Professional Documents
Culture Documents
https://manualpost.com/download/bobcat-compact-excavator-e45-service-manuals
/
Nu zijn we bezig een mooi gedicht te lezen, wijze lessen in bloementaal: Het woord
gedicht is er in onze taal niet, wij zeggen bloementaal, en is 't niet juist?
Herinnert u zich de koele, heldere, tropische avonden, als alles in rust is, en stilte door
niets verbroken dan door wind-geruisch in de klapperkronen, de frissche avondwind op
zijn adem u toevoert zachte, zoete geuren van kemoening, tjempaka en melati? Was
niet wel eens een droomerige zang tot u doorgedrongen? De zang van een Javaan, die
zijn gezin en buren voorzingt van liefde, heldenfeiten, schitterende pracht, mooie,
wijze, alvermogende mannen en vrouwen, prinsen en prinsessen uit het làng, làng
verleden?
Al onze boeken zijn in dichtmaat geschreven en worden gelezen op zang.
't Is het liefelijkste uur, als de Javaan, moe van de volbrachte dagtaak, verpoozing
zoekt in zang, alle zorgen van zich wegdroomend, geheel opgaande in het schitterend
vèr verleden, waarvan hij zingt en waar zijn zang zijn ziele henen voert. "Het
Javaansche volk is een volk van herinnering", zegt terecht een jonge vriend van ons.
"Het is schoon in den ziele-droom van zijn eeuwenslaap".
Zeer juist, maar wij lèven en moèten lèven, dat is ons steeds bewegen en in
vooruitgaande richting!
Dat zegt onze vriend ook: "tot een werkzaam, krachtig naar buiten zich uitend geheel
moeten wij je volk doen ontwaken!"
Menig liefs zal daardoor zeker op den achtergrond geraken, maar mogen wij daarom
ons laten weerhouden te ontwaken?
Droomen is heerlijk, droomen zijn mooi, maar wat heeft men er aan, als zij droom
blijven? men moet ze nog schooner, heerlijker maken, door te trachten ze tot
werkelijkheid te brengen.
Er is zooveel moois in 't Javaansche volk! Door u hoorden wij in de laatste dagen veel
moois uit den volksmond. Het verzamelen van sprookjes brengt ons in aanraking met
velerlei menschen, en 't is voor ons zoo'n groot genot om hunne gedachten te hooren.
In eenvoudige, maar o zoo gracieuse taal worden de mooiste gedachten gezegd, die
ontroeren door de treffende waarheid en wijsheid er in.
Wat zou ik u graag eenige mooie gedachten in die gracieuse en melodieuse taal willen
zenden; vertaald zijn ze niet meer, wat ze zijn.
Wij mogen u veel van ons volk vertellen, niet waar? Wat een vraag toch, het spreekt
immers vanzelf, dat u er gaarne over hoort spreken, u beiden, die ons volk zoo
hartelijk liefheeft. En aan die liefde, danken wij dit mooie in ons leven.
Wij gelooven met u: het wezenlijke is in den geest, en niet in de wereld.
Wij zijn zoo rijk en zoo gelukkig met de geestesvrienden, die wij hebben. Is 't
zelfzuchtig, dat wij van iedereen willen leeren?—en bij voorkeur met menschen
correspondeeren, die onzen geest voeden en verruimen?
O! wij vinden 't zoo afschuwelijk om nietszeggende brieven te ontvangen en ze te
moeten beantwoorden; epistels, die ons doen vragen "waarom wòrden ze
geschreven?"
Wij zijn waarlijk bevoorrechte menschen, om voeling te hebben met eenige superieure
geesten.
Diep in het hartje van Celebes hebben wij een vriend zitten, een edel man naar hart en
geest. O! wij bewonderen hem zoo innig, om zijn edel werk. 't Is voor ons een feest,
als wij brieven krijgen van Dr. Adriani, die even interessant als leerrijk zijn. 't Was zoo'n
groote vreugde voor ons, toen wij hem bij de familie Abendanon ontmoetten. Mevrouw
had ons bijelkaar gebracht, wetende hoeveel we aan die kennismaking zouden
hebben. De gedachte aan hem en zijn werk is ons een troost, als wij hier zooveel
liefdeloosheid en egoïsme zien, of er van hooren. 't Meeste pijn doet ons de zelfzucht
der menschen, die dikwijls grenzeloos is.
O! hoe zoet streelt 't ons, om te midden van koude, lauwe, onverschillige menschen,
vélen zonder hart en hoofd, nu en dan eens een wezen te ontmoeten, één liefde en
geestdrift en heldengeest!
God lof, dat wij zulke menschen kennen van verre en van nabij. * * * * * Wat spijt 't
ons, dat u ons niet kende in den bloei van ons verbond. U zou er zeker schik in gehad
hebben.
Drie samengestemde zielen in 't leven naast elkaar geplaatst als zusters?
Stormen zijn er over die jonge hoofden gegaan, stormen hebben in die jonge harten
gewoed.
Ik denk aan u, "om zijn ideaal te bereiken, moet men menige illusie afleggen".
Uit den dood van jonge lentebloesems rijpte echter menige vrucht; zoo ook in 't
menschenleven, nietwaar?—uit den dood van jonge illusies kunnen somtijds andere,
rijpere, verrijzen, die tot vrucht kunnen rijpen....
Een gróóte illusie hebben wij afgelegd. In het bittere, ellendige uur, toen wij met
hartebloed haar begroeven, voelden wij op eenmaal als een stroom door ons gaan, en
in ons verrijzen, nieuw, frisch, krachtig leven!
Wij weten en voelen het: nog véél, véél tranen en hartebloed moeten en zullen er
vloeien om de jonge vrucht te laven en haar tot vollen wasdom te brengen.
Véél, véél geduld! Wij beginnen nu te begrijpen, wat Mr. Abendanon bedoelde, toen hij
ons dat door zijn vrouw liet zeggen. Veel, wat vroeger klànk voor ons was, krijgt nu
beteekenis. Ja, wij kunnen en moeten slechts zeer langzaam gaan; de reis is zoo ver
en zoo lang, en de weg zoo steil en moeilijk! Zelf lijden is zoo erg niet, maar de zaak
belemmeren in haar gang, zullen wij verschrikkelijk vinden.
Ik denk aan een zekeren avond in 't jong verleden. Een kennis nam ons beiden mee
naar een concert in den schouwburg op Semarang. 't Was voor 't eerst in ons heele
leven, dat wij beiden, zonder zusje, zonder Vader, zonder Moeder ons bevonden in een
groote menschenzee. Wij beiden heel, heel alleen tusschen al die vreemde gezichten.
En opeens dachten wij: Zoo zal ons leven in de toekomst zijn! Wij beiden alleen op de
groote levenszee! Doch wij zijn gerust! er is een God, die over ons waakt!
Den 20en dezer waren we in onze gedachten op Tandjong Priok; wij zagen de Willem II
van Java's kust wegstoomen, met zich voerend een kostbaren last: Java's grooten
vriend en warmen verdediger, naar 't verre Nederland, waar in 's Lands vergaderzaal
hij nu, door zijn nobele daad van liefde, met des te meer gezag en kracht zal opkomen
voor de belangen van millioenen kinderen van deze landen.
Breng hem veilig over, Willem II, voor deze landen en voor zijn lief gezin!
Er was dankbaarheid, er was weemoed, er was hoop in 't hart, maar boven alles een
gevoel van groote verteedering. Menschenmin, liefde voor 't recht ... het zijn geen
groote, ijdele woorden, geen bleeke hersenschim....
Wij gelooven in de Liefde!
En nu lieve, trouwe en reine raadgeefster, onze hooggeachte en hartelijk geliefde
vriendin, danken wij u met een warmen handdruk voor uwen brief, die ons zoo in alle
opzichten goed deed. Hij stemde ons tot ernstig nadenken, sterkte ons en opende ons
weer nieuwe gezichtspunten.
[1] Bendoro = heer (ook tegenover hoog geplaatste vrouwen gebezigd).
Wij hopen innig, dat Anneke op Buitenzorg lieve, hartelijke menschen zal vinden, die
het arme, alleenstaande kind het gemis van een moeder en een eigen thuis
eenigszins zullen vergoeden.
Anneke heeft hier het Javaansche leven meê geleefd. Kon u maar eens om het
hoekje van de deur zien, als Anneke met ons zoo zusterlijk op den grond zit. Op een
avond zat zij bij ons in de kamer, aan het laag tafeltje, waaraan ik nu zit; zij naaide
en wij schreven; er was nog een vierde in 't vertrek, een vriendin van ons; zij las ons
vóór op zang.
U weet waarschijnlijk wel, dat al onze boeken in dichtmaat, bloementaal—zooals wij
zeggen—geschreven zijn, en zij gelezen worden op zang.
Deuren en vensters stonden open; vóór de kamer bloeide een tjempakaboom, die
met een windezucht ons zijn zachten, zoeten geur zond. Liefelijk klonk de zachte,
weeke stem; zoet streelde het graag-luisterend oor haar zang, die onze zielen
meevoerde naar 't ver verleden, naar de oertijden vol schittering en pracht, en wijze,
schoone, àlvermogende menschen....
Het was heerlijk, die zielendroom....
Wij beten, al droomend, meer op onze penhouder, dan dat wij ze over 't papier lieten
vliegen. En in die echt Javaansche omgeving, zat tusschen bruine kinderen van 't
zonneland, een blank dochtertje van het Westen. O! zoo gaarne zouden wij u zóó in
ons midden willen hebben.
Wij leeren die zangen ook, en als wij niet al te verlegen zijn, zullen wij voor u
droomen op zang.
Gisteren heeft Annie met ons iets typisch Javaansch uitgehaald. Zij wilde zoo graag
van Japara weg; toen zeiden wij haar: "Vraag hulp van den Soenan van Mantingan;
beloof hem een bloemoffer als je wensch uitkomt".
Zij heeft het gedaan. Eergisteravond dacht zij er aan, en den volgenden morgen ging
zij met ons offeren. Met een troep priesters zijn we gisteren naar het heilige graf
getogen; wij brachten bloemen en wierook mee.
Anneke ging met ons in het gebouw der heilige graven, en zat met ons op den grond
aan het voeteinde van het graf. Er werd wierook gebrand, en een mystiek gebrom,
eerst zachtkens, maar allengs luider, steeg op als priesterkoor. Het was plechtig en
indrukwekkend. Wij zaten allen met gebogen hoofden, waarover het mystiek gebed
der priesters ruischte en de blauwe wierookwolken gingen. Een der priesters bracht,
over den grond vooruitschuifelende, Annie's bloemen aan, en legde die eerbiedig op
het graf van den Soenan en daarna op de andere graven. Naast me hoorde ik
snikken. 't was Anneke! Blootsvoets, ten teeken van eerbiediging, kwam zij het
gebouw binnen, en wij brachten de dooden op onze wijze groet en hulde.
Vandaar gingen we naar de kalie, die achter het kerkhof stroomt, om er onze voeten
te wasschen.
Wij vroegen den priesters om voor Anneke 's Hemels zegen af te smeeken.
Liefste, wij zouden zielsgraag met ü dit alles willen doen en doorleven.
Er is zooveel in 't Javaansche leven, dat verteedert, bijv. de roerende eerbied, dien
we voor onze dooden hebben, voor onze ouderen. Er gebeurt niets in ons leven van
eenig belang, zonder dat wij onze dooden gedenken, vreugde of rouw.
Anneke zal nog wel eens aan Japara denken, als ze al hoog en droog op Buitenzorg
zit, al mocht ze 't daar ook duizendmaal beter hebben dan hier op Japara. Wie Japara
en zijne ziel eens heeft gekend, zal het nooit meer kunnen vergeten. Men mòet er
aan terug denken, hetzij met liefde, hetzij met haat.
Gistermiddag zijn wij naar de houtsnijwerkerij geweest; 't was hoogst interessant, er
waren 15 menschen, mannen en knapen, aan 't werk. 't Was hoogst eenvoudig, doch
hoe effectvol, wat er van daan komt!
Zusje R. moest natuurlijk dadelijk meewerken, en zat al spoedig met de
houtsnijwerkers aan een bank, heel genoegelijk of ze daar altijd aan gezeten heeft.
O, we kunnen niet genoeg dankbaar zijn, dat die goddelijke uitvinding, die
correspondentie heet, bestaat. Zij heeft zooveel goeds en liefs in ons leven gebracht.
Wat zou ons leven zijn zonder die nooit volprezen uitvinding: correspondentie?
Superieure gedachten in boeken en andere gedrukten tot ons komend werken
opvoedend, ontwikkelend, veredelend en verheffend op ons—van nog grooter
opbouwende kracht zijn ze, wanneer ze tot ons komen direct van de personen zelf,
wier geest en ziel die gedachten voortbrachten. Wij kunnen nooit genoeg dankbaar
zijn, dat wij tot de bevoorrechten behooren, die direct in verbinding staan met enkele
superieure geesten en zielen. Dat maakt ons het leven zoo rijk en zoet.
't Is voor ons een feest als wij brieven ontvangen, waarvan wij door de personen, die
ze afzonden, weten, dat zij mooie, zooals Nellie zegt, "levensgeluk en liefde
verspreidende gedachten" bevatten.
U kunt wel raden, wie o.a. ons een feestdag bezorgt met ons zijne gedachten over de
post te doen toekomen. Met groote belangstelling en genoegen namen wij kennis van
den inhoud der geschriften, die u zoo vriendelijk was ons te schenken.
Wij achten het een groot voorrecht om den schrijver dier belangwekkende artikelen
persoonlijk te kennen en de geschriften direct van hem te krijgen. Mevrouw
Abendanon vertelde ons zooveel van uwe lezing op Batavia, nu twee jaar geleden. Zij
sprak er ons met zooveel enthousiasme over. Wij waren erg verlangend kennis te
nemen van het gesprokene op 3 September 1900. Hoe verrukt waren we, toen u,
zonder 't te weten, dien wensch van ons vervulde. Hoe heerlijk moet het zijn, om wat
gedrukt tot ons kwam, van u zelf te hooren!
Waar zal de tijd zijn, die dien innigen wensch van ons zal vervullen? Wij hopen, dat
hij eens komen, en niet te lang op zich laten wachten zal.
En nu danken wij u recht hartelijk voor uwe vriendelijkheid, om ons de zoo leerzame,
boeiende en belangwekkende lectuur te zenden; wij hebben er zeer van genoten en
veel in ons opgenomen. Met zeer veel belangstelling ook volgden wij de levensschets
van "Njai Magdalenah". Reeds meer hebben wij van die vrome, godvruchtige vrouw
gelezen; het laatst, meen ik, in de Hollandsche Revue. 't Is toch zoo jammer, dat
Mapane[2] zoo ver en zoo moeilijk te bereiken is. Wat zouden wij 't anders
verrukkelijk vinden, om bij u te komen! Er is zooveel, dat wij zoo gaarne met u
zouden willen bespreken, en moeilijk alles in een brief zeggen kunnen. De langste,
uitvoerige brief haalt niet bij een rustig uurtje mondeling gesprek. In een gesprek kan
men zooveel beter zich uitdrukken, wat men denkt en wil.
Het verslag van het eindexamen der kweekelingen van de kweekschool voor
Inlandsche onderwijzers te Tomohon heeft zeer onze aandacht getrokken; wij lazen
het met klimmende belangstelling en genot.
't Is voor ons een groote vreugde om bewijzen te zien van de vatbaarheid voor
ontwikkeling der volken in Indië. Wij bewonderen ze zoo graag en zijn er zoo gaarne
trotsch op!
Hoe graag zouden wc in de Minahassa willen komen, en er de landskinderen leeren
kennen. Al wat vandaar komt, boezemt ons belangstelling in. Zoo gaarne zouden wij
de geschiedenis van dat land en volk kennen. En wat wij er gaarne zouden zien, is de
kostschool voor Inlandsche meisjes in Tomohon. We zouden er zooveel uit kunnen
leeren.
Steeds hebben wij belang gesteld in de Minahassa en de Minahassaërs. Nu wij in die
buurt een vriend hebben zitten, die het beschavingswerk begint onder de
koppensnellers, stellen wij des te meer belang in die landen en volken.
Moge u steeds voldoening hebben van uw edel werk; 't is een bede, die uit het diepst
van mijn hart opstijgt, telkenmale, als ik aan u en aan uw werk denk.
Hoe gaarne zouden wij een tijdje op uw zendingspost, bij zendelingen, willen
vertoeven. Ons lijkt het zoo iets heerlijks toe om te zijn te midden van reinen van
hart, die leven enkel voor de Liefde.
Als het hart zoo rumoerig is, in opstand komt tegen het lot, hoe vredig zou die reine
liefdes-atmosfeer op ons inwerken!
De omgang met reine, liefdegevende en zichzelf geheel vergetende menschen moet
louterend werken.
Wie weet of die wensch niet vervuld zal worden. En, zooals het meer gaat, de
vervulling van lieve wenschen gaat menigmaal gepaard met bittere tranen.
Als wij naar Modjowarno mochten gaan, zullen wij afgedaan hebben met andere
illusies en droomen; wij zullen den dood aan ze gebracht en ze begraven hebben.
Zusje heeft u reeds verteld, wat onze plannen zijn, als wij onze ideeën niet tot
werkelijkheid konden brengen, niet konden studeeren voor de vakken, waarin wij
gaarne zouden willen opgeleid worden, afstand moesten doen van onze illusie: eene
school op te richten voor meisjes van den Inlandschen adel.
Niet, dat Modjowarno voor ons een schrikbeeld is; ik vertelde u reeds, wat wij ons
daarvan voorstellen: voor het uiterlijk bedrijvig, rusteloos; voor het innerlijk, een
vredig rustoord. Maar u begrijpt wel, dat het voor ons bitter hard zal zijn, om afstand
te moeten doen van onze idealen, die wij reeds zóó lang in ons hebben omgedragen
en liefgehad.
[1] De hier volgende beschouwingen zijn reeds opgenomen in den brief van 15 Aug. 1902.
[2] Mapane is de plaats aan de golf van Tomini (Midden-Celebes) waar de Heer Adriani
destijds woonde.