You are on page 1of 9

ECLI:NL:HR:2019:1079

Instantie Hoge Raad


Datum uitspraak 09-07-2019
Datum publicatie 10-07-2019
Zaaknummer 17/03716
Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:534
In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2017:6069, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden Strafrecht
Bijzondere kenmerken Cassatie
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben vuurwapens en munitie, art. 26.1 WWM. Hof heeft 2 b.m.
opgenomen waarin foto’s zijn beschreven en weergegeven waarop verdachte met
bewezenverklaarde wapens poseert, welke foto’s afkomstig zijn van smartphone
van verdachte. Rechtmatigheid onderzoek smartphone. Beroep op bewijsuitsluiting.
Meer dan beperkte inbreuk op persoonlijke levenssfeer? HR herhaalt relevante
overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:584 m.b.t. onderzoek aan inbeslaggenomen
elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken. Hof heeft vastgesteld
dat (i) gehele inhoud van mobiele telefoon van verdachte en bij die telefoon
behorende SD-kaart door opsporingsambtenaren is gekopieerd en veiliggesteld
met als doel daarop opgeslagen of beschikbare gegevens nader te onderzoeken en
(ii) dat door opsporingsambtenaren op verschillende momenten onderzoek is
gedaan naar deze opgeslagen of beschikbare gegevens, waarbij alle foto’s en
video’s zijn onderzocht. O.b.v. deze vaststellingen heeft Hof geoordeeld dat art. 94
Sv een toereikende wettelijke grondslag vormt voor het door
opsporingsambtenaren verrichte nadere onderzoek aan inbeslaggenomen
smartphone en daarbij behorende SD-kaart van verdachte, aangezien daarmee niet
meer dan beperkte inbreuk op persoonlijke levenssfeer is gemaakt. Gelet op
hetgeen hiervoor is vooropgesteld en in aanmerking genomen dat Hof wel
overweegt dat “de politie selectief is geweest in het onderzoek aan de telefoon”
maar dat het niet heeft vastgesteld aan de hand waarvan en met het oog waarop
selectie, die blijkbaar tenminste alle opgeslagen foto’s en films omvatte, is gemaakt,
is ‘s Hofs oordeel niet toereikend gemotiveerd. Tot cassatie behoeft dat evenwel
niet te leiden i.v.m. het volgende. Mede in het licht van in
ECLI:NL:HR:2013:BY5321 door HR geformuleerde regels voor toepassing van
bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van vormverzuim a.b.i. art. 359a Sv, is tot
bewijsuitsluiting strekkend verweer onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt HR
in aanmerking dat aan niet-gerechtvaardigde inbreuk op door art. 8.1 EVRM
gewaarborgd recht in strafprocedure tegen verdachte niet z.m. rechtsgevolgen
behoeven te worden verbonden en dat door verdediging onvoldoende is
onderbouwd dat zich i.c. een situatie voordoet waarin toepassing van
bewijsuitsluiting noodzakelijk moet worden geacht. Hof had dat verweer slechts
kunnen verwerpen. Volgt verwerping. CAG: strekt tot vernietiging.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl
RvdW 2019/863
NJB 2019/1761
SR-Updates.nl 2019-0296
NJ 2019/464 met annotatie van N. Jörg
NbSr 2019/254

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 17/03716
Datum 9 juli 2019

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats
Leeuwarden, van 14 juli 2017, nummer 21/000118-17, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen,
beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan
dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en
tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het middel


2.1 Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft
verworpen het verweer dat het onderzoek aan de smartphone van de verdachte onrechtmatig is
en dat de resultaten daarvan moeten worden uitgesloten van de bewijsvoering.
2.2.1 Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1:
hij op 18 maart 2016 in Nederland wapens van categorie II, te weten
- meerdere vuurwapens, type aanvalsgeweer (Kalashnikov)
voorhanden heeft gehad.

2:
hij in de periode van 15 april 2016 tot en met 16 april 2016 in de gemeente Amsterdam een
vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Glock, type 19, 9mm) en munitie
van categorie III, te weten 15 patronen behorende bij voornoemd pistool voorhanden heeft
gehad.”
2.2.2 Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van relaas d.d. 17 augustus 2016
(p. 4 e.v. van een dossier met nummer: 2015274558), voor zover inhoudende -zakelijk
weergegeven-:

Hoofdstuk 1: Aanleiding onderzoek


Op dinsdag 12 april 2016 werd de verdachte [betrokkene 1] aangehouden in Amsterdam.
[betrokkene 1] werd aangehouden als verdacht van betrokkenheid bij de moord op
[slachtoffer] op 9 september 2015.
Ten tijde van zijn aanhouding reed [betrokkene 1] in zijn auto, samen met [verdachte] en
[betrokkene 2] . De mobiele telefoons van [verdachte] en [betrokkene 2] werden in beslag
genomen.
Op dinsdag 12 april 2016 vond er in het kader van het onderzoek 25TGORudolf een
doorzoeking plaats in de woning aan de [a-straat 1] te Nieuwegein, een mogelijke
verblijfplaats van de verdachte [betrokkene 1] . Tijdens het vervolg van de doorzoeking in de
woning werden onder meer twee automatische vuurwapens van het merk Kalashnikov, type
AK47 aangetroffen.

Op de telefoon van [verdachte] werd tevens een foto aangetroffen (afbeelding (het hof
begrijpt) 11 fotobijlage) waarop een serienummer op een wapen zichtbaar was. Dit
serienummer bleek overeen te komen met het serienummer van een van de bij de
doorzoeking in de woning van [medeverdachte] (het hof begrijpt [a-straat 1] te Nieuwegein)
aangetroffen Kalashnikov aanvalsgeweren.

3. Een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 12 april 2016 (p.
001 e.v. van het onder 2 genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven
-:

Datum: 12 april 2016


Omschrijving inbeslaggenomen goed:
1 witkleurige mobiele telefoon van het merk Samsung, model Duos, type GT-I9082. SIN:
AAGR7376NL.

4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2016
(p. 116 e.v. van het onder 2 genoemde dossier), voor zover inhoudende -zakelijk
weergegeven-:
als relaas van verbalisant:
Door mij werd een onderzoek ingesteld naar de gegevens gerelateerd aan een mobiele
telefoon van het merk Samsung en een daaruit afkomstige micro SD-kaart: SIN nummer:
AAGR7376NL.
Op 15 april 2016 zijn de gegevens van zowel de voornoemde SD-kaart als de GSM
veiliggesteld. Ik heb een onderzoek ingesteld naar de afbeeldingen en video’s die waren
opgeslagen op de Micro SD-kaart afkomstig uit de veiliggestelde mobiele telefoon van het
merk Samsung, type GT‑I9082.
Op een aantal van de afbeeldingen is een man te zien met een lichtgetinte huidskleur,
gekleed in een blauw T-shirt, een blauwe broek, lichte sokken met daar overheen zwarte
slippers. Op sommige afbeeldingen heeft de man in elke hand een automatisch vuurwapen,
gelijkend op een Kalasjnikov, vast. Waarbij het opvallend is dat 1 van deze automatische
vuurwapens verschil vertoont in de kleur van het houten gedeelte net boven de plaats waar
de patroonhouder/magazijn in het vuurwapen is geplaatst. Het bovenste houten gedeelte is
vrij licht van kleur terwijl het onderste houten gedeelte veel donkerder van kleur is.
(Afbeelding 1) Uit de veiliggestelde informatie van de voornoemde afbeeldingen is af te lezen
dat deze afbeeldingen zijn verkregen/gemaakt met een (...) Samsung, type GT-I9082 op 18
maart 2016.
Naast de gemaakte afbeeldingen trof ik ook een video aan met de titel:
20160318_164521.mp4. Op de voornoemde video, welke ook voorzien is van geluid, zijn de
wapens goed zichtbaar, er wordt regelmatig ingezoomd, waardoor een enkele keer ook de
tekst of nummers op de getoonde wapens af te lezen zijn.
Op 15 april 2016 heb ik contact gehad met collega P. Pruimboom van de Forensische
Opsporing van de politie Midden-Nederland en het nummer te zien op één van de
automatische vuurwapens (660716) alsmede de houten kleurdetails op het andere
automatische vuurwapen doorgegeven. Collega Pruimboom kon aan de hand van deze
details verklaren dat deze twee automatische vuurwapens inderdaad reeds eerder in het
onderzoek TGO Rudolf (het hof begrijpt: in de woning van [medeverdachte] ) in beslag waren
genomen.

(...)

6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt aanvullend proces-verbaal d.d. 23 november 2016


(los in het persoonsdossier gevoegd), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :

als relaas van verbalisant:


Naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland werd nader onderzoek
verricht aan de reeds veiliggestelde gegevens van de inbeslaggenomen mobiele telefoon
van het merk Samsung, type GT-I9082. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat de
aangetroffen afbeeldingen en de film waar screenshots van werden gemaakt niet op de
genoemde GSM terecht zijn gekomen door Whatsapp of soortgelijke Social Media. De
bestandsnaam en de zogenaamde EXIF-informatie geven aan dat deze foto’s en film op 18
maart 2016 werden vervaardigd met een GSM, merk en type Samsung GT-I9082.”
2.2.3 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2017 houdt onder meer
het volgende in:
“Op vragen van de voorzitter antwoordt verdachte - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij hoe de aanhouding op 12 april 2016 is verlopen. Ik zat samen met nog een
ander in de auto bij [betrokkene 1] . (...) Ik had twee telefoons bij me en die hebben ze
allebei meegenomen. Iemand van de politie heeft beide telefoons uit mijn zak gehaald. (...)
De foto’s waar het om gaat, zijn op de Samsung aangetroffen.

(...)
Ik maakte gebruik van een wachtwoord voor mijn telefoon. Ik heb dat wachtwoord niet aan
de politie gegeven.

(...)

De politie heeft mijn telefoon 6 maanden gehouden. Ik weet niet hoe ze mijn telefoon
hebben onderzocht. Ik heb daar niet met de politie over gesproken.

(...)

De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor, strekkende tot veroordeling
van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor
de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij schriftelijke
aantekeningen voor het requisitoir overgelegd. (...) In aanvulling daarop heeft de advocaat-
generaal verklaard dat het maken van een kopie van de inhoud van een mobiele telefoon en
SD-kaart door de politie een standaard werkwijze betreft om te voorkomen dat door het
(herhaaldelijk) benaderen van de informatie op de mobiele telefoon ten behoeve van het
onderzoek, de inhoud daarvan wordt gewijzigd.”
2.2.4 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2017 heeft de
raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het
proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in, voor zover in cassatie van
belang:
“Indien dat onderzoek echter zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is
verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven, kan dat onderzoek
onrechtmatig zijn. Daarvan zal volgens de HR in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer
het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het
geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van
technische hulpmiddelen.
En daar is in de onderhavige zaak sprake van: uit het pv op p. 116 tm 118 volgt dat de
telefoon is onderzocht door het Team Digitale Expertise. Alle gegevens van de telefoon en de
SD kaart zijn veiliggesteld en opgeslagen en er is een backup gemaakt. In de telefoon en de
Sd kaart stonden onder andere chats, contacten en foto’s (p.320) waarnaar onderzoek is
ingesteld. Met dit onderzoek is derhalve meer dan een beperkte inbreuk op de persoonlijke
levenssfeer van cliënt gemaakt.
Client is hierdoor getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen en
hij heeft hiervan nadeel ondervonden. Zijn privacy is op grove wijze geschonden. Hij is ook
concreet benadeeld in zijn (verdedigings)belang, nu gegevens (foto’s) uit zijn telefoon zijn
gelicht en geprint en toegevoegd aan het strafdossier en cliënt door de politie is verhoord en
door de rechtbank is veroordeeld voornamelijk op basis de foto’s. Dit nadeel kan niet meer
hersteld worden. Alle gegevens uit zijn telefoon zijn in handen gekomen van de politie en
ook allen opgeslagen. Er is gekeken naar chats en foto’s van cliënt zelf, diverse vrouwen,
feesten, vakanties (p.320).
Dit zo zijnde stelt de verdediging zich op het standpunt dat aangetroffen foto’s waarop cliënt
te zien zou zijn met de wapens (feit 1), de aangetroffen Glock zoals ten laste gelegd bij feit 2
niet voor het bewijs gebruikt mogen worden (de Glock is aangetroffen bij doorzoeking in de
woning van cliënt. Deze doorzoeking was het rechtstreekse gevolg van de in de telefoon
aangetroffen foto’s). Er blijven dan geen bewijsmiddelen over en cliënt dient vrij gesproken
te worden van feit 1 en 2.”
2.2.5 Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsvrouw heeft (...) bepleit dat met het onderzoek aan de mobiele telefoon een
inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte als bedoeld in artikel 8 van
het EVRM.
De vruchten van voornoemd handelen dienen van het bewijs te worden uitgesloten en dit
zal tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moeten leiden, aldus de
raadsvrouw.
De advocaat-generaal heeft zich ter zitting van het hof op het standpunt gesteld dat er met
betrekking tot het onderzoek aan de telefoon inderdaad sprake is van een schending van
artikel 8 EVRM. Het onderzoek aan de telefoon heeft plaatsgevonden zonder dat daartoe
een bevel van de Officier van Justitie was afgegeven, hetgeen een onherstelbaar
vormverzuim oplevert. Gelet op de beperkte ernst van het verzuim en het nadeel dat
daardoor is veroorzaakt, hoeft dit volgens de advocaat-generaal niet tot bewijsuitsluiting te
leiden maar kan worden volstaan met de vaststelling dat een vormvoorschrift is geschonden.

Voornoemd verweer is in eerste aanleg ook door de verdediging gevoerd. De rechtbank


heeft daaromtrent in het vonnis onder meer overwogen:

“De rechtbank overweegt dat op 12 april 2016 [betrokkene 1] ter zake van betrokkenheid bij
een moord is aangehouden. Verdachte is, terwijl hij in de auto zat bij [betrokkene 1] en
[verdachte] , ook aangehouden. De mobiele telefoons van verdachte en [verdachte] zijn
vervolgens op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen
en onderzocht. Gelet op de verdenking van het strafbare feit waarvoor [betrokkene 1] is
aangehouden, is deze inbeslagname rechtmatig geweest. Voor inbeslagneming waren ook
vatbaar voorwerpen die niet aan de verdachte [betrokkene 1] toebehoorden. De officier van
justitie heeft bovendien aangegeven dat de verzamelde mobiele telefoons samen met de
verdachten door het arrestatieteam zijn aangeleverd en dat daarna onderzocht is wie de
eigenaar van welke telefoon was. De telefoon van verdachte kon derhalve onderzocht
worden. De heenzending en de mededeling van een politieambtenaar dat de telefoon aan
verdachte teruggegeven zou worden staan daar niet aan in de weg.”

Deze overweging is juist. Het hof sluit zich hierbij aan en concludeert op grond daarvan dat
de inbeslagname van de telefoon rechtmatig is geweest.

Voorts is met betrekking tot het onderzoek dat vervolgens aan de telefoon heeft
plaatsgevonden de volgende overweging van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:588) van
belang:

“Voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan inbeslaggenomen
elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken teneinde de beschikking te
krijgen over daarin opgeslagen of beschikbare gegevens vereist de wet geen voorafgaande
rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek
samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd,
biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94, in
verbinding met art. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn
indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op
de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of
beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer
compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de
gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens
hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat
om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk
opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.”

Uit het dossier blijkt dat op 15 april 2016 de gegevens van de mobiele telefoon en de daarbij
behorende SD-kaart zijn veiliggesteld en dat een onderzoek is ingesteld naar de
afbeeldingen en video’s die waren opgeslagen op voornoemde SD-kaart. Op 14 juni 2016
heeft nader onderzoek aan de inbeslaggenomen telefoon plaatsgevonden, zo blijkt uit het
proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2016. In dit proces-verbaal is gerelateerd: “In
deze telefoon staan onder andere chats, contacten en foto’s. Ik heb de foto’s bekeken. Dit
zijn foto’s van [verdachte] zelf, diverse vrouwen, feesten, vakantie, maar ook wapens en
geld.” Ook het proces-verbaal “herkenning schoenen” d.d. 14 juli 2016 en een aanvulling op
dat proces-verbaal bevatten (enkel) een beschrijving van hetgeen op de foto’s en video’s in
de telefoon van verdachte te zien zou zijn.

Uit voornoemde processen-verbaal blijkt niet meer dan dat de politie de foto’s en video’s die
op de telefoon en/of de SD-kaart stonden, heeft bekeken. In het proces-verbaal van
bevindingen van 16 juni 2016 wordt weliswaar melding gemaakt van het feit dat op de
telefoon (ook) chats en contacten staan, maar niet blijkt dat de verbalisanten kennis hebben
genomen van die informatie. Integendeel: uit voornoemde processen-verbaal is af te leiden
dat de politie selectief is geweest in het onderzoek van die telefoon en alleen de foto’s en
video’s heeft bekeken. Uit het onderzoek ter zitting van het hof zijn ook geen aanwijzingen
naar voren gekomen dat er een verdergaand onderzoek heeft plaatsgevonden. Van een
onderzoek dat zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is gekregen van
bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte is niet gebleken.
Dat de inhoud van de mobiele telefoon en de SD-kaart door de politie kennelijk is gekopieerd
en opgeslagen, maakt dit niet anders. Het hof acht de uitleg van de advocaat-generaal
daaromtrent, inhoudende dat dit een standaard werkwijze van de politie betreft, teneinde te
voorkomen dat door het (herhaaldelijk) benaderen van de informatie op de mobiele telefoon
ten behoeve van het onderzoek de inhoud daarvan wordt gewijzigd, aannemelijk. Dat er een
kopie van de inhoud van de telefoon is gemaakt, betekent niet dat de volledige inhoud ook is
onderzocht.

Anders dan de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof op grond van het voorgaande
van oordeel dat met het onderzoek aan de telefoon van verdachte niet meer dan een
beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is gemaakt. De algemene
bevoegdheid van artikel 94 jo. artikel 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering biedt
voor dit onderzoek daarom voldoende legitimatie.

Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.”


2.3 In zijn arrest van 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584 heeft de Hoge Raad onder meer het
volgende overwogen:
“2.6. Voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan inbeslaggenomen
elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken teneinde de beschikking te krijgen
over daarin opgeslagen of beschikbare gegevens vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke
toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek samenhangende
inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene
bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94, in verbinding met art. 95 en 96 Sv,
daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat
uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het
geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek zo
verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het
persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat
onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn
wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het
geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische
hulpmiddelen.

(...)

2.8. Mede gelet op het vooralsnog ontbreken van een daarop toegesneden wettelijke regeling
verdient het volgende opmerking. De bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen en de
daarin besloten liggende bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen
kunnen op grond van art. 95 en 96 Sv ook worden uitgeoefend door de op grond van art. 148 Sv
met het gezag over de opsporing belaste officier van justitie, nu deze blijkens art. 141, aanhef en
onder a, Sv met opsporing is belast. Voorts kunnen die bevoegdheden op grond van art. 104,
eerste lid, Sv worden uitgeoefend door de rechter-commissaris. De hier genoemde wettelijke
bepalingen bieden tevens de grondslag voor het verrichten van onderzoek aan inbeslaggenomen
voorwerpen door de officier van justitie respectievelijk de rechter-commissaris, indien de
inbeslagneming is geschied door een opsporingsambtenaar.
In zo een geval vormen de genoemde wettelijke bepalingen een toereikende grondslag voor
onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen - waaronder elektronische gegevensdragers en
geautomatiseerde werken - dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
meebrengt. Daarbij valt - in het licht van art. 8 EVRM - aan onderzoek door de rechter-commissaris
in het bijzonder te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de
persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn.”
2.4.1 Het Hof heeft vastgesteld, kort gezegd, dat (i) de gehele inhoud van de mobiele telefoon van
de verdachte en de bij die telefoon behorende SD-kaart door opsporingsambtenaren is
gekopieerd en veiliggesteld met als doel de daarop opgeslagen of beschikbare gegevens
nader te onderzoeken, en (ii) dat door opsporingsambtenaren op verschillende momenten
onderzoek is gedaan naar deze opgeslagen of beschikbare gegevens, waarbij alle foto’s en
video’s zijn onderzocht. Op basis van deze vaststellingen heeft het Hof geoordeeld dat art.
94 Sv een toereikende wettelijke grondslag vormt voor het door de opsporingsambtenaren
verrichte nadere onderzoek aan de inbeslaggenomen smartphone en de daarbij behorende
SD-kaart van de verdachte, aangezien daarmee niet meer dan een beperkte inbreuk op de
persoonlijke levenssfeer is gemaakt.
2.4.2 Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld - en in aanmerking genomen dat het
Hof wel overweegt dat “de politie selectief is geweest in het onderzoek aan de telefoon”,
maar dat het niet heeft vastgesteld aan de hand waarvan en met het oog waarop een
selectie, die blijkbaar tenminste alle opgeslagen foto’s en films omvatte, is gemaakt -, is het
oordeel van het Hof niet toereikend gemotiveerd.
2.5 Het middel slaagt in zoverre. Tot cassatie behoeft dat evenwel niet te leiden in verband met het
volgende. In zijn arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, heeft de Hoge Raad
regels geformuleerd voor de toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van een
vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv ten aanzien van bewijsmateriaal dat rechtstreeks als
gevolg van een bepaald vormverzuim is verkregen. Mede in het licht van die regels is het door de
raadsvrouwe gevoerde, tot bewijsuitsluiting strekkende verweer, zoals hiervoor weergegeven
onder 2.2.4, onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat aan een
niet-gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van art. 8 EVRM gewaarborgde recht in
de strafprocedure tegen de verdachte niet zonder meer rechtsgevolgen behoeven te worden
verbonden en dat door de verdediging onvoldoende is onderbouwd dat zich in de onderhavige
zaak een situatie voordoet waarin toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk moet worden
geacht. Het Hof had dat verweer daarom slechts kunnen verwerpen.
2.6 Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid,
RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van
rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y.
Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter
openbare terechtzitting van 9 juli 2019.

You might also like