meer
tussenliggende tonen.

2. Onderwisseltoon

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


36

iii. Syncopering

Men zal een syncope plaatsen om de twee à drie maten.


Iedere syncope moet steeds inzetten met een consonante halve noot.

a. Consonante syncope

Wordt de halve overgebonden aan een consonante toon, dan is de


melodische beweging vrij.

De consonante halve op de thesis - al dan niet overgebonden - mag


worden gevolgd door een trapsgewijs dalend bereikte dissonante
kwartnoot ( = harde doorgang).

b. Dissonante syncope

Bij overbinding naar een vertragingsdissonant, moet de oplossingstoon


steeds op de plaats van de tweede halve staan.

iv. Portamento

De oplossingstoon van een vertragingsdissonant kan op de plaats van de


tweede kwartnoot vooruitgenomen worden. Men spreekt in het geval van deze
figuur ook van een anticipatie (vooruitneming).

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


37

v. Parenthetische oplossing van vertragingsdissonanten

(parenthese = inlassing)

De oplossingstoon van een vertragingsdissonant mag worden voorafgegaan


door een consonante kwartnoot.

Op de plaats van de tweede kwartnoot kan ook een achtstenpaar staan,


waarvan de eerste noot een anticipatie van de oplossingstoon is,
de tweede een wisseltoon.

d. Inzet en slotcadens

i. Inzet

Het contrapunt kan best beginnen met een trapsgewijze beweging in halve
noten, voorafgegaan door een halve rust.

Ook de inzet met een syncope komt vaak voor.

Beginnen met de tweede kwartnoot is een andere mogelijkheid (zie het


voorbeeld dat dit hoofdstuk afsluit).

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


38

ii. Slotcadens

De cadenssyncope (vertraagde leidtoon) is verplicht en wordt meestal versierd


met een achtstenpaar.

Aan de cadenssyncope kunnen nog hoogstens twee dissonante syncopen


voorafgaan; de voorlaatste vaak opgelost met een portamento.

Voorbeeld

Daniel Gistelinck, Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt (2014)


 
 
 
De studiefiche van het opleidingsonderdeel is terug te vinden op 
 
www.ects.hogent.be 
Inleiding in het tweestemmig species-contrapunt

Oefeningen

Lucien Posman

Derde druk 2015


Koninklijk conservatorium Gent
Semesterplanning contrapunt 1 academiejaar 2014-2015

Week 1: inleiding & eerste soort (noot tegen noot) huiswerk 1

Week 2 : tweede soort (twee noten tegen een) huiswerk 2

Week 3: tweede soort (twee noten tegen een) huiswerk 3

Week 4: derde soort (vier noten tegen een) huiswerk 4

Week 5: derde soort (vier noten tegen een) huiswerk 5

Week 6: vierde soort (syncopen) huiswerk 6

Week 7: vierde soort (syncopen) huiswerk 7

Week 8: vijfde soort (gemengde notenwaarden) huiswerk 8

Week 9: vijfde soort (gemengde notenwaarden) huiswerk 9

Week 10: vijfde soort (gemengde notenwaarden) huiswerk 10

Week 11: herhaling en voorbereiding examen

Week 12: herhaling en voorbereiding examen

2
Inleiding

1. Terminologie

De term contrapunt is afgeleid van ‘punctus contra punctus’, noot tegen noot
‘Contrapunt’ betreft een meerstemmige zettingtechniek waarbij de stemmen een
horizontale dimensie hebben. De samenklanken hebben een verticale dimensie en zijn
georiënteerd op de consonant.
Meer algemeen worden twee categorieën onderscheiden; homofonie is muziek waar de
verticale dimensie overheerst, polyfonie is muziek waar de verticale dimensie
overheerst
Echte meerstemmigheid ontstaat als er andere samenklanken gebruikt worden dan het
octaaf en er een afwisseling is van deze samenklanken. (definitie van Handschin).

2. Voorlopers en vroege vormen van meerstemmigheid

- heterofonie: variabele omspeling van een hoofdstem door een andere


parallelle beweging zoals het vroege organum
-
- parallel organum

- bourdonpraktijk: een bas blijft hangen onder een melodie

- melismatisch organum

3
- vrij organum; de tweede stem ontwikkelt een zelfstandigheid in wisselende volkomen
consonanten (werd vaak geïmproviseerd vlg. bepaalde regels

3. Ars nova

In de 14e eeuw duikt het begrip contrapunt op.


In traktaten worden de samenklanken geregeld op beklemtoonde momenten.
Daartussen wordt ruimte gelaten voor vrije opvulling.

Voorbeeld: G. de Machaut, Agnus Dei (begin)

4
4. De renaissance

In de 15e eeuw wordt in de traktaten ook de dissonantbehandeling geregeld ( syncope,


doorgangstoon en wisseltoon).

De strenge leer in functie van de compositie wordt omschreven als ‘res facta’.
De vrijere regelgeving m.b.t. het uit het hoofd improvisatorisch zingen wordt
omschreven als ‘mente’ of ‘supra librum cantare’.

Jacob Obrecht (c. 1430-1505), motet Parce, Domine

5
In de 16e eeuw ( de Nederlandse klassieke polyfonie) ontwikkelt zich een vrijere stijl met
expressieve tekstuitbeelding; hierbij worden scherpe dissonanten gebruikt en
chromatiek. Ook werd de homofonie populair; vooral in het wereldlijke lied.

O. Lassus (1532-1594), ‘Bicinia Orlandi’ Esurientes implevit bonis

6
5. Na de renaissance

In de vroege 17e eeuw ( rond 1600) ontwikkelde zich hieruit de monodie en de basso
continuo die grotere contrapuntische vrijheden hanteerde.

Het streng contrapunt werd verder beoefend als ‘stylus antiquus of stylus ecclesiasticus
in de kerkmuziek.

In de 17e en 18e eeuw werden de harmonie (en de harmonieleer) het uitgangspunt van
de contrapuntische compositievormen zoals canon, fuga etc. Bach bv. leerde eerst de
vierstemmige harmonische zetting aan en ging dan pas over tot het aanleren van
tweestemmig contrapuntische zetting.

Klassieke componisten hanteerden het contrapunt vooral met als doel motivische
vervlechting en thematische verwerking (cfr de doorwerking in de sonatevorm).

In de 19e eeuw werd het klassieke contrapunt beoefend n.a.v. de Palestrina-revival en in


functie van een sterk doorgedreven chromatische stemvoering die uiteindelijk zal leiden
tot het opgeven van de tonaliteit.

In de 20e eeuw wordt met het verlaten van de tonaliteit het lineaire denken weer actueel.
In de dodecafonie en seriële muziek worden opnieuw contrapuntische
compositietechnieken gehanteerd ‘canon, omkering, vergroting, kreeftengang etc.).

6. Karakteristieke contrapuntische structuren, vormen of zettingen

- cantus firmus
- vrije imitatie
- canontechniek
- eenvoudig contrapunt: tegen een hoofdstem wordt een tegenstem geplaatst
- dubbel contrapunt: hier fungeert de tegenstem zowel boven als onder de hoofdstem.

7. Bronnen

- Uitgangspunt van het tweestemmig species-contrapunt is het contrapunt van


Palestrina (ca.1525-1594). De beste bron hiervoor is het traktaat ‘El melopeo’ (1613)
van Pedro Cerone (1565 -1625), dat een nauwgezet overzicht geeft van de muziek uit
de zestiende eeuw. Cerone’s compositorisch ideaal was Palestrina. 1

- Fux (zie cursus)

- Voor kennis over de zetting van Bach wordt beroep gedaan op het traktaten van zijn
leerling Kirnberger (1721-1783). 2 Kirnberger koesterde een gewijde verering voor zijn
leermeester. Tot zijn werken behoren o.m. ‘Die Kunst des reinen Satzes (1771), Die
wahren Grundsätze zum Gebrauch der Harmonie (1773), Grundsätze des
Generalbasses als erste Linien zur Composition (1781). Bach ging dus steeds uit van
volledige harmonische zetting en leidde daar zijn contrapunt uit af.

1
L.P. Grijp & P. Scheepers(red.), Van Aristoxenos tot Stockhausen, (1990) Wolters-Noordhoff bv Groningen, deel
1, p.392-
2
L.P. Grijp & P. Scheepers, o.c. deel 2, p. 182

7
8. Literatuur

J. J Fux, (1725), Gradus ad Parnassum’


In vertaling: ‘The study of couterpoint’ from Johann Joseph Fux’s ‘Gradus ad
Parnassum’, vertaling door Alfred Mann, (1971), W.W. Norton & company, New
York –London.

In vraag en antwoordstijl wordt de leerling ingewijd in de wonderen van het


contrapunt. Fux introduceerde het species-contrapunt als didactisch model.

F. Salzer & C. Schachter, (1989), Counterpoint in composition, Columbia University


pres Morningside Edition

Zeer interessant boek dat geïnspireerd is door de Schenkeranalyse en dat heel


helder de verbanden toont tussen het eeuwig repertoire en de strenge
contrapuntleer.

T. Daniel, Zweistimmiger Kontrapunkt., (2002) ed. Dohr, ISBN 3-925366-86-5

Beschrijft met een bijna beangstigende nauwkeurigheid het tweestemmige


contrapunt in al zijn facetten.

8
NAAM:
Groep:

OEFENINGEN - les 1

9
5. Criteria voor kritische analyse van een cantus firmus

- melodiecurve en hoogtepunt
- melodische intervallen
- harmonische intervallen
- opeenvolging van melodische intervallen
- opeenvolging van harmonische intervallen

10
11
12
NAAM: OEFENINGEN - les 2

13
NAAM: OEFENINGEN - les 3

14
NAAM: OEFENINGEN - les 4

1: dissonante bovenwisseltoon op een sterke tel.

15
NAAM: OEFENINGEN - les 5

16
NAAM: OEFENINGEN - les 6

17
NAAM: OEFENINGEN - les 7

18
NAAM: OEFENINGEN - les 8

19
20
21
Begrippen species contrapunt

- Open kwint- en octaafparallellen


- Bedekte kwint- en octaafparallellen
- Accentparallellen
- Naslaande parallellen
- Diagonaalstritonus
- Indirecte tritonus (m.b.t. melodiebouw)
- Doorgangstoon
- Harde doorgang
- Consonante wisseltoon
- dissonante wisseltoon
- Bovenwisseltoon >< onderwisseltoon
- Ottava battuta
- registerwisseling
- Cambiata
- Vertragingsdissonanten
- Opvattingsdissonant
- Verschoven parallellen
- Diminutie van het kwartinterval
- Portamento
- Parenthetische oplossing van de vertragingsdissonanten
- Wisselkwart

22

You might also like