You are on page 1of 7

Nicolaas 

(ook Nikolaj, Nikolaus) van Myra (ook van Bari, Lipnenskij, van


Lipno, Sarajskij of De Wonderdoener), Klein-Azië / Bari, Italië; bisschop; † ca 350.

Feest 6 december.

Geschiedenis
Nicolaas moet geboren zijn rond 280 in de stad Patara.
Volgens de overlevering was hij bisschop van Myra in de
eerste helft van de 4e eeuw.

Historisch gesproken is er over hem nagenoeg niets


bekend. Des te meer weten de legendes over hem te
vertellen.

Kindheidsverhalen
Nicolaas was afkomstig uit de stad Patara in Lycië,
gelegen aan Turkse zuidkust, iets ten westen van Myra.
Zijn ouders waren rijk en vroom. Ze hebben hun kind
dan ook met gebeden van God afgesmeekt. Zijn vader
heette Epiphanes, zijn moeder Johanna. Toen zijn ouders
hem kregen, waren ze in de bloei van hun leven. Maar
vanaf dat moment zagen zij verder af van elk lichamelijk
contact.Reeds op de dag van zijn geboorte ging de kleine
Nicolaas - toen hij in bad werd gedaan - uit eigen beweging rechtop in het badje
staan. Als baby dronk hij elke dag op de vaste tijden de moedermelk. Maar niet op
woensdag en vrijdag. Dan dronk hij alleen 's avonds. Deze gewoonte om te vasten
heeft hij zijn hele verdere leven volgehouden. Zie ook de afbeeldingen 1, 23 en 24.

In zijn jeugd deed hij niet mee aan de nutteloze spelletjes van zijn vriendjes. In plaats
daarvan ging hij vaak naar de kerk. Hij probeerde alle stukken uit de Heilige Schrift die
hij er hoorde, te onthouden.

Nicolaas-Legende: Drie Meisjes


Bij de dood van zijn ouders werd hij schatrijk. Nu zocht hij een manier om zijn
rijkdommen goed te besteden. Niet om bij de mensen gezien te worden, maar om God
te eren. Eén van zijn buren, die van goede huize kwam, was straatarm geworden. Hij
zag nog maar één mogelijkheid om zichzelf en zijn drie dochters in leven te houden:
namelijk zijn dochters als prostitué te laten werken. Toen Nicolaas dat vernam, was hij
vol afschuw over zo'n wandaad. Hij wikkelde een klomp goud in een doek en gooide die
's nachts door het raam bij die buurman naar binnen.

Vervolgens nam hij ijlings de benen. Niemand had hem gezien. Toen de man de
volgende morgen opstond, vond hij de klomp goud. Hij dankte God en begon
onmiddellijk alles in orde te maken voor het huwelijk van zijn oudste dochter.

Enige tijd later schonk onze dienaar Gods op diezelfde manier weer een klomp goud.
Toen de buurman die vond, jubelde hij het uit. Nu nam hij zich voor verder wakker te
blijven. Zo wilde hij erachter komen wie hem op deze manier uit de armoede hielp.
Welnu, een paar dagen later zeilde er weer een klomp naar binnen. Deze was wel twee
keer zo groot als de vorige en maakte dus nog al wat leven, toen hij op de grond
terecht kwam. Dat hoorde die buurman. Hij zette prompt de achtervolging in. Maar
Nicolaas was er vliegensvlug vandoor gegaan. De buurman smeekte de wegrennende
gestalte vóór hem te blijven staan. Hij wou zo graag zijn gezicht even zien. Hij liep zo
hard dat hij uiteindelijk de jongeman toch inhaalde... en herkende. Hij wierp zich voor
hem neer en maakte zelfs aanstalten om zijn voeten te gaan kussen. Maar Nicolaas
weerde zijn dankbetuigingen af. Hij eiste alleen maar dat hij tot aan zijn dood het
geheim zou bewaren van de vriendendienst die hij hem bewezen had.
[183; Romeins Brevier]

Nicolaas stilt storm


Hij heeft zich later geheel aan God gegeven. Zo reisde hij naar Palestina om de heilige
plaatsen te bezoeken. En vereerde ze. Tijdens die bedevaartstocht vertrok hij per schip
bij heldere hemel en kalme zee. Maar hij voorspelde de zeelui, dat er noodweer zou
komen. En het kwam. Al heel gauw. Allen zagen zich plotseling in levensgevaar. Maar
hij begon te bidden. En het hield wonderwel op.
[183]

Nicolaas woordt bischoop


Op de terugweg naar huis werden deze bewijzen van zijn bijzondere heiligheid overal
bekend. Hij kwam nu - en dat was een ingeving van God - in Myra aan, de hoofdstad
van Lycië (in het zuidwesten van het huidige Turkije): juist in de tijd, dat de bisschop
van die stad gestorven was, en de bisschoppen uit de omgeving bijeen waren om te
overleggen, wie hier opvolger moest worden. Er zat een bisschop tussen die veel gezag
had. Als die iets van mening was, meenden zijn collega's dat ook. Deze bisschop had
alle anderen opgedragen om te vasten en te bidden. 's Nachts echter hoorde hij een
stem, die hem zei, dat hij de volgende ochtend bij de kerk moest gaan staan, en de
eerste de beste tot bisschop moest wijden, die Nicolaas bleek te heten. Meteen bracht
hij deze opdracht aan de andere bisschoppen over. Zo begaf hij zich naar de kerk en
vatte er post bij de deur.

Het wonder wilde, dat Nicolaas - door God gezonden - al voor dag en dauw naar de
kerk ging. Toen hij naar binnen stapte, kwam de bisschop op hem af, want die dacht:
"Ik zal eens even vragen naar zijn naam." Argeloos als een duif boog hij het hoofd en
zei: "Nicolaas, dienaar van Uwe heiligheid." Toen hebben ze hem daar bij de deur
vastgegrepen en met algemene stemmen meteen maar als bisschop geïnstalleerd. Ze
bekleedden hem met schitterende sieraden en troonden hem op de bisschopszetel.

Ondanks alle eerbetuigingen bewaarde hij altijd zijn oude nederigheid en zijn serieuze
levenswandel. Hij bracht de nacht steeds in gebed door. Hij geselde zijn lichaam en je
zag hem nooit in gezelschap van vrouwen. Hij ontving je eenvoudig, stond je
doeltreffend te woord, gaf je ijverige goede raad en strenge berispingen.
Er is een kroniek die zegt, dat Sint Nicolaas ook deelnam aan het beroemde Concilie
van Nicea, in 325.
[183]

Nicolaas-legende: Koren
Eens werd de hele provincie waar het bisdom van Sint Nicolaas onder hoorde, door een
geweldige hongersnood geteisterd. Niemand had ook nog maar iets te eten.
Nu verneemt onze man Gods dat er schepen in de haven liggen, boordevol graan. Hij
gaat er meteen heen en vraagt de sjouwersknechten de uitgehongerde bevolking te
hulp te komen. Al lieten ze maar per schip zo'n honderd baal graan op de kade staan.
Maar zij zeiden: "Vader, dat durven we niet. Want toen we uitvoeren uit Alexandrië, is
onze lading precies afgewogen en die moeten we in dezelfde hoeveelheid afleveren bij
de graanschuren van de staat."
De heilige man antwoordde hun: "Doe toch maar wat ik je zeg. En ik beloof je in naam
van God zelf dat de douanebeambten van de staat geen greintje minder zullen
aantreffen in de lading." Toen deden die mannen het dus maar.
Op de plaats van bestemming aangekomen, leverden zij alle graan af in de
graanschuren en het was inderdaad precies de hoeveelheid die in Alexandrië was
afgewogen. Ze realiseerden zich dat dit een wonder was, begonnen het overal rond te
bazuinen en verheerlijkten God in de persoon van zijn dienaar.
Het graan dat ze bij hem hadden achtergelaten, was intussen door Nicolaas uitgedeeld.
Ieder kreeg naar behoefte; het wonder was van dien aard dat de hoeveelheid
voldoende was om de hele landstreek voor twee jaar te voeden. En dat niet alleen. Het
leverde zelf ook weer rijke oogsten op.
[183]

Nicolaas redt zeelui


Op een dag bevonden zich zeelui op zee in groot gevaar. Onder tranen baden ze zo:
"Nicolaas, dienaar van God, als het waar is wat ze van u zeggen, laat ons daar dan nu
eens iets van zien."
Onmiddellijk verscheen hun iemand die eruit zag als een heilige. Die zei tot hen: "Jullie
hebben me geroepen. Nou, hier ben ik."
Hij ging meteen aan de slag en hielp met de zeilen, de tuigage en met alles wat er op
zo'n schip komt kijken. Op slag was het noodweer voorbij.
Aldus gered begaven die zeelui zich naar de kerk, waar Nicolaas thuishoorde. Ze
herkenden hem onmiddellijk, hoewel ze hem nog nooit hadden gezien.
Maar hij zei hun, dat ze God maar moesten bedanken. Het was immers geen verdienste
van hem, maar van Gods barmhartigheid en niet te vergeten van hun eigen geloof.
[183]

Nicolaas redt drie ter dood veroordeelden en drie gevangenen.


Een of ander land was in opstand gekomen tegen het Romeinse Rijk. De keizer zond er
drie hoogwaardigheidsbekleders naartoe: Nepotianus, Ursus en Apilion. Deze werden
onderweg erg opgehouden door tegenwind. Ze zochten de luwte in een van de havens
die binnen het bisdom van Nicolaas gelegen was. De heilige nodigde ze uit om met hem
ergens te gaan eten. Hij wilde zijn volk namelijk sparen voor die houwdegens.
Tijdens de afwezigheid van de heilige had de consul zich laten omkopen voor een flinke
som geld. En nu had hij drie onschuldige soldaten ter dood laten veroordeeld.
Meteen toen de heilige hiervan hoorde, vroeg hij zijn gasten of zij hem wilden
vergezellen. Zo kwam hij met hen aangesneld op de plaats waar de terechtstelling
stond te gebeuren. Hij trof er drie soldaten al geblinddoekt en op hun knieën aan.
Reeds hield de beul het zwaard geheven boven hun hoofd. Nicolaas stortte zich in
allerijl en onvervaard op de beul, wrong hem het zwaard uit de handen, maakte de drie
onschuldigen los en nam ze gezond en wel met zich mee. Toen stoof hij naar het
pretorium van de consul en brak er de deur open, want die zat dicht. De consul
verscheen en begon hem overijverig te verwelkomen. Maar de heilige duwde hem van
zich af met de woorden: "Weet wat jij bent? Je bent..., je bent een vijand van God. Een
verkrachter van de wet: dat ben je! Hoe durf je ons nog onder ogen te komen, terwijl
je zo'n afschuwelijke misdaad op je geweten hebt." Hij bedolf hem onder verwijten.
Maar de hoogwaardigheidsbekleders deden een goed woordje voor hem. En toen hij
eenmaal berouw toonde, ging hij ermee akkoord hem vergiffenis te schenken. Daarna
moesten de keizerlijke gezanten weer verder. Ze ontvingen zijn zegen, vervolgden hun
weg en onderwierpen de opstandelingen zonder bloedvergieten. Zo kwamen ze
tenslotte weer terug bij de keizer, die hun een fantastische ontvangst bereidde.

Een paar mannen aan het hof waren jaloers op de al gunsten die de drie generaals ten
deel vielen. Zij kochten de keizerlijke prefect om. Toen deze het geld eenmaal had,
beschuldigde hij de drie hoogwaardigheidsbekleders voor het oog van zijn heer van
majesteitsschennis. De keizer ontstak natuurlijk in woede. Hij liet ze in de gevangenis
werpen en gaf bevel ze nog diezelfde nacht zonder enige vorm van proces nog diezelfde
nacht ter dood te brengen. Hun bewaker bracht hen op de hoogte van het lot dat hun
wachtte. Toen scheurden die drie hoogwaardigheidsbekleders hun mantel, en klaagden
bitter.
Maar bij een van hen, Nepotianus, kwam plotseling de gelukzalige Nicolaas in
gedachten, en hoe deze destijds drie onschuldige mannen op het nippertje van de dood
had gered. Daar waren ze nota bene zelf bij geweest. Hij spoorde zijn collega's aan de
hulp van Sint Nicolaas in te roepen.
En ja hoor, op hun gebed verscheen de heilige Nicolaas diezelfde nacht nog aan keizer
Constantijn zelf. Hij zei: "Waarom heb jij die hoogwaardigheidsbekleders ten onrechte
in hechtenis genomen? Onmiddellijk je bed uit. En laat ze vrij! En gauw! Anders zal ik
God bidden, dat Hij voor een oorlog tegen je zorgt, die je dan verliest; dan zul je aan
de wilde beesten te vreten worden gegeven."
En de keizer antwoordde: "Ik zou wel eens willen weten wie jij bent. Dat komt me
zomaar midden in de nacht mijn paleis binnen en durft zo'n toon tegen me aan te
slaan."
Waarop Nicolaas reageerde: "Ik ben Nicolaas, bisschop van de stad Myra."
En op dezelfde manier verscheen de heilige ook aan de prefect. Hem joeg hij de schrik
op het lijf door te zeggen: "Bij jíj gek, dat je je toestemming hebt gegeven om drie
onschuldige mannen ter dood te brengen? Aan het werk. Je zorgt maar dat ze
loskomen. Anders zal je lijk - nog warm en wel - worden opgevreten en je huis met de
grond gelijk worden gemaakt!"
En de prefect: "Wie denk jij wel dat je bent, dat je me zulke dreigementen naar het
hoofd durft te slingeren?"
"Als je het weten wilt: ik ben Nicolaas, bisschop van de stad Myra."
De keizer en de prefect waren nu klaarwakker. Ze gaven elk gehoor aan hun droom en
renden wat ze rennen konden om de drie gevangen de tijding te brengen.
"Zijn jullie tovenaars" vroeg de keizer, "dat je ons met dergelijke visioenen de stuipen
op het lijf jaagt?"
Ze antwoordden dat ze geen tovenaars waren. En ook onschuldig aan het misdrijf
waarvan ze werden beschuldigd.
Toen zei de keizer: "Kennen jullie iemand die Nicolaas heet?"
Bij het horen van die naam hieven ze hun handen ten hemel. Ze baden God, dat ze
door de verdiensten van Sint Nicolaas gered mochten worden uit het gevaar waar ze nu
midden in zaten. De keizer werd vervolgens op de hoogte gesteld van leven en
wonderen van de heilige. Daarop sprak hij: Dan mag je God wel gaan bedanken: Hij
heeft jullie bij deze gered op het gebed van die Nicolaas. Ga Nicolaas mijn gedrag
uitleggen en neem van mij een aantal geschenken voor hem mee. En vraag hem, dat
hij mij niet meer bedriegt, maar dat hij God bidt voor mij en mijn Rijk."
Een paar dagen later gingen de hoogwaardigheidsbekleders op weg naar de dienaar van
God. Ze vertelden hem tot in de kleinste bijzonderheden wat er allemaal gebeurd was.
Hij hief zijn handen ten hemel, loofde God en zond de drie hoogwaardigheidsbekleders
naar huis terug. Maar niet, nadat hij ze eerst nog even de waarheden van het geloof
terdege had bijgebracht.
[183]

Nicolaas-legende: Nicolaas en Cassianus


Toen Sint Nicolaas was overleden, voer zijn ziel naar de hemel op; in zo'n smetteloos
wit gewaad waarmee je in de oosterse kerken heiligen ziet afgebeeld. Onderweg op zijn
vlucht omhoog voegde zich de ziel van een martelaar bij hem, te oordelen naar de
dieprode kleur van het gewaad waarin hij gekleed was. Natuurlijk raakten ze aan de
praat: "Ik ben Nicolaas van Myra, ik was een bisschop en heb veel voor kinderen en
armen gedaan."
"Aangenaam, sprak de ander, ik ben Cassianus van Imola - dat is een stadje bij Napels.
Ik was schoolmeester. Maar mijn leerlingen hebben mij gedood, toen het uitkwam dat
ik christen was."
Nu was Nicolaas' nieuwsgierigheid gewekt. Hij die zoveel van kinderen hield...: "Maar
hoe is dat dan gegaan?"
En Cassianus vertelde zijn verhaal. Hij was als schoolmeester ontzettend gesteld op
goede manieren; zag er zelf steeds tot in de puntjes verzorgd uit. Eiste dat ook van zijn
leerlingen, en was bijzonder streng op de verzorging van hun werk. Hij liet het dan nog
wel eens overmaken, of als dat zo uitkwam paste hij het forsere middel van de
lijfstraffen toe. En dat werd hem niet altijd in dank afgenomen. In ieder geval toen de
ouders van zijn leerlingen tijdens de christenvervolgingen ontdekten dat hij christen
was, stookten ze hun kinderen op hun schoolmeester met hun fijn gepunte
ganzenveren te doden... waaraan ze maar al te graag gehoor hadden gegeven.
Cassianus was dan ook niet weinig trots op het prachtige gewaad waarin zijn ziel
gekleed ging. "En u, monseigneur? Vertelt u eens..."
Enfin, zo gezellig pratend vlogen hun zielen op naar de hemel... Totdat ze van diep
beneden hulpgeroep hoorden:
"Nicolaas van Myra, help mij!! Nicolaas van Myra, help mij!!"
Ergens in Rusland zagen ze een boer die met zijn kar was vastgereden in de modder.
De as was gebroken, de wagen omgeslagen, de boer met zijn armzalige vruchten die
hij op de markt had willen verkopen, waren in de troep en de stront terechtgekomen,
en nu riep de man in zijn nood tot Sint Nicolaas. Met een hoofdknikje en een zucht van
verlichting zei Cassianus: "Het is voor jou."
"Ik ga maar even kijken" zei Nicolaas, ga jij maar vast door, ik zie je straks wel."
Terwijl Cassianus zijn reis voortzette, vloog Nicolaas weer naar beneden, sjorde de kar
weer rechtop, kroop eronder om de as te herstellen en het wiel er aan te zetten -
daarbij had hij even geen oog voor zijn prachtige witte gewaad! - wreef met zijn
mouwen de boerenkolen op die de arme man naar de markt aan het brengen was,
zodat ze mooier glansden dan ooit en plotseling van de eerste soort bleken te zijn.
Vervolgens zei hij tegen de arme boer: "Maak er een goede prijs, zodat je iets extra's
mee kunt nemen voor je kinderen en je vrouw. Ga in vrede."
Na hem de zegen gegeven te hebben vloog hij weer op naar de hemel. Toen hij
tenslotte bij de hemelpoort aankwam, stond daar tot zijn verwondering nog
Cassianus. "Ben je nog niet naar binnen?"
Cassianus probeerde te verbergen wat een walgelijk stank er van zijn collega afkwam
en met een zijden zakdoek deed hij of hij zijn neus moest afvegen: "Nee ik moest hier
wachten."
Op datzelfde moment zwaaide de hemelpoort open en kwam er onder trompetgeschal
en luide muziek een stoet van engelen, heiligen, martelaren, belijders en maagden
naar buiten. Ze droegen een lege draagstoel in hun midden. Nicolaas werd uitgenodigd
daarop plaats te nemen. Cassianus mocht achteraan aansluiten. Dat werd de
heilige martelaar toch te erg: "Waarom moet ik achteraan meelopen en krijgt Nicolaas
nota bene een draagstoel, terwijl hij niet eens  martelaar is? Ik heb mijn kleed in alle
zuiverheid en ongerept tot hiertoe bewaard. En moet je dan eens kijken hoe hij eruit
ziet!"
Hij kreeg ten antwoord: "Zie je die modder en stront op zijn gewaad?"
Hij antwoordde met een kort knikje. "Dat zíjn juist de tekenen van zijn heiligheid..."

Nicolaas en de bedrogen Joodse geldschieter


Een man had geld geleend van een jood. Hij zwoer hem - bij het altaar van Sint
Nicolaas, dat hij het hem zo spoedig mogelijk zou teruggeven. Welnu, hij gaf het geld
maar steeds niet terug. En de jood ging bij hem verhaal halen. Maar de man beweerde,
dat hij het hem allang teruggegeven had.
Zijn tegenstander dwong hem te zweren, dat hij het geld inderdaad had teruggegeven.
Nu had die man in feite al het verschuldigde geld in een holle stok verstopt. Alvorens te
zweren, vroeg hij de jood of deze zijn stok even voor hem wilde vasthouden. Toen
zwoer hij, dat hij hem zijn geld had teruggegeven. Hij nam de stok uit handen de jood
weer aan. Deze had natuurlijk geen enkel idee van de gemene streek die hem geleverd
werd.
Maar let nu op wat er verder gebeurde.

Onderweg naar huis viel die bedrieger in slaap en werd overreden door een kar, waarbij
de stok die vol goud zat, in stukken brak. Dat ging men de jood zeggen. Die kwam er
vlug naartoe. Alle omstanders gaven hem de raad zich van het geld meester te maken.
Maar hij zei, dat hij dat niet zou doen, als niet meteen de dode - door de verdienste van
Sint Nicolaas - tot het leven zou worden teruggebracht. En hij voegde er aan toe, dat
hij zich in dat geval zou laten dopen en zich tot het christengeloof zou bekeren.
Toen kwam natuurlijk de dode onmiddellijk weer tot leven.

En de jood ontving het doopsel.

Verering & Cultuur


Na zijn dood werd Nicolaas in een sarkofaag (= stenen doodkist) begraven in zijn kerk
te Myra. Volgens de bevolking was hun bisschop een heilige geweest: Nicolaas was dus
in de hemel. Zo werd zijn graf al gauw een bedevaartsoord: mensen kwamen er
naartoe om te bidden. Dan vroegen ze aan Sint Nicolaas of hij in de hemel bij God een
goed woordje voor hen wilde doen. Als de bidders inderdaad kregen waarom ze
vroegen, zeiden ze natuurlijk dat het te danken was aan Sint Nicolaas.

Ook kwam er een geurige vloeistof van onder zijn sarcofaag vandaan. Als je er van
dronk - zeiden de mensen - werd je genezen van al je ziekten en kwalen. Van heinde
en ver stroomden de pelgrims toe met flesjes en kruikjes om ervan mee naar huis te
nemen. Dan konden ze er thuis ook de zieken mee genezen.

Reeds vanaf de 6e eeuw is zijn verering bijzonder populair. In 1071 werd Turkije
veroverd door de Islam. Christenen mochten niet langer in het openbaar hun
godsdienst belijden. Ook verering van Sint Nicolaas in Myra werd verboden. In 1087
deden vissers uit het Zuid-Italiaanse plaatsje Bari een inval in de stad Myra. Ze roofden
de sarcofaag met het stoffelijk overschot van Sint Nicolaas en brachten het over naar
hun vaderstad. Op 8 mei 1087 voer de boot met de kostbare schat plechtig de haven
van Bari binnen. Vanaf dat moment werd deze stad bedevaartsoord. Er verrees een
nieuwe kerk ter ere van hem. Van daaruit verspreidde zich Sint Nicolaas' verering over
de hele wereld verspreid: in het westen als kindervriend, in het oosten als
wonderdoener. In de 13de eeuw werd zijn feestdag vastgesteld op 6 december.
Vanaf dat moment verspreidde zich de Nicolaasverering over heel Europa.

You might also like