Professional Documents
Culture Documents
https://manualpost.com/download/caterpillar-lift-truck-gc20-service-manuals/
** Caterpillar Lift Truck GC20 Service Manuals** Size: 2.29 MB Format: PDF
Language: English Brand: CAT - Caterpillar Type of machine: Forklift Truck Type
of document: Service Manuals Model: CAT GC20 Content: \- 16 Items PDF
Download all on: manualpost.com.
Language: Dutch
De uitgevers, eigenaars van het kopierecht van dit werk, hebben aan art. 6
der wet van 25 Januari 1817 (Staatsblad no. 5) voldaan en behouden zich
alle rechten voor.
Adolf Streckfuss.
De
Dageraad der
Volksvrijheid.
Geschiedenis van de wording
Oorspronkelijke Uitgave.
Leiden,
Firma Van den Heuvell & Van Santen.
1872.
Hoofdstuk 6. Alba’s schrikbewind tot aan den dood van de graven van
Egmond en Hoorne. Bevrijdingsplannen van Oranje en zijne broeders
60.
Hoofdstuk 12. Bewind van den Staatsraad. De pacificatie van Gent 114.
Hoofdstuk 15. Alexander Farnese’s bewind tot aan de Unie van Utrecht
136.
Hoofdstuk 17. Voortzetting van den oorlog tot aan de afzwering van Philips
II 146.
Hoofdstuk 20. Treurige toestand der Nederlanden na Oranje’s dood. Val van
Antwerpen 173.
Den 25en October van het jaar 1555 had keizer Karel V in eene plechtige
vergadering der Staten-generaal te Brussel aan zijn zoon Philips de
regeering der Nederlanden overgedragen. Volgens de overeenstemmende
berichten van allen, die bij deze overdracht tegenwoordig waren, hadden de
Nederlanders met diepe droefheid het bericht ontvangen, dat Karel V hen
verlaten zou. Geen oog der aanwezige vertegenwoordigers des volks was
droog gebleven; allen hadden heete tranen gestort.
Waarmede had de keizer zulk eene vurige liefde des volks verdiend? Wat
had hij gedaan om die te verwerven? Het valt niet te ontkennen, dat Karel V
zich door de vereeniging van alle Nederlandsche gewesten tot éénen staat
verdienstelijk gemaakt had. Van nu af konden de verschillende gewesten
elkaar niet langer onderling beoorlogen; de aanzienlijke edelen mochten
hunne rooversbenden niet langer door het land zenden. De 17 provinciën
met hare 208 versterkte, bloeiende steden en meer dan 6000 dorpen waren
tot een groot en machtig rijk geworden, waarin niet alleen handel,
nijverheid en landbouw, maar ook wetenschap en kunst zulk een trap van
bloei bereikt hadden, dat de Nederlanders met volle recht daarop fier
mochten zijn.
Wel had het menigen strijd en veel kostbaar bloed gekost, deze vereeniging
tot stand te brengen. Karel V had haar bewerkt, deels door de
wederspannigen met geweld ten onder te brengen—men denke slechts aan
den opstand te Gent en aan het tractaat van Venlo, den overwonnen Willem
van Gulik afgeperst—deels door de wijsheid, waarmede hij de eigenaardige
zeden en instellingen der verschillende gewesten ontzag. Hij dwong deze
niet om in het groote geheel op te gaan, maar alleen om zich bij de overige
provinciën aan te sluiten.
Wellicht was deze handelwijze niet zoozeer het gevolg van des keizers
goeden wil—wij weten dat hij gaarne als onbeperkt gebieder heerschte—als
wel van de omstandigheid, dat hij buiten deze landen onophoudelijk bezig
gehouden werd door zijne voortdurende oorlogen. Hiertoe had hij namelijk
den geldelijken steun der Nederlanders zoo dringend noodig, dat hij zich
wel wachten moest, het volk door een al te willekeurig bewind te
verbitteren. Doch hoe dit ook zij, het feit is niet te loochenen, dat de
Nederlanden onder Karel’s regeering het beeld vertoonden van een
machtigen, vereenigden staat, waarin de afzonderlijke deelen nauw met
elkaar verbonden waren en waarvan elk deel toch zijne eigenaardigheid en
zelfstandigheid bewaarde.
Doch hierbij bleef het niet; zelfs de lagere volksklasse werd goed
onderwezen; de eenvoudige handwerkslieden vormden in de Nederlanden
niet, gelijk in andere landen, eene ruwe onwetende menigte, zij hadden wat
degelijks geleerd en waren tot denkende wezens gevormd.
Hij kende de menschen, wier zwakheden hij bestudeerd had, en trok van die
kennis ijverig partij. Door alle ambten steeds aan Nederlanders te schenken,
maakte hij zijn bewind veel minder gehaat dan anders het geval zou zijn
geweest; want hij wist, dat de Nederlanders zich veel lichter door hunne
landgenooten dan door vreemdelingen lieten regeeren, ja dat zij zelfs van de
eersten willekeurige handelingen door de vingers zouden zien.
Geen land bood der hervorming een beter toebereiden akker aan dan
Nederland. Het volk was beschaafder dan eenige andere Europeesche natie
en daardoor in staat om zelf te denken, om zijn geloofsovertuiging te
toetsen. Uit zijnen boezem waren mannen voortgekomen als Johannes
Brugman, de bezielde boetprediker, Geert Groote, de stichter van de
broederschap des Gemeenen levens, die zich jegens het onderwijs
onsterfelijke verdiensten verworven had, Thomas à Kempis den vriend
eener warme, zij het ook een weinig mystieke godsvrucht, Wessel Gansfort,
om zijne geleerdheid het „licht der wereld” genoemd, Rudolf Agricola, een
der sieraden van de Heidelbergsche hoogeschool, en niet het minst
Desiderius Erasmus.
Bijna in elke stad, zelfs in de meeste dorpen trof men zulke vereenigingen
aan, die ellendige, gekunstelde rijmen smeedden, doch weldra op een ander
veld dan dat der dichtkunst een allerbelangrijksten invloed uitoefenden. De
rederijkerskamers namen toen in zekeren zin de plaats onzer tegenwoordige
dagbladpers in; zij stelden zich tot taak, de misbruiken der regeering, vooral
die der geestelijkheid, te gispen. Al geschiedde dit ook niet altijd op
waarlijk geestige wijze, de duidelijkheid en scherpte der kritiek liet niets te
wenschen over. Zoo vormden de rederijkerskamers in elke stad in zekeren
zin het middenpunt der kerkelijke oppositie, en het kan ons niet
verwonderen, dat daaruit vele der mannen voortgekomen zijn, die later als
voorvechters der omwenteling, hetzij op kerkelijk, hetzij op staatkundig
gebied naam gemaakt hebben. Wij herinneren hier slechts den
snijderkoning Jan van Leiden, die insgelijks een rederijker was.
Dewijl te zelfder tijd van alle zijden aanhangers der hervorming naar de
Nederlanden kwamen, moest zij hier wel vorderingen maken. Ja dit kon niet
uitblijven daar al die landen, waarmede de Nederlanden
handelsbetrekkingen onderhielden, reeds meer of min voor de hervorming
gewonnen waren: Duitschland, Engeland, Frankrijk, waar later Calvijn
werkzaam was en van waar vele vluchtelingen naar de Nederlanden
kwamen, zoowel als de Scandinavische rijken.
Niets was natuurlijker dan dat in de Nederlanden het zaad der hervorming
een wel toebereiden bodem vond en dat het hier welig ontkiemde.
Den 1en Juli 1523 stierven te Brussel twee Augustijner monniken als
martelaars van het Lutheranisme op den brandstapel. Doch in weerwil
hiervan vond het onder de bevolking van Brussel vele aanhangers.
Al deze gestrenge maatregelen misten echter hun doel. Het getal der
protestanten in de Nederlanden groeide met elken dag aan. Beter dan deze
inquisitoriale maatregelen werkte in den geest des keizers een tijd lang de
hevige strijd, die tusschen Luther en Zwingli uitgebroken was, en die meer
dan één vrijzinnig katholiek afschrikte van de omhelzing eener leer, die
reeds kort na haar opkomen tot zulk een haat aanleiding gaf en wier
aanhangers weinig minder onverdraagzaam waren dan de katholieken.
In het plakaat van 1550 werd bovendien de naam der inquisitie veel
duidelijker genoemd dan voorheen. Te Antwerpen verwekte dit eene groote
verslagenheid; hadden de Nederlanders zich tot dusver de
geloofsvervolging zonder weerstand laten welgevallen, den naam van de
rechtbank der inquisitie, die zich in Spanje door hare gruwelen zoo berucht
gemaakt had, boezemde hun een onuitsprekelijken afkeer in. Vele
Antwerpsche kooplieden besloten die stad, ja de Nederlanden te verlaten;
de handel was gestremd, de prijs der huizen daalde, de stad scheen haren
ondergang nabij.
De Nederlanders helden meer tot de leer van Calvijn dan tot die van Luther
over; bij hen had derhalve de hervorming meer een staatkundig karakter.
Het Calvinisme eischte naast de godsdienstige ook de staatkundige vrijheid.
Terwijl het Lutheranisme het despotisme der vorsten geheel onaangetast
liet, ja dit zelfs in de hand werkte, zocht het Calvinisme zijn hechtsten steun
in de volksheerschappij. Zulke neigingen moesten den op zijn onbeperkt
gezag hoogst naijverigen keizer natuurlijk diep beleedigen.