Professional Documents
Culture Documents
1. Inleiding
1.1 Welke aspecten komen aan bod?
1. Inzicht verwerven in ruimtelijke oriëntatie.
verkenning van de ruimte door de kinderen staat centraal.
2. Inzicht verwerven in meetkundige objecten (vormleer)
via de verkenning van figuren en voorwerpen worden meetkundige begrippen verworven
3. Inzicht verwerven in meetkundige relaties.
relaties die er kunnen bestaan tussen meetkundige objecten
4. Inzicht verwerven in ruimtelijke relaties (Meetkundige toepassingen)
relaties die er kunnen bestaan tussen meetkundige objecten
2. Oriëntatie in de ruimte
2.2 Fasen in de ruimtelijke oriëntatie
Gravemeijer en Kraemer onderscheiden vijf fasen:
1
2.3 Linken met de eindtermen en de leerplannen
De leerlingen zijn in staat
zich ruimtelijk te oriënteren op basis van plattegronden, kaarten, foto’s en gegevens over afstand en
richting
zich in de ruimte mentaal te verplaatsen en te verwoorden wat ze dan zien
2
2.5 Oefeningen op ruimtelijke oriëntatie
1. Welk huis past bij welke plattegrond?
2. De vuurtoren is vanuit 8 verschillende posities gefotografeerd. Zoek het juiste cijfer bij de juiste letter.
3
3. Kruis het passende bovenaanzicht aan.
4
6. Vul bij elk bouwsel de plattegrond in.
5
9. Omcirkel de ontwikkelingen van een piramide.
6
3. Vormleer
3.2 Niveaus van meetkundig denken en didactische principes
3.2.1 Meetkunde: benaderingen
Aanbreng basisbegrippen (punt, lijn, oppervlak en lichaam):
1. Vertrekken van waarneming omringende ruimte
Lichaam: neemt plaats in in de ruimte.
Oppervlak: begrenzing van een lichaam (gebogen of vlak)
Lijn: begrenzing van een oppervlak. (de snijding van twee oppervlakken)
Punt: begrenzing van een lijn. (snijding van twee lijnen)
2. Dynamische benadering
Punt: een plaats in de ruimte zonder afmetingen
Euclides: iets wat geen delen heeft
Lijn : ontstaat vanuit de beweging van een punt
Oppervlak: ontstaat vanuit de beweging van een lijn
Lichaam: ontstaat vanuit de beweging van een oppervlak
Vormleer:
overgang werkelijkheid naar wiskundige structuren
Hierbij abstractie maken van niet-wiskundige kenmerken (kleur, richting, waaruit iets gemaakt is, mooi, …)
7
We zoemen in op 1 facet (vorm) en laten andere meetkundige kenmerken(positie, grootte, …) even buiten
beschouwing
3.3.3 Hoeken
Een hoek is een figuur gevormd door twee halve rechten met eenzelfde beginpunt. De halve rechten zijn de
benen van de hoek en het gemeenschappelijk punt is het hoekpunt.
Notatie: BÂC of Â
Een gestrekte hoek is een hoek waarvan de benen in elkaars verlengde liggen.(een hoek van 180°)
Een rechte hoek is de helft van een gestrekte hoek. De benen van een rechte hoek staan loodrecht op
elkaar.(een hoek van 90°)
Een scherpe hoek is een hoek die kleiner is dan een rechte hoek.(een hoek < 90°)
Een stompe hoek is een hoek die groter is dan een rechte hoek en kleiner dan een gestrekte hoek. (een
hoek > 90°en kleiner dan 180°)
8
Tweede leerjaar aanzet vlakke hoeken: hoek ervaren en termen gebruiken in de omgangstaal vb. In de
hoek gaan staan, leg dit op de hoek van de bank, de wijzers van een klok vormen een hoek
Derde leerjaar:
hoek is een figuur gevormd door twee benen met hetzelfde beginpunt (= hoekpunt)
rechte, scherpe en stompe hoeken herkennen, benoemen en tekenen
aanzet tot classificeren van rechte, scherpe en stompe hoeken (vb. Zet in scherpe hoeken een
boogje, in de rechte hoeken een haakje en in stompe hoeken een bolletje).
Opmerking: grootte van de hoek is niet afhankelijk van de lengte van de benen, maar de hoek kan je
groter maken door de benen uit elkaar te draaien
Opmerking: In de lagere school gebruikt men steeds de naam vlakke figuur voor een vlakstuk
9
3.4.4 Classificatie van vlakke figuren volgens de grenslijn
Een veelhoek is een vlakke figuur begrensd door een gebroken gesloten lijn. De grenslijn van een veelhoek
bestaat uit een opeenvolging van lijnstukken. Een veelhoek is dus een rechtlijnige vlakke figuur.
Een kromlijnige vlakke figuur is een vlakke figuur waarbij de grenslijn een gebogen gesloten lijn is.
10
3.4.6 Classificatie van de veelhoeken
Een n-hoek is een veelhoek met n zijden (of n hoeken)
3.4.7 Driehoeken
Classificatie volgens de hoeken
Basis: een zijde van een driehoek (je kan elke zijde als basis kiezen)
Hoogte: loodlijnstuk vanuit een hoekpunt, loodrecht op de overstaande basis
11
Enkele specifieke benamingen
Bij een gelijkbenige driehoek:
De benen of opstaande zijden voor de even lange zijden.
De top als het gemeenschappelijk hoekpunt van de benen.
De tophoek als de hoek ingesloten door de benen.
De basis als de zijde tegenover de top.
De basishoeken als de hoeken gelegen aan de basis.
Eigenschappen in driehoeken
De som van de hoeken van een driehoek is gelijk aan 180°
Een gelijkbenige driehoek heeft minstens twee gelijke hoeken. Een driehoek is gelijkbenig als de
basishoeken gelijk zijn
Een gelijkzijdige driehoek heeft drie gelijke hoeken (60°).
12
Oefeningen
13
14
15
Zet een kruisje in de juiste kolom
16
3.4.8 Vierhoeken
Vierkant
De eigenschappen
een vierkant heeft 4 even lange zijden
een vierkant heeft 4 rechte hoeken
de zijden van een vierkant zijn twee aan twee evenwijdig
Rechthoek
De eigenschappen:
een rechthoek heeft 2 paar even lange zijden
een rechthoek heeft 4 rechte hoeken
de zijden van een rechthoek zijn twee aan twee evenwijdig
Ruit
De eigenschappen:
een ruit heeft 4 even lange zijden
de overstaande zijden zijn evenwijdig
de overstaande hoeken zijn even groot
Parallellogram
De eigenschappen:
de overstaande zijden zijn even lang
de overstaande zijden zijn evenwijdig
de overstaande hoeken zijn even groot
17
Trapezium
De eigenschappen
Eén paar overstaande zijden zijn evenwijdig
Sommige:
Twee even lange zijden
Gelijkbenige trapezium
2 aan 2 even grote hoeken
Rechte hoeken rechthoekige trapezium
Elementen
De evenwijdige zijden noemen we de basiszijden of basissen
De andere zijden zijn de opstaande zijden of benen
Vlieger
De eigenschappen:
Twee paar gelijke, aanliggende zijden
Eén paar gelijke overstaande hoeken
18
Classificatie van de vierhoeken
CLASSIFICATIE VAN DE VIERHOEKEN VOLGENS AFNEMEND AANTAL EIGENSCHAPPEN
vierkant
4 even lange zijden
4 rechte hoeken
2 paar evenwijdige zijden
rechthoek ruit
4 rechte hoeken 4 even lange zijden
2 paar evenwijdige zijden 2 paar evenwijdige zijden
parallellogram
2 paar evenwijdige zijden
trapezium
minstens 1 paar evenwijdige zijden
vierhoek
vierhoek
veelhoek met 4 zijden
19
Som van de hoeken van een vierhoek
De som van de hoeken van een vierhoek is 360°
Classificatie van de vierhoeken volgens de eigenschappen van de diagonalen
Een vierhoek is een parallellogram als en slechts als de diagonalen elkaar midden door snijden
Een vierhoek is een rechthoek als en slechts als de diagonalen elkaar midden door snijden + gelijk zijn aan
elkaar
Een vierhoek is een ruit als en slechts de diagonalen elkaar midden door snijden + loodrecht staan op elkaar
Een vierhoek is een vierkant als en slechts als de diagonalen elkaar midden door snijden + loodrecht staan op
elkaar + gelijk zijn aan elkaar
Toepassing: waar of niet? Zet telkens een kruisje in de juiste kolom.
waar Niet
waar
1 Voor alle parallellogrammen geldt dat ze diagonalen hebben die elkaar
halveren.
2 Voor alle ruiten geldt dat ze gelijke diagonalen hebben.
3 Alle vierhoeken met diagonalen , die elkaar halveren, zijn parallellogrammen
4 Alle rechthoeken hebben gelijke diagonalen die elkaar halveren
5 Niet alle trapeziums hebben gelijke diagonalen
6 Niet alle rechthoeken hebben diagonalen die loodrecht op elkaar staan.
7 Sommige trapeziums hebben gelijke diagonalen
8 Niet alle ruiten hebben diagonalen die loodrecht op elkaar staan
9 Als de diagonalen van een vierhoek gelijk zijn, dan is de vierhoek een
rechthoek
10 Als de diagonalen van een vierhoek loodrecht op mekaar staan, dan is de
vierhoek een ruit.
11 Er bestaat een ruit met gelijke diagonalen
12 Er bestaan vierhoeken met loodrechte diagonalen die geen vierkant zijn.
13 Er bestaat juist één rechthoek met gelijke diagonalen
14 Er bestaat ten minste één trapezium, dat geen parallellogram is, waarvan de
diagonalen gelijk zijn.
15 Er bestaat geen enkele ruit waarvan de diagonalen gelijk zijn.
16 Alle ruiten hebben loodrechte diagonalen die elkaar halveren
17 Iedere rechthoek waarvan de diagonalen elkaar halveren, is een vierkant
18 Iedere vierhoek met twee paar evenwijdige zijden heeft diagonalen die
elkaar halveren.
19 Alle rechthoeken met loodrechte diagonalen zijn ruiten.
20 Geen enkele vierhoek die geen trapezium is, heeft loodrechte diagonalen.
20
Classificatie van de vierhoeken volgens het aantal symmetrie-assen
Symmetrieas:
Een rechte is een symmetrieas van een figuur indien het spiegelbeeld van de figuur rond die rechte
samenvalt met de figuur.
Oefeningen
Zet een kruisje bij de juiste namen
21
Kruis de eigenschappen aan die bij beide vierhoeken passen.
22
Teken
23
Beoordeel de uitspraken. Kruis passend aan.
Welke van de volgende inlichtingen duiden aan dat een vierhoek een rechthoek is?
24
Antwoord met waar of niet waar.
25
26
Lees aandachtig de opdrachten en voer ze uit
27
3.4.9 Regelmatige veelhoeken
Regelmatige veelhoek
Een regelmatige veelhoek is een veelhoek met gelijke zijden en gelijke hoeken
Regelmatige
veelhoeken
voorkennis
De leerlingen kennen de begrippen vlakke figuur en veelhoek
De leerlingen kunnen lengtes en hoeken nauwkeurig meten
De leerlingen kunnen gelijkheid van de hoeken en zijden onderzoeken door te vouwen
28
Oefeningen
29
Waar of niet waar
30
3.4.10 De cirkel
Eerste graad: cirkels of ‘rondjes’ worden globaal herkend
Vanaf vierde leerjaar: onderzoeken en verwoorden van de eigenschap van de cirkel: alle punten van de
cirkelomtrek liggen op dezelfde afstand van het middelpunt
of
alle punten van de cirkel liggen op een afstand die kleiner is dan of gelijk aan een gegeven afstand van het
middelpunt.
Elementen in een cirkel
Het punt O noemt men het middelpunt van de cirkel.
De afstand van het middelpunt tot een punt op de cirkelomtrek noemt men de straal van de cirkel. Een
lijnstuk dat het middelpunt verbindt met een punt van de cirkelomtrek noemt men ook de straal van de
cirkel.
Een koorde die het middelpunt van een cirkel bevat, noemt men de middellijn van de cirkel. De lengte
van deze koorde door het middelpunt noemen we de diameter van de cirkel.
Een lijnstuk bepaald door twee punten van een cirkelomtrek, noemt men een koorde van een cirkel.
31
Oefeningen
Op de E40 wordt ter hoogte van Aalst een nieuwe oprit aangelegd. Die oprit mag maximaal 3 km van Aalst
liggen. Welk gedeelte van de snelweg, komt in aanmerking voor de nieuwe oprit?
(schaal 1/100 000)
Aalst
32
E40
3.5 Ruimtefiguren
3.5.1 Inleiding
Ruimtefiguur = iets wat plaats inneemt in de ruimte
Synoniem = een lichaam
3.5.2 De veelvlakken
Veelvlak is een ruimtefiguur volledig begrensd door veelhoeken
Elke begrenzende veelhoek van een veelvlak is een zijvlak
De snijlijn van 2 zijvlakken is een ribbe
Het snijpunt van 3 of meer ribben, is een hoekpunt
Prisma
= een veelvlak , begrensd door minstens 2 evenwijdige zijvlakken en waarvan de ribben die niet in deze
zijvlakken liggen, evenwijdig zijn
De twee evenwijdige zijvlakken noemen we het grondvlak en het bovenvlak.
(Let op: dit is afhankelijk van de stand van het lichaam)
De overige zijvlakken zijn de opstaande zijvlakken
Balk
= een prisma waarvan alle zijvlakken rechthoeken zijn
Kubus
= een prisma waarvan alle zijvlakken vierkanten zijn
Piramide
= een ruimtefiguur begrensd door een grondvlak (een n-hoek) en door n driehoeken (opstaande zijvlakken) met
een gemeenschappelijk hoekpunt (de top).
33
3.5.3 De niet-veelvlakken
Niet-veelvak is een ruimtefiguur die niet enkel begrensd is door veelhoeken, ze kunnen rollen (en eventueel ook
schuiven)
Omwentelingslichaam is een lichaam met een ruimtelijke symmetrie-as. Deze symmetrie-as wordt de
omwentelingsas genoemd
Cilinder
Een cilinder ontstaat wanneer we een rechthoek wentelen om één van de zijden.
Kegel
Een kegel ontstaat wanneer we een rechthoekige driehoek wentelen om één van de rechthoekszijden.
Bol
Een bol ontstaat wanneer we een (halve) cirkel wentelen om de middellijn.
balk cilinder
piramide kegel
3.5.5 Toepassingen
34
Zet een kruisje bij elke passende naam. Zet een cirkel rond het kruisje bij de meest passende naam.
35
36
37
38
39
3.5.7 Didactische opbouw
Stap1: onderscheid tussen veelvlakken en niet veelvlakken
(trek een schuine streep aan de rechterkant indien niet van toepassing)
Zoek twee voorbeelden van mij die je in de klas of in jouw huis kan
vinden.
4. Meetkundige relaties
4.3 Soorten transformaties
Meetkundige relaties ontstaan als het resultaat van transformaties
Twee soorten transformaties:
Verplaatsingen (verschuiven, draaien, spiegelen):
de meetkundige figuren worden enkel verplaatst en niet vervormd = congruente figuren (gelijk
van vorm en grootte)
Transformaties die het meetkundig object veranderen
Vb: transformaties die gelijkvormige figuren opleveren door verhoudingsgewijs te vergroten of
te verkleinen
40
4.4.2 Loodrechte stand
= wanneer twee objecten elkaar snijden onder een hoek van 90 graden
4.4.4 Oefeningen
Benoem de evenwijdige
41
Teken
42
4.4.5 Spiegelingen
Definitie en eigenschappen
Een spiegeling met as a is de relatie in het vlak, die als volgt bepaald wordt:
een punt A van het vlak wordt afgebeeld op het punt A’ van het vlak zodanig dat a de middelloodlijn is van het
lijnstuk [AA’]
De volgende eigenschappen zijn geldig:
1. Elk punt van het vlak heeft juist één beeld bij spiegeling om de rechte a.
2. Elk punt van het vlak heeft juist één beeld en elk punt van het vlak is het beeld van juist één punt bij
spiegeling om de rechte a.
3. Het spiegelbeeld van een figuur is congruent met de figuur, d.w.z. dat de vorm en de grootte behouden
blijven
4. Een figuur en het spiegelbeeld van een figuur hebben tegengestelde oriënteringen
5. Indien het spiegelbeeld van een figuur samenvalt met de figuur, dan is de spiegelas een symmetrieas.
4.5.2 Gelijkvormigheid
Twee figuren zijn gelijkvormig als je ze door verhoudingsgewijs vergroten of verkleinen volledig gelijk kunt maken
43
Teken over: telkens gelijk van vorm maar…
44