Professional Documents
Culture Documents
https://manualpost.com/download/deutz-excavators-tier-4f-stage-iv-td-tcd-203-6-2
0l4-workshop-manuals/
"Dus," vroeg hij den bootsman, "zijt gij bepaald op den 8sten April
1862 op de westkust van Australië aan land gezet?"
"Juist," antwoordde Ayrton.
"En weet gij, welke voornemens Harry Grant toen had?"
"Ten naastebij."
"Spreek op, Ayrton!" zeide Glenarvan. "De geringste aanwijzing kan
ons op den weg brengen."
"Ik kan niets anders zeggen dan dit, mylord!" antwoordde de
bootsman, "Kapitein Grant was voornemens Nieuw-Zeeland te
bezoeken. Dit gedeelte van zijn reisplan nu is niet uitgevoerd, terwijl
ik aan boord was. Het zou dus niet onmogelijk zijn, dat de Britannia
na haar vertrek van Callao Nieuw-Zeeland had aangedaan. Dat zou
overeenkomen met den datum van 27 Junij 1862, waarop, volgens
het document, de driemaster schipbreuk heeft geleden."
"Dat is zoo," zeide Paganel.
"Maar," hernam Glenarvan, "geen enkel woord, dat op het document
bewaard is gebleven, is op Nieuw-Zeeland toepasselijk."
"Daarop kan ik niet antwoorden," zeide de bootsman.
"Goed, Ayrton!" zeide nu Glenarvan. "Gij hebt uw woord gehouden,
ik zal het mijne houden. Wij zullen bepalen op welk eiland der Stille
Zuidzee gij aan land zult gezet worden."
"O, dat komt er niet op aan, mylord!" antwoordde Ayrton.
"Keer naar uw hut terug," zeide Glenarvan, "en wacht ons besluit
af."
De bootsman ging heen onder geleide van twee matrozen.
"Die schurk had een man kunnen zijn," zeide de majoor.
"Ja!" antwoordde Glenarvan. "Het is een sterke en schrandere kerel!
Waarom heeft hij zijn vermogens misbruikt om kwaad te doen!"
"Maar Harry Grant?"
"Ik vrees zeer, dat hij reddeloos verloren is! Arme kinderen! wie zou
hun kunnen zeggen waar hun vader is?"
"Ik!" antwoordde Paganel. "Ja, ik!"
Het zal wel niemand ontgaan zijn, dat de anders zoo praatzieke en
ongeduldige aardrijkskundige naauwelijks een mond had
opengedaan, zoo lang het verhoor van Ayrton duurde. Hij luisterde
met den mond digt. Maar dat laatste woord, dat hij sprak, woog
tegen vele andere op, en deed Glenarvan driftig opspringen.
"Gij!" riep hij, "weet gij, Paganel! waar kapitein Grant is!"
"Ja, voor zooverre men dat althans weten kan," antwoordde de
aardrijkskundige.
"En door wien weet gij det?"
"Door dat eeuwige document."
"Zoo!" riep de majoor op een toon van volslagen ongeloof.
"Luister eerst, Mac Nabbs!" zeide Paganel, "later moogt gij de
schouders ophalen. Ik heb vroeger niet gesproken, omdat gij mij
toch niet geloofd zoudt hebben. Later was het onnoodig. Maar dat ik
nu er toe besluit is, omdat Ayrtons meening juist de mijne
ondersteunt."
"Dus Nieuw-Zeeland?..." vroeg Glenarvan.
"Luistert en oordeelt," antwoordde Paganel. "Het is niet zonder
reden, of liever het is niet zonder "eene reden," dat ik de dwaling
beging, die ons gered heeft. Toen ik dien brief schreef, welken
Glenarvan mij voorzeide, maalde het woord "Zeeland" mij door het
hoofd. Ziehier waarom. Gij herinnert u, dat wij in den wagen waren.
Mac Nabbs had aan lady Helena de geschiedenis der roovers verteld;
hij had haar het nummer der Australische en Nieuw-Zeelandsche
courant ter hand gesteld, die het verhaal bevatte van de ramp aan
de Camdenbrug. Terwijl ik schreef, lag het dagblad op den grond,
zoo gevouwen, dat er maar twee lettergrepen van den titel zigtbaar
waren. Die twee lettergrepen waren aland. Daar ging een licht voor
mij op! Aland was juist een woord uit het engelsche document, een
woord, dat wij altijd vertaald hadden door aan land, en dat de
uitgang zijn moest van den eigennaam Zealand."
"Wat ge zegt!" riep Glenarvan.
"Ja!" hernam Paganel innig overtuigd, "die uitlegging was mij
ontgaan, en weet gij waarom? omdat mijn onderzoek natuurlijk het
fransche document betrof, dat vollediger is dan de andere, en waarin
dit belangrijke woord ontbreekt."
"Ho! ho!" zeide de majoor, "nu gaat uw verbeeldingskracht wat te
ver, Paganel! en vergeet gij al te gemakkelijk uw vroegere
afleidingen."
"Ga voort, majoor! ik ben bereid u te antwoorden."
"Waar blijft dan uw woord austra?" hernam Mac Nabbs.
"Dat verandert niet. Het beteekent eenvoudig de zuidelijke streken."
"Goed. En die lettergreep indi, die eerst de wortel van indianen en
later de wortel van inboorlingen geweest is?"
"Welnu! voor de derde en laatste maal," antwoordde Paganel, "zal zij
de eerste lettergreep zijn van het woord indigence (nood)!"
"En contin!" riep Mac Nabbs, "beteekent dat nog continent
(vastland)?"
"Neen! omdat Nieuw-Zeeland maar een eiland is."
"Bij gevolg?..." vroeg Mac Nabbs.
"Waarde lord!" antwoordde Paganel, "ik zal het document vertalen
volgens mijn derde uitlegging, dan kunt gij oordeelen. Maar twee
opmerkingen vooraf: 1°. vergeet zooveel mogelijk de vroegere
uitleggingen en maakt uw geest los van elke vroeger opgevatte
meening; 2°. sommige gedeelten zult gij "gewrongen" vinden, en
het is mogelijk, dat ik ze slecht vertaal; maar zij zijn van geen
belang, onder anderen het woord agonie, waarmee ik verlegen zit,
maar dat ik niet anders verklaren kan. Ook is het 't fransche
document, dat tot grondslag dient voor mijn vertolking, en vergeet
niet, dat het door een Engelschman is geschreven, die welligt niet
goed bekend was met het fransche taaleigen. Na deze voorafspraak
begin ik."
En Paganel las langzaam en met nadruk het volgende:
"Den 27 Junij 1864 is de driemaster Britannia, van Glasgow, na een
langen doodstrijd in de zuidelijke zeeën op de kusten van Nieuw-
Zeeland vergaan,—in het engelsch Zealand.—Twee matrozen en de
kapitein Grant zijn aan land gespoeld. Daar, steeds ter prooi aan een
nijpenden nood, hebben zij dit document in zee geworpen op ...
lengte en 37°11' breedte. Komt hun te hulp of zij zijn verloren."
Paganel zweeg. Zijn vertaling was aannemelijk. Maar juist omdat zij
even waarschijnlijk scheen als de vorige, kon zij ook verkeerd
wezen. Glenarvan en de majoor legden er dus niets tegen in. Daar
echter het spoor der Britannia evenmin teruggevonden was op de
kust van Patagonië als op die van Australië, ter plaatse waar de
zeven en dertigste graad die twee landen snijdt, waren de kansen
voor Nieuw-Zeeland gunstig.
Deze opmerking, welke Paganel maakte, trof vooral zijn vrienden.
"Zeg mij nu eens, Paganel!" sprak Glenarvan, "waarom gij deze
verklaring omtrent twee maanden voor u hebt gehouden?"
"Omdat ik u met geen ijdele hoop vleijen wilde. Ook gingen wij naar
Auckland, dat juist op de breedte ligt, welke het document
aangeeft."
"Maar waarom hebt gij later niet gesproken, toen wij van dien weg
afgeraakt waren?"
"Omdat die vertolking, hoe juist zij ook moge zijn, niets kan
bijdragen tot redding van den kapitein."
"Om welke reden, Paganel?"
"Omdat, aangenomen dat kapitein Harry Grant op Nieuw-Zeeland
gestrand is, hij na de schipbreuk of door de handen der Zeelanders
omgekomen is, omdat hij in het tijdsverloop van twee jaren nog niet
is komen opdagen."
"Dus houdt gij het er voor?..." vroeg Glenarvan.
"Dat men misschien eenige wrakken van de schipbreuk zou kunnen
terugvinden; maar dat de schipbreukelingen der Britannia
onherroepelijk verloren zijn!"
"Zwijgt over dit alles, vrienden!" zeide Glenarvan, "en laat mij het
oogenblik kiezen om deze treurige tijding aan de kinderen van
kapitein Grant mede te doelen!"
XX.
Weldra was het ruchtbaar onder het scheepsvolk, dat het geheim
van het verblijf van kapitein Grant niet opgehelderd was door de
mededeelingen van Ayrton. Er heerschte een diepe verslagenheid
aan boord; want men had op den bootsman gerekend, en de
bootsman wist niets, dat de Duncan op het spoor der Britannia had
kunnen brengen.
Het jagt stevende dus in dezelfde rigting voort. Alleen moest nog het
eiland uitgekozen worden, dat voortaan het verblijf van Ayrton zijn
zou.
Paganel en John Mangles gingen de scheepskaarten na. Op zeven en
dertig graden breedte troffen zij juist een eenzaam eilandje aan,
bekend onder den naam van Maria Theresa, een verlaten rots in het
midden der Stille Zuidzee, drie duizend vijf honderd mijlen van de
amerikaansche kust en vijftien honderd van Nieuw-Zeeland gelegen.
Ten noorden was het naaste land de Pomotoe-eilanden, onder
fransche bescherming staande. Ten zuiden lag niets dan de
onbewegelijk vaste ijsbanken aan de zuidpool. Geen enkel schip
deed ooit dat eenzame eiland aan. Geen berigt ter wereld drong ooit
zoo ver door. Alleen de stormvogels rustten er op hun lange togten
uit, en vele kaarten vermeldden die rots niet eens, waartegen de
golven der Zuidzee klotsen.
Wanneer er ergens een volstrekte afzondering op aarde te vinden is,
dan moest het wel op dat eiland zijn, dat zoover buiten de wegen
ligt, die de menschen bezoeken. Men gaf Ayrton hiervan kennis.
Ayrton bewilligde er in om daar ver van de menschen verwijderd te
leven, en de steven werd naar Maria Theresa gerigt. Thans zou een
zuiver regte lijn door de as der Duncan, het eiland en de baai van
Talcahuano gegaan zijn.
Twee dagen later, ten twee ure, seinde de uitkijk land aan den
gezigteinder. Het was Maria Theresa, dat in de lengte uitgestrekt en
zoo laag, dat het naauwelijks boven water uitstak, veel had van een
ontzaggelijken walvisch. Dertig mijlen scheidden het nog van het
jagt, welks steven de golven kliefde met een vaart van zestien
knoopen in het uur.
Langzamerhand werd het eilandje duidelijker zigtbaar. De zon, die
naar het westen neigde, bescheen het helder, waardoor het een
onregelmatige schaduw wierp. Eenige lage toppen vertoonden zich
hier en daar, naarmate de stralen der dagvorstin er op vielen.
Ten vijf ure meende Mangles een ligten rook te bespeuren, die
omhoog steeg.
"Is dat een vulkaan?" vroeg hij aan Paganel, die met den kijker voor
de oogen dat nieuwe land beschouwde.
"Ik weet niet, wat ik er van denken moet," antwoordde de
aardrijkskundige. "Maria Therera is een weinig bekende plek. Echter
zou het niet te verwonderen zijn, wanneer het zijn ontstaan te
danken had aan een opheffing van den zeebodem en het bijgevolg
vulkanisch was."
"Maar," zeide Glenarvan, "wanneer een uitbarsting het heeft
voortgebragt, staat het dan niet te vreezen, dat een uitbarsting het
ook weer vernietigt?"
"Dat is niet zeer waarschijnlijk," antwoordde Paganel. "Sedert
eenwen is men reeds met zijn bestaan bekend, en dat is een
waarborg. Wanneer een nieuw eiland, bij voorbeeld het eiland Julia,
uit de Middellandsche zee oprees, bleef het niet lang boven water en
verdween weinige maanden na zijn ontstaan."
"Goed," zeide Glenarvan. "Denkt gij, dat wij voor den nacht aan wal
kunnen gaan, John?"
"Neen, Uwe Edelheid! Ik mag de Duncan niet in de duisternis op een
mij onbekende kust wagen. Ik zal zachtjes aan op en neer blijven
houden, en morgen zenden wij met het krieken van den dag een
boot naar den wal."
's Avonds ten acht ure scheen Maria Theresa, hoewel op vijf mijlen
onder den wind, nog maar een lange, pas zigtbare schaduw. De
Duncan kwam steeds nader.
Ten negen ure verdreef een vrij helder schijnsel, een vuur, de
duisternis. Het bleef op dezelfde plaats en brandde voort.
"Daaruit zou haast volgen, dat het een vuurspuwende berg is," zeide
Paganel, die het aandachtig gadesloeg.
"Maar dan moesten wij," antwoordde John Mangles, "op dezen
afstand het leven hooren, dat altijd met een uitbarsting gepaard
gaat, en de oostewind voert niet het minste geraas naar ons toe."
"Inderdaad," zeide Paganel, "die vulkaan flikkert maar spreekt niet.
Ook zou men zeggen, dat hij tusschenpoozen heeft gelijk een
draailicht.
"Gij hebt gelijk," hernam John Mangles, "en toch zijn het geen
vuurtorens op deze kust. Ha!" riep hij uit, "weer een licht! En nu op
het strand! Zie eens! Het beweegt zich! het verandert van plaats!"
John bedroog zich niet. Er was een nieuw vuur bijgekomen, dat
soms scheen uit te gaan en dan weer aanwakkerde.
"Is het eiland dan bewoond?" vroeg Glenarvan.
"Zeker door wilden," antwoordde Paganel.
"Maar dan kunnen wij den bootsman hier niet afzetten."
"Neen!" antwoordde de majoor; "dat zou een al te leelijk geschenk
zijn, zelfs voor wilden."
"Wij zullen een ander onbewoond eiland zoeken," zeide Glenarvan,
die een glimlach niet kon onderdrukken over "de teerhartigheid" van
Mac Nabbs. "Ik heb beloofd, dat Ayrtons leven zou gespaard
worden, en wil mijn belofte houden."
"Wij moeten althans op onze hoede zijn," voegde Paganel er bij. "De
Zeelanders hebben de barbaarsche gewoonte de schepen in den val
te lokken met beweegbare vuren, evenals voorheen de bewoners
van Cornwallis. De inlanders op Maria Theresa kennen misschien ook
dat kunstje."
"Houd een streek af!" beval John den matroos aan het roer. "Zoodra
morgen de zon opgaat, zullen wij de zaak onderzoeken."
Ten elf ure keerden de passagiers en John Mangles in hun hutten
terug. Op het voorschip ging de wacht op en neer. Op het
achterschip was alleen de roerganger op zijn post.
Nu beklommen Mary Grant en Robert de kampanje.
Over het hek leunende zagen de beide kinderen van den kapitein
bedroefd naar de lichtgevende zee en het fonkelende zog der
Duncan. Mary dacht aan de toekomst van Robert; Robert dacht aan
de toekomst zijner zuster. Beiden dachten aan hun vader. Leefde die
aangebeden vader nog? moest men de hoop opgeven?... Maar neen,
wat zou het leven zijn zonder hem? Wat zou er van hen geworden
zijn zonder lord Glenarvan, zonder lady Helena?
De beide kinderen van den kapitein keken bedroefd naar de
lichtgevende zee....
Den volgenden morgen, den 8sten Maart, waren ten vijf ure, toen de
zon opging, al de passagiers, ook Robert en Mary, die men niet had
kunnen tegenhouden, op het dek van de Duncan bijeen. Ieder wilde
dat land onderzoeken, dat men den vorigen dag maar even gezien
had.
De kijkers werden nieuwsgierig op de voornaamste punten des
eilands gerigt. Het jagt stevende er op een mijl afstands langs. De
geringste bijzonderheden waren zigtbaar.
Daar slaakte Robert op eens een kreet. De knaap beweerde twee
mannen te zien heen en weer loopen en wenken, terwijl een derde
een vlag zwaaide.
"De engelsche vlag!" riep John Mangles, die zijn kijker had
genomen.
"Dat is waar!" riep Paganel zich driftig naar Robert wendende.
"Mylord!" zeide Robert bevend van aandoening, "mylord! indien gij
niet wilt, dat ik naar het eiland zwem, zult gij een boot laten
uitzetten. Ach, mylord! ik smeek u op mijn knieën, laat ik de eerste
zijn, die aan land stap."
Niemand op het schip durfde spreken. Hoe! op dit eilandje onder
dien zeven en dertigsten graad, drie mannen, schipbreukelingen,
Engelschen! En elk herinnerde zich het gebeurde op den vorigen
avond en die stem, welke Robert en Mary 's nachts gehoord
hadden!... Hadden de kinderen zich misschien maar in één opzigt
vergist? hadden zij werkelijk een stem gehoord, maar kon het de
stem huns vaders zijn? neen, duizendmaal neen, helaas! En allen
dachten aan de vreeselijke teleurstelling, die hen wachtte, vreesden,
dat die nieuwe beproeving hun krachten zou te boven gaan! maar
hoe hen te weerhouden? Lord Glenarvan had er den moed niet toe.
"In de boot!" beval hij.
In een minuut was de boot in zee. De twee kinderen van den
kapitein, Glenarvan, John Mangles en Paganel stapten er in, en ze
stak snel van boord door zes matrozen voortbewogen, die hard
roeiden.
Tien vademen van den oever af uitte Mary een hartverscheurenden
kreet:
"Vader!"
Op de kust stond iemand tusschen twee andere mannen in. Zijn
groote en sterke gestalte, zijn tegelijk zachtmoedig en vermetel
gelaat, een duidelijk mengsel van de trekken van Mary en Robert
Grant, bewezen genoeg, dat hij de man zijn moest, dien de twee
kinderen zoo dikwijls hadden afgeschilderd. Hun hart had hen niet
bedrogen! Het was hun vader, het was kapitein Grant.
XXI.
Het eiland Tabor.
Men sterft niet van vreugde; want vader en kinderen waren reeds
bijgekomen, nog voor men hen op het jagt had opgenomen. Wie
zou dat tooneel kunnen schetsen? Woorden zijn daartoe
onvermogend. De geheele bemanning weende op het gezigt dier
drie wezens, die elkander sprakeloos omhelsden.
Zoodra Harry Grant het dek betrad, boog hij zijn knie. De vrome
Schot wilde, nu hij als het ware op vaderlandschen bodem stond,
voor alles God voor zijn verlossing danken.
Daarop wendde hij zich tot lady Helena, tot lord Glenarvan en allen,
die hem omringden, om hen met een door aandoening gesmoorde
stem te danken. In weinige woorden hadden zijn kinderen hem op
den korten togt van het eiland naar het jagt de geheele geschiedenis
der Duncan verhaald.
Welk een ontzettende schuld had hij aangegaan jegens die edele
vrouw en haar reisgenooten! Hadden niet allen, van lord Glenarvan
af tot den geringsten matroos toe, voor hem gestreden en geleden?
Harry Grant uitte de gevoelens van dankbaarheid, waarmede zijn
hart vervuld was, met zooveel eenvoudigheid en zielegrootheid; zijn
mannelijk gelaat toonde zulk een zuivere en zachte ontroering, dat
de geheele bemanning zich ruimschoots beloond achtte voor het
doorgestane lijden. Zelfs in het oog van den koelen majoor welde
een traan, dien hij niet kon wegdringen. En de waardige Paganel
weende als een kind, dat er niet eens aan denkt om zijn tranen te
verbergen.
Harry Grant werd niet moede zijn dochter aan te zien. Hij vond haar
schoon, bekoorlijk! hij zeide het haar en herhaalde het luide, tevens
lady Helena tot getuige nemende, als om zich te verzekeren, dat zijn
vaderliefde hem niet misleidde. Daarop rigtte hij zich tot zijn zoon en
riep verrukt uit:
"Wat is hij gegroeid! Hij is een heele kerel geworden!"