You are on page 1of 9

Frederic Chopin

1. Chopin in het kort


Frederic Chopin (1810-1849) was een virtuoze pianist en componist.
Hij was geboren in Polen, maar leefde voor het grootste deel van zijn
leven in Parijs. Het was al snel duidelijk dat Chopin een wonderkind
was aan de piano. Toch gingen zijn ouders dit niet “uitbuiten” zoals
gebeurde met Mozart en Liszt. Toch speelde hij al vanaf jonge
leeftijd in aristocratische kringen in Polen. Ook op latere leeftijd zou
hij dit blijven doen, maar dan in Parijs. Op deze manier ontmoette hij
componisten als Berlioz, Bellini, Liszt, Meyerbeer en schrijvers als
Balzac, Heine en de schilder Delacroix. Chopin had heel zijn leven
een eerder zwakke gezondheid en stierf op 39-jarige leeftijd aan
tuberculose.

Chopin schreef vooral stukken voor piano en net als Franz Liszt zou
hij de grenzen van het pianospel uitbreiden. Chopins muziek wordt
gekenmerkt door een elegante, lyrische stijl. Deze stijl is
contrasterend met de eerder zware en dramatische stijl van
Beethoven, Schumann en Brahms. Zijn piano-oeuvre omvat stukken
in veel verschillende vormen: 4 ballades, 27 etudes, 4 impromptus,
69 mazurkas, 21 nocturnes, 16 polonaises, 24 preludes, 20 walsen en
nog veel meer.

2. Typische kenmerken van Chopins pianomuziek

In het oeuvre van Chopin zijn er heel wat muzikale kenmerken die telkens terugkomen. De voorbeelden komen
zeker niet uit heel zijn oeuvre, maar eerder uit een selectie van zijn walsen, nocturnes en ballades. Chopins
typische muzikale elementen zullen we kort bestuderen en zelf proberen toe te passen in eigen composities.
Hier is een kort overzicht van enkele typische kenmerken:

1. Typische begeleidingspatronen
2. Typische akkoordenprogressies
3. Versieringsnoten
4. Chromatische loopjes
5. Arpeggio's
6. Napolitaanse sext
7. Verminderde akkoorden
2.1. Begeleidingspatronen

A) Wals

Het begeleidingspatroon voor de wals is de befaamde humpapa-beweging. Chopin gebruikt deze


begeleidingsvorm zeer veel in zijn muziek, niet enkel in zijn walsen. Hieronder vind je een uitwerking van een
walsbegleiding.

Belangrijk is de 3/4-maat en de opeenvolging in de linkerhand: Eerst een basnoot (hoef niet de grondnoot van
het akkoord te zijn) en dan twee akkoorden. Die twee akkoorden zijn meestal twee dezelfde, maar je kan daar
gerust mee spelen (twee verschillende inversies van hetzelfde akkoord of één met een spanning en de volgende
met een oplossing…).

Hieronder vind je heel wat passages uit stukken van Chopin. Bestudeer telkens de walsbegeleiding in de
partituren en noteer dan enkele conclusies. Let telkens op de volgende zaken:
• Wat is de toonaard van de passage?
• Welke akkoorden worden er gespeeld?
• Wat is de basnoot: is dat telkens de grondnoot of eerder de terts of kwint van het akkoord?
• Wat zijn de functies van die akkoorden? (I, IV of V? Of nog andere: II, III, VI of VII?)
• Wordt het letterlijke walspatroon gebruikt of is het een variatie?
• Wordt er een pedaaltoon gebruikt? (= een basnoot die constant wordt herhaald. Meestal is dit de
dominant of de tonica)

Voorbeeld 1. Grande Valse Brilliante, op. 18.


Voorbeeld 2. Ballade op. 23

Voorbeeld 3. Ballade op. 23


Voorbeeld 4. Wals op. 34 nr. 2

Voorbeeld 5. Nocturne op. 15 nr 3


Voorbeeld 6. Wals op. 42

Voorbeeld 7. Wals op. 69 nr. 2


B) Nocturne

Een nocturne is meestal een zeer dromerig stuk. De linkerhand van de pianist zweeft letterlijk noot voor noot
over het bas- en tenorregister van de piano. De noten die gespeeld worden zijn vooral akkoordnoten, maar
daartussen kunnen ook versieringsnoten voorkomen. Let in de volgende voorbeelden terug op dezelfde puntjes
als bij de wals. Maar belangrijk is ook hoe het akkoord gespreid wordt.

Voorbeeld 1. Nocturne B. 49

Voorbeeld 2. Nocturne B. 49
Voorbeeld 3. Ballade op. 23
Voorbeeld 4. Ballade op. 23
C) Afwisseling van wals- en nocturnebegeleiding

Voorbeeld. 1. Polonaise op. 26 nr. 1

You might also like