Professional Documents
Culture Documents
Geschiedenis 4e Jaar Thema 11
Geschiedenis 4e Jaar Thema 11
(politiek)
1. Probleemstelling
- Situatie vooraf
Feodaliteit
Leenheer, leenman, piramide systeem:
T: ancien régime
R: West-Europa
D: politiek
12 eeuw: territoriale en bestuurlijke eenmaking
e
- Het absolutisme:
L’état, c’est moi
= ik ben de staat
Streven naar oncontroleerbare macht (definitie)
o Tradities
(zaken die al aanwezig waren in Frankrijk voor Lodewijk XIV)
(Lodewijk XIV moest doet gewoon goed gebruiken om meer macht te
krijgen)
Erfelijkheid
= iemand wordt van kinds af aan aangeleerd hoe je een koning moet
zijn.
= wordt alleen opgevoed om land te besturen
= oudste zoon
Sacraliteit
= God erkent de koning
= link met het geloof is zeer belangrijk
= tegen koning in opstand komen is tegen god in opstand komen
Kerk en ambtenaren
= steun nodig van de eerste stand (priester, …)
= elke zondag naar kerk (wordt dan een preek gedaan (als priester
goede dingen vertelt over de koning gaan mensen dat gelogen en
volgen))
= mensen die voor de stad werken (ambtenaren) moeten ook goed
zijn in hun job.
Koninklijke belastingen en centrale instellingen
= zonder geld kan je geen rijk besturen
= centrale instellingen = hoe je het bestuur regelt
o B5
(doet Lodewijk XIV zelf)
= de koning gaat niet alleen meer sacraliteit gaat hebben maar die gaat
God zelf zijn
= de koning is de plaatsvervanger van God
o Afschaffing standenvergadering
(doet Lodewijk XIV zelf)
= vergadering tussen de koning en de drie standen
= koning bestuurt alleen luistert niet meer naar de andere standen
Deze drie elementen zorgen ervoor dat Lodewijk XIV alle macht krijgt.
Realiteit
o Afhankelijk van ambtenaren
= de koning heeft mensen nodig die hem helpen
= koning gaat mensen wat macht moeten geven
= het gaat nooit lukken om absolute macht te krijgen
= besturen in de VMT is
duur
o Zoutbelasingen (gabelle)
= zoutbelasting is een belasting die de lokale adel
mocht innen
B9
D: economie
R: Frankrijk
T: 1863
de koning (de staat) heeft geld nodig
er is een economische crisis en Colbert (heeft het mercantilisme toegepast in
Frankrijk) wil meer geld om de economie te herstellen. Hij wil het geld
gebruiken voor:
1) de infrastructuur werken (waterwegen verbeteren)
2) Subsidies: de overheid gaat zich mengen in de economie (bv schepen geven,
banen goed maken, zorgen dat ze goed handel kunnen doen)
Het doel: concurrentie met het buitenland
B10
T: 1685
R: Frankrijk
D: cultureel
één geloof toegelaten: het Christendom, Rooms-Katholieken
Geen hugenoten (protestanten in Frankrijk)
Straf voor het geloof niet volgen:
= mannen: werkstraf (bv. 10 jaar in een galei als roeier)
= vrouwen: worden slaaf
Link met het absolutisme: hij speelt voor God
Beloof bepalen
B11
= schilderij
T: 1667
D: cultuur
R: Frankrijk
De koning gaat de kunststijl bepalen
Lodewijk XIV gaat bepalen wat kunst is, daarom wijkt de barokkunst af in
Frankrijk = classicerende barok (zie hoofdstuk 9)
Kunst beïnvloeden
B12
= kaart
= veroverde gebieden van
Lodewijk
- Situatie vooraf
1215: Magna Carta
= een document waar het verdrag tussen de koning en het volk waarin de koning
beloofde meer rechten te geven aan het volk en minder belastingen te geven.
Dualistische standenstaat
= de koning heeft evenveel macht als de standenvergadering of de staten
generaal
Constitutionele monarchie = een koning die gebonden is aan de wetten van het parlement
= koning heeft wel nog macht maar minder dan het parlement
4. Conclusie