You are on page 1of 2

Spel 1: ABC'tje

Stel van tevoren of tijdens het spelletje een aantal vragen op met drie antwoordmogelijkheden: A,B of C. De
vragen kunnen overal over gaan, maar het is natuurlijk extra leuk wanneer de vragen over de (pasgeoefende)
lesstof gaan. Neem drie plekken in de klas als gebied voor A, B en C. Na het stellen van de vragen moeten de
leerlingen bepalen welk antwoord volgens hen de juiste is. Zij gaan in het gebied van hun keuze staan. De
leerlingen die de vraag fout hebben beantwoord, en dus in een verkeerd gebied staan, gaan op hun plek zitten.
Ga net zolang met dit spelletje door tot er een of twee winnaars zijn.

Spel 2: Hoe lang duurt 1 minuut?


De leerlingen zitten op stoelen in de klas. Zij moeten de handen voor hun oren ouden en hun ogen dichtdoen. Het
is ook aan te raden de leerlingen hun horloges af te laten doen. Wanneer je aftelt van 3 naar 1 is dit spelletje
begonnen. Het is de bedoeling dat de leerlingen in hun hoofd gaan uittellen hoe lang een minuut duurt. Wanneer
zij denken dat een minuut is verstreken, schuiven zij rustig hun stoel naar achteren en gaan staan. Hou goed bij
wie precies na 60 seconden is gaan staan; hij of zij is de winnaar.

Spel 3: Wie heeft de meeste woorden?


Schrijf een lang woord op het bord, bijvoorbeeld: ZIEKENHUISBED. De leerlingen proberen nu met de letters van
dit woord nieuwe woorden te vormen; de letters hoeven niet persé aansluitend te zijn. De woorden moeten
minimaal 3 letters bevatten. HUIS zou in dit geval een goed woord zijn, maar BENDE ook. Na een minuut of drie
geef je aan dat de tijd om is; de leerlingen stoppen met schrijven. Een leerling leest nu al zijn of haar woorden op;
wanneer meer leerlingen een bepaald woord hebben opgeschreven wordt deze doorgestreept. Woorden die geen
enkele andere leerling uit de klas opgeschreven heeft leveren 1 punt op. De leerling met de meeste punten heeft
dit spelletje gewonnen.

Spel 4: Bedenk zoveel mogelijk woorden met de letter ...


Dit spelletje moet in groepjes worden gespeeld. Ieder groepje heeft pen en papier nodig, en een leerling schrijft.
Bedenk van tevoren een categorie, bijvoorbeeld: LANDEN. Schrijf dit op het bord. Schrijf nu een letter van het
alfabet onder LANDEN, bijvoorbeeld de letter A. De leerlingen in het groepje bedenken nu zo snel mogelijk
landen die beginnen met een A. Het groepje met de meeste woorden heeft gewonnen.
Je kunt dit spelletje steeds blijven variëren door nieuwe categorieën en letters te gebruiken.

Spel 5: Woordenslang
Dit spelletje kan individueel of in groepjes worden gespeeld. Begin met een woord op het bord uit een bepaalde
categorie. Bijvoorbeeld 'MEISJESNAMEN, SOPHIE'. Omdat Sophie op een E eindigt, moeten de leerlingen een
nieuwe meisjesnaam verzinnen dat begint met de letter E. De leerlingen krijgen een aantal minuten waarin ze
moeten proberen de woordenslang zo lang mogelijk te maken. De leerling(en) met de meeste woorden heeft
gewonnen.

Spel 6: Ga staan als je...


Bij dit spelletje hoort geen winnaar, maar wordt vaak erg leuk gevonden door kinderen. Maak zinnen die steeds
weer beginnen met 'ga staan als je...'. De leerlingen gaan staan als wat er gezegd is op hen van toepassing is.
Daarna mogen ze weer gaan zitten. Een voorbeeld: 'Ga staan als je vanochtend bij het ontbijt yoghurt hebt
gehad', enzovoorts.

Spel 7: Galgje
Dit oeroude spelletje doet het nog altijd erg goed in de klas. Bedenk een woord en laat de leerlingen door om de
beurt letters te noemen het woord raden. Een verkeerde letter levert steeds deel van de galg op. Als variatie kun
je de leerlingen ook zelf woorden laten bedenken.

Spel 8: Pictionairy
Schrijf op kaartjes dingen die de leerlingen op het bord kunnen tekenen. Om de beurt trekken de leerlingen een
kaartje en beginnen te tekenen. Binnen een halve of hele minuut moet door de rest van de klas worden geraden
wat er op het kaartje staat.
Spel 9: Geen ja, nee of uhh...
Knoop met de leerlingen voor in de klas een gesprekje aan. Dit kan over van alles gaan. De leerlingen mogen
tijdens dit gesprekje geen 'ja, nee of uhh...' zeggen. Ook mogen ze niet langer nadenken dan drie seconden. Hou
de tijd bij op een stopwatch of horloge, want de leerling die het langst geen 'ja, nee of uhh...' heeft gezegd is de
winnaar.

Spel 10: Hoe lang is..?


Laat de leerlingen goed de klas rondkijken. Kies een voorwerp uit de klas (bijvoorbeeld de plantenspuit) en stel de
vraag: Hoe lang is dit voorwerp? Laat vijf leerlingen raden hoe lang (of breed) dit voorwerp is. De leerling die het
dichtsbij het juiste aantal meters, centimeters of millimeters zit is de winnaar.

Spel 11: Laat me niet lachen!


Een leerling wordt naar voren geroepen. Hij of zij moet de andere leerlingen in de klas zo snel mogelijk aan het
lachen maken. Hoe dat gebeurt, moet hij of zij zelf weten. Hou ondertussen de tijd bij; de leerling die de klas het
snelst aan het lachen kan krijgen is de winnaar.

Spel 12: Engelse pim-pam-pet


Neem een gewoon spelletje pim-pam-pet. Schrijf nu op het bord een engelse categorie, bijvoorbeeld: CLOTHES.
Draai het radje rond en laat de wijzer bij een letter stoppen. De leerling die als eerste de vinger omhoog heeft en
een juist voorwerp in het engels weet te noemen heeft een punt. De leerling die uiteindelijk de meeste punten
heeft is de winnaar.

Spel 13: Wie is het?


Neem een persoon uit de klas in je hoofd. Alle leerlingen in de klas moeten nu gaan staan. Om de beurt moeten
zij nu vragen aan jou stellen die met 'ja' of 'nee' beantwoord kunnen worden. Stel dat de vraag: 'Heeft hij of zij
bruin haar?' wordt gesteld en het antwoord luidt 'nee', dan mogen alle leerlingen met bruin haar gaan zitten. Zo
blijft er uiteindelijk een iemand over.

Spel 14: Ik ga op reis en ik neem mee...


Dit bekende spelletje leent zich uitstekend om in een paar minuten met de leerlingen te doen. Zeg: 'Ik ga op reis
en ik neem mee...' en noem daarna een voorwerp. Na jou noemt een leerling jouw voorwerp plus een nieuw
voorwerp op. Zo wordt de lijst met spullen die meegaan op reis steeds langer. De leerling die de meeste
voorwerpen kan onthouden is de winnaar.

Spel 15: Teken... dit!


Een leerling mag op de achterkant van het bord tekenen, de leerlingen mogen zijn/haar tekening niet zien. Een
leerling uit de klas begint met het omschrijven van een typetje. Bijvoorbeeld door te zeggen: 'Hij heeft groot, rond
gezicht'. De leerling die bij het bord staat tekent dit. Nu mag een andere leerling een omschrijving geven,
bijvoorbeeld: 'Hij heeft twee piepkleine oogjes'. Uiteindelijk heeft de leerling die bij het bord staat een bijzondere
tekening gemaakt. Deze is vaak grappig en laat hij of zij aan de klas zien.

You might also like