Professional Documents
Culture Documents
Daniel Gistelinck
2
Inhoud
1. Het species-contrapunt 5
a. Intervallen 5
i. Melodische intervallen 5
ii. Harmonische intervallen 5
b. Stemvoering 6
i. Stembewegingen 6
ii. Open kwint- en octaafparallellen 7
iii. Bedekte kwint- en octaafparallellen 7
iv. Terts- en sextparallellen 8
v. Diagonaalstritonus 8
vi. Afstand tussen de stemmen 8
c. Melodiebouw 8
i. Herhaling van tonen 8
ii. Intervalsprongen 9
iii. Octaafsprong 9
iv. Indirecte tritonus 9
v. Melodiecurve 10
d. Inzet en slotcadens 10
i. Inzet 10
ii. Slotcadens 10
a. Metrum 11
b. Harmonische intervallen 11
c. Stemvoering 12
i. Doorgangstonen 12
ii. Wisseltonen 13
iii. Open en bedekte parallellen 13
iv. Accentparallellen 14
v. Naslaande parallellen 14
vi. Behandeling van de prime 15
vii. Ottava battuta 15
d. Melodiebouw 16
i. Secundebeweging 16
ii. Intervalsprongen 16
iii. Registerwisseling 16
iv. Opeenvolgende intervalsprongen in dezelfde richting 17
v. Indirecte tritonus 17
vi. Herhaling van melodische figuren 18
vii. Climax 18
e. Inzet en slotcadens 18
i. Inzet 18
ii. Slotcadens 19
a. Metrum 20
b. Harmonische intervallen 20
c. Stemvoering 20
i. Doorgangstonen 20
ii. Harde doorgang 21
iii. Wisseltonen 21
iv. Kwint- en octaafparallellen 22
v. Behandeling van de prime 23
d. Melodiebouw 24
i. Cambiata 24
ii. Intervalsprongen 25
iii. Registerwisseling 26
iv. Herhaling van melodische figuren 26
e. Inzet en slotcadens 27
i. Inzet 27
ii. Slotcadens 27
a. Metrum 28
b. Harmonische intervallen 28
c. Stemvoering 28
i. Consonanten op de thesis 28
ii. Vertragingsdissonanten 29
iii. Behandeling van de sext als opvattingsdissonant 30
iv. Accentparallellen 30
v. Naslaande parallellen 30
vi. Verschoven parallellen 31
vii. Behandeling van de prime 31
viii. Onderbreking van de syncopische beweging 32
d. Inzet en slotcadens 33
a. Ritme 34
b. Ritmische verscheidenheid 34
c. Stemvoering 35
i. Dissonante bovenwisseltoon 35
ii. Gebruik van achtste noten 35
iii. Syncopering 36
iv. Portamento 36
v. Parenthetische oplossing van vertragingsdissonanten 37
d. Inzet en slotcadens 37
i. Inzet 37
ii. Slotcadens 38
1. Het species-contrapunt
In 1725 publiceerde de Oostenrijker Johann Joseph Fux (ca.1660-1741) zijn beroemd
geworden ‘Gradus ad Parnassum’. In dit theoretisch werk hanteert de auteur voor de
contrapuntleer een strikte systematiek: de vijf species (soorten).
Een tweestemmige zetting, die hier de gekozen uitgangssituatie is, komt tot stand als
volgt: tegen een gegeven melodie in hele noten, de cantus firmus, wordt een vrij
gevonden tegenmelodie, het contrapunt, geplaatst.
In de eerste vier soorten zal men voor het contrapunt uitsluitend volgende
notenwaarden gebruiken:
- eerste soort: hele noten (noot tegen noot)
- tweede soort: halve noten (twee noten tegen een)
- derde soort: kwartnoten (vier noten tegen een)
- vierde soort: overgebonden halve noten (syncopen)
Met de studie van de contrapuntleer gaat tevens een bijzondere aandacht voor de
melodiebouw samen.
i. Melodische intervallen
Volkomen consonanten:
Onvolkomen consonanten:
Dissonant:
b. Stemvoering
i. Stembewegingen
• Gelijke beweging
• Parallelle beweging
• Zijdelingse beweging
• Tegenbeweging
toegelaten:
v. Diagonaalstritonus
Als twee grote tertsen elkaar op grote secundeafstand opvolgen, ontstaat een
diagonaalstritonus. In dat geval moet minstens één van beide tonen oplossen.
diagonaalstritonus:
c. Melodiebouw
ii. Intervalsprongen
Twee stemmen laat men best niet gelijktijdig een sprong in dezelfde richting
maken.
te vermijden:
iii. Octaafsprong
De toon die men laat voorafgaan en volgen bij het maken van een
octaafsprong, moet steeds binnen het door dat octaaf gevormde raaminterval
liggen.
te vermijden:
correct:
v. Melodiecurve
d. Inzet en slotcadens
i. Inzet
Het contrapunt moet steeds inzetten met een volkomen consonant: octaaf of
kwint.
Wanneer het eerste interval van de cantus firmus dalend is, kan men ook
inzetten met een prime (unisono).
ii. Slotcadens
a. Metrum
b. Harmonische intervallen
c. Stemvoering
i. Doorgangstonen
• Consonante doorgangstonen
consonante doorgangen:
• Dissonante doorgangstonen
- secunde (none)
- kwart (undecime)
- septime
dissonante doorgangen:
De stemvoering 3-2, gevolgd door een terts, kan men beter vermijden.
ii. Wisseltonen
iv. Accentparallellen
v. Naslaande parallellen
De tegenbeweging na de prime mag niet naar een octaaf leiden, want hierdoor
zou een antiparallel ontstaan.
d. Melodiebouw
i. Secundebeweging
ii. Intervalsprongen
iii. Registerwisseling
v. Indirecte tritonus
In een drietonig melodisch fragment waarvan de hoekpunten een
tritonusinterval vormen, moet de tweede toon op de thesis vallen.
vii. Climax
De melodie van het contrapunt moet een duidelijke richting hebben en
worden opgebouwd als een climax met een eenmalig hoogtepunt,
dat best kort voor de slotcadens ligt.
e. Inzet en slotcadens
i. Inzet
In de eerste maat staan twee halve noten of een halve rust, gevolgd door een
halve noot; dat laatste verdient aanbeveling omdat op die manier de
tegenstem aan zelfstandigheid wint.
ii. Slotcadens
Voorbeeld
a. Metrum
Wanneer een halve noot wordt onderverdeeld in twee kwartnoten, herhaalt zich
het principe van thesis (zwaar) en arsis (licht).
b. Harmonische intervallen
De eerste kwartnoot van iedere maat moet met de cantus firmus een consonant
interval vormen.
De overige drie kwarten mogen afwisselend consonanten en dissonanten zijn.
Behalve de dissonante doorgangstoon, reeds bekend uit de tweede soort, is in de
derde soort ook de dissonante onderwisseltoon toegestaan.
c. Stemvoering
i. Doorgangstonen
De derde kwartnoot mag een harde doorgang vormen, d.w.z. een dissonante
doorgang op de halfzware tel.
iii. Wisseltonen
• Consonante wisseltonen
onderwisseltonen:
bovenwisseltonen:
• Dissonante wisseltonen
In het verdere verloop van de zetting is het prime-interval niet toegestaan voor
de eerste kwartnoot, maar wel voor de overige drie.
De trapsgewijze gang naar de prime op de derde tel moet gebeuren met een
grote secunde.
d. Melodiebouw
i. Cambiata
ii. Intervalsprongen
iii. Registerwisseling
e. Inzet en slotcadens
i. Inzet
Het contrapunt zet in met vier kwartnoten of met een kwartrust, gevolgd door
drie noten; in het tweede geval, dat de voorkeur geniet, mag de begintoon ook
een terts zijn.
ii. Slotcadens
Voorbeeld
a. Metrum
b. Harmonische intervallen
c. Stemvoering
i. Consonanten op de thesis
ii. Vertragingsdissonanten
a.
b.
c.
iv. Accentparallellen
v. Naslaande parallellen
Als de figuren 6-5 of 9-8 worden herhaald boven een trapsgewijs dalende
cantus firmus, ontstaan er ritmisch verschoven parallellen op de arsis.
verschoven kwintparallellen:
verschoven octaafparallellen:
In dat laatste geval immers zal een ongewenst cadenseffect zich niet
voordoen, omdat beide stemmen, ten gevolge van de syncopering, niet
gelijktijdig bewegen ( = zijdelingse beweging).
Onderstaand voorbeeld geeft te zien dat men in het geval van een
onderbreking, de doorgangsdissonant op de arsis mag gebruiken
(= tweede soort).
d. Inzet en slotcadens
Voorbeeld
a. Ritme
De overgang van halve noten naar kwartnoten gebeurt best niet onmiddellijk na
de maatstreep.
b. Ritmische verscheidenheid
ritmische sequens:
c. Stemvoering
i. Dissonante bovenwisseltoon
Achtste noten kunnen worden gebruikt, mits zij voldoen aan volgende
voorwaarden:
2. Onderwisseltoon
iii. Syncopering
a. Consonante syncope
b. Dissonante syncope
iv. Portamento
(parenthese = inlassing)
d. Inzet en slotcadens
i. Inzet
Het contrapunt kan best beginnen met een trapsgewijze beweging in halve
noten, voorafgegaan door een halve rust.
ii. Slotcadens
Voorbeeld
Oefeningen
Lucien Posman
2
Inleiding
1. Terminologie
De term contrapunt is afgeleid van ‘punctus contra punctus’, noot tegen noot
‘Contrapunt’ betreft een meerstemmige zettingtechniek waarbij de stemmen een
horizontale dimensie hebben. De samenklanken hebben een verticale dimensie en zijn
georiënteerd op de consonant.
Meer algemeen worden twee categorieën onderscheiden; homofonie is muziek waar de
verticale dimensie overheerst, polyfonie is muziek waar de verticale dimensie
overheerst
Echte meerstemmigheid ontstaat als er andere samenklanken gebruikt worden dan het
octaaf en er een afwisseling is van deze samenklanken. (definitie van Handschin).
- melismatisch organum
3
- vrij organum; de tweede stem ontwikkelt een zelfstandigheid in wisselende volkomen
consonanten (werd vaak geïmproviseerd vlg. bepaalde regels
3. Ars nova
4
4. De renaissance
De strenge leer in functie van de compositie wordt omschreven als ‘res facta’.
De vrijere regelgeving m.b.t. het uit het hoofd improvisatorisch zingen wordt
omschreven als ‘mente’ of ‘supra librum cantare’.
5
In de 16e eeuw ( de Nederlandse klassieke polyfonie) ontwikkelt zich een vrijere stijl met
expressieve tekstuitbeelding; hierbij worden scherpe dissonanten gebruikt en
chromatiek. Ook werd de homofonie populair; vooral in het wereldlijke lied.
6
5. Na de renaissance
In de vroege 17e eeuw ( rond 1600) ontwikkelde zich hieruit de monodie en de basso
continuo die grotere contrapuntische vrijheden hanteerde.
Het streng contrapunt werd verder beoefend als ‘stylus antiquus of stylus ecclesiasticus
in de kerkmuziek.
In de 17e en 18e eeuw werden de harmonie (en de harmonieleer) het uitgangspunt van
de contrapuntische compositievormen zoals canon, fuga etc. Bach bv. leerde eerst de
vierstemmige harmonische zetting aan en ging dan pas over tot het aanleren van
tweestemmig contrapuntische zetting.
Klassieke componisten hanteerden het contrapunt vooral met als doel motivische
vervlechting en thematische verwerking (cfr de doorwerking in de sonatevorm).
In de 20e eeuw wordt met het verlaten van de tonaliteit het lineaire denken weer actueel.
In de dodecafonie en seriële muziek worden opnieuw contrapuntische
compositietechnieken gehanteerd ‘canon, omkering, vergroting, kreeftengang etc.).
- cantus firmus
- vrije imitatie
- canontechniek
- eenvoudig contrapunt: tegen een hoofdstem wordt een tegenstem geplaatst
- dubbel contrapunt: hier fungeert de tegenstem zowel boven als onder de hoofdstem.
7. Bronnen
- Voor kennis over de zetting van Bach wordt beroep gedaan op het traktaten van zijn
leerling Kirnberger (1721-1783). 2 Kirnberger koesterde een gewijde verering voor zijn
leermeester. Tot zijn werken behoren o.m. ‘Die Kunst des reinen Satzes (1771), Die
wahren Grundsätze zum Gebrauch der Harmonie (1773), Grundsätze des
Generalbasses als erste Linien zur Composition (1781). Bach ging dus steeds uit van
volledige harmonische zetting en leidde daar zijn contrapunt uit af.
1
L.P. Grijp & P. Scheepers(red.), Van Aristoxenos tot Stockhausen, (1990) Wolters-Noordhoff bv Groningen, deel
1, p.392-
2
L.P. Grijp & P. Scheepers, o.c. deel 2, p. 182
7
8. Literatuur
8
NAAM:
Groep:
OEFENINGEN - les 1
9
5. Criteria voor kritische analyse van een cantus firmus
- melodiecurve en hoogtepunt
- melodische intervallen
- harmonische intervallen
- opeenvolging van melodische intervallen
- opeenvolging van harmonische intervallen
10
11
12
NAAM: OEFENINGEN - les 2
13
NAAM: OEFENINGEN - les 3
14
NAAM: OEFENINGEN - les 4
15
NAAM: OEFENINGEN - les 5
16
NAAM: OEFENINGEN - les 6
17
NAAM: OEFENINGEN - les 7
18
NAAM: OEFENINGEN - les 8
19
20
21
Begrippen species contrapunt
22