You are on page 1of 172

LANGS KARAKTERISTIEKE FRIESE DORPEN

'

'

■ i
ISBN 90 246 4231 0

© 1976 by Uitgeverij Bosch & Keuning n.v., Baarn


Verspreiding voor België: Uitgeverij Westland n.v., Schoten

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of


openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, mikro-
film of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by
print, photoprint, microfilm or any other means without
written permission from the publisher.
S. J. VAN DER MOLEN

Langs karakteristieke
Friese dorpen
Fotografie: Paul Vogt

BOSCH & KEUNING N.V., BAARN


'
INHOUD

Woord vooraf 7

Dorpen in Friesland 9

Route 1: De Zuidoosthoek 18
Grouw, Oldeboorn, Oud-Beets, Beetsterzwaag,
Drachten, Ureterp, Duurswoude, Bakkeveen,
Appelscha, Tronde, Oldeberkoop, Kortezwaag,
Gorredijk, Oranjewoud, Oudeschoot, Heerenveen

Route 2: De Zuidwesthoek 33
Dist, Koufurderrige, Smallebrugge, Woudsend,
Balk, Sloten, Oosterzee, Lemmer, Laaxum,
Molkwerum, Gaast, Parrega, Makkum, Allingawier

Route 3: De Noordwesthoek 44
Stiens, Oude Bildtzijl, Oudebildtdijk,
Firdgum, Harlingen, Dronrijp, Beetgum,
Marsum

Route 4: De Noordoosthoek 51
Jelsum, Ferwerd, Holwerd, Brantgum, Jouswier,
Metslawier, Ee, Kollum, Veenklooster, Twijzel

Route 5: 'Centrale Slinger’ 60


Snakkerburen, Miedum, Stienser tichelwerk,
Birdaard, Wanswerd, Janum, Wouterswoude,
Oudkerk, Eestrum, Oostermeer, Siegerswoude,
Teems, Huizum

Route 6: Van Leeuwarden tot Langweer 70


Wirdum, Weidum, Jorwerd, Mantgum, Bozum,
Rien, Sijbrandaburen, Goïngarijp, Westermeer,
Joure, Langweer, Heerenveen, Idaard, Warstiens

Route 7: De Waddeneilanden 80
Terschelling, Schiermonnikoog, Ameland

Literatuur 85

Illustraties 89
•,
WOORD VOORAF 7

De gedachte om een boek te maken over karakteristieke


Friese dorpen is afkomstig van dr. Regn. Steensma. Men zou
kunnen zeggen: na een tocht langs de oude Friese boerderijen
lag een trip langs de dorpen (en wie weet: straks de steden)
wel voor de hand. Maar enig verschil is er wel. Immers, in
onze tijd hebben niet alleen de boerderijen, maar in veel
sterkere mate de dorpen te lijden van bederf en schennis, van
aantasting en verlies aan karakter en schoonheid. Vooral na
de tweede wereldoorlog heeft het Friese dorp ernstige ver¬
liezen geboekt wat sfeer en atmosfeer betreft naast winstpun¬
ten op het materiële vlak, al vormt nog steeds het probleem
van de ontvolking op tal van plaatsen een bedreiging voor het
dorpsbestaan.
In dit boek komt dit laatste aspekt niet direkt ter sprake,
maar het speelt wel op de achtergrond mee, evenals een soms
ongezonde eruptische wildgroei. Uit meer dan één overweging
zijn de dorpen op de routes niet gekozen vanuit een, laten we
zeggen, toeristische opzet. Natuurlijk is gekeken naar dorps-
type, gaafheid, karakter, schoonheid, harmonie van nieuw bij
oud. Maar er is ook niet geschroomd waar dat nodig was de
vinger te leggen op zwakke plekken, schrijnende wonden,
ronduit: mishandelingen van het dorpsuiterlijk.
Aan de andere kant wil dit boek geen doublure zijn van het
demonstratieve rapport Om het gezicht van Friesland, dat in
M 75 door een kommissie van het Fries Genootschap onder
voorzitterschap van dr. Steensma het licht zag en waarin te¬
recht de kritiek niet gespaard wordt. Tenslotte nemen wij aan,
dat degenen die langs de voorgestelde routes rijden, ook graag
aantrekkelijke dingen willen zien, hetzij wat het silhouet, het¬
zij wat de kern van de dorpen betreft. Zodoende is er toch
naar gestreefd elementen te tonen die een rondrit hopelijk
grotendeels tot een genoegen maken.
Een andere faktor is gelegen in het historische aspekt. Tot
nog toe ontbrak een boek waarin van vele tientallen Friese
dorpen de wordingsgeschiedenis - die van plaats tot plaats
verschilt — wordt behandeld, beknopt, maar wel op betrouw¬
baar wetenschappelijk materiaal berustend. Ook op dit gebied
heeft Friesland veel te bieden, of het nu een terpdorp of een
’vlecke’, een tot stad verheven dorp of een van de kaart ver¬
dwenen nederzetting betreft.
Bij dit alles is tenslotte naast het woord het beeld niet ver-
8

geten. Ook wat het aandeel van de fotograaf betreft kan van
een eigen conceptie worden gesproken. Immers, niet het be¬
faamde VVV-plaatje kreeg de voorrang, maar het toelichtende
’portret’, de demonstratieve foto, de verduidelijkende afbeel¬
ding. Mogen woord en beeld samen de blik op Frieslands
dorpen - oud en van jongere datum — verhelderen.
Voor wie dieper wil graven is de uitvoerige literatuurlijst
bestemd.

Leeuwarden S. J. van der Molen


DORPEN IN FRIESLAND 9

Dit boek gaat over dorpen en dorpsgezichten in Friesland.


Wat valt daar onder? Men zou eenvoudig kunnen zeggen
alles wat als een dorp wordt beschouwd. Maar dan doet zich
de vraag voor: wat moeten wij (in Friesland) onder een dorp
verstaan? In een der middeleeuwse Friese wetten heet het (in
het oud-Fries): ’Dat is en therp, deer kyndkerstingha sint,
ende lykfellinga, eta trim after thingum’, wat zo ongeveer wil
zeggen: Dit is een dorp waar kinderen worden gedoopt, lijken
worden begraven en de drie echte dingen zijn. Hier wordt een
nederzetting dus als dorp beschouwd indien er een kerk staat,
want daar heeft deze formule betrekking op en niet op een
kapel (en helemaal niet op een groepje huizen zonder meer).
Nu is het aantal kerkdorpen in Friesland opmerkelijk groot.
J. J. Kalma heeft dat eens vergeleken met Drente en kwam
toen tot een totaal voor Friesland van ongeveer 340 en voor
de Olde Landschap (vier-vijfde van de oppervlakte van Fries¬
land) van slechts 60. De auteur schrijft dat grote aantal niet
toe aan grote vroomheid in de middeleeuwen, maar aan de
situatie van het wonen, vooral in de Kleistreken met hun
honderden terpen. ’De kleiwegen tussen de terpdorpen waren
de eeuwen door moeilijk begaanbaar. Zo leefde elk dorp be¬
trekkelijk zelfstandig. Kon een buurtschap een kerk bouwen
en genoeg bij elkaar brengen tot onderhoud van een geeste¬
lijke, dan mocht dat.’ Maar konkurrentie speelde ook een rol
en door ruzies waarbij de „adel” betrokken was, konden splin-
terparochies ontstaan, welke dorpjes zich in onze tijd nóg
manifesteren door de geringe afmetingen of de opvallend
kleine afstand tot een naburig dorp. Tenslotte mogen we ook
de invloed van de kloosters niet vergeten evenals het element
van de status dat hoofdelingen soms deed besluiten geld en
land voor kerk en priester beschikbaar te stellen. In de loop
der eeuwen hebben verschillende dorpen hun kerken, al dan
niet met toren, verloren. Bij verwoesting door brand, storm of
oorlogsgeweld volgde doorgaans herstel of nieuwbouw, maar
in andere gevallen zullen er ook andere oorzaken geweest zijn
die het dorp van zijn ’Wahrzeichen’ beroofden, tot opheffing
van parochie of hervormde gemeente (en dan tot kombinatie)
leidden en soms tot volledige verdwijning van het dorp. Een
dorp kan door de zee of door het binnenwater zijn verzwol¬
gen; het kan door rampen of oorlogsgeweld zodanig zijn ge¬
troffen dat het geheel of grotendeels werd verlaten; de be-
10

woners kunnen door ingrijpende wijzigingen in het milieu en


dus door de onmogelijkheid langer als boeren hun brood te
verdienen genoodzaakt zijn geweest hun woongebied te ver¬
laten. De laatste jaren zijn zelfs, verlaten in het veld, de spo¬
ren van middeleeuwse kerken (en dus kennelijk van dorpen)
ontgraven, die óf op oude kaarten stonden (Zuid-Drachten,
Hardegarijp) of toevallig werden ontdekt (Ouwster-Nijega, De
Veenhoop).
Alleen in de Zuidoosthoek bleken mij in 1962 twintig verlaten
kerkhoven bekend — hun aantal zal nu nog wel iets hoger lig¬
gen - waarbij het wel de vraag is, of alleen de kerk verplaatst
werd of dat het hele dorp was opgeschoven. In elk geval is
het duidelijk, dat er vooral in de zand- en veenstreken van
Friesland heel wat 'beweging’ is geweest onder de dorpen en
dat het onjuist is te menen, dat de dorpen die wij nu kennen
de enige zijn die er ooit geweest zijn, dat ze steeds op dezelf¬
de plaats hebben gelegen en ook, dat ze altijd ’dorp’ geweest
zijn. Zoals er namelijk dorpen volledig verdwenen zijn, zo zijn
er ook nieuwe dorpen gevormd en wel op tweeërlei wijze.
De ene mogelijkheid is, dat er een nieuw dorp is gesticht op
maagdelijke grond, zoals de dorpen in het Bildt (begin 16e
eeuw ingepolderd) of in veenstreken (Stobbegat, door de raad
van Haskerland vanwege de welluidendheid later in Vegelins-
oord herdoopt; Bantega, dat eerst Echtenerpolder heette en
ook in de 19de eeuw ontstond). De andere mogelijkheid is,
dat een buurtschap tot dorp wordt verheven en dan ook een
officieel naambord krijgt.
Enkele jaren geleden heeft M. J. van Lennep in De Vrije Fries
een beetje de draak gestoken met het verheffen van dorps-
onderdelen of gehuchten tot zelfstandige dorpen, zoals dat
met name na 1945 niet zelden heeft plaatsgevonden — voor¬
beelden o.a. Nij-Beets, Koufurderrige, Friesepalen, De Tike,
Wytgaard — en er op gewezen, dat uit deze nieuwe situatie
geen feitelijke rechtsgevolgen konden voortvloeien. In een la¬
ter artikel, in het Duits geschreven, gewaagde hij zelfs van
’Bauernvangerei’, waarbij hij naar mijn mening echter wel de
psychologische kant van de zaak heeft vergeten. B en W van
Opsterland voerden, zij het niet bewust, eigenlijk die faktor
aan, toen zij de raad voorstelden Friesepalen, dat onder het
dorp Siegerswoude behoorde, de status van dorp te geven
met het argument: ’Er is een duidelijke woonkern, welke
11

zowel in geografisch als in kultureel opzicht een zelfstandige


eenheid is. Er bevinden zich ter plaatse verschillende vereni¬
gingen, waaronder een vereniging voor Plaatselijk Belang.’ Zij
zeiden de verheffing tot dorp als een soort officiële erkenning
van de gegroeide situatie te zien. Hoe vreemd het ook in de
moderne tijd moge klinken, maar zelfs in wat bevolkingsaan¬
tal betreft uiterst kleine gemeenschappen leeft nog steeds sterk
het gevoel een eigen identiteit te bezitten en hecht men er
waarde aan niet bij een ander dorp te worden gerekend, ook
al ligt dat bij wijze van spreken op een steenworpafstand.
Het zou in het kader van dit boekje te ver voeren diep in te
gaan op het ontstaan, de wording, de groei, maar ook het
funktieverlies, de ontvolking, de neergang, de ontluistering
(niet alleen in esthetische zin) van de Friese dorpen. Door het
grote aantal dorpen zou bij elk dorp het verhaal schier weer
anders zijn en bovendien komen wij op onze tochten door
deze provincie herhaaldelijk wel met een van deze facetten in
aanraking. Ze zijn, meen ik, voldoende om vast te stellen, dat
er bij de dorps vorming een grote mate van verscheidenheid
kan worden vastgesteld. Wel, wat de dorps vormen betreft is
dat, zij het in mindere mate, ook het geval.
Nu is het zeker geen Fries verschijnsel, dat niet alleen niet
alle dorpen in hun oude delen - de moderne uitbreidingen
bieden als regel weinig karakteristieks - in plattegrond en
opbouw verschillen, maar dat ze ook in bepaalde groepen zijn
onder te brengen. In een artikel over de onderscheiding van
traditionele dorpsvormen komt Heslinga tot een tweedeling:
mate van nabijheid van de samenstellende boerderijen (en niet-
agrarische gebouwen, zou ik er aan toe willen voegen) en die
waarin naar het patroon wordt gekeken, dus naar de speci¬
fieke rangschikking van de (agrarische) bebouwing. Wat de
mate van de nabijheid (proximiteit) betreft komt men volgens
deze auteur meestal tot een driedeling in: concentraties (of
kombebouwingen), dispersies (of verspreide bebouwingen) en
agglomeraties (of zwerfbebouwingen).
En alle drie vertonen ze verschillende patronen: de bebouwing
is op uiteenlopende manieren gerangschikt. De vier door Hes¬
linga genoemde dorpsvormen die zowel bij komdorpen als bij
zwermdorpen voorkomen en die wij ook in Friesland kunnen
onderscheiden, zijn: het terpdorp, het brinkdorp, het hoop-
dorp (een naar mijn smaak minder gelukkige vertaling van
12

de Duitse term ’Haufendorf), het lintdorp. Bij een terpdorp is


de bebouwing hoofdzakelijk gekoncentreerd op een grote terp;
bij een brinkdorp (dat in Friesland eigenlijk alleen in de Stel¬
lingwerven voorkomt) is de bebouwing gekoncentreerd rond
een of meer brinken (pleinachtige en groene verbredingen van
dorpswegen); bij een hoopdorp is vrijwel geen systeem te
bespeuren, terwijl het lint- of lineaire dorp gekenmerkt wordt
door een bebouwing langs een of beide zijden van een weg of
een waterloop. Men kan het lintdorp ook onderscheiden in
een rij- of streekdorp, waarbij de boerderijen elk op hun eigen
kavel over de hele lengte van het dorpsgebied in één rij liggen,
en in wat Heslinga een straatdorp noemt. Hij is van mening,
dat, terwijl het streekdorp gekenmerkt wordt door een para-
lelverkaveling, het straatdorp evenals bij de komdorpen bij
verschillende verkaveiingstelsels kan voorkomen.
Wat Friesland betreft kan ik dat niet geheel beamen. Wij
kennen eigenlijk geen zuivere straatdorpen. Wat wel aanwezig
kan zijn, is een met de aanduiding ’buorren’ (buren, van boer
= huis, gebouw) gekarakteriseerde bebouwing, waarbij in een
of twee doorgaans vrij korte rijen de huizen als het ware aan
een straat zijn gelegen. Die huizen kunnen daarbij op korte
afstand van elkaar zijn gebouwd, maar ook vaak onmiddellijk
aan elkaar grenzend. Zo’n ’buorren’ kan zowel bij een terp¬
dorp als bij een streekdorp voorkomen. Bij terpdorpen is een
buorren vrij algemeen en wordt er soms meer dan één on¬
derscheiden, bijv. Grote en Kleine Buren. Bij streekdorpen is
een buorren zeldzamer, maar hij heeft geen invloed op de
parallelverkaveling. Alleen zijn de kavels van de afzonderlijke
boerderijen dan aan de weg- of straatzijde ingekort en wordt
het uiteinde ervan door een burgerhuis of bedrijfspand in¬
genomen. Men onderscheidt dan echter wel vaak Buorren en
Boerestreek.
Er valt betreffende de Friese dorpstypen meer te zeggen, na¬
melijk hoe oud ze zijn en in hoeverre ze typisch-Fries zijn.
Wie in Nederland enigermate thuis is, zal weten dat zowel
de streekdorpen als de brinkdorpen ook buiten Friesland voor¬
komen, wat de brinkdorpen betreft opvallend sterk verbreid
in Oost-Nederland, waar men ze ook als es-dorpen kent, om¬
dat bij de brinkdorpen het bouwland bij elkaar is (was) gele¬
gen op een es. Ik heb al opgemerkt, dat het brink- of esdorp
alleen in het uiterste zuidoosten van Friesland voorkomt en
13

wel in het oorspronkelijk bij Drente behorende Stellingwerf.


De streekdorpen, zowel langs weg of dijk als langs het water
vindt men ook overal in Nederland waar in de middeleeuwen
of later veen is vergraven of moerassige gebieden zijn ont¬
waterd en tot cultuurgrond ontgonnen.
Wat Friesland betreft zijn de streekdorpen zowel op de zand¬
grond als in de veengebieden niet ouder dan omstreeks het
jaar 1000; vele zijn zelfs jonger. De zandgrond (de Wouden)
was in historische tijd wel bewoond, maar kreeg na vele
eeuwen onbewoond te zijn geweest, eerst omstreeks of na
1000 weer nieuwe bewoners, blijkbaar afkomstig uit het Lage
Midden van de provincie, waar waterbezwaren de bevolking
plaatselijk noopten de hoge gronden op te zoeken. Het weg-
streekdorp is dan ook kenmerkend voor het gebied van Dok-
kum in het noorden tot de uiterste Zuidoosthoek, waar de
parallelverkaveling een geheel ander aanzien aan het land-
schap geeft dan de z.g. blok- of onregelmatige verkaveling in
het terpengebied van de Kleistreken. Wegstreekdorpen, maar
ook oorspronkelijk waterstreekdorpen, eveneens verbonden
aan een parallelverkaveling, kenmerken ook grote delen van
het al genoemde Lage Midden, het Waterland en het veen¬
gebied tussen Klei en Wouden. Ook dit gebied is pas in de
11de tot de 15de eeuw ontgonnen. De dorpen zijn dus ook
niet ouder.
In de hoogveengebieden, waar in de 16de eeuw stelselmatig
en op grote schaal de vervening begon, zijn langs de hoofd¬
kanalen (Compagnonsvaarten) jonge lintdorpen ontstaan, die
als veenkoloniën zijn te beschouwen en die als type dus ook
buiten Friesland worden gevonden. Waar een weg de nieuwe
veenvaart kruiste en dus een kruis ontstond, groeide de be¬
bouwing van dat kruispunt uit zowel langs het water als langs
de weg, waardoor een opmerkelijke plattegrond gevormd werd
die tot in onze tijd zichtbaar is in plaatsen als Heerenveen en
Gorredijk (waar weg en vaart nog bestaan) en in mindere
mate in Drachten en Noordwolde (waar dempingen het beeld
verdoezelen).
Drachten, Gorredijk en Heerenveen zijn naast Balk, Makkum,
Joure en Woudsend tevens voorbeelden van wat in Friesland
een ’vlecke’ werd genoemd: een plaats die noch stad noch
dorp was. Stad kon zo’n jonge nederzetting niet worden om¬
dat in Friesland geen stadsrechten werden uitgedeeld — van
14

de meeste Friese steden kennen we dan ook ’het geboorte¬


jaar’ niet - en een dorp lag niet in de mogelijkheden omdat
de bebouwing ontstond op het grondgebied van een al be¬
staand dorp, waarvan de kern bestond uit in registers vast¬
gelegde stemdragende staten (boerderijen). En ook die werden
niet meer ’uitgedeeld’. Niettemin groeide de dochter vaak de
moeder boven het hoofd zoals Gorredijk Kortezwaag, het
veenkoloniale Drachten de beide oorspronkelijke agrarische
dorpjes Noord- en Zuid-Drachten, Heerenveen: Oudeschoot,
Nijehaske en Terband. Elders was de aanwezigheid van wa¬
ter (Balk, Woudsend) of een toevallige situatie (Makkum, Jou-
re) oorzaak van de vorming van een ’vlecke’.
Het ligt voor de hand, dat Friesland als terpenland — naast
Groningen met zijn wierden - zijn oudste en meest typerende
dorpsvorm bezit in het terpdorp. Dat typerende schuilt min¬
der in de plattegrond van de bebouwing dan in de ligging op
een terp, die laag maar ook opmerkelijk hoog kan zijn. Wel¬
iswaar zijn de meeste terpen in de 19de en ook nog in deze
eeuw grotendeels afgegraven omdat de terpmodder een uit¬
stekende bemesting voor zand- en veengrond bleek op te leve¬
ren - als de kunstmest wat vroeger was gekomen, hadden we
onze terpen nog merendeels in gaafheid bezeten ... - maar de
bebouwing heeft zich gehandhaafd. Zodoende kennen we tien¬
tallen en tientallen terpdorpen, zowel in Westergo als in dat
deel van Oostergo dat uit kleigrond bestaat.
Er heerst over de terpdorpen bij het grote publiek nogal wat
misverstand. Men meent vaak dat de terpdorpen allemaal
even oud zijn en dat zij zijn opgeworpen als eilandjes in de
woelige zee. Het een noch het ander klopt. De vroegste be¬
woners van de nog onbedijkte Friese kleistreken hebben zich
neergezet op het vlakke land, dat hoog genoeg was opgeslibd
om droge voeten te houden. De huizen werden dus zonder
enige ophoging zo rond 700 jaar v. Chr. heel rustig op de
kwelder gebouwd. Uit opgravingen, bijvoorbeeld in het Oost-
friese Hatzum-Boomborg (waar in 400 v. Chr. nog ’vlak’ kon
worden gewoond), blijkt dat de huizen wel bij elkaar stonden
- zodat je van een dorp zou kunnen spreken - maar dat er
van enige ordening geen sprake was. Dat werd anders toen
ongeveer 500 v. Chr. de aktiviteit van de zee noopte de woon¬
plaatsen op te hogen om tenminste bij stormvloeden veilig te
zijn. Waterbolk heeft er op gewezen, dat de terpen niet veel
15

hoger dan één tot twee meter hoefden te zijn en dat de zeer
hoge terpen (soms wel tot tien meter) hun hoogte niet te
danken hadden aan een vertwijfelde poging tot beveiliging,
maar het gevolg zijn van ophoging door afval en door ver¬
groting door de mens van het woonoppervlak (en de opper¬
vlakte kultuurgrond, zo kan men er aan toevoegen).
Er waren eenmans-terpen en groepsterpen (dorpsterpen), lage
en hoge, heel oude maar ook vrije jonge. De derde en laatste
terpengeneratie dateert zelfs uit de Merovingisch-Karolingi-
sche tijd. Toen omstreeks 1000 de aanleg van dijken begon,
konden de boeren ook in het open veld, waar bouw- en wei¬
landen lagen, gaan wonen en hadden de terpen hun betekenis
verloren (al boden ze bij overstromingen nog altijd een veilige
wijkplaats). Zodra er van terpen sprake was waarop een aantal
boerderijen bij elkaar stond, kunnen we van terpdorpen spre¬
ken, ook al ontbrak de kerk nog, die onder het Christendom,
zoals we gezien hebben, een woonplaats pas tot dorp maakte.
Nu is het merkwaardig, dat al in het begin van onze jaar¬
telling terpdorpen een bepaalde bebouwingsstruktuur moeten
hebben gekend. Wij weten dat door de opgravingen van Van
Giffen in de wierde van het Groninger Ezinge. In de genoem¬
de tijd bleken de boerderijen keurig in een cirkel te staan en
wel radiair geordend, met het woongedeelte naar het midden
en met het achtergelegen bedrijfsgedeelte naar het veld ge¬
keerd.
Nu zouden we misschien verwachten, dat deze ’planologie’
zich ook later handhaafde, maar, tenminste bij Ezinge, bleek
dat niet het geval. Wie de kaart van Friesland enigermate
kent, zal dit laatste verbazen. Immers, vooral in de Dongera-
delen (de streek rond Dokkum) vertonen sommige terpdorpen
nog het door Heslinga als ’zgn. ideaal geval’ gekarakteriseerde
beeld: terp in het midden, een ringweg om de voet van de
terp en daaraan de boerderijen. Vooral in de 17de eeuw kwam
deze situatie blijkens de kaarten nog duidelijk voor bij dorpen
als Brantgum, Foudgum, Aalsum, Hogebeintum en er zijn ook
nu nog duidelijke herkenningspunten. Maar in vele andere
gevallen geldt toch wat O. Postma opmerkte, namelijk dat de
ontwikkeling van het dorpsplan min of meer als het produkt
van toevallige historische oorzaken is. Dit maakt, dat de terpen
op de meest verschillende manieren bebouwd zijn geraakt en
dat grootte, vorm, hoogte, ligging aan water of weg of een-
16

zaam in het veld, alsmede het aantal bewoners de plattegrond


van de betreffende dorpen bepaald hebben.
Eén type moet nog wel even worden besproken. Dat is de z.g.
handelsterp. Dergelijke terp(dorpen) hebben een langgerekte
vorm en worden als vroegere handelscentra beschouwd, al
zullen vele toch wel een agrarische oorsprong hebben gehad.
Waterbolk noemt voor Friesland als voorbeelden Bolsward,
Dokkum, Holwerd, Leeuwarden en Winsum, die hun parallel¬
len vinden in Groningen en Oostfriesland. Het vroeg-histo-
rische Emden bleek een wel heel duidelijk voorbeeld. De kust¬
strook was vooral sinds de 8ste eeuw welvarend met een rela¬
tief dichte bevolking, wat tot differentiatie van beroepen leid¬
de en de handel bevorderde.
Over het ’hoofddorp’ (Heslinga) is nog niet gesproken. Deze
weinig geordende nederzettingen komen vooral onder de terp-
dorpen voor, maar eigenlijk overal waar het oorspronkelijke
stramien verduisterd is. Jaren geleden heb ik voor enkele van
deze dorpen met hun verspreide bebouwing indien de struk-
tuur duidelijk mede door het water bepaald was, de aandui¬
ding archipeldorp voorgesteld, die ook de Encyclopedie van
Friesland bereikt heeft. Ik bedoelde er mee die dorpen, waar¬
van delen of zelfs enkele huizen op eilandjes of schiereiland-
jes waren gelegen, zoals Grouw, Molkwerum en Terzool.
Vooral op Grouw (door dempingen als gevolg van vermeende
Vooruitgang’) en Terzool (door dempingen als gevolg van een
ongevoelige ruilverkaveling) is de laatste decennia deze term
helaas niet meer van toepassing; Molkwerum was al in de
vroege 19de eeuw ekonomisch en ook planologisch onttakeld.
Dit laatste brengt ons van de dorpsvorm naar het dorpsgezicht.
Er mag dan enkele jaren geleden een 70-tal dorpen en steden
in Friesland geheel of gedeeltelijk op een inventarisatielijst
van te beschermen stads- en dorpsgezichten hebben gestaan,
voor vele zal, mede als gevolg van de langdurige procedure,
wettelijke bescherming te laat komen. In het kader van dit
boek is Friesland nog weer eens ter dege bekeken, ook al om¬
dat we toch graag ook wat mooie plaatjes wilden hebben.
Van mooie plaatsjes wel te verstaan. Wel, weet hoe vaak
bleek de schoonheid waaraan wij herinneringen bewaarden,
te hebben plaats gemaakt voor ontluistering, schennis, ver¬
nieling, niet zelden zonder noodzaak en uit wanbegrip, ge¬
voelloosheid, modezucht, ambtelijke of bestuurlijke blindheid
17

of, nog erger, domheid en machtsvertoon. Het rapport Om


het gezicht van Friesland staat er vol van . . .
De laatste jaren schijnt men hier en daar te beseffen dat het
zo niet langer kan en er vallen enkele resultaten te boeken
van een andere instelling ten opzichte van onze dorpsgezich¬
ten. Wij hebben daar uiteraard aandacht aan geschonken, in
de hoop dat dit boekje niet over een aantal jaren in zoverre
een 'historisch dokument’ zal moeten worden genoemd omdat
beschrijving en foto’s niet meer aan de werkelijkheid beant¬
woorden; omdat we dan niet meer van karakteristieke dorpen
tussen Flie en Lauwers kunnen spreken. Wat er dan verloren
zou zijn gegaan, daarvan wil dit boekje, nu het nog kon en
kan, een beeld geven. In de hoop, dat het ook in Friesland
zelf de ogen van velen zal openen!
18
Route 1
DE ZUIDOOSTHOEK

BAKKEVEEN

WASKEMEER

„OOSTERWOLDE
GORREDIJK
^KORTEZWAAG TnnMnF
TRONDE \ APPELSCHA

HEERENVEEN
OLDEBERKOOP
\OUDESCHOOT

Grouw-Grou
Het dorp Grouw is om meer dan één reden in en buiten
Friesland bekend. Voor de Friese literatuur is het wat de
19de eeuw betreft een soort wieg, daar hier de gebroeders
Halbertsma geboren werden, die met hun Rimen en Teltsjes
het lezen van werk in de Friese taal een nieuwe impuls gaven.
Voor de zeilers is het een vermaard centrum dat zich met
name na de tweede wereldoorlog tot een van de drukst be¬
zochte ’wateroorden’ in deze provincie ontwikkeld heeft en
dat er de laatste jaren nog een belangrijke woonfunctie heeft
bijgekregen. Het heeft er werkelijk naar uitgezien, dat ook
de kern van het oude dorp zijn karakter en gezicht zou ver¬
liezen, maar mede door het werk van de in 1970 opgerichte
’Monumentestifting Idaerderadiel’ is er door het oude Grouw
een andere wind gaan waaien, waarvan recente restauraties
getuigen. Vooral de omgeving van de kerk vertoont door
aantal, plaatsing en architectuur van de daar aanwezige - al
dan niet herstelde - panden een karakteristiek gezicht, waar¬
van de Sint Pieterskerk (12de eeuw) met zadeldaktoren het
rustgevende midden vormt. In het kader van uitbreiding en
’sanering’ heeft Grouw evenwel na 1945 het uiterlijk van wat
door mij eens genoemd is een ’archipeldorp’ verloren. Grouw
kende voorheen een groot aantal haventjes, vaartjes, opvaartjes
en andere wateren die tussen de bebouwing door liepen, soms
Route 1 19

een heel eind het dorp in. In zekere zin woonde menigeen op
een eiland of op een schiereiland, wat geen wonder was bij
een dorp, waar de scheepvaart en in mindere mate de visserij
een voorname bron van inkomsten vormden naast de vee¬
houderij, zowel in het dorp als op de boerderijen in de om¬
geving. Deze waren niet zelden alleen over water en dus per
schip te bereiken. Het waterfront heeft door bebouwing en
verbouwing het charmante aanzicht verloren dat wij van oude
schilderijen, foto’s en tekeningen kennen. Des te meer spreekt
de omgeving van de kerk.

Oldeboorn-Boarn
Is Grouw naar een water genoemd (de Grou, de Rechte en
de Kromme), hetzelfde geldt voor Oldeboorn (Aldeboarn,
Boarn). Deze nederzetting draagt haar naam van de Boom,
in de middeleeuwen een bochtig watertje, dat ontsprong ten
oosten van Bakkeveen, in het Groninger Westerkwartier en
dat zich als riviertje al kronkelend voortzette tot bij Rauwerd,
waar het zich als Moezel in de toen nog bestaande Middelzee
stortte. Toen de Middelzee dichtslibde, moest het water een
nieuwe uitweg krijgen, waarom bij Oudeschouw-Aldeskou de
Wetering-Wjittering naar het Sneekermeer werd gegraven.
Dit belette echter niet, dat Oldeboorn zich verder ontwikkelde
als een streek- of rijdorp aan beide zijden van de voormalige
rivier, die met een grote bocht door de bebouwing loopt en
bijwijlen ook nog inderdaad stroomt. De bebouwing met het
huidige karakter, waarbij enkele panden (de voormalige waag,
halsgevels, boerderijen) de juiste toon treffen, bestond blijkens
de kaarten al omstreeks 1700. Er stond toen nog een tuf¬
stenen, in de 12de eeuw aan Bonifatius gewijde kerk en toren.
De huidige toren geldt als een baken voor de watersport, al
wordt zijn betekenis verdrongen door lichtmasten en toren¬
silo’s die in het nog altijd ruime landschap sterk opvallen. Hij
werd in 1736-’37 herbouwd, waarbij de sage ontstond van de
Oldeboornster ’lyntsjesnijers’ (touwtjesnijders) die van een
koude kermis thuiskwamen, toen ze de hoogste dorpstoren
van Friesland (Tzum) hadden opgemeten met de bedoeling
de hunne hoger te maken en bij thuiskomst ontdekten, dat de
mannen van Tzum hun meetlijn een stuk hadden ingekort:
een zwerfsage, die op meer plaatsen in Friesland speelt. Ten
oosten van het dorp is de vroegere waterstaatkundige toestand
Route 1 20

moeilijk te herkennen: de Boom loopt in het noordoosten


langs Poppenhuizen en Warniahuizen (fraai uit een vliegtuig
waar te nemen!) en daarvoor in de plaats kwam al in de
15de eeuw een recht vaarwater en in de 19de eeuw de Nieu¬
we Vaart naar Gorredijk. De originele Boom ligt hier en
daar als een droge bochtige sloot in de landerijen en werd in
de vorige eeuw al in verband gebracht met de geheimzinnige
Gravinneweg, die niets met een gravin had te maken maar
alles met een oude dijk, een diluviale rug, een harde plaat in
het vaarwater enz.

Oud-Beets-Ald Beets
Dit is de derde plaatsnaam in successie die aan een water
ontleend is. Beets is de gepalataliseerde vorm van Beke of
Beek en waarschijnlijk werd daarmee de Boom aangeduid.
Komende van Oldeboorn passeren we eerst de veenkolonie
Nij-Beets, die deze naam officieel in 1950 kreeg. Nij-Beets
ontstond sinds 1863 door lage vervening (baggelaar) op het
dorpsgebied van Beets, welk dorp aan de bosrand lag en be¬
stond uit een rij boerderijen. In de middeleeuwen was Beets
kerkelijk van belang; de aan Sint Gertrud gewijde kerk fun¬
geerde namelijk als seendstoel (zeend, seend: kerkelijk recht).
Na afbraak van de oude kerk verrees in 1889 de huidige,
waarvan de toren in de jaren ’60 door brand zijn spits verloor.
Het grootste deel van het dorpsgebied (middeleeuws dus)
moest Beets aan Nij-Beets afstaan, terwijl het zijn status als
dorp verloor en thans als Ald-Beets (deze tegenstelling ont¬
stond eerst, toen in de venen ten westen van het diluviale rij-
dorp Nij-Beets moeizaam en rommelig ontstond) als een straat¬
naam deel uitmaakt van Beetsterzwaag. De eenheid van het
dorpsbeeld met de overlommerde boerenerven is in 1958 ver¬
stoord door de aanleg van Rijksweg 43, die de ’boerestreek’
doorbrak. Het is te hopen, dat de toren nog eens hersteld
wordt: het mag dan geen wonder van bouwkunst zijn, dit
oude centrum (ook bestuurlijk: de grietmannen van Opster-
land woonden er vaak, althans in de 14de eeuw) verdient ook
landschappelijk herkenbaar te kunnen blijven.

Beetsterzwaag-de Sweach
Dat het dorp iets met Beets te maken heeft bewijst de naam
al. Zwaag-sweach betekent weiland, land waar vee gehouden
Route 1
21

wordt. Het valt moeilijk in het te midden van geboomte en


bossen gelegen dorp daarvan nog iets te ontdekken, maar
waarschijnlijk moeten we de aanleiding tot de naam ook meer
zoeken in zuidelijke richting, aan de Boorn-Alddjip. Maar in
de 17de eeuw blijkt Beetsterzwaag zich al uit een agrarisch
streek- of rijdorp van 28 stemdragende boerderijen ontwik¬
keld te hebben tot een centrum met dichtbebouwde ’buorren’.
In 1609 werd er nog gesproken van de ’heerewech op Bexter-
swaeg’, in 1618 vond ik ’de heere wecht ofte straete’ en in
1624 staat er duidelijk: ’De Heere Straate’, zodat er toen een
bestrating moet zijn geweest. Hiermee klopt de mededeling
van Winsemius (1622), dat de grietman ’ten Westen van de
ghebuyrte (. ..) een seer schoon Huys’ had. Op de kaart van
Opsterland uit 1684 (Van Ockinga) blijkt de ’buorren’ uit een
dubbele rij huizen te bestaan, waarvan die aan de noordzijde
op de grond van vijf stemdragende boerderijen. Die boerderij¬
en stonden in een rij op enige afstand ten noorden van de
dorpskom.
Hoe Beetsterzwaag zijn ’gebuyrte’ heeft gekregen, valt niet
meer na te gaan. Het dorp moet al vroeg zich van de andere
hebben onderscheiden, anders zou Karei V voor Smallinger-
land en Opsterland samen in 1536 ’in den dorpe van Bexter-
zwaege’ niet twee jaarmarkten hebben ingesteld. In 1684 ston¬
den er in de kom al tenminste vier aanzienlijke huizen welk
aantal later nog steeg, vooral na 1800, toen zich hier Friese
adellijken en aanzienlijken vestigden, zowel in de dorpskom
als op nieuwe landgoederen (Harinxmastate, Lauswolt) daar¬
buiten. Zodoende kon W. Eekhoff in Van der Aa’s Aardrijks¬
kundig Woordenboek in 1840 spreken van ’een zeer aange¬
naam en welvarend dorp met eene fraaije bestrate buurt,
waarin onderscheidene voortreffelijke huizen gevonden wor¬
den.’
Van de oude ’basis-boerderijen’ is nog maar een enkele stand¬
plaats over. De landerijen zijn deels bebost en na 1945 - toen
de adel zijn bezittingen begon te verkopen - bebouwd, zowel
met woningwetwoningen als met bungalows en villa’s en ge¬
bouwen van instellingen op het gebied van de gezondheids¬
zorg. Het gemeentehuis van Opsterland staat er nog steeds
alsook de zetel van het kantongerecht. De indruk van de
hoofdstraat is bepaald niet landelijk: er staan nogal wat pan¬
den met verdiepingen en forse gevelpartijen maar ook huizen
22
Route 1

van eenvoudiger gedaante: het huisje tegenover het gemeente¬


huis, een oude smederij, een winkelpand met topgevel.

Drachten
We zijn bij Beets de Friese Wouden al binnengekomen en
toch blijven de dorpen er nog naar waterlopen heten. Dit is
ook het geval met Drachten, sinds de Franse tijd de hoofd¬
plaats van Smallingerland, dat genoemd is naar het water de
Smalle Ee (Smelle Ie). Drachten bestond in de middeleeuwen
uit de beide boerendorpjes (natuurlijk weer streek- of rijdor-
pen: zoals het in oostelijk Friesland hoort!) Noorder- en Zui-
derdrachten, op enige afstand van elkaar gelegen langs de
doorgaande weg die de verbinding tussen het zuiden en het
noorden vormde. Door het dorpsgebied liep in beide gevallen,
komende van het ten oosten gelegen hoogveen, een stroompje.
Dracht geheten, dat aan Drecht doet denken en waarbij ver¬
band moet worden gezocht met dragen (trekken). De inwo¬
ners sloten in 1641 met bezitters uit de Hollanden een con¬
tract, wat leidde tot het ontstaan van de veenkolonie Drachten.
De beide kerkhoven (waar de kerkjes stonden) bestaan nog
steeds, maar in 1743 werden de kerkjes vervangen door één
nieuwe kerk en toren onmiddellijk ten zuiden van de Dracht-
ster Compagnonsvaart. Eerst op het snijpunt van weg en
water, later ook langs de vaart ontstond een bebouwing van
een kleinstedelijk karakter en zo bestond de plattegrond van
Drachten weldra uit een groot kruis, waarvan de ruimte bin¬
nen de armen eerst na de eerste wereldoorlog in traag tempo
enigermate bebouwd raakte. Na 1945 en vooral na de vesti¬
ging van industrieën (als eerste Philips) onderging de plaats
wat inwonertal, bebouwing, planologie, economie, gezond¬
heidszorg, onderwijs, sportaccommodatie, cultureel leven, taal¬
situatie enz., een volledige omwenteling, die tenslotte resul¬
teerde in demping van de vaart, het scheppen van een win¬
kelcentrum op deze vaart en in de Noorder- en Zuiderbuurt
in de vorm van een promenade.
De snelle groei van de ’vlecke’ (Drachten is nimmer een dorp
geweest en behoort evenmin tot de Friese steden, al is het
de tweede ’stad’ in Friesland wat inwonertal betreft) heeft
een 'stadsbeeld’ doen ontstaan, dat mede door de grillig ge¬
plaatste torenflats en andere hoge gebouwen harmonie mist
en van het historisch gegroeide al heel weinig heeft overgela-
Route 1 23

ten - het herenhuis Haersma State, twee oude kerken,


een boerderij op het Noord - hoezeer de plaatselijke oud¬
heidkamer zich ook inspant om door voorwerpen en afbeel¬
dingen de afgesneden draad der historie enigermate te hech¬
ten. Overigens kent niet alleen Drachten het verschijnsel, dat
een 17de eeuwse veenkolonie de voorwaarden bleek te bevat¬
ten voor een na-oorlogse ontwikkeling tot grootscheeps ver¬
zorgingscentrum van moderne allure. Op de foto: de kerk
van 1743 in een waarlijk grootstedelijke omlijsting!

Ureterp-Urterp
Rijksweg 43 vormde tot voor kort een geduchte scheiding tus¬
sen Drachten en het dorpsgebied van Ureterp, maar een via¬
duct heeft beide weer dichter bij elkaar gebracht. Ureterp
(terp betekent hier alleen maar dorp: op de zandgrond zijn
uiteraard geen terpen) ziet er niet overal zo landelijk uit als
bij de kerk, waar een paar stelpboerderijen het overblijfsel
vormen van de oude Boerestreek, waaruit oorspronkelijk het
hele middeleeuwse dorp bestond. Ook de kerk stond in de rij
der boerderijen, maar al omstreeks 1700 kende Ureterp iets
oostelijker een dichte bebouwingsstrook vlak aan de weg. Die
staat op de kaart als ’Wey-Buirte’ (1718) en heet nog steeds
zo: Weibuorren (Wegburen). Het valt moeilijk na te gaan,
waaraan het dorp deze vroege komvorming te danken heeft.
In elk geval is sindsdien de nadruk geheel op dit deel van de
bebouwing gevallen en schijnt de omgeving van de kerk (deel
van het oude dorp) er niet meer bij te horen, zo kerk en
klokkestoel geen duidelijke accenten legden die anders uit¬
wijzen. Niet alleen is in de moderne tijd de Weibuorren in
westelijke en oostelijke richting verlengd, maar er heeft na
W.O. II een (opvallende) uitbreiding vooral ten noorden en
ten zuiden van deze gesloten bebouwing plaatsgevonden,
waarbij overigens in beginsel weinig verschil tussen de nieuwe
straten en die van Drachten valt te ontdekken, al ontbreken
hier wel de flats, waarvan er een paar zeer hoge gebouwd zijn
bij het voormalige Ureterper Vallaat. Dit sluizencomplex is
in de jaren ’50 in het kader van de ruilverkaveling Konings-
diep vervangen, zoals ook de Drachtster Vaart en wel tot
oostelijk van Friesepalen is gedempt en heeft plaats gemaakt
voor een doorgaande weg. Het karakter van Ureterp-aan-de-
vaart (ontstaan in de 17de en 18de eeuw door de hoogveen-
Route 1 24

vergraving) is daardoor als ’satellietdorp’ (vrijwel) te niet ge¬


daan. Hier en daar treft men nog een typerend woninkje of
een vrij gaaf boerderijtje aan.

Duurswoude-Duerswald
We gebruiken deze dorpsnaam nog wel, maar enkele jaren
geleden heeft de raad van Opsterland de dorpen Duurswoude
en Wijnjeterp verenigd tot Wijnjewoude, aldus van beide na¬
men een deel kiezend. Duurswoude is nu als Duerswald een
’straat’ in het nieuwe dorp. De naam Duurswoude is een
samenstelling van de persoonsnaam Djürd en wald (laag hout
op veengrond, akkermaalshout), in elk geval geen hoog op¬
gaand bos) en het dorp vertoonde nog omstreeks 1850 het
typische beeld van een middeleeuws agrarisch streekdorp,
waarvan de boerderijen op een rij op enige afstand van de
weg waren gelegen. Het kerkje (13de eeuw met z.g. Noorman¬
nenpoortje en beeldnis voor de vroegere patroon St. Johannes)
is thans nog het enige gebouw in deze ’boerestreek’, waarvan
de boerderijen alle zijn afgebroken om voor een deel herbouwd
te worden aan de Duerswaldmer wei (weg Wijnjeterp-Bakke-
veen). Wel zijn nog enkele fraaie ’ikelhiemen’ (met hoge eiken
beplante erven) aanwezig, die herinneren aan de vroegere
standplaats van de dertien middeleeuwse saten. Dat het dorp
zijn naam verloor, is ook het gevolg van de al in de 18de
eeuw ontstane situatie, waarbij zich bij de grens tussen Duurs¬
woude en Wijnjeterp een soort kom (buorren) vormde, die in
de moderne tijd tot allerlei problemen aanleiding gaf. Intussen
heeft het natuurschoon in de omgeving van de kerk niet
onder deze afbraak en administratieve veranderingen te lijden
gehad. Duurswoude was trouwens in het bezit van een heide¬
veld, dat bij de voormalige boerderijen behoorde. Deze heide
is nu Staats-natuurmonument evenals trouwens de in de rich¬
ting Bakkeveen gelegen bossen, na 1850 door de grootgrond-
bezittersfamilie Lycklama a Nijeholt aangelegd. In deze om¬
geving treedt het na-oorlogse verschijnsel van de tweede wo¬
ning duidelijk naar voren, zonder overigens storende vormen
aan te nemen: het coulissenlandschap verbergt veel.

Bakkeveen-Bakkefean
Wat we nu als Bakkeveen op de borden zien aangegeven, is
het oude Bakkeveen niet. Dat kwam in de 14de eeuw als
Route 1 25

Baccum voor en lag blijkbaar oostelijker, waar nu de duinen


zich uitstrekken. De kaart van Opsterland van 1685 geeft
daar met sterretjes een reeks verdwenen huizen aan, keurig
op een rij zoals in de Wouden verwacht mocht worden. Waar¬
schijnlijk is dit middeleeuwse dorp door verstuiving en door
verwoesting door Rennenberg met zijn Spanjaarden in de ja-
ren ’80 van de 16de eeuw van de kaart verdwenen. Er zou pas
weer een nieuw en wel veenkoloniaal Bakkeveen komen, toen
de Drachtster Compagnonsvaart het dorpsgebied had bereikt.
Het huidige Bakkeveen is omstreeks 1665 langs deze vaart
ontstaan. Er is een getuigenis uit 1732 bewaard gebleven waar¬
bij een bejaarde scheper verklaart, dat Tjaard van Aijlva, die
toen eigenaar was van de vaart en de venen, bepaalde huizen
had laten afbreken en op een andere plaats weer opbouwen,
'omdat de hr. Aijlva de huijsen altemaal bij de vaart langs
in een streek wilde hebben en meteen omdat deselve de lan¬
den en Streeken van dien heeft verandert lopende deselve
voormaals Zuid en Noord.’ Dit laatste klopt volkomen als
we op grond van de kaart uit 1685 vaststellen, dat het oude
dorp oost-west lag en bijgevolg de bij de boerderijen behoren¬
de doorgaande of uitgaande landerijen noord-zuid. Van Aijlva
liet dus het dorp 90 graden draaien en is verantwoordelijk
voor de strakke bebouwing langs de vaart. Pas na 1945 is de
sluis vervangen door een duiker, zodat scheepvaart voorgoed
onmogelijk is. Trouwens, bij Friesepalen is de vaart geheel
gedempt en vervangen door een omleidend stroomkanaal.
Aanleiding tot de opkomst van het veenkoloniale Bakkeveen
(het na-oorlogse ligt in de richting van de duinen) is mede
geweest het ontstaan van een snijpunt van de weg Friesland-
Drente en de in de verveningstijd druk gebruikte vaart met
sluis. Merkwaardigerwijze wordt het rechthoekige grasveld
met bomen aan de zuidwestzijde van de vaartovergang aan¬
geduid als Brink, maar van een brinkdorp kan hier niet ge¬
sproken worden. Bakkeveen maakt de laatste jaren een toe¬
nemende recreatieve ontwikkeling door, waarbij de Duinen en
het openluchtzwembad de massarecreatie dienen. Aan de
Fries-Drentse grens ligt de bekende Volkshogeschool Allards-
oog. Bakkeveen is rijk aan natuurschoon: duinen, bos, heide,
maar het eigenlijke dorpsgezicht wordt toch bepaald door de
huizenrij, de bossen en het water.
Route 1 26

A ppelscha-A ppelskea-Appelsche
Dat dit dorp hier met drie naamsvormen ten tonele wordt
gevoerd, heeft zijn reden. De derde naam is die welke het
meest in de streek wordt gebruikt. Appelscha - de afstand tot
Bakkeveen is nogal groot, maar het viel moeilijk een trait
d’union in te voeren — ligt niet alleen in de uiterste Zuidoost¬
hoek van Friesland, het ligt ook in Ooststellingwerf en de
oorspronkelijke bevolking spreekt daar een Oostnederlands
(’Saksisch’) dialect. Op de kaarten komt de naam Appelsche
(1718) of Appelscha (1849) tweemaal voor of in 1849 eigen¬
lijk driemaal. Wat dit laatste betreft, in de eerste helft van de
19de eeuw werd het hoogveen ten noorden van de oude kern
vergraven en ontstond langs de Compagnonsvaart (een voort¬
zetting van de Opsterlandse, die we in Gorredijk zullen ont¬
moeten) de veenkolonie Nieuw-Appelscha, doorgaans Appel¬
scha aan de vaart genoemd, waar ook een kerk, een school,
een herberg en de zetel van de betreffende veencompagnie
verrezen. Dit nieuwe Appelscha - een lang streekdorp aan
weerszijden van het kanaal — werd Friessprekend doordat bij
de vervening uit de Friese Wouden en van elders afkomstige
Friese arbeiders waren betrokken. Het oude Appelscha be¬
stond ogenschijnlijk uit drie delen: Hoog-Appelscha, Aekinga
en Terwissche, maar hiervan moet Hoog-Appelscha als het
oorspronkelijke Appelsche werden opgevat. De beide andere
dorpsgedeelten zijn later elk ontstaan uit één boerderij. Hoe¬
wel op de kaarten bij het kerkje de naam Appelscha is ge¬
plaatst, ligt het ver ten westen van Hoog-Appelscha, waarmee
het door de thans deels bebouwde Kerkweg verbonden is. In
onze tijd wordt Hoog-Appelscha aangeduid als de Boerestreek,
welke naam wel zal zijn opgekomen toen het veenkoloniale
dorp ontstond.
De Jong beschouwt de Boerestreek als de eerste vestiging in
een nog niet bevolkte streek en deze agrarische nederzetting
draagt een ’Drents’ karakter, vooral voorheen, toen ze be¬
stond uit een in een gebogen rij geplaatst geheel van elf hoe¬
ven en wel elk met de achterkant naar de Mandebrink: een
terrein waar men het gezamenlijke vee, zonder te hoeden,
kon samenbrengen.
Het oude Appelsche was een esdorp: de Westeres en de
Oosteres flankeerden de Boerestreek. Aan de zuidzijde lagen
de zandduinen, die na het midden van de 19de eeuw zijn
Route 1 27

bebost. Van het oorspronkelijke Hoog-Appelscha rest dan ook


nog maar een klein gedeelte, gelukkig met enkele rustieke
pandjes die behoud verdienen. De bebossing heeft enerzijds
een recreatieve bebouwing tot gevolg gehad, anderzijds is tus¬
sen bos en vaart een nieuwe dorpsuitbreiding tot stand ge¬
komen, waardoor het oorspronkelijke beeld grotendeels teloor
is gegaan. De essen zijn echter wel behouden gebleven en heb¬
ben als Ooster Es en Wester Es in straatnamen nog meer na¬
druk gekregen. Ook de Boerestreek heeft een naambordje
zodat in het terrein het oude Appelsche wel te reconstrueren
valt. Dit ondanks de massale recreatieve ontwikkeling na
1945.

Tronde (bij Elsloo)


Een deel van het Ooststellingwerfse Elsloo heet Tronde, op
te vatten als ’t Ronde. Elet is een buurtschap met een kleine
es en een centraal gelegen terreintje dat doorgaans de Mande
(het gemeenschappelijke) wordt genoemd en herinnert aan
oude marke-toestanden, en een dorpsgezicht, dat gekenmerkt
wordt door verspreid liggende boerderijen verborgen onder
hoog geboomte. Het geheel doet Drents aan (de Drentse grens
is ook niet ver) en laat zien, dat als er in de Stellingwerven
geen situatie was waarbij parallel lopende stroompjes en rug¬
gen het landschap en de bebouwing bepaalden, het rij- of
streekdorp kon ontbreken en er esachtige nederzettingsvor-
men konden ontstaan. Oorspronkelijk lagen de zeven boeren¬
huizen van Tronde rond de genoemde Mandebrink, ook wel
Boerenbrink of Meentebrink genoemd. De hoge es ligt in het
noorden en het wegenpatroon is stervormig. Bouwer rekent
Tronde tot de kernnederzettingen, die tot de groep geconcen¬
treerde es-nederzettingen behoren.

Oldeberkoop-Berkeap
Zo op het oog lijkt dit dorp met zijn koop-suffix thuis te ho¬
ren in de rij van de Hollands-Utrechtse koop-dorpen, zoals
betoogd is door H. van der Linden, maar er is geen overeen¬
komst. De naam Olde- kon pas ontstaan toen ten oosten
Nijeberkoop ontstond. Misschien spreekt het Fries daarom
kortweg van Berkeap. In 1228 komt de plaats voor als Bro-
cope. Het dorp was tot 1848 centrum en hoofdplaats van de
grietenij Ooststellingwerf. In wezen is het gedeelte om de kerk
Route 1 28

(romaans met gothisch koor en vroeg 17de eeuwse zadeldak-


toren) een jongere toevoeging aan het eigenlijke dorp, dat weer
een agrarisch rij- of streekdorp was en waarvan de boerde¬
rijen in gedeelten zijn geplaatst en aldus een gebroken rij
vormen. Bouwer meent echter, dat de bewoning als wegdorp
is ontstaan uit de kern bij de kerk, die esdorpkenmerken zou
vertonen. In oude stukken heten de erven er naar Zuidfriese
trant soolsteden en treden ook de veelzeggende termen brink,
gemene brink, meente en merk op. Overigens valt er in het
huidige uiterlijk van de dorpskern — afgezien van het vele en
hoge geboomte — weinig te ontdekken, dat aan de situatie van
een Drents brinkdorp doet denken. Trouwens, omstreeks 1830
(kadaster) heette het centrum bij de kerk op z’n Fries de Boe¬
ren! De foto toont op de voorgrond de stoep van de markante
herberg ’De Zwaan’ met uithangbord, waarop aan de ene zijde
het opschrift: ’Dit is, heb ik onthouden, de hoek van Zeven¬
wouden’, een plaatsaanduiding, die - al bestaat er dan sinds
1867 een rederijkerskamer van die naam - ook deskundigen
voor een raadsel plaatst: ’aangezien Oldeberkoop nimmer een
hoek van de Zevenwouden heeft gevormd, ingebed als het lag
tussen Schoterland en het gebied over de Linde’ (Bosje, Van
Delden). Het dorp is omringd door bossen, die al dan niet
verband houden met de vestiging in de 18de eeuw van een
gegoede niet-Friese familie, die hier een herenhuis bouwde,
veel eigendommen verwierf en aan bosbouw deed. Oldeber¬
koop (1846: ’een der schoonste plaatsen van deze streken’)
ligt niet alleen tussen Tjonger en Linde, het is ook gesitueerd
tussen twee oude parallelwegen: de Buitenweg en de Binnen¬
weg, welke laatstgenoemde verbinding in de jaren ’50 tot de
oost-westverbinding is gepromoveerd. Met de kerk en om¬
ringende beplanting geven enkele 19de eeuwse panden het
centrum een zekere waardigheid.

Kortezwaag-Koartsweagen
De naam geeft aan, dat het hier oorspronkelijk om een veld¬
naam ging. Sweach-Zwaag betekent weiland, dat hier ’kort’
moet zijn geweest in vergelijking met het naburige Lange-
zwaag. De bebouwing wijst op een rij- of streekdorp langs de
weg, waarvan hier en daar de sporen nog duidelijk zijn waar
te nemen. In het landschap presenteert Kortezwaag zich als
een begroeide strook waarin het toch al niet grote kerkje het
Route 1 29

enige verticale element vormt. Weinig doet er nog vermoeden,


dat het onaanzienlijke Kortezwaag in de 17de eeuw de moe¬
der zou worden van de aanzienlijke veenkolonie tevens vlecke
Gorredijk. Dit zou ook niet het geval zijn geweest, indien zich
in de omgeving niet het uitgestrekte Gorreveen had bevonden,
dat in de 16de eeuw door particulieren en ondernemingen van
verveners werd aangevat. Dit hoogveen naderde van het zui¬
den uit de Lijkweg (waaraan kerk en staten lagen) vrij dicht
en daar tekende zich dan ook na 1600 een dicht patroon van
veenwij ken af, die hun basis vonden in de parallel met de
Lijkweg lopende Dwarsvaart. Deze vaart met daaraan huizen
en boerderijen (een secundaire nederzetting uiteraard) heeft
zijn bestaan tot na 1945 gerekt, waarna demping volgde en ter
plaatse een weg werd aangelegd. Op het noordoostelijk dorps-
gebied ontstond kort na 1600

Gorredijk-de Gerdyk,
met als kern de kruising van de Opsterlandse Compagnons-
vaart en de herenweg Heerenveen-Lippenhuizen-Duurswoude-
Drente, een belangrijke verkeersader in het verleden. In
1633 vond ik met zekerheid voor het eerst een- huis op die
plaats genoemd: ’staende in de corteswagen bij de hooge wech
ende Heerensloot’. Maar het duurt tot 1650 voor de jonge
veenkolonie als ’Gorredijck’ voorkomt, daarvóór wordt er
vaak gesproken van de Trimbeets (letterlijk: drie beken), wel¬
ke naam nog wel in gebruik is. Gorredijk heeft al spoedig
Kortezwaag overvleugeld en ontwikkelde zijn bebouwing in
twee lange rijen huizen aan weerszijden van de vaart en in een
dubbele rij langs de Hoofdstraat, die dan ook zinnig Dubbele
straat werd genoemd.
Afbeeldingen van omstreeks 1790 laten deze kom zien als een
brede geplaveide straat met aan beide kanten aaneengesloten
huizen, winkels en bedrijfspanden. Dit gesloten karakter heeft
het centrum behouden, al is het aantal oude gevels in Gorre¬
dijk niet groot. Na 1945 heeft de vlecke zich vooral aan de
zuid- en noordoostzijde sterk uitgebreid. Na 1964 werd Korte¬
zwaag samengevoegd met Gorredijk. Plannen om de vaart
door Gorredijk te dempen en het water om te leiden onder¬
vinden ook bij inwoners weerstand, vooral nu de laatste jaren
de Opsterlandse Compagnonsvaart een nieuwe functie krijgt
in de watersport. De Stichting ’De Nije Kompagnons’ wil de
Route 1 30

vaart om deze en ook vanwege de landschappelijke en stede-


bouwkundige waarde openhouden. Men kan zich Gorredijk
moeilijk voorstellen zonder het spiegelende lint, dat de veen¬
kolonie haar typerende uiterlijk geeft.

Oranjewoud-’t Oranjewdld
Oranjewoud is ontstaan op het grondgebied van het middel¬
eeuwse dorp Brongerga, waarvan de kerk stond op het kerk¬
hof, waar nu alleen een klokkestoel staat, en van het naburige
Oudeschoot-Skoat. Hier lag in de 16de eeuw op moerassige
bodem het Schoterwoud, dat tot Oranjewoud werd toen prin¬
ses Albertina Agnes omstreeks 1665 op afgeveende grond,
gedeeltelijk tot boerderijen met doorgaande parallelverkave-
ling behorend, een slot en lusthof stichtte, die in de Franse
tijd praktisch gesloopt werden. Niettemin ontstonden er sta¬
tige buitens van adellijke of patricische families, aan wier acti¬
viteiten de tegenwoordige bossen en waterpartijen te danken
zijn. Als men weet hoezeer in de Franse tijd de bijl in Oranje¬
woud is gehanteerd, moet men zich er over verwonderen dat
hier nog of weer zoveel bos aanwezig is. Op 26 en 28 februari
1805 toch werden 560 zware eiken en een partij 'zeer lange en
recht opgaande Denne Boomen’ verkocht, terwijl in 1813 nog
eens 839 grote dennebomen, 829 eiken, 278 beuken en 190
zware linden letterlijk voor de bijl gingen .. .
Het natuurgebied is op een enkele uitzondering na niet be¬
bouwd — de eigenaars hebben lang de bossen grotendeels
gesloten gehouden -, maar in de jaren ’50 gelukte het de
gemeente aan de westelijke rand, ten oosten van rijksweg 32,
de stichting van een bungalowdorp (evenals elders spottend
’De goudkust’ genoemd) te bevorderen: een geheel van heel
wat minder verfijnde allure dan de oude buitenplaatsen tussen
het hoge geboomte van de bossen en tuinen kenmerkt. Met
het bungalowpark Woelwijk te Tietjerk bij Leeuwarden is het
’t enige ’dorp’ dat in Friesland een moderne nederzettings-
vorm vertegenwoordigt, die gekenmerkt wordt door individua¬
listische status.

Oudeschoot-Skoat
De vorm Aldeskoat wordt in het Fries niet vaak gebruikt en
kon ook pas ontstaan, toen ten westen van dit dorp Nieuwe-
schoot opkwam, overigens ook al in de middeleeuwen. Naar
Route 1 31

Schoot of Schoten (vooruitstekend stuk land?) is eeuwenlang


de uitgestrekte grietenij Schoterland genoemd, die van bij
Donkerbroek tot aan de Zuiderzee reikte. De kern van Oude-
schoot heeft nog steeds een landelijk karakter vooral tussen
de straatweg en de kerk, al is het dorp moeilijk als type te
definiëren. Wel heeft het na 1945 een enorme uitbreiding on¬
dergaan, die het heeft moeten betalen met het grotendeels
afstaan van zijn eigen eeuwenoude naam. In het kader van de
industrialisatie legde de gemeente aan de spoorlijn een indus¬
trieterrein aan en kennelijk van mening, dat een zo belang¬
rijke nederzetting niet meer de naam van een boerendorpje
kon dragen, werd Oudeschoot ten westen van rijksweg 32 (het
overgrote deel) bij de plaats Heerenveen gevoegd en tot Hee-
renveen-Zuid herdoopt. De naam Oudeschoot bleef gehand¬
haafd voor de kleine oostelijke uitloper die als Annebuorren
bekend staat. Een eeuwenoude landelijke traditie (16de eeuw
al) is de door tienduizenden bezochte jaarmarkt op Pinkster¬
maandag. Overigens was al eerder Oudeschoot enigermate de
historische kroon van het hoofd genomen. Dat was in 1934,
toen de nieuwe gemeente Heerenveen ontstond en de naam
Schoterland alleen nog bewaard bleef in de samenstelling
Schoterlandse weg. Meer hierover bij

Heerenveen-’t Hearrenfean
De grondslag voor deze veenkolonie werd gelegd in 1551,
toen enkele Utrechtse ondernemers met steun van de Friese
raadsheer Pieter van Dekema (grafsteen in de muur van de
Oldehove te Leeuwarden) een contract sloten en een ’veen-
compagnie’ vormden, met de bedoeling het hoogveen in Scho¬
terland en het aangrenzende Aengwirden en Opsterland te
laten afgraven. Waar genoemde grietenijen alsmede Haskerland
bij elkaar kwamen, ontstond weldra de vlecke Heerenveen, die
over drie territoria verdeeld was. Er stonden dan ook twee
gemeentehuizen en drie kerken, toen in 1934 de leuze ’Hee-
renveen-één’ verwezenlijkt werd. Er vond opheffing van de
gemeente Aengwirden plaats, terwijl Schoterland zijn westelijk
deel en Haskerland zijn oostelijke ’rand’ moest inleveren. De
door ruil, afkapping en aanhechting tot stand gekomen nieu¬
we gemeente met Heerenveen als hoofdplaats en centrum van
bestuur werd op voorstel van een lid van de Tweede Kamer
geheel in strijd met de Friese traditie Heerenveen genoemd,
Route 1 32

zodat deze naam twee betekenissen kreeg en er zowel de


gemeente als de hoofdplaats mee bedoeld wordt. Wat nergens
anders in Friesland mogelijk is, kan hier: Hoornsterzwaag bij¬
voorbeeld ligt in ’Heerenveen’.
Het oude Heerenveen (het veen van de ’heren’, de compag¬
nons dus) ontstond op de plaats waar door het graven van
kanalen het veen kon worden aangepakt. Nadat een poging
om de turf via de Tjonger af te voeren was mislukt, werd van
het noorden uit de Heresloot gegraven, die tenslotte via de
Herenzijl (een sluis) bij Terhorne de verbinding met het Snee-
kermeer en aldus ook de Zuiderzee mogelijk maakte. De
Heresloot voert tot in het hart van de oude bebouwing en
daar takt dan in oostelijke richting de Schoterlandse Compag-
nonsvaart af. Inmiddels is even buiten Heerenveen deze vaart
in het dorpsgebied van de Knipe gedempt en door een weg
vervangen, maar de Lindegracht (onderdeel van de vaart) is
gelukkig opengehouden, waardoor de kern van ’het Veen’
(geen dorp, geen stad, maar een vlecke . . .) zijn oorspronke¬
lijk karakter heeft bewaard, dit in tegenstelling tot bijvoor¬
beeld Drachten. In de jaren ’60 is ten westen van de spoorlijn
Leeuwarden-Zwolle een grote uitbreiding tot stand gekomen,
terwijl in 1976 begonnen is met de omlegging van de vaarweg
(verbinding met de Tjonger). De milieufactor (wat ruim ge¬
nomen) heeft intussen zo zeer aan betekenis gewonnen, dat
bereikt is, dat de Heresloot (zie de foto) vooral ten behoeve
van de watersport en de levendigheid van het ’gezicht’ niet
wordt afgesloten. Een aantrekkelijk 'stadsgezicht’ wordt be¬
halve door de Heresloot met uitzicht op een 18de eeuws
patriciërshuis geboden door de Lindegracht met het vervolg
de Heideburen, waaronder enkele monumentale gebouwen
(belastingkantoor: ex- Oenemastate, bureau sociale zaken) en
het water als levend element.
Route 2 33
DE ZUIDWESTHOEK

IJlst-Drylts
Hoewel dit boekje over de Friese dorpen handelt, komen hier
ook enkele steden aan de orde. Zo’n stad is IJlst, dat wij van
Sneek uit gemakkelijk kunnen bereiken. In 1968 werd her¬
dacht dat het stadje 700 jaar tevoren gesticht was, wat Focke-
ma Andreae niet voetstoots schreef te willen verwerpen, al kan
het ook nog wel wat vroeger zijn ontstaan. Op hem maakte
ijlst op de kaarten (bijvoorbeeld al van Jacob van Deventer,
16de eeuw) de indruk van een handels- en scheepvaartneder-
zetting, waarbinnen wel enkele boerenbedrijven lagen, maar
die kent men ook in Kampen. Volgens hem zou het stadje als
nederzetting op eenmaal en onder leiding kunnen zijn ont¬
staan. De naam houdt verband met de Ee of Ie (’to der I-leke’)
die met een brede zwaai (een natuurlijk water dus) door de
oude bebouwing stroomt. In beginsel is IJlst dan ook een rij-
of streekdorp met het water als as en van een omvang die
nog in de 17de eeuw weinig groter was dan sommige dorpen.
Route 2 34

Het stadskarakter werd verduidelijkt, toen om het geheel een


gracht werd gegraven (zonder bolwerk), waarvan de breedte
thans weinig groter is dan van een flinke sloot. IJlst heeft
twee stinzen gehad: een aan de noordzijde waaraan later de
naam Popmaburen herinnerde en een aan de zuidzijde, eigen¬
dom van leden van de familie Harinxma die van vele huizen
ter plaatse grondrenten hieven. Deze z.g. Ilostins of Ilostein
bestond in de 17de eeuw nog. Jac. P. Thijsse noemde Ijlst in
zijn album Friesland 'misschien de kleinste en wonderlijkste
stad van Nederland of van de gehele wereld’, door Fockema
Andreae geaccepteerd op grond van het feit, dat de structuur
van de plattegrond sedert zijn stichting nagenoeg niet veran¬
derd is.
In onze eeuw heeft het oorspronkelijke gedeelte aanzienlijk
verlies geleden door de overkluizing ten bate van een fabrieks¬
complex en dreigde het ’stroomopwaartse’ deel in de jaren
’60 te verloederen door verval van de beschoeiing en verwaar¬
lozing en verkrachting van de aan weerszijden (tussen straat
en Ee) gelegen tuintjes en bleken, die overigens in de 17de
eeuw nog niet bestonden: er stonden wel bomen, maar er
lagen ook schepen voor de wal. Gelukkig is dit tot stad ver¬
heven waterstreekdorp in de jaren ’70 wat water en wallen be¬
treft hersteld en is aldus de basis gelegd voor een stuk prij¬
zenswaardig stadsherstel, waarvan ook enkele restauraties ge¬
tuigen.

Koufurderrige is een wegstreekdorp, dat na 1945 is gevormd


en zijn naam heeft gekregen van ’t naburige water de Küferd
(Koe-voorde) en het achtervoegsel rige (rij). Het betreft een
reeks boerderijen aan de weg Sneek-Lemmer, waarbij men wel
niet zal hebben voorzien, dat het aantal inwoners van 240 in
1954 zou dalen tot 145 in 1974 als gevolg van de schaal¬
vergroting in de landbouw. De aandacht wordt hier op Kou¬
furderrige gevestigd als voorbeeld van het ontstaan van een
nieuw dorp, waarvoor het grondgebied aan verschillende dor¬
pen werd onttrokken, terwijl de streek zelf een eenheid vorm¬
de. Als streekdorp is het typerend.

Smallebrugge-Smellebrêge
Dit dorpje is bekend door de woordspeling van een schippers¬
uitdrukking: Heech oanhalde en Smellebrêge net ienris bisile
Route 2 35

kinne ('Hoog’ aanhouden en Smallebrugge niet eens kunnen


bezeilen), waarin ook de ligging van Smallebrugge en Heeg
een rol speelt. Het aan een doodlopende weg gelegen dorpje is
de schamele rest van wat eenmaal een parochie met kerk en
pastorie was. In 1718 waren kerkje en toren nog aanwezig.
Er staan thans drie boerderijen, terwijl op het kerkhof een
klokkestoel zich verheft, die maar uiterst zelden hoeft dienst
te doen. In 1973 woonden er 11 mensen in dit kleinste dorp
van Friesland, waar onder meer begraven ligt de weldoener en
geleerde (classicus) Lieuwe Annes Buma (Woudsend 1796-
Makkum 1876), een gefortuneerde rederszoon, wiens moeder
uit Smallebrugge afkomstig was en die een legaat vermaakte,
dat de grondslag legde voor de Buma-bibliotheek te Leeuwar¬
den. De naam komt voor het eerst in 1422 voor; in 1459
stond hier de stins Hepkahuys en er lag een (smalle) brug over
de Ee als deel van, volgens Santema, de oude waterverbinding
van de Zuiderzee met de Middelzee. In 1788 telde Smalle¬
brugge 10 'stemmen’ tegenover het veel grotere Woudsend
slechts 8. De oplossing ligt in het ontstaan van het naburige

W oudsend-W aldsein
Deze komvormige nederzetting aan de Ee met een geome¬
trisch stratenpatroon (dat eerst nu wat begint te verduisteren)
is ontstaan aan de rand van het grondgebied van het dorp
Ypecolsga, een wegstreekdorp dat meer westelijk gelegen is.
In 1788 had Ypkelsgea dan ook 22 stemmen, waaruit de be¬
tekenis en de ouderdom van deze agrarische nederzetting valt
af te lezen. Woudsend wordt voor het eerst in 1447 vermeld:
Waldeseende. De aanwezigheid van een klooster (1337) en
van een stins, de ’trek’ naar het water de Ee als belangrijke
verkeersader (Leeuwarden-Zuiderzee) hebben een dorp met
kleinstedelijke allure doen ontstaan en we zouden het dan
ook als een vlecke moeten opvatten, die door handel, scheeps¬
bouw en scheepvaart (waaruit een verzekeringsbedrijf van be¬
tekenis is ontstaan) zich heeft ontwikkeld op grondgebied dus
van een boerendorp. In onze tijd vond luxe nieuwbouw langs
de Ee en aan de weg naar Ypecolsga plaats, terwijl Woudsend
een centrum van watersport en jachtbouw is geworden. De
korenmolen aan de westzijde en de houtzaagmolen (met in¬
tacte houtzagerij) aan de Ee verfraaien het aan de waterkant
toch al levendige dorpsbeeld niet weinig. Ook bij een speur-
Route 2 36

tocht door de straatjes valt af en toe wel een sprekende gevel-


partij te noteren.

Balk is ook al op een ongewone manier ontstaan en wel door


een streekbebouwing aan weerszijden van het vaarwater de
Luts, dat de scheiding vormde tussen de dorpsgebieden van
Harich en Wikel. Balk is in wezen een vlecke: een niet-agra-
risch verzorgingscentrum op het grondgebied van twee oude
parochies. In de r.k. tijd was er in Balk geen kerk of kapel,
maar er moeten tenslotte wel heel wat huizen hebben gestaan.
Postma trof zodra de proclamatieboeken beginnen (in 1538
en dat is vroeg) er al huizen aan, aldus beschreven ’huys bin¬
nen balck op wyckelrazyde’ of ’huys toe balcke aan Harstera
zyde’. De konsekwentie was, dat Balk (de naam zou betrek¬
king hebben op een houten overgang over het water) de zetel
van het grietenijbestuur werd. In elk geval stond er in 1622
al een raadhuis en woonde de grietman er. In de 17de eeuw
wordt er van officiële zijde ook al aandacht geschonken aan
de decoratieve bomenrij langs de Luts. Enkele riante klok-
gevels uit de 18de eeuw wijzen op de toen bestaande welstand
als gevolg van handel en verkeer. In onze tijd speelt ook het
watertoerisme een toenemende rol en is Balk voor wijde om¬
trek een winkelcentrum. Volgens de overlevering zou Herman
Gorter op Balk hebben gezinspeeld toen hij in zijn Mei poë¬
tisch schreef over een oud stadje aan de watergracht. Hij
logeerde als jongen hier bij familie. Waarschijnlijk zou de
dichter minder geïnspireerd zijn geworden door de naburige
recreatieve nederzetting ’Sleatemar’ (de naam deugt ook niet),
waarvan plaats, opzet en uiterlijk in de architectonische vak¬
pers weinig waardering hebben geoogst. Ook bij de bevolking
trouwens.

Sloten-Sleat
In het ontstaan van Sloten valt overeenkomst vast te stellen
met Balk. Het dorp, later stad, behoorde aanvankelijk voor
de ene helft onder Wikel, voor de andere onder Tjerkgaast,
maar in de 16de eeuw kreeg het een eigen kapel. Het begin
zou geweest zijn een in de 13de eeuw gebouwde stins, die de
waterweg Sneek-Zuiderzee controleerde en later in verband is
gebracht met het geslacht Harinxma (’Van Harinxma thoe
Slooten’). In 1426 wordt Sloten (de Friese naam Sleat — is
Route 2 37

sloot - geeft stellig het wezen van de plaatsnaam aan) als


stad genoemd, maar in 1571 werd het pas een parochie. De
bebouwing valt te vergelijken met IJlst (langs het water), maar
het kruis van weg (Gaasterland-Joure enz.) en water kreeg
ook langs de landweg een bebouwing, waarna een omwalling
het geheel omsloot, de laatste maal na 1579. In 1857 werden
de bolwerken geslecht, maar de omringende gracht vertoont
nog het typerende verloop, terwijl de Woudsender en de Lem-
ster waterpoort bewaard zijn gebleven aan de beide uiteinden
van het Djip. Buiten de onregelmatige vijfhoek van de vesting
is aan de oostzijde een jonge uitbreiding gerealiseerd, die
minder visuele schade doet dan een industrie die uit een
binnen de gracht gebouwde zuivelfabriek is ontstaan en nog
onlangs aanzienlijk vergroot en verhoogd werd. Het stille Slo¬
ten is ’s zomers druk als gevolg van het watertoerisme door
een jachthaven aan de zuidwestzijde. Door restauraties van
gevels krijgt met name het centrum een steeds gaver aanzien;
enig boomverlies kon niet worden voorkomen.

Oosterzee-Eastersé
Het gebied ten noorden en oosten van Lemmer bestaat uit
streekdorpen met de boerderijen in een reeks óf vlak langs de
weg (Spannenburg-Follega-Eesterga) of op enige afstand daar¬
van (Oosterzee, Echten). Wie de ’oude’ straatweg Spannen-
burg-Lemmer (begin 19de eeuw) neemt, kan de dorpen als
type gemakkelijk determineren en ook wie de nieuwe auto¬
weg Joure-Lemmer (door het Tjeukemeer) kiest, onderscheidt
op afstand de structuur van de dorpen met hun doorgaande
parallelverkaveling, zo typerend voor een weide-veengebied.
Oosterzee - de foto legt meer de nadruk op het landschappe¬
lijke dan op de structuur - ligt ten zuiden van het Tjeuke¬
meer, maar kreeg zijn naam toch van de Zuiderzee, tot welk
water zich oorspronkelijk ook het dorpsgebied uitstrekte voor¬
dat dit ’Oosterzeeïnger veld’ in de vorige eeuw werd ver¬
veend, waarna onder een oude naam de nieuwe nederzetting
Bantega ontstond. In onze tijd bezit het dorp een kleine kom,
maar in 1718 bestond Oosterzee uit één lange rij boerderijen
weliswaar aan de weg naar Heerenveen maar alle met een
opvaart naar de Rien en het Tjeukemeer, wat nog eens wijst
op de betekenis van het water als vervoermiddel voor de boer
en zijn zuivelproducten. De rij zette zich trouwens in het dorp
Route 2 38

Echten voort. In de 18de eeuw stond het rechthuis van de


grietenij Lemsterland nog in Oosterzee - het gebouw wacht op
restauratie - maar later ging dit over naar

Lemmer-de Lemmer
Deze verhuizing hing ongetwijfeld samen met de opbloei van
dit kustdorp, dat is ontstaan aan de samenvloeiing van Rien
en Sylroede en aan betekenis won, toen de verbinding van
Friesland met de Zuiderzee (Amsterdam) niet meer langs
Takozijl (Teakesyl) liep, maar langs de Zijlroede. Hoewel om¬
streeks 1700 het dorp wat zijn bebouwing betreft een vrij on¬
duidelijk karakter draagt, valt op dat langs de Zijlroede vooral
aan de zuidzijde (en minder aan de tegenovergestelde oever)
de huizen zich rijen. Lemmer moet dan ook al vroeg een ietwat
stedelijke indruk hebben gemaakt, wat wel tot de aanduiding
’vlecke’ heeft geleid. De streekmatige bebouwing blijkt nog
uit namen als Langestreek en Kortestreek, die duidelijke taal
spreken. In de tweede helft van de 19de eeuw kreeg ook de
zeevisserij betekenis, wat leidde tot het ontstaan van de Fis-
kersbuorren, een grachtje met aan weerszijden huizen van
Zuiderzeevissers. Na 1945 is de kern van Lemmer zowel
planologisch als architectonisch door modernisering die met
demping, sloop, doorbraken en buitenschalige bebouwing ge¬
paard ging, volledig ontwricht. De Zijlroede met aangrenzende
bebouwing is eigenlijk nog het enige stuk dat min of meer
zijn karakter heeft bewaard, mede dankzij een aantal geveltjes.
Het bord buiten het dorp dat toeristen moest lokken met de
mededeling Lemmer, oud vissersdorp’ (op zichzelf ook nog
onjuist), is terecht verwijderd . . .

Laaxum-Laeksum
Ten zuiden van Waras ligt aan het IJsselmeer dit voormalige
vissersplaatsje, dat uit een vrij willekeurige bebouwing bestaat
(deels: bestond) achter en op de zeedijk. Wordt al in 1325 als
Laxnum genoemd en komt in 1487, samen met Warns en
Scharl, als Laexum voor. Toch zal er geen sprake zijn geweest
van een zelfstandig dorp. Trouwens, het telde in 1718 ook
maar een stuk of acht huizen en op de kaart van Eekhoff
(1851) zes. De opbloei kwam na 1850 met de opkomst van de
ansjovis-visserij (al moeten er ook vroeger al vissers hebben
gewoond: in 1680 is er sprake van de aalvissers van Hinde-
Route 2
39

loopen, Staveren en Laaxum), waardoor er niet alleen een


kleine vloot Staverse jollen in het haventje kwam te liggen,
maar ook het aantal huisjes toenam. In 1962 luidde Schapers
prognose voor het aantal vissers in 1975 in Laaxum optimis¬
tisch 12, het waren en zijn er.. . 2. In 1944 bracht een werk¬
groep van het Nederlands Openluchtmuseum Laaxum in kaart.
De plaatsing van de naar schatting 12 eenvoudige opstallen
correspondeerde met de rechthoekige vorm van de schuin
tegen de dijk lopende percelen land. In 1976 is een deel van
de huisjes als tweede woning in gebruik: vijf, terwijl er even¬
eens nog vijf permanent bewoond zijn. De enige markante
boerderij staat helaas leeg. Zo is in ongeveer 125 jaar een
kleine vissersnederzetting opmerkelijk gegroeid en vervolgens
vrijwel gehalveerd.

Molkwerum-Molkwar
Er zijn maar weinig zulke sprekende voorbeelden van een
vroege achteruitgang van een dorp in de Zuidwesthoek als
Molkwerum. Met opzet laat de foto een perceel met tuinbouw
zien met aan de rand enige bebouwing. Zulke lege plekken —
tuin, weiland of wat dan ook — zijn in Molkwerum legio en
ook de opmerkzame speurder ontdekt maar weinig meer van
wat in 1718 blijkens de kaart van Johannes Hilarides het ken¬
merkende van deze plaats uitmaakte, namelijk een wirwar van
watertjes die zich door de bebouwing slingerden en maakten,
dat er acht eilandjes (pollen genaamd) ontstonden, waartoe
18(!) met name bekende bruggen toegang verleenden. In die
tijd moet de bijnaam de Friese Doolhof zijn ontstaan. Het
oude Molkwerum (de naam zal niet meer betekenen dan land
waar koeien gemolken werden) was een perfect voorbeeld van
een ’archipeldorp’, zoals Grouw en (tot de recente ruilverkave¬
ling) Terzool.
Van een ongetwijfeld agrarische nederzetting moet Molkwe¬
rum zich al vroeg tot een dorp met veel zeelieden hebben
ontwikkeld. Molkwarders ter zee ontmoeten we al in de 16de
eeuw, terwijl kennelijk in de 17de eeuw het dorp zijn hoogte¬
punt bereikte. Er stonden in 1649 250 voor de belasting aan¬
geslagen huizen, maar dit aantal onderging in de 18de eeuw
reeds een snelle daling, zodat er in 1771 nog maar 107 huizen
restten. Uit de eerste helft van de 19de eeuw is een relaas
bewaard waarin een hoogbejaarde inwoner de talrijke lege
Route 2 40

plekken in het dorp aanwijst en vertelt welke huizen daar


allemaal gestaan hebben. In onze tijd heeft zich de daling van
het inwoneraantal onder andere invloeden dan de achteruit¬
gang van de scheepvaart waaraan de vroegere verpietering te
wijten was, nog weer voortgezet. De veranderingen in de
agrarische sector zullen wel verantwoordelijk zijn voor de da¬
ling van 470 inwoners in 1954 tot 329 in 1973. In huizentype,
interieur, klederdracht en volkskunst bestond er in de 18de
eeuw een sterke verwantschap met Hindeloopen. Het huis
rechts op de foto toont dat in zijn achtergevel met gevlochten
fries als enig voorbeeld nog aan.
Het aantrekkelijke van Molkwerum schuilt vooral in de nog
aanwezige vaartjes en sloten.

Hindeloopen-Hynljippen (Hylpen)
In 1975 is het 750-jarig bestaan van Hindeloopen als
stad gevierd. Dat was op grond van een oude overlevering.
Ik heb trachten aan te tonen, dat 1422 meer gemotiveerd is
als jaar waarin er van stadwording sprake was. Maar hoe dit
zij, nog steeds vertoont Hindeloopen het uiterlijk en de plat¬
tegrond van een dorp, waarom het hier ook wordt behandeld.
Veelzeggend is, dat de straat die parallel loopt met de zeedijk
en het rechte water de Houswiken (d.i. Kerkhofswijk), de
Boerren heet; dat is dus de buorren, de kom van het oude
dorp. In het stadsgebied wijst de naam Aaldweide op vroegere
veehouderij, terwijl de naam Klinten (Fries: geringe woning)
die in dat gedeelte op drie plaatsen voorkomt, ook niet op
een planmatige bebouwing wijst. Dat is wel het geval met de
straat de Nieuwstad (Niiste) tot vóór de recente uitbreiding
tussen het water Yndyk en de Westervaart de oostelijke be¬
grenzing van de bebouwing. Deze Nieuwstad ontstond in 1632
en men had trouwens bij de overigens nog niet zo oude toren
een nieuwe kerk gebouwd. De stad telde toen 100 Oostzee-
schippers. De kaart van de stad uit 1664 toont een strakke
opbouw van reeksen huizen aan parallel lopende straten ge¬
plaatst: een karakteristiek voorbeeld van een veelvoudig rij- of
streekdorp, waarvan inmiddels aan de zeezijde als gevolg van
overstromingen en sloop door economische achteruitgang een
niet onaanzienlijk deel is verdwenen. Overigens is Hindeloopen
een oude nederzetting, die als Hintinluofe al in de 8ste eeuw
voorkomt, dan stellig nog een dorp van boeren (en vissers?).
Route 2 41

Van het in de 17de eeuw ontwikkelde huistype zijn nog en¬


kele voorbeelden over. Overigens streeft Hindeloopen naar
een harmonisch stadsherstel waarmee hier en daar al winst in
het stadsuiterlijk is geboekt.

Gaast-Gaest
Dit dorp mag dan geen duidelijke structuur hebben, waardoor
een determinatie mogelijk is, het is een van de weinige voor¬
beelden van een typisch langs de zeedijk gelegen nederzetting,
waarbij — als de kerk op de plaats van de oorspronkelijke
staat — afslag door de Zuiderzee in het verleden mag worden
aangenomen. In ieder geval weten we van een dijkdoorbraak
in 1643, waarbij doodkisten wegspoelden. De naam duidt op
een natuurlijke hoogte, die in het verleden akkerbouw tot ge¬
volg had. De ligging aan zee maakte, dat het dorp nog in
1749 een zekere maritieme inslag had. Wie het dorp van de
zuidkant nadert, vermoedt niet achter de kerk een duidelijke
’buorren’ met enkele aardige dorpshuisjes te zullen aantreffen.
Daar staat tegenover een als Boerestreek op te vatten reeks
boerderijen aan de Gaaster Nieuwe Vaart (1718), thans aan
de later aangelegde weg. Van 1954 tot 1974 daalde het aantal
inwoners met bijna 25 procent van 343 tot 267, waarmee bijna
de toestand van 1840 weer bereikt was, toen er 260 personen
in 46 huizen woonden ...

Parrega-Parregea
Voorbeeld van een terpdorp, waarvan de kern bepaald wordt
door de plaats van kerk en (zadeldak) toren, dat de laatste
jaren door nieuwbouw werd ingekapseld, maar dat blijkens de
kaart van 1854 in de tweede helft van de 19de eeuw als een
satellietdorp een lange streekbebouwing langs de Ee of trek¬
vaart Workum-Bolsward en de daarlangs lopende in 1852 be-
puinde weg ontwikkelde. Zowel scheepvaart als wegverkeer
langs deze hoofdverbinding kan het ontstaan van dit rij- of
streekdorp hebben bevorderd. De laatste jaren heeft de weg
nog slechts plaatselijke betekenis: de nieuwe weg Workum-
Bolsward passeert de terpnederzetting aan de westzijde. De be¬
bouwing is in haar onopvallendheid typerend voor een lande¬
lijke nederzetting.

Makkum
Niemand zal er aan twijfelen, dat de foto, genomen van de
Route 2 42

brug over de Zijlroede (toevoerkanaal van de sluis) op Mak-


kum betrekking heeft. Te beweren dat dit niet zo is, zou
evenveel verwondering wekken als de mededeling, dat Mak-
kum (dat overigens al in de 10de eeuw als Maggenheim door
het klooster Fulda genoemd wordt) in 1546 nog maar een
klein agrarisch dorp was, zo ongeveer als het naburige Korn-
werd tegenwoordig. Er waren uitsluitend boerenbedrijven: wel¬
iswaar 46, maar dan ook klein: er waren er bij van 1 tot 4
pondemaat. Makkum bestond dan ook uit de terp waarop de
kerk staat en een gedeelte dat als Tsjerkebuorren bekend is.
Bij Makkum lagen toen in zuidelijke richting al twee zijlroe-
den (verbinding van het achterland met de Zuiderzee), maar
daar was nog weinig bebouwing bij. Wie het huidige Makkum
beschouwt zou menen, dat dit stadsachtige dorp (dat dan ook
wel vlecke wordt genoemd omdat het tussen dorp en stad in
zit) ontstaan is door een uitbreiding van de kerkterp in zui¬
delijke richting, maar de werkelijkheid is, dat bij de Grote
zijlroede eerst een afzonderlijke kern groeide, die Statum
heette en dat die zich in oostelijke en noordelijke richting
uitbreidde tot de verbinding met Makkum tot stand kwam.
Deze kern heette dus Statum (door Postma verklaard als:
plaats waar staten staan of liggen, waarbij state huisstede bete¬
kent). Kennelijk om de bebouwing te accentuëren werd er in
1614 al gesproken van ’Statuma Bueren’ en veelbetekenend
is ook de omschrijving 'ingezetenen van Statumagebuurte aan
(= bij) den dorpe Makkum’. Het onderhoud van de Mak-
kumersluis werd in 1662-’63 zelfs uitgeoefend voor rekening
van Statum. De bebouwing van het voormalige Statum vond
plaats in de vorm van de elementen van een rij- of streekdorp:
de term rij (d.i. rige) komt in de 17de eeuw herhaaldelijk
voor en zo moet het huidige Makkum gezien worden als een
combinatie van een terpdorp met een door scheepvaart,
scheepsbouw, handel en industrie als het ware vermenigvul¬
digd streekdorp van stedelijke allure zoals in wezen de be¬
bouwing aan weerskanten van de Zijlroede nog laat zien. Hoe
snel die ontwikkeling in zijn werk is gegaan bewijst het feit,
dat in 1689 het vermogen van het dorp op ƒ 504.000 werd
gesteld tegen dat van Kornwerd op ƒ 24.400. Voor een goed
begrip tenslotte nog de mededeling, dat met vlecke in het
begin alleen Statum werd bedoeld (1658: tussen d’Vlecke
ende dorpe Maccum) omdat het geen afzonderlijk rechtsge-
Route 2 43

bied was en geen eigen kerk bezat. Makkum bezit voldoende


17de en 18de eeuwse gevels om het vroege stedelijke karakter
stijlvol te accentueren.

Allingawier
In onze tijd bekend geworden als museumdorp door de aan¬
wezigheid van de museumboerderij De Izeren Kou met onder¬
horigen, is het oorspronkelijk een terpdorp, gelegen tussen
het kleine Kerkmeer en het grote, na 1874 drooggelegde
Makkumermeer. Beide wateren deden in het verleden de bin¬
nenvisserij van betekenis zijn, maar overigens waren de in het
veld verspreide boerderijen van belang: Allingawier (wier kan
terp, hoogte betekenen) telde 22 stemdragende staten. De
verbindingen bestonden alleen uit waterwegen. De droogma¬
king heeft evenals bij Exmorra de landschappelijke situatie
van Allingawier geheel veranderd en door de lage ligging van
de drooggemalen landerijen het terp-accent visueel versterkt.
Dat verschijnsel valt overigens ook bij op hoogten gelegen
boerderijen en gehuchten in dit voormalige merengebied vast
te stellen. Door de functie van 'Museumdorp’ zijn enkele pan¬
den bewaard gebleven; het topstuk is wel de genoemde 'Ize-
ren Kou'.
Route 3 44

DE NOORDWESTHOEK

OUDEBILDTZIJL

Stiens
Het is duidelijk te zien - de weg van Leeuwarden af gaf
daarvoor al aanwijzingen — dat het hoofddorp van het gehal¬
veerde Leeuwarderadeel gelegen is aan de oostelijke rand van
de voormalige Middelzee. Hoewel Stiens een Oudland kent
tegenover het westelijk gelegen Nieuwland, ligt het op een
terp, waarvan verondersteld mag worden, dat de zee aan de
westzijde daarvan een deel heeft weggeslagen. Daardoor wordt
namelijk de excentrische ligging van de dorpskerk verklaard,
ook al passeert de Goadyk als voortzetting van de Middelzee-
dijk Leeuwarden-Stiens (Brédyk) de bebouwde dorpskern op
enige afstand westelijk. Overigens viel Glazema ook de 'on¬
harmonische dispositie’ op van de kerk, die op de zuidkant
van het kerkhof staat en de gehele breedte hiervan beslaat.
Stiens is vaak vereeuwigd vanwege de inderdaad rustieke om¬
geving van de kerk. Deze toch valt op doordat het eivormige
kerkhof door een brede ringweg omgeven wordt met daar¬
binnen onder een dubbele forse bomenkrans de z.g. wandeling,
waartoe men op enkele plaatsen toegang krijgt via een draai-
kruis: een soort primitieve voorloper van het tourniquet en in
het verleden op tal van dorpen voorkomend met het doel los¬
lopend vee van de dodenakker verwijderd te houden. Op een
afstand domineert de stompe toren die zich even boven de
omringende iepenkrans verheft. Stiens (uit: Steninge) breidde
zich al vroeg in zuidelijke richting uit langs de dorpsvaart. De
laatste decennia is zowel aan de west- als aan de oostzijde veel
Route 3 45

gebouwd, waardoor als het ware in het zuidoosten een satel-


lietdorp is ontstaan met veel Leeuwarder forensen. Deze zoge¬
heten ’Oriënt’ onderscheidt zich weinig van stedelijke buiten¬
wijken. Het gave peil van het centrum is niet bereikt.

Oude Bildtzijl-Aldebildtsyl
De brede monding van de Middelzee werd in 1505 bedijkt
en het Bildt genoemd. De later Oude Biltdijk geheten zeedijk
sloot de eerste inpoldering af. Wegennet, verkaveling, situering
van de nederzettingen kregen een toen modern geometrisch
patroon, dat nóg de dorpsgezichten beïnvloedt. Deze hebben
overigens in deze eeuw te lijden gehad van dempingen, waar¬
voor de kleine kern Oude Bildtzijl (Bildts: Ouwe Syl) echter
gespaard is gebleven, zodat met het water in de diepte hier
nog een aantrekkelijk dorpsbeeld te genieten valt. Het dorp
is ontstaan bij een zijl of sluis waardoor de hoge, want weinig
ingeklonken gronden via een natuurlijke waterloop hun water
naar de Waddenzee loosden. Ook fungeerde deze sluis als
verbinding van het Bildt met de buitenwereld wat betreft
export en import. Er stond in de dagen van Karei V en
Philips II dan ook het z.g. Koningshuis, dat als havenkantoor
diende. De naam Keuningstreek (tevens typerend voor de
streek-bebouwing) herinnert nog aan deze situatie.
In 1600 werd het vóórliggende Nieuw Bildt bedijkt, waardoor
in noordelijke richting een nieuwe sluis werd gebouwd; daar¬
bij ontstond het nog bestaande Nieuwe Bildtzijl. In 1654 wer¬
den beide zijlen echter al uit de dienst genomen en de ’Ouwe
Syl’ werd havenplaats af. Niettemin gewaagde Winsemius in
1622 nog van een ’treflijcke buyrte’. De kaart van 1718 geeft
al ongeveer de huidige toestand weer: een bebouwing op de
dijk en aan de voet daarvan, gescheiden door een smalle
vaart. Ook was er de al genoemde Keuningstreek. In de laat¬
ste twintig jaar is de bevolking sterk gedaald: van 1741 zielen
in 1954 tot 1011 in 1974.

Oudebildtdijk-Aldebildtdyk
Ten Westen van het voorgaande dorp strekt zich een woon¬
streek uit, die wel karakteristiek is, maar de laatste jaren
onmiskenbaar sporen van verval vertoont. Dat geldt niet voor
de ’in de diepte’ gelegen, vaak markante boerderijen, die in
vele gevallen op erven staan, welke onmiddellijk na de inpol-
Route 3 46

dering van 1505 werden aangelegd, maar wel voor de aan de


noordzijde gelegen, vele tientallen huisjes, ten dele in de dijk
gebouwd. Deze woningen vormden oorspronkelijk knusse
groepjes (streekjes), bewoond door de vele werkkrachten die
het akkerbouwbedrijf vooral in de vorige eeuw vroeg. Er heeft
dan ook vrij veel bebouwing plaatsgehad na 1852, toen de
rt werd vetekend. Weliswaar strekt zich deze vroe¬
ge lintbebouwing over de volle lengte van de dijk en dus over
drie dorpsgebieden (de ’parochies’) uit, maar de schaalvergro¬
ting in de landbouw heeft tot leegstand, verwaarlozing en
sloop geleid, terwijl tot voor kort kunstenaars er zich vestig¬
den en veie panujes iot tweeae woning werden ingericht. De
allerlaatste tijd neemt dit verschijnsel weer af wat het verval
helaas bevordert.

Firdgum-Furgum
’De Firdgumer dorpsterp is van verre kenbaar aan de slanke,
alleenstaande bakstenen zadeldak-toren, die, op het hoogste
punt van de wierde gebouwd, de eer van het dorp tracht op te
houden. De kerk werd in het jaar 1792 afgebroken en niet
meer hersteld. Vroeger schijnt het dorp, dat slechts een hand¬
vol, tegen het kerkhof gedrukte huisjes als kern bezat, van
meer betekenis te zijn geweest, terwijl het tot een stins uit¬
gegroeide Camstra-State er een zekere luister aan verleende.
Van deze stins rest thans nog de overwelfde kelderverdieping
van een zware toren, onder het voorhuis van een ten zuiden
van de dorpskerk gelegen boerderij verscholen.’ Aldus de
karakteristiek van het in Barradeel gelegen Firdgum van de
hand van H. Halbertsma in 1955. Het aantrekkelijke beeld
is inmiddels praktisch niet veranderd. Wel weten we uit het
archeologisch onderzoek in deze nederzetting, die als Fardinc-
heim al in de registers van Fulda (927-956) voorkomt, dat
de terp deel uitmaakt van de derde, meest noordelijke groep
van Barradeel waaruit geen vondsten bekend zijn geworden,
ouder dan de 7de eeuw na Chr. Opmerkelijk in landschappe¬
lijk opzicht zijn de hoge ruggen in het geologisch jonge ge¬
bied, die ook bij Firdgum voorkomen en oppervlakkig aan
terpen doen denken. Zij zijn echter van natuurlijke oorsprong
en verlenen landschap en dorpen een eigen karakter, waarbij
zich ’s zomers nog het volle geboomte in de dorpen en rond¬
om de boerderij voegt. Tenslotte: de zware stinstoren waar-
Route 3
47

van Halbertsma gewaagde, berust niet op fantasie. Hij komt


als zodanig voor op een kaart van de Bildtlanden omstreeks
1550 in het Alg. Rijksarchief in Den Haag. Daarop staat bij
deze toren de naam Camstra en heeft het dorp ook zijn kerk-
en-toren.

Harlingen-Harns
Het komt niet zo vaak voor, dat een stad pronkt met een
dorpskerk, in elk geval met een dorpstoren. Dit is het geval
m Harlmgen, waar de gerestaureerde tufstenen toren, die
moeilijk ouder kan zijn dan het laatste kwart van de 11de
eeuw, op grondgebied staat van het bij Harlingen gevoegde
dorp Almenum (klemtoon op de é.) De bewoningsgeschiedenis
is vrij ingewikkeld, maar vast staat, dat op het gebied van
Harlingen plus Almenum twee nederzettingen ontstonden:
Harlmgen (oudst overgeleverde vorm in 1228: Herlinge) en
Almenum (in deze vorm omstreeks 1300, maar in 1327 Almo-
num). De kerk van Almenum is bekend geworden door de
oud-Friese wetten in het kader van een sage, volgens welke
de legendarische Friese held Magnus het corpus van de Frie¬
se volksrechten had opgeborgen in deze kerk, welk aan Sint
Michael gewijd godshuis in de betreffende codex genoemd
wordt:
’Sente Michaelis dome’, die (vertaald) 'toentertijd van hout was
opgetrokken en met riet gedekt’. Bij oudheidkundig onder¬
zoek zijn inderdaad sporen van houten kerken ter plaatse ont¬
dekt. Het staat vast, dat in de 14de eeuw Almenum en Har¬
lingen één pastoor hadden en dus één parochie moeten heb¬
ben gevormd. Daarin schijnt het maritieme Harlingen al spoe¬
dig zodanig gedomineerd te hebben, dat in 1228 de bisschop
van Utrecht die de kerk bezocht, wel Harlingen noemt, maar
Almenum niet. Toch bleef Almenum tot in onze tijd als dorps-
territoir bekend. Nadat Harlingen in 1580-1600 nieuwe ves¬
tingwerken had gekregen, werd op een 17de eeuwse kaart
keurig de grens tussen Harlingen en Almenum uitgestippeld.
En nog in 1664 plaatste Chr. Schotanus op zijn plattegrond
van Harlingen bij de stadskerk de woorden ’Den Dom van
Almenum’. Er wordt vaak gesproken van de terp van Alme¬
num; de kerk ligt dan ook op circa 5 meter boven NAP.
Maar onderzoek van Halbertsma leverde als resultaat op, dat
zich onder de kerkheuvel een zavelige oeverwal bevond tot
48
Route 3

een hoogte van 2,5 m boven NAP opgespoeld. Deze


hoogte is weliswaar opgehoogd en uitgebreid, maar de heuvel
zelf kan moeilijk ouder zijn dan het begin van de 9de eeuw.
Op de kaart van Van Deventer omstreeks 1570 ligt de kerk
van Almenum buiten het omgrachte stadsgebied, waarin dus
later verandering kwam. Obreen betoogt: ’We hebben hier te
doen met een verandering in het spraakgebruik’. In 1546
werd Almenum zelfs ’Harlinger uitburen’ genoemd, wat toch
wel de zaak op zijn kop zetten betekende. Intussen heeft een
stuk van Almenum nog lang deel uitgemaakt van de grietenij
Barradeel, maar na een grenswijziging ging in 1971 ook het
laatste deel in de gemeente Harlingen op. De oude dorpsnaam
bleef echter bewaard in de aanduiding van een renovatieplan
en in de naam van het Hervormde rusthuis. Tenslotte: men
moet niet menen, dat de rustige, genoeglijke bebouwing rond¬
om en op de kerkheuvel van Almenum nog een deel van het
oude dorp vormt. Deze is later onder invloed van de uitbrei¬
ding van Harlingen tot stand gekomen en speelt een rol in het
al genoemde renovatieplan, dat hopelijk de 18de eeuwse stads¬
kerk met zijn tufstenen dorpstoren op den duur met een
harmonische bebouwing zal omringen. De voorwaarden daar¬
voor zijn aanwezig.

Dronrijp-De Ryp
Met zijn uit 1544 daterende kerk-en-toren aan de rand van
de oude bebouwing levert dit dorp van de rijksweg Harlingen-
Leeuwarden af gezien (zuidzijde) een aantrekkelijk dorpsge¬
zicht op. Naderbij bekeken blijken er wel minder gelukkige
ingrepen te hebben plaatsgevonden, maar in elk geval is een
pleintje ten zuiden van de kerk met zijn rustige bebouwing
behouden gebleven (Tsjerkebuorren). Dronrijp - de naam ryp
betekent reep of rij - blijkt bij bestudering te zijn verbonden
aan een ongeveer zuid-noord lopende terpenreeks, waarvan
een aantal met een eigen naam: Sytsema’s terp, Dotinga’s terp,
de kerkterp, Hobbematerp, de Gasthuisterp, Jensma’s terp en
Hommematerp. Aan de westzijde van deze rij schijnt een getij-
geul te hebben gelopen evenals trouwens aan de oostzijde.
Volgens wijlen prof. J. P. Bakker zag omstreeks 900 de streek
er nog uit als een waddengebied met getijgeulen. Dronrijp is
verder een voorbeeld van een logische uitbreiding onder in¬
vloed van een waterweg. Na het graven van de trekvaart
Route 3
49

Leeuwarden-Dronrijp ontstond ten zuiden van Hobbematerp


aan weerszijden van het water een soort streekdorp, bevorderd
door de bouw van een brug. Vervolgens zette de bebouwing
zich in zuidelijke richting verder voort. Door het verleggen
van de Harlinger vaart in de vorm van het Van Harinxma-
kanaal kon in onze tijd in de Brêgebuorren het water gedempt
worden. Door een welgelukte beplanting en de aanwezigheid
van een rustige 'streek’ huizen vooral aan de zuidzijde is hier
een zeer aanvaardbare oplossing gevonden, die men ook graag
voor de Tsjerkebuorren zou hebben gezien. Door forensisme
kreeg Dronrijp er overigens sinds omstreeks 1970 aan de
noordoostzijde een nieuwe woonwijk bij, die niets eigens be¬
zit. De bouw van een gemeentelijk rusthuis aan de westzijde
van de Hearewei moet door de storende flatachtige gedaante
van het complex worden betreurd. Het hoge geboomte van
herenhuizen als Osinga-state maakt weer veel goed.

Beetgum-Bitgum
Nog altijd is dit aan de voormalige Middelzee gelegen dorp
een opvallende terpnederzetting met op het hoogste punt kerk
en toren. Overigens zou men niet vermoeden, dat het dorps-
gebied van Menaldum dermate ver in de bebouwing door¬
dringt, dat de volksmond kan zeggen: 'als de toren van Beet¬
gum omvalt, komt hij in Menaldum terecht’. De terp van
Beetgum heeft al vroeg de aandacht getrokken evenals de
naburige verdwenen omvangrijke terp van Bessumerburen.
Hier zijn belangrijke vondsten gedaan zoals een geloftesteen
uit 100 na Chr. voor de godin Hludana met een opschrift
waarin sprake is van verpachting van de viswateren, waarmee
wellicht de Middelzee is bedoeld dan wel een of ander natuur¬
lijk binnenwater. Beetgum heeft lang een eenheid gevormd
met Beetgumermolen: een nederzetting die zich heeft gevormd
in de nabijheid van de voormalige dorpsmolen. Pas op 1 janu¬
ari 1963 is de wat Winsemius al in 1622 ’de uytbuyren ghe-
naemt Beetgumer Meulen’ noemde, een zelfstandig dorp ge¬
worden. Zo blijkt een al niet meer bestaande molen achteraf
toch nog tot dorpsvorming te kunnen leiden, al dient er bij
gezegd te worden, dat Beetgumermolen ook in 1963 al lang
een dichtbebouwd streek- of rijdorp was langs de Hegedyk
(Hogedijk), de voormalige Middelzeedijk, die verkeersweg is
geworden. Beetgum is met Beetgumermolen verbonden door
Route 3 50

een weg met bomenrijen, die ter plaatse De Bosk wordt ge¬
noemd, uit welke benaming de armoede aan bomen in dit
deel van Friesland spreekt, waardoor al gauw van een bos
gesproken wordt. Overigens kan de naam mede ontstaan zijn
door de rijkdom aan bomen die het in 1879 gesloopte slot
Ter Home alias Martena halverwege beide kernen kenmerkte.
De bebouwing van de Beetgumer terp draagt een onopvallend
karakter.

Marsum is een terpdorp (de straat langs de kerk vertoont een


vrij steile helling) dat een duidelijk beeld geeft van een dorps¬
gezicht zoals dit op tientallen plaatsen te zien moet zijn ge¬
weest, toen de stinzen en andere voorname huizen nog niet
(in de 18de of 19de eeuw) als gevolg van leegstand door
vertrek van vroegere bewoners of op andere wijze waren
gesloopt. Niet zonder reden gewaagde Eekhoff in 1840 van
’een schoon dorp, niet slechts omdat het eene hoog gelegene
nette kerk en straat bezit’ of omdat de boerderij Unia State
en een nieuwe school het aanzien verhogen, maar omdat in
het Popta Gasthuis uit 1713 toen 26 bejaarde vrouwen woon¬
den en verzorgd werden. En natuurlijk verfraaide ook ’het
schoone slot Heringa State met toren en voorpoort, binnen¬
tuinen, grachten en singels gelegen’ (tegenwoordig doorgaans
het Poptaslot genoemd) het geheel niet weinig.
Ook Marsum ligt aan de Middelzee en gelukkig heeft men het
gezicht van de oostzijde (’seaside’l) vrijgehouden van bebou¬
wing, die de laatste jaren aan de noordoostzijde op het Nieuw-
land tot een nieuwe woonwijk is uitgegroeid. In wezen is
Marsum een terpdorp met een ringweg, die om de bebouwing
liep. Midden over de terp voerde een oplopende straat als
onderdeel van de verbinding Leeuwarden-Menaldum-Dronrijp,
die aan de zuidzijde in 1718 al bebouwd was (’buorren’).
Door de bouw van gasthuis en slot heeft het dorpssilhouet
een. opmerkelijke lengte gekregen, waarbij in de zomer het
’kasteel’ in hoog geboomte schuilgaat. Modernisering van het
gasthuis en de aansluitende bebouwing in de jaren ’60 heeft
op geen enkele wijze afbreuk aan het geheel gedaan, zodat
anno 1976 de karakteristiek van Eekhoff nog steeds van toe¬
passing is. De nieuwe lelijke ijzeren loopbrug over de rijks¬
weg ten zuiden van het dorp valt gelukkig buiten de lijst
van dit schilderij.
Route 4 51
DE NOORDOOSTHOEK

Jelsum
De Noordoosthoek is vooral het Friesland van de terpen of
liever van de tamelijk opvallende en vrij goed bewaard ge¬
bleven terpdorpen. Dat begint al dadelijk ten noorden van
Leeuwarden met Jelsum. Jelsum is op meer dan één manier
bevoorrecht: een gave oude kerk en toren, de huizinge Deke-
ma-state met lanen en grachten, een paar fraaie boerderijen
(zie: S. J. van der Molen en Paul Vogt, Langs Frieslands oude
boerderijen), de bebouwing op de terp aan de zuidoostzijde en
tenslotte de aanblik op de terp van het Douwe dykje (een
kleine ringweg) in het noorden af. Merkwaardigerwijze spre¬
ken de Jelsumers niet van één terp, zoals die zich aan de
beschouwer voordoet, maar kennen zij er meer: Boersma’s
terp, Achterste terp, Voorste terp of Van der Burgs terpen.
Maar gezamenlijk vormen ze toch één geheel, dat natuurlijk
wel van afgraving te lijden heeft gehad. Op de foto zien we
links Boersma’s terp en rechts de Achterste terp, van elkaar
gescheiden door de dichtgegroeide Oudegracht. Deze gracht
is stellig een overblijfsel van het verdwenen Harinxma-state
alias Mockema, waarvan een tekening uit omstreeks 1722
bestaat. Deze state was weer gebouwd op een eigen hoogte,
die op de Achterste terp lag. De Voorste terp is het stuk land
ten oosten van de Binnedyk (Binnendijk), dat omhoog loopt
naar de kerk, op het hoogste punt. Het bebouwde deel van
Route 4 52

de kerkterp of dorpsterp wordt vanwege de begroeiing het


Plantsoen genoemd, maar het huis op de hoek (eerste huis
rechts op de foto) wordt in de volksmond als ’Jan Antsje-om’
onderscheiden. Aan de westzijde staat de pastorie, die door
het wegje Achter de Hoven met de kerk verbonden is. Jelsum
bezit trouwens tal van gezellige paden en wegen en hoekjes
bebouwing met soms karakteristieke namen. Het Plantsoen
doet uiterlijk enigszins aan een brink denken, maar dat is
puur toeval. Toen de terp ’vol’ was, heeft zich nog een kleine
uitbreiding gevormd aan de zuidzijde, die bekend staat als
Finsterbuorren, wel te vertalen als Veenstraburen, naar een
vroegere bewoner. Stiens laten we ditmaal rechts liggen (we
waren er immers al). Onze volgende aftakking van de weg
naar Holwerd voert naar

Ferwerd
Met zijn plein het Frijhóf in het centrum op de terp verdient
het dorp bezichtigd te worden. De zadeldaktoren mag dan
omstreeks 1935 zijn gerestaureerd op een wijze die toen al en
terecht kritiek opwekte - ’de klep is van de pet geknipt’ —
hij rijst stoer en machtig boven de bebouwing uit, vóór de al
even opvallende omvangrijke kerk. Kerk en kerkhof worden
omgeven door een kerkepad, dat met een trapje onder een
poortje afdaalt naar het al genoemde plein, dat, naar analogie
met Maastricht, ook in de literatuur (Glazema) ten onrechte
wel als Vrijthof betiteld wordt. Het bestaat uit een recht¬
hoekige ruimte, die aan de westzijde door een rij gerestaureer¬
de eenvoudige 19de eeuwse woningen wordt afgesloten, aan
noord- en zuidzijde een minder goed geconserveerde bebou¬
wing vertoont, met als gunstige uitzondering het hoge huis
van kloostermoppen (16de eeuw of vroeger) in de zuidweste¬
lijke hoek. Het is ook gerestaureerd en schijnt gebouwd te zijn
voor de prebende-priester (het diende ook als rechthuis), ter¬
wijl zowel de ijzeren pomp als het na 1945 verrezen verzets-
monument twee verticale elementen vormen die geen betere
plaats hadden kunnen krijgen. Naar oude traditie worden de
doden die bij de kerk begraven worden, door het hoekpoortje
naar hun laatste rustplaats gedragen. De naam Vrijhof heeft
aanleiding gegeven tot beschouwingen door Glazema (1948)
en Van Buijtenen (1961). Kalma had in de Encyclopedie van
Friesland achter het verband met het ’frithof’, de oude asiel-
Route 4 53

plaats voor de Vredelozen’, al een vraagteken gezet en veeleer


een relatie gezocht met het oude vrijleen (in de middeleeuwen
een leen van een prebendepriester waaraan geen zielszorg ver¬
bonden was). Maar Van Buijtenen wil in de situatie te Fer-
werd - Frijhoff, Friehoff of Frijthof kwam in de 16de eeuw
ook bij de kerk van Rauwerd voor - een deel van de voorma¬
lige kerktemenos of de ’withuma’ (het gewijde) zien, groter dan
het huidige kerkhof, dat in de bebouwing werd opgenomen.
Hij zegt: ’Houdt men de betekenis van deze ’withuma’ in het
dorpsleven voor ogen - het terrein van de kerk, binnen welks
’tün’ (haag) het asylrecht van kracht was, dan verwondert het
niet, dat dit terrein goed gemarkeerd werd.’ Overigens maakt
Van Buijtenen voor het Vrijhof van Ferwerd nog een
kleine reserve, maar zijn conclusie is toch, dat het weinig uit¬
maakte, of dit plein aan de kerk of aan de grondheer toe¬
behoorde. Hoe wij dit dorpsplein op het centrale deel van de
terp ook moeten opvatten, de aanblik van het geheel heeft een
aparte bekoring.

Holwerd
Dat het hier ook een terpdorp betreft blijkt uit de hoogte:
de bebouwing rijst duidelijk uit het omringende veld omhoog.
Bovendien staan de huizen dermate hoog boven de bestrating
(die kennelijk verlaagd is), dat er stenen trapjes en schuin
metselwerk nodig waren. Toch valt het de bezoeker op, dat
het geen 'gewone’ terp is. In de archeologische literatuur
wordt Holwerd dan ook nogal eens genoemd. Er wordt op
gewezen, dat sommige terpen een langgerekte vorm hebben
en als handelscentra of nederzettingen van handwerkers wor¬
den beschouwd, al kan er best eerst wel een agrarische kern
zijn geweest. Tot deze handelsterpen uit de 8ste of 9de eeuw
wordt ook Holwerd gerekend. Halbertsma komt bij zijn on¬
derzoek naar de terpen in Friesland en Groningen tot deze
determinatie: dorp op een in eerste aanleg ronde terp met
bebouwing van een stedelijk karakter (de straten, v.d. M.),
waarop de eerst naderhand opgeworpen, aan weerszijden aan¬
sluitende (voormalige) zeedijk geen invloed meer heeft uit¬
geoefend. Kerk en kerkhof liggen op een afzonderlijke, met
een ringweg omgeven terp in buitendijks gebied. Door samen¬
smelting van beide heuvels (terpen dus) verkreeg het dorp
zijn langgerekte gedaante. Hieraan kan worden toegevoegd,
Route 4 54

dat op de kaart van 1718 de straatvormige opbouw reeds


duidelijk aanwezig is. Tenslotte: het is verleidelijk te wijzen op
hetgeen Fockema Andreae naar voren heeft gebracht omtrent
een wapenstilstandsverdrag van Willem V met Oostergo en
Westergo in 1348. Hierin toch wordt Holwerd als marktplaats
’onthuld’: men mag deze ongehinderd bezoeken. In 1390 is
er sprake van ’Holwerthara merkada’: een voortzetting van
een zeer oude traditie?

Brantgum ligt aan de weg van Holwerd naar Dokkum, waar


een reeks terpen tot dorpsvorming leidde. Landschappelijk
biedt Brantgum een gaaf beeld van een terpdorp, dat nog
gedeeltelijk omgeven wordt door een ringweg, zoals die zich
op de kaarten uit 1853 (Eekhoff) en 1718 (Schotanus) com¬
pleet aftekent. Binnen de ring enkele huizen en hoeven en in
het midden de kerk. Oorspronkelijk verbond een korte weg
deze ringweg met de vroegere 'verkeersweg’ Holwerd-Dok-
kum, die echter na 1853 vervangen werd door de tegenwoor¬
dige. Van de oude verbindingsweg zijn in de streek op ver¬
schillende plaatsen nog resten over. De hoofdweg voert nu
midden over de terp, langs de kerk, waartegenover een ’buor-
ren’ is ontstaan, die kennelijk onder invloed van deze weg
een gesloten karakter heeft gekregen, zij het dat dit alleen
geldt voor de noordzijde. Het beeld van de terpdorpentrits
Holwerd-Dokkum heeft in de jaren '60 te lijden gehad van
een grootscheepse modernisering van de hoofdweg, al is wel
getracht zalf op de landschappelijke wonden aan te brengen
door in enkele gevallen (bijv. Foudgum) reeds eerder afgegra¬
ven terpdelen aan te vullen met aangevoerde modder. Hetzelf¬
de is gebeurd bij de kerk van Hantum (richting Ternaard).
Spahr van der Hoek die ook Brantgum heeft bestudeerd,
kwam tot de slotsom, dat de ringweg van Brantgum rond
60.000 vierkante meter terp omvat en dat een kleine halve
kilometer buiten de ringweg de terp nog ’uitvlakt’ over het
omringende land. De ringweg is als in de middeleeuwen het
'vertrekpunt' van agrarische wegen naar de Mieden, de Kol¬
ken en de Fellingen (akkerbouwcomplexen), terwijl er voet¬
paden over de terp naar de kerk lopen. Een en ander herin¬
nert aan de toestand zoals die is vastgelegd in de oud-Friese
wetten, met name het omstreeks 1200 ontstane Skelta-riocht
(Schoutenrecht). Alle reden dus om een wandeling door het
Route 4 55

dorpsgebied te maken, vooral in de zomer als de veldvruchten


nog niet geoogst zijn.

Jouswier
In 1964 wordt betreffende dit terpdorp vastgesteld, dat het
’t kleinste en dertiende dorp in Oostdongeradeel is, evenals
Wetsens alleen administratief een dorp, waarvan de ’buorren’
bestaat uit een kerkje (dat slechts een enkele keer ontsloten
wordt) met een paar huizen er omheen. In 1744 woonden er
in Jouswier 54 personen, in 1963 64 (tegen nog 89 in 1944!)
waarbij men er wel rekening mee moet houden, dat de mees-,
ten buiten de terp wonen. Tegenwoordig maakt de kerkeburen
de indruk nog slechts een laatste restant te zijn van een een¬
maal groter geheel, maar Eekhoff gaf ook niet meer dan vijf
huizen bij de kerk aan (1855). In het dorpsgebied lagen in het
verleden enkele verspreide boerderijen zoals Winiastate, Erns-
ma’s state en Sjucksmahuis, welke namen al in de 15de en
16de eeuw voorkomen; vooral op deze herenboerderijen zal
vóór de hervorming de kerk hebben gesteund, die in 1557
’nije gebouwet’ werd (waarschijnlijk: hersteld), maar later werd
Jouswier gecombineerd met Oostrum en Ee. Wier kan ook
een natuurlijke hoogte betekenen, maar Halbertsma heeft
Jouswier wel degelijk in zijn lijst van terpen opgenomen. Met
oog voor romantiek beschouwd, treft Jouswier landschappelijk
door de kleinschalige harmonie van terp en kerk en huis,
maar achter dit schilderachtige beeld verschuilt zich veel mo¬
derne problematiek, waarvan het dalende inwonertal al een
indruk geeft. De schoonheid is helaas aan het vervallen .. .

Metslawier-Mitselwier
De hoofdplaats van Oost-Dongeradeel, waar het gemeente¬
huis staat, geeft een omgekeerde ontwikkeling als van Jous¬
wier te zien: tegenover 218 inwoners in 1744 stonden 677 in
1963 en 824 in 1973 (daarentegen in 1969: 847). In oudere
bronnen wordt gesproken over de aanwezigheid van tal van
States, saten en ’fraaie heerenlandhuizen’, maar ons interes¬
seert thans vooral de Tsjerkebuorren: de dorpskern rondom
de op de top van de terp staande kerk, waarheen van de
rand van de bebouwing stervormige straatjes omhoog lopen.
In de jaren ’60 is een raadsbesluit genomen tot restauratie van
de aantrekkelijke 18de en 19de eeuwse pandjes, welk proces
Route 4 56

nog niet voltooid is, maar toch al heeft geleid tot een harmo¬
nisch en gaaf dorpsbeeld, terwijl elk ’museumelement’ gekeerd
kon worden doordat de gerestaureerde huizen met aan de
eisen van het moderne woongerief aangepaste interieurs vlot
nieuwe bewoners vonden, terwijl enkele gemeentelijke dien¬
sten er ook een prettig onderdak vonden. Doordat het straat-
meubilair, hekwerk e.d. aan de 18de eeuwse sfeer is aange¬
past en de nauwe straatjes toch al niet voor auto’s toeganke¬
lijk waren, is een voorbeeldig geheel bezig te ontstaan waar¬
van de eenvoudige 18de eeuwse kerk met omringend geboom¬
te het vanzelfsprekende middelpunt vormt.

Ee-le
is ook een terpdorp met een nog gave bebouwing wat de
oude kern betreft en ook hier is een restauratieplan in het
kader van een beschermd dorpsgezicht in uitvoering. De plat¬
tegrond doet aan de situatie in Metslawier denken: ook hier
staat de kerk centraal. De schrijver van het werk Op ’e sneup
troch Eastdongeradiel (1960-’61) kon nog constateren: het is
een echt terpdorp in ongeschonden staat. Er loopt een ring¬
weg omheen en vandaar af lopen straten en straatjes naar de
kerk die met het oudere kerkhof eromheen op de hoogste
plaats van de terp staat, midden in het dorp. Er is later wel
enig verlies geboekt, maar de laatste jaren ook duidelijk winst.

Kollum
Na zulke dorpen als Brantgum, Jouswier en Ee doet Kollum,
de hoofdplaats van de gemeente Kollumerland en Nieuw-
Kruisland, bepaald stedelijk aan, vooral als we de na-oorlogse
uitbreidingen aan de zuid- en de noordwestzijde in ogen¬
schouw nemen. In dit boekje gaat het evenwel meer over het
historische aspect en ook dat leert bij onderzoek, dat Kollum
in ieder geval in de 16de eeuw wat zijn kern betreft al tot
komvormig was gekomen. Notaris Andreae die zijn woon¬
plaats en gemeente in 1883 beschreef en die er op wijst, dat
de naam Colleheim in de giftbrieven van het klooster Fulda
(8ste eeuw) door de schrijvers eenparig voor de oude bena¬
ming van Kollum gehouden wordt, schetst het dorpsbeeld in
een enkele zin aldus: ’Het bevat eene regelmatig bebouwde
buurt met een hoofdstraat, die door een kanaaltje wordt door¬
sneden, terwijl men er buitendien nog eenige kleinere straten
aantreft.’
Route 4 57

De 19de eeuwse auteur heeft het echter mis als hij de oor¬
sprong van het oude Colleheim wil zoeken ’op een terp,
waarvan de overblijfselen nog duidelijk zijn waar te nemen en
op wier middelpunt ongeveer zich thans nog de kerk bevindt
(.. .) Die terp zal zich ongeveer hebben uitgestrekt van de
zoogenaamde Harddraversbaan oostwaarts tot nabij de dorps-
vaart en van omstreeks het einde der Tollingastraat noord¬
waarts tot voorbij de kerk.’ Zeker, het is waar dat dit gedeelte
van het dorp 'aanzienlijk hooger ligt’ en ’het terrein daar
overal eenigszins afloopt’. Andreae geeft als hoogten zelfs
3.90 m en 3.15 m boven zomerpeil en meent: ’Wij zullen dus
de terp op ongeveer vier meters hoogte mogen stellen,’ maar
de waarheid is, dat Kollum niet op een terp ligt, maar op een
natuurlijke hoogte, van ’zand tot klei’ volgens de Bodemkaart
van Nederland. Het Kollumer dorpsgebied was en is van
grote omvang. In de 15de eeuw werd dit onder invloed van
een verbond met de Groningers (1467) in verschillende z.g.
cluften verdeeld, waarbij de eigenlijke dorpskern in Torpma-
cluft en Kerkburencluft uiteen viel. Andreae dacht bij Torpma
weer aan terp, maar torp betekent gewoon dorp. Het is wel
duidelijk, dat toen de opbouw van het dorp, dat al in het
bezit van een grote kerk met toren was, aanleiding gaf tot
genoemde onderscheiding. In de 15de of 16de eeuw bestond
er behoefte aan een verbinding van het Bergumermeer door
Kollum naar de sluis de Kollumerzijl, die via het Dokkumer
Diep de verbinding gaf met de Lauwerszee. Een brug werd
gelegd op de plaats waar het vaarwater de straat of weg
doorsneed.
Andreae veronderstelt, dat tussen 1500 en 1550 de wat hij
noemt dorpsbuurt al ongeveer dezelfde uitgebreidheid moet
hebben gehad als in zijn tijd. Hij berekende, dat de huidige
Voorstraat nog niet een gesloten bebouwing vertoonde; aan
de westzijde van de brug over het Diep waren er bijna evenveel
huizen als plm. 1880, maar ten oosten daarvan aan de zuid¬
kant ongeveer 15 en aan de noordzijde 14 huizen, terwijl er
zich 6 woningen op de Ooster- en 4 op de Westerdiepswal be¬
vonden. Op de kaart van 1718 vertoont Kollum reeds het
beeld van een 'dubbele straat’ met langs het Diep (noordzijde)
eveneens ’stedelijke’ bebouwing. Kennelijk heeft de wording
van Kollum als dorp met het karakter van ’vlecke’ een paar
eeuwen geduurd, terwijl niet vergeten mag worden, dat het
Route 4 58

nogal eens door branden geteisterd is. Merkwaardig is het te


lezen, waarom het dorp niet tot een stad is uitgegroeid, hoewel
de aanduiding stad wel gebruikt werd (in 1548: binnen der
Stadt van Collum, later: Grietman van Colmerlandt en Col-
merstadt: overigens geen zinloze onderscheiding). Ubbo Em-
mius (1616) prees Kollum vanwege de fraaie huizen en stra¬
ten, maar noemde het dorp 'ongeschikt om het tot een stad te
maken, vermits de plaats te lang is, naar evenredigheid der
breedte’. Er zou geen beter signalement voor een streek- of
rijdorp gegeven kunnen worden!
De aantrekkelijke waterpartij met de Diepswallen zou onder¬
tussen bijna tot het verleden hebben behoord. Onder een
burgemeester die ook op andere wijze toonde geen oog te
hebben voor historisch dorpsschoon, nam de raad in de jaren
'50 een besluit tot demping, waarvan de uitvoering gelukkig
door de Provincie zo lang is vertraagd, dat onder invloed van
de gewijzigde inzichten tenslotte enkele jaren geleden een vol¬
ledige renovatie heeft plaatsgehad. De Voorstraat als geheel
bezit de allure van een karaktervolle winkelstraat.

V eenklooster-Feankleaster
Een grote tegenstelling met Kollum vertoont het dorp - eigen¬
lijk gebuurte onder Oudwoude - Veenklooster. Zoals de naam
aangeeft betreft het hier een nederzetting die zijn naam kreeg
van een klooster, dat officieel Mons Olivetus of Olijfberg
heette, maar in de wandeling vanwege de aanwezigheid van
veel hoogveen het Veenklooster werd genoemd. Bij de hervor¬
ming in 1580 raakten de gebouwen en de bezittingen in han¬
den van de Provincie, die het klooster wel spoedig zal hebben
laten slopen. Er voor in de plaats kwam in de 17de eeuw het
buitengoed Fogelsangh-state, in gewijzigde vorm nog bestaan¬
de. Geeft de kaart van 1718 ten westen van de state slechts
twee huizen aan, in 1847 trof Eekhoff er een dozijn woningen
aan, waarvan een tiental rondom de open en thans met bo¬
men beplante ruimte die de Brink wordt genoemd. Deze naam
kan van jonge datum zijn en mogelijk vergelijkenderwijs ont¬
leend aan de Drentse eikebrinken, maar het is wel opmerke¬
lijk, dat Andreae al bijna een eeuw geleden de naam kende.
Hij toch zegt van de state Starkenburg, dat het huis daarvan
'stond in de zoogenaamde Brink te Veenklooster.’ Hoe dit zij,
nadat na 1950 deze Brink met zijn geboomte dreigde te ver-
Route 4 59

worden tot een opslagplaats van brandstoffen en andere onge¬


rechtigheden, is door overheidsmaatregelen verder bederf
voorkomen, zodat de Brink met het aangrenzende Fogelsangh-
state nu weer een aantrekkelijk lommerrijk geheel vormt. Het
verdient wel vermelding, dat de aanduiding brink ook elders
in Friesland (buiten de Stellingwerven) wel voorkwam: Droge-
ham (geen eiken, maar olmen), Oranjewoud, Oudemirdum.

Twijzel-Twizel
Dit dorp langs de straatweg (thans Rijksweg) van Leeuwarden
naar Groningen is in het bezit van een reeks gave boerderijen
van het kop-romp-type, die wat de breedte van hun hiemen
(erven) en de daarbij aansluitende kavelstroken betreft vrij
zeker de situatie bij het ontstaan van dit duidelijke rij- of
streekdorp in de middeleeuwen hebben bewaard. Het betreft
dat deel van het dorp dat de Wedzebuorren wordt genoemd
naar de in noordelijke richting aftakkende zijweg of Dam-
wedde (wedze zou doorwaadbare plaats betekenen). Merk¬
waardigerwijze spreekt Schotanus in 1718 op zijn kaart van
Westerburen, maar dat moet op een vergissing berusten. Eek-
hoff (1844) schrijft duidelijk Wedzeburen, maar geeft in de
richting Opper-Kooten nog een Twijzeler-buren en meer oos¬
telijk bij de kerk de Kerkeburen aan. Het blijkt dus, dat de
dorpsbebouwing niet in één keer tot stand is gekomen en dat
de naam Twijzelerburen betrekking moet hebben op het oud¬
ste deel van de nederzetting. Later moet de bouw van een
kerk met de daaruit voortvloeiende bebouwing de naam Ker¬
keburen hebben doen ontstaan. Overigens dateert de zadeldak-
toren uit omstr. 1200, zodat de Tsjerkebuorren pas daarna
tot stand kan zijn gekomen. De oude naamvorm is Optwizel,
door naamkundigen uitgelegd als: op de tweesprong. Inder¬
daad beantwoordt het beloop van de wegen juist bij Twijze¬
ler-buren’ aan deze karakteristiek, al valt natuurlijk niet te
bewijzen, dat dit van het begin af zo geweest is. Optwizel leeft
thans als straatnaam voort.
Route 5 60
CENTRALE SLINGER’

RINSUMAGEEST

WANSWERD WOUTERSWOUDE

BIRDAARD

STIENSER |
TICHELWERK#L

EESTRUM
snakkerburen./->wiedum

ƒ LEEUWARDEN
HUIZUM* GARIJP,
- ^TEERNS ^ SUAMEER

SIEGERSWOLDE

Snakkerburen-Snakkerbuorren
Water trekt. Dat blijkt ook nog weer eens uit het ontstaan van
een bebouwing in de vorm van een kriel-streekdorp (oorspron¬
kelijk ’buren’) aan de oostzijde van de Dokkumer Ee ten zui¬
den van het terpdorp Lekkum en thans tot de gemeente
Leeuwarden behorend. In 1718 was ’Snakker Buyren’ er al en
in 1847 bestond het uit een flinke rij huizen in een bocht van
de Ee, die daar zonder twijfel een van oorsprong natuurlijk
water is. De naam is nimmer naar genoegen verklaard. Wel
zijn er meer dorpsdelen die Snakkerburen heten, zoals te
Oostermeer, (voorheen) in Drachten, onder Rottum-St. Johan-
nesga en elders. In 1975 nog heeft de gemeenteraad van
Leeuwarden Snakkerburen officieel de status van dorp ver¬
leend. Belangrijker is, dat de wens, ook van de bewoners van
de woonstreek, om deze karakteristiek uiterlijk te doen behou¬
den of te hergeven aanwezig is en de eerste resultaten al ge¬
boekt zijn. Op de foto links nog juist de Ee (Ie), rechts een
deel van de bebouwing.

Miedum
Ten oosten van Lekkum herinnert een eenzaam zadeldakto-
Route 5 61

rentje met een wat romantisch opgeknapt huis aan de vroegere


parochie Miedum, waartoe overigens nog wel enkele boer¬
derijen behoorden, maar dat toch nooit talrijk van inwoners
is geweest. De naam luidde in het oud-Fries Medum, wat de
derde naamval van mede (miede, hooiland) is. Ook nu nog
bestaat de omgeving van het kerntje vooral in oostelijke rich¬
ting uit hooiland. De kerk is in het begin van de 19de eeuw
gesloopt, maar Miedum is officieel een dorp gebleven, overi¬
gens het kleinste van Leeuwarden (ex-Leeuwarderadeel) met
in 1973 nog maar 28 inwoners tegen 74 in 1954. Halbertsma
rekent het tot de terpdorpen. In het dorpsgebied werd trou¬
wens in de jaren ’50 een overslibde nederzetting uit de terpen¬
tijd blootgelegd, die uiteraard door de bewoners, onder in¬
vloed van de oprukkende zee, verlaten werd. Miedum is nog
slechts een fossiel, maar als zodanig in het landschap toch
een duidelijke herinnering aan de aanwezigheid in het ver¬
leden van een kleine parochie.

Stienser tichelwerk-Stienzer tichelwurk


Schuin tegenover Wyns ligt aan de westzijde van de Ee een
groep eenvoudige huisjes waarvan hetzelfde gezegd kan wor¬
den als van Snakkerburen. Hier was het water niet de pri¬
maire factor van het ontstaan, maar een secundaire. De naam
wijst op de vroegere aanwezigheid van een tichelwerk: dat is
een steenbakkerij met de daarbij behorende arbeiderswonin¬
gen. Dergelijke gehuchten als kleine industriële vestigingen
kwamen ook elders in Friesland voor. Het Stienzer heette
ook wel het Wynser tichelwurk, maar het behoort onder
Stiens. Het is van oude datum, daar het al in 1718 voorkomt.
Steenbakkerijen behoren tot de vroege industrie in dat deel
van Friesland waar de kleibodem het geschikte materiaal le¬
verde. Tegenwoordig bestaat het ’streekje’ aan de Ee groten¬
deels uit tweede woningen. In 1873 was de bevolking nog zo
talrijk, dat er een school werd gebouwd! Op 15 augustus 1893
werd het tichelwerk geveild: dat zal wel het einde hebben
betekend. In 1888 was het nog aangeprezen met zijn ’vele
kleilanden’.

Birdaard-Burdaerd
We blijven nog maar even bij de Dokkumer Ee. Tot 1 januari
1974 heette de bebouwing links op de foto Birdaard, die aan
Route 5 62

de rechterzijde Wanswerd aan de Streek. Op genoemde datum


zijn beide streekdorpen (het linkse is een uitloper van het
terpdorp Birdaard) verenigd tot Birdaard, wat kon doordat
Wanswerd aan de Streek weliswaar bij Ferwerderadeel be¬
hoort, maar die gemeente het streekdorp aan de Ee de naam
Birdaard-Noord gaf. Overigens geeft de kaart van Eekhoff
uit 1853 ook bebouwing op Wanswerder grondgebied aan,
maar nog geen naam. Wel stond er al de hoge korenhout¬
zaagmolen, die stellig ook tot verdere bebouwing heeft bij¬
gedragen en die helaas in november 1972 door brand als ge¬
volg van blikseminslag werd verwoest. Er liggen sinds kort
twee bruggen over de Ee, die de laatste jaren steeds meer
pleziervaarders trekt. Elet dorpsgezicht heeft door het verlies
van de molen in noordelijke richting zeer geleden, maar is in
zuidelijke richting nog wel aantrekkelijk. Een gravure van
omstr. 1790 geeft daarvan ook al een bescheiden indruk.

Wanswerd-Wdnswerd
Terpdorp, waarvan het Veldgezicht’ bepaald wordt door de
stoere zadeldaktoren met kerk (15de, 13de eeuw), omgeven
door een kerkhofmuurtje en van het zuiden uit gezien vrij
van omringende bebouwing. De pastorie gaat schuil in een
’stinsachtige’ tuin met hoog geboomte. Voorzover er van een
’buorren’ sprake is, ligt die aan de noordzijde, op enige af¬
stand van de kerk. Blijkens de kaarten is de zuidzijde van de
terp nimmer bebouwd geweest. Wel prijkt daar de polder-
molen Victor uit 1867. Wie zich zover zuidelijk begeeft, dat
molen en dorp ’in een lijst’ worden geplaatst, kan van een van
de mooiste dorpsgezichten van het Friese noorden genieten.

Janum-Jannum
Dit kleine terpdorp (in 1974 54 inwoners, maar het dorps-
gebied is tamelijk groot) maakt deel uit van een enclave van
Dantumadeel in Ferwerderadeel: ten zuidoosten van Jislum
en Reitsum tot de Dokkumer Ee. Van Buijtenen ziet in deze
'merkwaardige uitstulping’ over de Ee de herinnering aan een
’exempte grangia’ (kloosterboerderij) van het belangrijkste Cis-
terciënser klooster Klaarkamp onder Rinsumageest, welk bezit
in 1580 bij de hervorming niet is teruggegeven aan Ferwerder¬
adeel, maar bij Dantumadeel is gebleven. Janum is een uit¬
gesproken terpdorp en Van Buijtenen zal niet hebben willen
Route 5 63

zeggen, dat Klaarkamp de stichter was. Tenslotte lagen hier


9 stemdragende boerderijen, maar wel bezat Klaarkamp er
175 pondemaat land en had het een aandeel in nog eens 112
p.m. Ook zal het de stichter zijn geweest van het kerkje (zie
Steensma: Langs de oude Friese kerken, blz. 35-36), dat na
restauratie in 1947 tot uithof (in dit geval kerkmuseum) van
het Fries Museum is opgericht en terecht veel bezocht wordt.
Juist in 1975-’76 is een succesvol begin gemaakt met de reno¬
vatie en restauratie van de huisjes die het overblijfsel zijn van
een kern welke blijkens de kaarten nooit van grote omvang is
geweest. In de 19de eeuw kende men nog de saten Keimpe-
wier, Lillewier en Blokma. In het dorpsgebied tekent zich in
de verkaveling een brede meander (rivierbocht) af, waarvan de
Janumer vaart een deel schijnt uit te maken. Van de kerke-
terp is een naar verhouding redelijk deel bewaard gebleven,
zodat Janum als terpdorp inderdaad ’gezien’ mag worden.

Wduterswoude-Wdlterswdld
We blijven in Dantumadeel, zij het, dat we de oorspronkelijke
dorpen Rinsumageest, Akkerwoude, Murmerwoude en Dantu-
mawoude — de laatste drie sinds 1971 samengevoegd onder de
naam Damwoude-Damwald — moeten passeren alvorens via de
Waltersloane in Wouterswoude aan te komen. We zijn hier
in de Dokkumer Wouden, waarbij het achtervoegsel woude-
wald niet betrekking heeft op opgaande bossen, maar op een
lagere begroeiing van elzenbroek en dergelijke, die niet kan
zijn aangetroffen op de diluviale rug die van oost naar west
dwars door de gemeente loopt en die zich via Driezum en
Oostwoude voortzet in Westergeest-Oudwoude (Kollumerland).
Hoewel de recente ruilverkaveling met name het traditionele
dorpsbeeld met omgeving heeft gewijzigd, valt nog steeds de
aanleg als rij- of streekdorp met parallelverkaveling haaks op
de hoofdweg te herkennen. De oudere bebouwing is nog altijd
vrij ruim en van het vroegere geboomte langs de weg en op
de erven is voldoende over om de tegenstelling tussen dorpen
als Janum en Wanswerd tot een sprekende te maken. In het
dorpsgebied worden de landerijen (kampen) over het algemeen
door boomwallen gescheiden, zij het, dat in het kader van de
agrarische schaalvergroting uitdunning heeft plaatsgevonden.
Hier en daar worden nog enkele typische ’Woudhuisjes’ aan¬
getroffen, maar hun aantal slinkt snel door verbouwing en
Route 5 64

sloop en laat zich al niet meer tot een totaal dorpsbeeld ver¬
enigen.

Oudkerk-Aldtsjerk
We zijn nog steeds in de Wouden, maar nu in de ’Trynwalden’
(Driewouden), ook wel de kerkdorpen genoemd met Oudkerk,
(Roodkerk), Oenkerk, Giekerk en Rijperkerk. We kozen Oud¬
kerk uit omdat het dorpsbeeld om meer dan één reden boei¬
ende aspecten biedt: aan de oostzijde het buiten de Klinze met
park van opgaand geboomte, in de ’buorren’ de kerk met
zadeldaktoren, aan de zuidzijde buiten de nieuwe ringweg
Dokkum-Leeuwarden het Oudkerkstermeer, aan de west¬
zijde een bekoorlijke achtkante poldermolen en bij de brug
over de Murk een opvallende, landelijke bebouwing van boer¬
derijen, een herberg en dorpshuisjes, die er blijkens de kaart
in 1847 ook al waren. Juist hoekjes als dit lopen in onze tijd
gevaar. Er is weinig monumentaals aan, maar alles is kwets¬
baar en één 'modernisering’ kan het hele beeld verstoren.

Eestrum-Jistrum
Hoewel dit dorpenboek niet zoals een VVV-gids als wegwijzer
fungeert, valt aan te raden van Oudkerk via Rijperkerk naar
Hardegarijp te rijden, daar de Zomerweg te kiezen en langs
Noordermeer weer de rijksweg Groningen-Leeuwarden te be¬
reiken, om weldra rechts af te slaan, richting Eestrum. Rijper¬
kerk is een genoeglijk Wouddorpje met bij het kerkje een
mooie boerderij. Hardegarijp is wat de bebouwing langs de
Rijksweg betreft door verlies van geboomte ontluisterd en
breidt zich nog steeds in zuidelijke richting als forensenplaats
stedelijk uit. En niemand zou op de gedachte komen, dat het
oorspronkelijke streekdorp zijn kern, tenminste kerk en kerk¬
hof bezat in de bocht van de Zomerweg. Noordermeer ten¬
slotte is nu een straatnaam, maar was eenmaal een overigens
al vroeg opgeheven parochie ten noordoosten van Bergum.
Op vrij korte afstand blijken dorpen dus sterk in beweging
te kunnen komen.
Eestrum is niet gekozen vanwege de aantrekkelijkheid van de
’buorren’, die buiten een enkele 18de eeuwse boerderij en de
13de eeuwse kerk niet zoveel te bieden heeft. Het vindt hier
vooral een plaats als opmerkelijk-noordelijk esdorp. Er is over
Eestrum veel te doen geweest. Het dorp vormde het studie-
Route 5 65

object van mr. D. J. Cuipers (1949), die het een ’klassiek


beeld van een Germaanse buurschap’ noemde: ’op drie kleine
velden - het enige bouwland in Eestrum: de Ees, de Geesten
en het Kortland — zien wij (oorspronkelijk!) enige weinige
op een rij liggende hornlegers (saten, boerderijen) met de
daarbij gebruikt wordende bouwlanden in verspreid eigendom.
Op de kaart ziet men deze hornlegers om de later gebouwde
kerk tussen de oude wegen. Het merkwaardige was: deze
bouwlanden vormden het enige privaat-grondbezit. Alle ove¬
rige grond er om heen, weiden, hooiland, heide en water was
gemeenschappelijk bezit’ (citaat naar Van Buijtenen). Tegen
het boek van Cuipers is al vroeg bezwaar aangetekend. De
laatste karakteristiek van Eestrum is die van K. Bouwer
(1970). Hij stelt uiteraard de aanwezigheid van een es vast,
maar constateert ook, dat de boerenhuizen op enige afstand
ervan liggen (lagen). Op grond daarvan noemt hij het een
'rijvormig esdorp’, te vergelijken met Oosterwolde en Oud-
Appelscha (de Boerestreek); op enige afstand van de bewo-
ningsrij (de ’buorren’) liggen de bouwlanden op de uit enige
complexen bestaande es. In de 18de eeuw lagen buiten de
kern nog een aantal hoeven op de Ees, het Kortland en de
Geesten. Een brink ontbrak. Veel verder dan ’een dorp met
enkele kenmerken van de doorgaande (parallel))verkaveling
en met esachtige aspecten’ komt Bouwer niet. Van de boerde¬
rijen in de ’buorren’ is niet veel meer over, langs de les zijn er
nog wel. Bezienswaardig blijft de hooggelegen ’es’ als agra¬
risch complex. Overigens zijn er geen aanwijzingen voor een
ontstaan al in de vroege middeleeuwen. De oudste vondsten
dateren uit de 12de eeuw.

Oostermeer-Eastermar
Hier hebben we weer een voorbeeld van een zich verplaatsend
dorp. Het oorspronkelijke Oostermeer (waarvan de eenzame
toren het centrum is) ligt op het Heechsan (een natuurlijke
hoogte), maar, zoals Veltman terecht noteerde: het boeren¬
dorp van vroeger werd verplaatst en in een veenkolonie her¬
schapen. Verscheidene landarbeiders verlieten het Hoogzand
en vestigden zich in de nieuwe ’buren’ bij de Hornst (Harste).
Bij de verveningen in het gebied waar nu de plas de Leijen
ligt, ontstond weldra de Lytse Buorren, maar deze verdween
weer toen de vervening afgelopen was. Het gebuurte bij de
Route 5 66

Hornst, de Wal, tegenwoordig ’it Waltsje’, nam echter snel in


grootte en welvaart toe en zo was omstreeks 1750 het zwaar¬
tepunt geleidelijk naar het zuiden verplaatst. Opmerkelijk is,
dat in het veenkoloniale stuk Oostermeer aan het einde van
de haven een dorpsplein ontstond, het ’Heechchiem’ genoemd.
Veltman schreef in 1924: ’Met de haven vormt het Waltsje
thans een der meest schilderachtige gedeelten van Ooster¬
meer’, wat voor de totaliteit nog steeds opgaat, als we wel in
het oog houden dat beider niveau in onze tijd duidelijk is
gedaald, vergeleken bij een halve eeuw geleden.

ex-Sigerswolde-Sigerswdld
Wie komende uit de richting Drachten langs de nieuwe pro¬
vinciale weg het viaduct Waldpoarte (Woudpoort) nadert, zal
niet zo gauw opmerken dat hij of zij voortsnelt door een
voormalig dorp. Weliswaar staan links en rechts van de weg
in het groen enkele verspreide boerderijen, maar hun onder¬
linge samenhang is zoek en bovendien geeft de kaart hier
geen dorp aan. Het naambordje vermeldt ’Kleasterbuorren’
(Kloosterburen), een 'straatnaam’ onder Garijp. Wie de neder¬
zetting (een gehucht nu) wil bezoeken, kan dat doen van Ga¬
rijp uit (tunnel onder de autoweg) of langs een nieuwe ruil-
verkavelingsweg die bij de Waldpoarte begint. Sigerswolde-
Sigerswalde was in 1447 nog een zelfstandig dorp, dat samen
met enkele dorpen in de omgeving met de stad Groningen
een verbond sloot. Een pastoor bediende toen zowel Garijp
als ’Sygherswolde’. Maar 35 jaar later lag het dorp door on¬
bekende oorzaak verlaten, zoals Worp Tyarda in zijn kroniek
weet te melden. Hij vertelt van vijf witte zusters die in 1482
het door oorlogsgeweld geteisterde Hoorn hadden verlaten en
gekomen waren in Oostergo, ’in een dorp, van oldes genoemt
Sygerswoldt, ende was nu desolaet, ende vergangen, dat daar
gheen ofte weinich huysen stonden.’ De kerk was een puin¬
hoop: het dak ’lach nedergefallen in die kerkcke.’ De vijf
nonnen bouwden een afdak tegen de kerkruïne, waaruit later
met hulp van anderen een kloostertje verrees. Het heette
officieel Sinaï, maar stond volgens Worp bekend als Sygers¬
woldt. Bestudering van de kaarten leert, dat Sigerswolde in de
middeleeuwen een klein agrarisch rij- of streekdorp met de
gebruikelijke parallelverkaveling is geweest. In 1511 wordt het
nog genoemd in het Register van den Aanbreng, maar in
Route 5 67

1543 al niet meer. De kloostergebouwen liepen in 1547 ern¬


stige schade op bij een grote brand, maar verdwenen pas voor¬
goed van de kaart, toen Gedeputeerde Staten op 6 november
1581 besloten het met enkele andere kloosters in brand te
steken, opdat de Spanjaarden er geen ’roofnest’ van zouden
maken. Mèt het klooster verdween elke zelfstandigheid: het
voormalige dorp maakte voortaan deel uit van Garijp, al bleef
de naam tot in onze tijd bekend. Trouwens Eekhoff vermeldt
reeds in 1847 alleen ’Voorm. Klooster Sigerswolde’. Dat het
hier een verdwenen parochie betreft die kennelijk slechts en¬
kele eeuwen bestaan heeft, is vrijwel niet bekend.

T eerns-T earns
Er zijn weinig sprekender voorbeelden van een dorp dat let¬
terlijk is platgereden dan het terpdorp Teems, tussen Goutum
en Hempens. De kerk blijkt in 1580 aan Sint Catharina te zijn
gewijd, in 1718 geeft Schotanus inderdaad nog een kerk met
toren, maar Stellingwerf beeldt ze in 1722 al niet meer af.
Eekhoff (1847) toont een klokkestoel en dat die niet op fan¬
tasie berustte, blijkt uit de afbraak ervan in 1872. De terp
was in 1885 in afgraving en is geheel verdwenen. Teems lag
aan de weg van Huizum naar Hempens en wat ervan over is
— enkele huizen, een paar boerderijen — bestaat nog als offi¬
cieel dorp in de gemeente Leeuwarden. Het telde in 1973 50
inwoners. Uiterlijk is Teems echter weggevaagd doordat de
nieuwe provinciale weg Leeuwarden-Drachten dwars door het
dorpsgebied is aangelegd, ook de weg Goutum-Hempens
doorsnijdt en verder elke gedachte aan het voormalig bestaan
van een terpdorp en een parochie in de kiem smoort. Overi¬
gens gaat zo’n aftakeling geleidelijk. Jacob Hepkema schreef
zo tegen 1900, toen hij het over Hempens had, dat in de
nabijheid ’Teerns’ ligt, een buurt met dorpsrechten (waaruit
bestonden die dan wel? v.d. M.), vroeger met een kerk en de
state Ubbinga, aan wier bezitters de stichting van het bede¬
huis was te danken. De geleerde Johannes Terentius, die in
1651 op 22-jarige leeftijd professor werd in de Hebreeuwse
taal te Franeker, ontleende zijn naam aan dit 'gewezen’ buurt¬
je, dat in 1811 30 iriwoners telde. Als we het wel hebben, is
zelfs de dodenakker voor ’n paar jaar verdwenen met de
afgraving der terpen’. Inderdaad: er lag nog lang een soort
dijkje en daar peuterden wij, als Huizumer schooljongens, wel
Route 5 68

eens een ’bonkje’ uit. . .

Huizum-Huzum
Deze slinger door centraal Friesland eindigt in mineur. Na het
afzakken van Teems — en op enige afstand zijn we het zich
veel te sterk uitbreidende Goutum gepasseerd, waar de kleine
oude terpkern in modieuze nieuwbouw wordt gewikkeld —
komen we (tenminste kunnen we een kijkje nemen) in Hui-
zum. Dit terpdorp, op korte afstand van Leeuwarden gelegen,
heeft al vroeg - en daar begon het eigenlijk mee - een bij
Leeuwarden aansluitende bebouwing gekregen in de vorm
van de Schrans, een soort voorstad waarvan ik in 1950 kon
schrijven, dat hij toen 300 jaar oud was. Een merkwaardige
blik op het ontstaan vormt een mededeling van omstreeks
1800, dat de Schrans meestal bewoond wordt ’door zilver¬
smeden en slagters, om de onkosten van de Stadsgilden te ont¬
gaan’ en verder door winkeliers. Later kwamen daar nog ren¬
teniers bij (’het boerekerkhof’) en na omstreeks 1910 ontstond
er een voortgaande bebouwing, die zelfs tussen ’het oude dorp’
en de straatweg Leeuwarden-Zwolle een stuk ’stad’ deed ver¬
rijzen.
Het was duidelijk: Huizum kreeg de overloop van Leeuwar¬
den te verwerken. In de bezettingsjaren kreeg Leeuwarden op
eenmaal meer lucht doordat geheel zuidelijk Leeuwarderadeel
(plus nog een deel aan de noordzijde) bij de Friese hoofdstad
werd gevoegd. Deze kreeg aldus de vrije hand, maar dat ’het
oude dorp’ met weinig egards werd behandeld, valt te zien
aan de dichtgespijkerde of ruïneuze panden en de grote gaten
in de oude bebouwing. In 1957 werd Huizum op grond van
artikel 140 van de Gemeentewet als wijk (’Dorp’) met de
grotere wijk 'Leeuwarden’ verenigd. Eerst in 1976 heeft Hui¬
zum zijn naam herkregen en nu schijnt er ook een nieuwe
visie te zijn op de toekomst van de overigens bar mishandelde
dorpskern aan de Wirdumervaart, met ophaalbrug, huize
Vaartzicht en het aardige straatje naar de kerk. Een begin is
het verbieden van het autoverkeer door de smalle dorpsstraat.
Het oude dorp - eenmaal door een fraaie laan al in 1765 met
de Schrans verbonden - kan niet terugkeren, maar het moet
mogelijk zijn tot renovatie, restauratie en harmonische nieuw¬
bouw te komen. Er zijn nog steeds Huizumers, die ’het oude
dorp’ niet zien als een toevallig deel van het Leeuwarder
Route 5
69

grondgebied, maar als een historische dorpskern die door de


loop der geschiedenis weliswaar is geïncorporeerd, doch daar¬
mee nog niet, op de kerk na, van de aardbodem hoeft te ver¬
dwijnen, hoever de omringende ook naar het uiterlijk stede¬
lijke bebouwing ook al is opgerukt.
Route 6 70

VAN LEEUWARDEN TOT LANGWEER

Wirdum-Wurdum
Wie dit terpdorp (voorheen het eerste van de grietenij Leeu-
warderadeel, sinds W.O. II behorend tot de gemeente Leeu¬
warden) van het westen uit nadert door bij de handwijzer de
rijksweg Leeuwarden-Zwolle af te slaan en de lintbebouwing
van de dorpskern naar het voormalige spoorstation is gepas¬
seerd, meent een voorbeeld voor zich te hebben van een dorp
waarvan de vaart gedempt is. De hoofdstraat, die van de brug
over de vaart naar de kerk loopt en die Greate Buorren (Grote
Buren dus) heet, is namelijk van abnormale breedte en zou
best plaats hebben kunnen bieden aan een vaarwater of ruime
opvaart. De huizen staan in twee rijen tegenover elkaar en
visueel zijn kerk en toren (vroeger stonden er twee torens
bij de kerk) wel bijzonder gelukkig geplaatst: de straat loopt
er recht naar toe en splitst zich dan zodanig dat om het kerk-
Route 6 71

hof een ringweg ontstaat, die zich voorbij dit centrum weer
verenigt tot de weg naar het naburige Swichum. Hoog ge¬
boomte omringt de kerk, waar de bebouwing open is, in
tegenstelling met het ’streek’-principe dat de Greate Buorren
kenmerkt.
Als iets groot heet moet er ook iets zijn dat klein wordt ge¬
noemd. Dat is in dit geval de parallel met de Greate Buorren
lopende Lytse Buorren (Kleine Buren), aan de noordkant van
het dorp. Waarschijnlijk is de brede dubbele hoofdstraat er
eerst geweest en werd deze pas groot genoemd, toen er een
tweede bebouwingsstrook ontstond, die aanvankelijk klein was.
In 1718 was er nog maar één ’buorren’, maar Eekhoff (1847)
geeft al een situatie die met de huidige overeenkomt. Alleen:
er loopt uit de vaart een kort smal opvaart je (niet meer dan
een sloot) een eindje de Greate Buorren in. Dat is dus wèl ge¬
dempt. Of de vaart (Werpster- en Tjaardervaart geheten) de
bebouwing van de kerkterp naar zich toe getrokken heeft, is
niet duidelijk. Daarvoor had deze agrarische vaart toch te
weinig betekenis. Hoe dit zij: Wirdum bezit nog een karakte¬
ristiek dorpsbeeld, waarvan men in de kern niet zou vermoe¬
den, dat het dorp sinds de jaren ’50 een vrij grote uitbreiding
aan de zuidoostzijde (richting Swichum) heeft gekregen.

Weidum
De aan de andere zijde van de voormalige Middelzee gelegen
voormalige hoofdplaats van Baarderadeel (tot 1907) vertoont,
als men de nieuwbouw achter zich heeft gelaten, een beeld
dat zich met Wirdum laat vergelijken. Ook hier bestaat de
oude kern uit een dubbele streekbebouwing met aan het ein¬
de de belangrijke, pas gerestaureerde kerk en toren. Maar
niet alleen is de afstand tussen beide ’streekjes’ aanmerkelijk
groter, de ruimte is ook niet bestraat. Het is een rechthoekig
stuk weiland dat als oefenveld van de Weidumer kaatsers
fungeert. In 1718 bestond deze situatie nog niet, maar in
1844 al wel. Ook hier spreekt uit de naamgeving een stuk
dorpsontwikkeling, waardoor tevens nog eens wordt aange¬
toond hoe belangrijk het behoud van de locale namen kan
zijn. De zuidzijde heet namelijk Lytse en de noordkant Greate
Buorren, waaruit weer valt af te leiden, dat de noordelijke
bebouwingsstrook de eerste was en die aan de zuidkant van
het ’keatslan’ een latere ontwikkeling. Dat klopt ook met de
Route 6 72

kaart van Eekhoff, waarop inderdaad de noordelijke ’streek’


langer is dan de tegenoverliggende. Er mag wel worden aan¬
genomen, dat het kaatsveld een deel is van de afgegraven
kerk - of dorpsterp. Er zijn dorpen waar men zo diep heeft
afgegraven, dat er een ijsbaan overbleef, maar de toestand in
Weidum is op deze manier heel wat aantrekkelijker, vooral
ook omdat het kaatsen bij oefening en wedstrijd het dorps¬
beeld niet weinig verlevendigt. De bebouwing heeft een rustig
karakter met een dorpse schaal in de goede zin. Opmerking
verdient, dat Weidum een van de weinige Friese dorpen is
met een particuliere begraafplaats, in dit geval van de aan¬
zienlijke familie Buma, aan de noordzijde van de kerk, die
met zijn geboomte ook in landschappelijk opzicht iets van de
vroegere sfeer bewaart toen het dorp door tal van voorname
huizen en States omringd werd.

Jorwerd-Jorwert (ook wel: Joarwert)


Een terpdorp dat de betekenis laat zien van de factor groen in
een kleine eenheid. Niet alleen het hoge kerkhof is omgeven
door dicht geboomte, ook de aansluitende pastorietuin vormt
een deel van de 'groene zijde’ van de ’buorren’, die hier helaas
die naam niet draagt, maar naar een vorige aanzienlijke be¬
woner is genoemd. Deze hoofdstraat bestaat wat de oostzijde
betreft uit een strook rustige, onopvallende bebouwing die
hier en daar wat het uiterlijk betreft de gunstige invloed heeft
ondergaan van maatregelen door forensen-bewoners getroffen.
Achter deze bebouwing ligt de door openluchttoneeluitvoerin¬
gen bekend geworden ’notaristuin’, waarvan het hoge ge¬
boomte ook al meespeelt in het totale dorpsaanzicht. De be¬
staande situatie in het centrum (ook in Jorwerd is van een wei¬
nig inspirerende uitbreiding sprake, zij het dat deze door de
ligging aan de rand niet opvalt) was in beginsel al in 1844
aanwezig. Van het zuidwesten uit heeft het dorpsgezicht ge¬
leden door het afbreken van de ijzeren ophaalbrug (die houdt
nu in het Buitenmuseum in Enkhuizen de eer van Jorwerd
hoog!), maar er is een toezegging inzake een nieuwe brug over
de Jorwerder vaart, waaraan door het bochtig karakter een
natuurlijke oorsprong niet ontzegd kan worden. Met de her¬
bouwde zadeldaktoren als verticaal element keert dan de vi¬
suele aantrekkelijkheid van dit minder bekende dorpsonder-
deel terug.
Route 6 73

Mant gum
Het zich de laatste jaren door forensisme in noordwestelijke
richting uitbreidende terpdorp herinnert in de kern aan de
situatie in Weidum. Ook hier bepaalt een open ruimte (ken¬
nelijk een afgegraven terpsegment) met bebouwing er omheen
de (prettige) aanblik. Deze plaats heet de Frijbuorren (Vrij-
buren), waarbij de gedachten onwillekeurig uitgaan naar een
verwante straat te Ferwerd, zonder dat er vaststaat wat de
naam betekent. Aan de Frijbuorren staan enkele huizen die
als type kenmerkend zijn voor het dorp, dat thans het be¬
stuurlijk centrum is van Baarderadeel, maar waar al in de
vorige eeuw menige boer uit de omgeving zijn laatste levens¬
jaren doorbracht. Mantgum telt daardoor nogal wat rente-
niershuizen uit het laatst van de 19de eeuw, die langs de
hoofdweg (naar gemeentehuis en halte NS) staan op ruime
erven en omgeven door tuinen en geboomte. De Frijbuorren
kent er ook enkele, waaronder één (rechts op de foto) uit
omstreeks 1925 en een voorbeeld van het streven van de uit
Mantgum afkomstige architect Doeke Meintema om een ren-
teniershuis te bouwen waarbij een zekere aansluiting bij een
als Friese geziene traditie werd verkregen. Opmerking ver¬
dient, dat in de nabijheid van het ’deftige’ Mantgum (sociaal
bepaald door de aanwezigheid van een tennisbaan en een so¬
ciëteit) de eenzame toren staat van de voormalige parochie
Skillaerd, die nu zelfs ook niet meer als dorp bestaat: een
vroeg voorbeeld van schaalvergroting avant la lettre (en niet
het enige in deze Greidhoek).

Bozum-Boazum
Dit terpdorp, waar de terp deels in een vijver werd veran¬
derd . . ., biedt praktisch van alle hemelstreken uit gezien een
gaaf dorpsgezicht met mooie boerderijen, stijlvolle burgerhui¬
zen, geboomte en water rondom de kerk met zadeldaktoren
(12de eeuw). Enkele tientallen jaren geleden werkte ook de
bebouwing van de straatjes en het pleintje in het dorp de
aantrekkelijkheid in de hand, maar sedert de aantasting in de
jaren ’60 moest de omgeving van de kerk (juist van de kerk!)
terecht als afschrikwekkend voorbeeld worden genoteerd in
het rapport Om het gezicht van Friesland. Gelukkig geeft een
nu voltooide restauratie van enkele oude pandjes elders
in de wirwar van straatjes en steegjes hoop op een in dit
Route 6 74

opzicht betere toekomst voor tenminste een deel van het dorp,
dat ook aan de doorgaande weg enkele voorbeeldige panden
toont.
Overigens ondervindt ook Bozum, ondanks een hecht dorps¬
leven dat zich afspeelt in en om de in 1875 gebouwde her¬
berg ’lt wapen fan Boazum’, de duidelijke gevolgen van de
grote veranderingen in het boerenbedrijf. In 1974 woonden
er 444 mensen, in 1840 (met de omliggende gehuchten) nog
540.

Rien-Itens
Wat voor Bozum is geconstateerd gaat ook op voor het dub-
beldorp Rien-Itens. Itens is een toch nog wel typisch terpdorp-
je, dat zich op enige afstand als het ware voortzet in het
kleine waterstreekdorp Rien. Men zou, de achteruitgang in
aantal bewoners van Rien in aanmerking genomen, niet ver¬
wachten, dat de gemeenteraad van Hennaarderadeel het in
1955 nog van buurtschap onder Lutkewierum tot zelfstandig
dorp promoveerde. In ieder geval heeft dit de daling van het
inwoneraantal niet kunnen keren. Rien is duidelijk bij de brug
over de vaart van Sneek naar Franeker als een nederzetting
ontstaan met de meeste bebouwing aan de kant van Itens.
Aan de overzijde staat een z.g. ijsherberg. ’Reen’ komt al voor
in 1718, maar de bescheiden bebouwing zal toen nog niet,
zoals sinds kort, ’Buorren’ hebben geheten. De ligging aan
weg en water, de redelijk goed bewaarde behuizingen hebben
in Rien ook het verschijnsel van de tweede woning geïntro¬
duceerd, zonder dat dit storende vormen heeft aangenomen.
Overigens heeft de vaart praktisch geen functie meer. Toch
vormt het aardige ’streekje’ met loswal een herinnering aan
de tijd, waarin een scheepvaartverbinding tot dorpsvorming
kon leiden.

Sijbrandaburen-Sibrandabuorren
De nieuwe wegen maken het mogelijk van Bozum over de ver¬
keersweg Sneek-Leeuwarden de streek van de ’Legeaën’ (de
laaggelegen dorpen) binnen te rijden, waar de ruilverkaveling
de Sneeker Oudvaart landschap en dorpsbeeld nogal drastisch
heeft gewijzigd. Terzool is wel een heel triest voorbeeld van
gevoelloze 'modernisering’. In Sijbrandaburen bleek het moge¬
lijk iets meer te behouden, zodat dit dorp in dit boek genoemd
Route 6
75

verdient te worden. Nog steeds speelt het water er een onmis¬


bare rol, meer in esthetische zin wellicht dan vanuit praktische
overwegingen, ook al spreekt de plaatselijke watersport zeker
een woordje mee. Ophaalbruggen waren, zolang in het Water¬
land veel agrarisch vervoer per schip ging, een bekend ele¬
ment in het dorp.
Inmiddels zijn ze bij tientallen gesneuveld door vervanging met
vaste bruggen of als gevolg van vaartdemping. En nu zien
we weer hoe belangrijk zo’n brug in de dorpsstraat of -weg is,
vooral als hij, zoals hier, een restauratiebeurt kreeg. Over het
algemeen bestaan de dorpen in Rauwerdhem uit een rij boer¬
derijen, op enige afstand van de weg, met bij kerk of brug
een kleine, losse ’buorren’. Als geheel betreft het een gebied
dat, getuige ook de dorpsnamen en de verkaveling na de
terpentijd in cultuur is gebracht. De genoemde ruilverkaveling
heeft ook een ’interne’ verbinding met Irnsum tot stand ge¬
bracht, vanwaar de tocht via Terhorne en ook al over nieuwe
wegen leidt naar

Goingarijp-Goaijingeryp
Tot voor weinige jaren was dit een klein stil dorpje; een wijd-
mazig agrarisch streekdorpje op enige afstand van het naar
het dorp genoemde piassencomplex de Poelen, die weer in
verbinding staan met het ruime Sneekermeer. De kern bij de
kerk was naar omvang bijna te verwaarlozen. In 1957 telde
het dorp 161 inwoners. Anno 1976 wordt het terecht als
’watersportcentrum’ geannonceerd, maar toch bleek het in¬
woneraantal in 1974 tot 108 gedaald. De verklaring ligt in de
aanleg van campings en zomerhuiscomplexen en de overgang
van permanent bewoonde huizen naar tweede woningen, die
het oorspronkelijke aanzien alsook het wezen van deze tot
voor kort afgelegen nederzetting volledig hebben veranderd.
Van wat de oorspronkelijke bevolking noemt ’de rieten daken’
is maar één huis permanent bewoond. Deze luxe recreatieve
bewoning in en bij het dorp is geen uitzondering in het Friese
Waterland. Als zodanig maken we hier kennis met een vorm
van nieuwbouw, die afgezien van de sociale facetten tot voor
kort een volledig onbekend element in het beeld van dorpen
en landschappen vormde. De watersport mag dan in Fries¬
land van oude datum zijn, pas de laatste tien, vijftien jaar
heeft hij geleid tot nederzettingen als deze, die wel in een
Route 6 76

dorp staan, maar er geen wezenlijk deel van uitmaken, hoe


'landelijk’ de architectuur soms ook kan zijn bedoeld.

W est er meer- W estermar


De toren (volgens de herziene Monumentenlijst uit de 16de
eeuw) en het kerkhof is alles wat er is overgebleven van het
dorp, tevens parochie, Westermeer. Het wordt al in het heili¬
genleven van Dodo in het eerste kwart van de 13de eeuw
vermeld. Westermeer behoorde met vier andere parochies tot
Haskervyfga, maar schijnt althans wat het oude centrum be¬
treft al vroeg verplaatst te zijn. Zowel de kaart van Schotanus
als die van Eekhoff geven, noordelijk, in de Westermeerder
Uitgangen, het ’oud kerkhof van Westermeer’ aan, dat zeker
niet toevallig in dezelfde kavel ligt als het huidige. Het lot van
Westermeer is als dat van Kortezwaag: de dochter groeide
de moeder boven het hoofd. In een oud-Fries stuk uit 1466
wordt gesproken over een markt ’opter Heuwera’ (op de
Joure), welke plaats (waar ook een molen stond) in het westen
van Westermeer lag. Van Buijtenen beschouwt de aanwezig¬
heid van een molen bij deze markt als een aanwijzing, dat
’de gekozen marktplaats Joure in 1466, ondanks het feit, dat
het geen parochie of kerspel was en over geen kapel ver¬
moedelijk zelfs kon beschikken, toch reeds op dat moment
een bewoningskern vormde.’

Joure-De Jouwer
Het is gebleken, dat in deze kern groeikracht school, want op
het grondgebied van Westermeer ontwikkelde zich een ’vlecke’
waarvan de huidige Midstraat-Midstrjitte al vroeg als 'aan¬
zienlijk deel’ gold. De gehele plaats was in de 17de eeuw al
in vier kwartieren verdeeld, terwijl de hoofdstraat bestond uit
een dubbel rijdorp van 900 treden lengte, waaraan 330 hui¬
zen stonden met tuinen er achter van 130 tot 140 voet lengte.
In 1786 (Tegenwoordige Staat) stonden er verder nog 51
huizen op andere plaatsen. In 1615 werd de Midstraat gepla¬
veid, in 1628 verrees de toren en in 1644 kwam de hervorm¬
de kerk gereed. Hoewel geen ex-parochie komt Joure toch in
1640 voor in het stemregister, in de plaats van Westermeer.
Maar zelf had de ’vlecke’ ondanks zijn sprekend dorpswapen:
Schoof haver geen stemdragende saten; die behoorden tot het
oude Westermeer. De aansluiting tussen de ’vlecke’ in het
Route 6 77

westen en de oude parochie in het oosten schijnt van het


nieuwe Joure te zijn uitgegaan: niet Westermeer groeide, maar
Joure breidde zich uit, totdat beide kernen één werden, al
onderscheidt de ’vlecke’ — die na 1945 aan alle kanten sterk
is uitgebreid - zich wat de gesloten bebouwing van de Mid-
straat betreft nog steeds van het opener gebleven Westermeer.
Overigens is de oude parochienaam alleen bewaard gebleven
in de aanduiding voor een van de vier Jouster uitbreidings¬
plannen en in die voor de stichting waaraan het kerkhof toe¬
behoort. Als straatnaam is er alleen de ’Westermeerder veld¬
weg’ (een afgeleide nieuwvorming). Mede door een rijzig
bouwelement als de (gerestaureerde) toren en enkele meer of
minder gave gevels draagt de Midstraat een eigen karakter.
Hierbij moet ook de ’uitmonding’ in het park van Herema
State (gemeentehuis) worden genoemd, dat visueel een fraaie
afsluiting vormt.

Langweer-Langwar
De laatste jaren is dit dorp aan de Wielen bekend geworden als
een oord van intensieve watersport, waterrecreatie, Erholung
(het Engelse equivalent hoeft hier niet vermeld te worden)
in een waarlijk verbluffende omvang. Over dit nieuwe Lang¬
weer zullen wij het niet hebben. Wie er naar toe wil gaan (de
Woudfennen) vindt voldoende wegwijzers. Het gevaar bestond,
dat het oude Langweer (hoofdplaats van de gemeente Donia-
werstal) met het daar vrijwel aan vast gegroeide dorp Boorn-
zwaag (gekenmerkt door de hoge bovenkruier aan de oever)
zijn karakter zou verliezen ondanks de gerestaureerde kerk-
en-toren en het in de late jaren ’30 als gemeentehuis nage¬
bouwde Osinga-state. Maar Langweer heeft gelukkig zijn
dorpskern bewaard en daarvan maakt de Buorren - een
vriendelijk straatje met een ’smüke’ beplanting - wel het
hoofdbestanddeel uit. Ingeklemd tussen recreatieve bebouwing
aan de Wielen en de het genoemde uitgestrekte complex van
massarecreatieve aard, als het dorp is, gaan de laatste tijd
stemmen op om aan de uitbreiding op dit terrein een halt toe
te roepen. Bijzondere monumenten in de huizenrij zoekt men
tevergeefs, maar het geheel van bebouwing en geboomte geeft
dit dorp dat een zwaan als dorpswapen kent, een eigen karak¬
ter, dat bijvoorbeeld op een zonnige oktoberdag of vroeg in
het voorjaar duidelijk maakt waarom wijlen de dorpsdichter
Route 6 78

Auke Grondsma er niet op uitgekeken en uitgerijmd raakte.


Langs Joure voert de route naar

Heerenveen-’t Hearrenfean, dat al beschreven is in het kader


van de Zuidoosthoek-tocht. Hoezeer het water in deze voor¬
malige veenkolonie een belangrijk visueel element vormt,
wilden wij met een foto van de Engelenvaart nog eens laten
zien. Dit kanaal, dat in de jaren 1840-1841 naar de Tjonger
werd gegraven door jonkheer Daniël Engelen, die daarmee
een persoonlijk belang beoogde te dienen, maar wiens erfge¬
namen het in het jaar 1930 aan de Provincie moesten over¬
dragen, kreeg niet alleen tussen de Heeresloot en de spoorlijn
al vroeg een bebouwing, maar de laatste jaren ook ten westen
daarvan in de grote uitbreiding van Heerenveen die de
Greiden is genoemd. Van waterweg in het belang van de turf¬
vaart heeft deze vaart thans een nieuwe taak gekregen als
waterpartij en hart-ader in een jonge woonwijk die helaas
door een aantal torenflats niet van horizonvervuiling kan wor¬
den vrijgepleit.

ldaard-ldaerd
Afgezien van een strookje lintbebouwing in de richting van
de rijksweg, biedt de middeleeuwse hoofdplaats van Idaarder-
adeel (al lang vervangen door Grouw) een gaaf dorpsbeeld,
van welke kant men Idaard ook nadert of passeert (als regel
zal dat langs rijksweg 32 zijn). Het kerkje met zadeldaktoren
op een kleine hoogte demonstreert, dat Edawerd (de werd-
naam wijst daar ook al op) als terpdorp is ontstaan. De terp,
ten westen van de kern, bestond nog in 1844, maar kan niet
erg hoog zijn geweest. Ernstiger was het verlies van de aan
de noordzijde gelegen Friesma-state met grachten en park in
1882. Overigens is in de afgelopen eeuw het karakter van
wat de Buorren wordt genoemd (van een gesloten bebouwing
is nauwelijks sprake) amper veranderd. Het wordt bepaald
door in hoog geboomte liggende boerderijen en enkele huizen,
terwijl het water van vaarten en sloten het rustieke beeld nog
harmonischer maakt. Van de na W.O. II aangelegde verbin¬
ding met Grouw wordt gelukkig niet veel gebruik gemaakt,
zodat de rust ter plaatse sterk contrasteert met het gerucht
van het snelverkeer dat op vrij korte afstand aan de west¬
zijde Idaard passeert. Wie de rit naar Leeuwarden wil vol-
Route 6 79

tooien, kan via Tjaard-Tsjaerd zijn weg over Wirdum nemen,


dat deze route opende, maar kan in Idaard ook rechtsaf slaan
en dan langs het kleine Eagum (met alleenstaande zadeldak-
toren) door de Wargastermeerpolder en daarna via Warga een
afstekertje maken naar

Warstiens, dat in 1973 nog maar 29 inwoners telde tegen in


1954 nog 65. Dat waren er een tiental meer dan toen Jacob
Hepkema in de jaren ’80 het dorpje bezocht. Maar eigenlijk
gaat zijn signalement nog steeds op: ’Een echt boerendorpje
naar den ouden tijd, met eenige groote boerderijen, die zich
rondom de kerk verdringen. Hoewel het slechts ’n vijftig be¬
woners telt, heeft het toch een fraai Godsgebouw, in dezen
gansch vernieuwd’. De Friese Encyclopedie oordeelde in 1958
minder gunstig: ’Herv. kerk zonder architectonische waarde’.
Deze dateert dan ook van 1882. Een eigenlijke kom ont¬
breekt, maar de forse schuren van de grote stelpen die op een
enkel burgerhuis na het dorpje vormen, maken, dat Warstiens
uit het landschap oprijst als een agrarisch nederzettinkje, dat,
op korte afstand van het water het Langdeel, een rustig sil¬
houet in de ruimte heeft bewaard, zoals vooral van de nieuwe
hoge brug in de weg Leeuwarden-Drachten af met voldoening
kan worden vastgesteld. De rust ter plaatse wordt bevorderd
door het feit, dat Warstiens aan een doodlopend weggetje
ligt. De vele passerende zeiljachten en motorboten verleven¬
digen in de zomer het landelijke dekor, aan welke verlevendi¬
ging Warstiens een bescheiden bijdrage levert door de aanleg
van een klein jachthaventje aan de opvaart uit het Langdeel.
In elk opzicht kan Warstiens ’een karakteristiek Fries dorpje’
heten.
Route 7 80
DE WADDENEILANDEN

T erschelling-Schylge
Uit de Sohellinger dorpen hebben we één gekozen, dat in
onze tijd een sprekend voorbeeld vormt van een agrarisch
streekdorp: Hoorn-Höne. Vooral van het noorden (Badweg)
af gezien liggen de boerderijen in één ononderbroken lijn, al
dienen de meeste niet meer de boer. Men is geneigd hier aan
een oude situatie te denken: tenslotte liggen de eilander dor¬
pen op een holocene strandwal, die hier en daar zo hoog is
(Horp en Kaard bijvoorbeeld), dat de gedachte aan terpen
opkomt; maar die zijn er nooit geweest op Terschelling. Moest
de tekening van de kerk van Hoorn door Pieter van Cuyck
(1768) al tot voorzichtigheid manen - de kerk staat ’in de
ruimte’ en aan de weg ziet men maar ’één (boeren?) huis’, de
kaart van 1854 geeft een geheel andere bebouwing aan: bij de
kerk twee huizen en verder in de huidige ’kom’ niets; daar¬
entegen wel vier boerderijen (?) aan de zuidzijde. De tegen¬
stelling met onze tijd is verrassend: de noordelijke 'lintbebou¬
wing’ van agrarischen huize dateert uit de tweede helft van de
19de eeuw toen het boerenbedrijf zich uitbreidde. G. Smit
heeft in zijn proefschrift betoogd, dat de oudste boerderijen
met de aangrenzende oudste akkerkern ten zuiden van de
hoofdweg stonden. Daar liggen ook de 'akkers bij huis’ van
uitnemende kwaliteit en heersen, op de overgang van hoog en
laag, gunstige grondwaterstanden. Het beginsel van Hoorn,
Formerum en Landerum is echter duidelijk een agrarisch
streekdorp, terwijl het in Midsland tot een verdichting van de
bebouwing tot een ’stedelijke’ kern kwam: heel duidelijk in de
Oosterburen, een bebouwde aaneengesloten kom met bomen¬
rijen. Niet zonder reden was Midsland(s) lang het bestuurlijke
centrum. Westerschelling had zich al in de 17de eeuw tot een
nederzetting ontwikkeld die in de bebouwing het thema van
Midsland herhaalde en varieerde. Vooral na de brand van
1666 waarbij het dorp grotendeels verwoest werd, kreeg West
een gesloten bebouwing met een welhaast geometrisch straten¬
patroon met rijen huizen aan weerszijden. Door restauratie
neemt het aantal huizen met trapgevel zelfs weer toe. Hier
en daar demonstreert zich duidelijk de ligging van de oude
gedeelten op de tot de Waddenzee reikende duinen.

Schiermonnikoog-Skiermuontseach
De Waddeneilanden staan nog steeds bloot aan afslag, al vindt
Route 7
81

er ook aanwas plaats. Toch valt het moeilijk te geloven, dat


m de 18de eeuw zowel het dorp West-Vlieland als het enige
dorp op Schiermonnikoog door de wateren zijn verzwolgen.
Voor West-Vlieland is niets in de plaats gekomen - op zijn
hoogst heeft Oost-Vlieland een uitbreiding ondergaan, die re¬
sulteerde in een dubbele straat’ (een streekdorp in de trant
van Oosterburen-Midsland) - maar Westerburen ging in een
liquidatieproces van bijna een halve eeuw ten onder, waarna
Oosterburen werd gesticht. De opbouw van het nieuwe dorp
verliep stelselmatig. Er zijn zelfs uit 1757 condities en artikels
door de ’Hoge Overigheid en Eigenaars van de vrieen Erff-
heerlijkheit uitgevaardigd waarin de ingezetenen werd toege¬
staan ’hunne behuisingen op het Westeinde van het Eilant af
te breken en op een nieuwe, aan hun uit te wijsene plaats
wederom op te bouwen’. Het is maar zelden, dat wij getuige
zijn van het ontwerpen van een dorp. Wie het dorp nu be¬
zoekt, zal het opvallen, dat het oude gedeelte - dus afgezien
van de nieuwe wijken en de complexen zomerhuizen - een
duidelijk geometrisch aanzien heeft: de huizen (oorspronke¬
lijk van eenzelfde tekenend standaard-type: met tuitgevel)
werden in enkele rijen gebouwd, hier ’streken’ genoemd:
Voorstreek, Middenstreek, Lange Streek, Nieuwe Streek, plus
de rijtjes Vierhuizen en Zevenhuizen. Planologisch moet de
grote ruimte tussen Middenstreek en Langestreek erg geluk¬
kig worden genoemd: daar bleek plaats voor fraai geboomte
dat het geheel een brinkachtig karakter geeft. In de vorige
eeuw diende dit grasveld meer prozaisch als bleek en schape-
weide en ontbrak de plantsoenachtige beplanting. Niettemin
rijmde Winkler Prins in 1867:

’Zo zien we een regelmatig tal


van woningen in lange rijen
zich in het luw en vrolijk dal
der Noorderduinen nedervlijen’.

Oosterburen (in 1811 aldus gekenschetst: ’Er is maar één


dorp, dat 180 huizen telt voor 1046 zielen. De huizen zijn in
rijen geplaatst als barakken met straatjes en overtuintjes er¬
tussen’) kreeg een strenge opzet: ’yder Huisplaats is in de
breedte bepaald op drie en dertigh voeten, beneffens een or¬
dinaire lengte van vijftigh off uiterlijk vijf en vijftigh voeten,
Route 7 82

daar en boven wordt bij yder huisplaats een Hang- off Hiem-
stede regtt aghterwaarts in ’t Noorden sigh uitstrekkende van
gelijke breedte als de Huisstede voors. en in de Lenghte be¬
paald op Ellef roeden’ (een hangstede zal een droogplaats
voor de netten, het roken van de vis enz. zijn geweest, die
driemaal zo lang (diep) als het woonhuis was). De voorschrif¬
ten van 1757 zijn nauwkeurig nageleefd. De nieuwe huizen
kwamen te staan ’in hett hart van hett veld, daar de meeste
conijnen sigh thans komen op te houden, ook seer nabij de
Vogelkooy’ (eendekooi), wat voor de verhuizende eilanders
ook weer consequenties meebracht. Het zou interessant zijn te
weten, of de familie Stachouwer het nieuwe dorp naar het
model van Westerburen heeft doen bouwen of zelfstandig een
eigen planologie heeft ontworpen. De laatste tijd wordt er
naar gestreefd het harmonische uiterlijk van de streek-huizen
te herstellen.

Ameland-’t Ameldn
De uit het laatst van de 18de eeuw daterende afbeeldingen
van Nes, Ballum en Hollum tonen ons dorpen met een duide¬
lijke kom, bestaande uit in een dubbele rij naar middeleeuwse
trant met de typerende tuitgevels naar de straat (zandweg)
gekeerde huizen, die dan al het gevelaspect vertonen, dat in
onze tijd met bewoning door kommandeurs ter Groenland-
vaart in verband wordt gebracht, overigens ten onrechte. Op
de tekeningen komen gevels van dit type voor met de vroege
jaartallen 1663 en 1664, maar het sterkste argument, dat hier
de fantasie in het spel is, wordt geleverd door P. Dekker, die
aantoonde, dat vóór 1719 de koopvaart van Amsterdam uit
voor Ameland oneindig gewichtiger was dan de walvisvaart.
Na genoemd jaar zou de situatie zich vrij snel wijzigen, maar
ook toen bleef de koopvaart belangrijker voor het eiland. Ver¬
der moeten we niet vergeten, dat het boerenbedrijf en de vis¬
serij voor de Amelanders van betekenis waren en er wat het
eerstgenoemde middel van bestaan betreft lang interessante
oude tradities werden gehandhaafd, al vond de eerste ruil¬
verkaveling in Nederland ook op dit eiland plaats. Overigens
werd de boerenstand gevormd door boeren met vrij kleine
bedrijven.
Brouwer constateert, dat de dorpen duidelijk hoger liggen
dan het (destijds aanwezige) hooiland en wijst in dit verband
Route 7
83

op de door Van Dieren op Terschelling aangetoonde jong-


holocene strandwal. Deze onderzoekster noemt de drie groot¬
ste en oudste dorpen, Hollum, Ballum en Nes, echte gesloten
vestigingen. De huizen staan dicht op elkaar en wijken alleen
aan den Noordkant wat uiteen. De gesloten vestiging was
hier noodzakelijk. In de eerste plaats omdat men de hogere
gedeelten op moest zoeken, om veilig te zijn tegen het water
(niet zonder reden werden de erven ook in de dorpen door
muurtjes tegen binnenstromend water beschermd, waarvan
nog hier en daar een voorbeeld, zoals ’De Zwaan’ in Hollum.
v.d. M.). Bovendien was de z.g. binnenweide, de hooilanden,
vroeger aan periodieke verdeeling onderworpen en kon dus
niemand op een bepaald stuk grond eigendomsrecht doen
gelden, zodat het bouwen van een huis daar onmogelijk was.’
Na 1945 is deze situatie volledig gewijzigd en zijn overal in
het gebied tussen de dorpskernen in de polder boerderijen
van ’wal-Fries’ uiterlijk gebouwd, terwijl in de dorpen de
boerenhuizen werden afgebroken of als woning of tweede wo¬
ning dienst gingen doen. Ook de sterk toegenomen recreatie
als inkomstenfactor heeft het beeld grondig veranderd en in
maar weinig gevallen kan mèt Brouwer na 40 jaar worden
getuigd: ’De mooie 17e- en 18e eeuwsche geveltjes sieren de
dorpsstraatjes , dit ondanks het feit, dat de Monumentenlijst
op 1 november 1975 111 nummers telde, waarvan 99 woon¬
huizen ... Als geheel vertonen de Amelander dorpen niette¬
min nog een stratenpatroon dat duidelijk afwijkt van de Ter-
schellinger en Schiermonnikoger toestanden, al doet Ballum
nog het meest aan een rij- of streekdorpje denken.

'
LITERATUUR 85

Aa, A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek der Neder¬


landen (13 dln), Gorinchem 1839 v.v.
Algra, A., De historie gaat door het eigen dorp (6 dln), Leeu¬
warden 1955 v.v.
Algra, A., De doarpen. In: Geakunde Wünseradiel. Bolsward
1969.
Andreae, A. J, Kollumerland en Nieuw-Kruisland, Kollum,
1883-’85, Leeuwarden 19752.
Baerderadiel, in geakunde, Drachten 1957.
Barradeel, rapport Lanskipgenetysk Wurkforban Fryske Aka-
demy, Drachten 1955.
Beschrijving van Appelscha in: Prov. Friesche Courant 24-10-
1844.
Boersma, J. W. Terpen, mens en milieu. Haren 1970.
Bouwer, Klaas, Cultuurlandschappen aan de westzijde van het
Drentse plateau, Groningen 1970.
Brouwer, D. A., Amerland, een sociaal-geografische studie.
Amsterdam 1936.
Buitenrust Hettema, F., Friese plaatsnamen (Nomina Geogra-
phica Neerlandica IV). Leiden 1899.
Buijtenen, M. P. van, Hindeloopen, Friesland’s elfde stede,
Amsterdam 1946.
Buijtenen, M.P. van, Door Oostergo’s agrarisch verleden
(Eestrum), in: Leeuwarder Courant 9-4-1949.
Buijtenen, M.P. van, Kerkhistorische gegevens van de ge¬
schiedenis van Haskerland (Frisia Catholica XXII), 1961.
Buijtenen, M.P. van, Het Friese Dorp in de middeleeuwen,
rechtshistorisch verkend. Drachten 1961.
Buijtenen, M.P. van, Frieslands middeleeuwse marktrechten,
Leeuwarden 1965.
Bijlsma, T., Fan lytse hazze ta Greate Jouwer. Joure 1966.
Dekker, P., De Amelander walvisvaart. In: It Beaken, 36ste
jaargang (1974).
Dongeradeel byder aesterside der Pasen. Speciaal nummer van
It Beaken, 26ste jaargang (1964).
Edelman, C. H., Over de plaatsnamen met het bestanddeel
Woud en hun betrekking tot de bodemgesteldheid. In: Boor
en spade, 7de jrg. (1954).
Eekhoff, W., Nieuwe Atlas van de Provincie Friesland. Leeu¬
warden 1849-1850.
Encyclopedie van Friesland, Amsterdam 1958.
86

Encyclopedie van het hedendaagse Friesland, Leeuwarden


1975.
Faber, J. A., Drie eeuwen Friesland, Wageningen 1972.
Fockema Andreae, S. J., Aardrijkskunde uit de lucht (Friese
handelsplaatsen der 14de eeuw). In: Tijdschrift Kon. Ned.
Aardrijkskundig Genootschap, jaargang 1961.
Fockema Andreae, S. J. en G. Bakker, IJlst 1268-1968, Bols-
ward 1968.
Glazema, P., Gewijde plaatsen in Friesland, Meppel 1948.
Halbertsma, H., Terpen tussen Vlie en Eems, Groningen 1963.
Halbertsma, H., Kerkopgravingen in Friesland. In: Verzamel¬
band I, Stichting Alde Fryske Tsjerken (1970-1975).
Hallema, A., Fryske doarpen en doarpstypen. In: It Heitelan,
jaargang 1927.
Heslinga, W., Over de onderscheiding van traditionele dorps-
vormen. In: De Walden en omkriten, speciaal nummer van
lt Beaken, jaargang 31 (1969).
Jong, H. de, Jelsum troch de tiden hinne. Drachten 1965.
Jong, W. de, Appelsche. In: Fryske Plaknammen, dl 10 (1957).
Kalma, J. J., Johannes Hilarides syn kaert fan Molkwar. In:
Fryske Plaknammen, dl 4 (1951).
Keizer, J., Heerenveen, platteland en vlek. Heerenveen z.j.
Klijnsma, A. E., Lemsterlan, Bolsward 1975.
Kooi], T. van der, De taal van Hindeloopen, ’s-Gravenhage
1937.
Fennep, M.J.A. van, Het Friese dorp en de huidige gemeen¬
teadministratie. In: De Vrije Fries (dl 51), 1971.
Einden, H. van der, De cope. Assen 1955.
Mellema, Louise, Schiermonnikoog, lytje pole. Haren 1973.
Molen, S. J. van der, Ook Friesland heeft zijn brinkdorpen.
In: Leeuwarder Courant, 5-7-1949.
Molen, S. J. van der, De Schrans 300 jaar oud. In: Leeuwar¬
der Courant, 8-11-1950.
Molen, S. J. van der, Fryske doarpstypen. In: Fryske Plak¬
nammen, dl 3 (1950).
Molen, S. J. van der, Waddeneilanden hebben de mooiste
streekdorpen. In: Leeuwarder Courant, 28-4-1951.
Molen, S. J. van der, Nieuwe feiten over het oude Bakkeveen.
In: Heerenveense Koerier, 15-9-1951.
Molen, S. J. van der, Wijnjeterp, het dorp der buurten. In:
Leeuwarder Courant, 19-12-1953.
87

Molen, S.J. van der, Ureterp kwam door de Drachtster vaart


in zijn tweede jeugd. In: Leeuwarder Courant, 27-2-1954.
Molen, S. J. van der, Oldeberkoop, ’Groot dorp met fraaie
buurt’. In: Leeuwarder Courant, 18-4-1957.
Molen, S.J. van der, Onder Allard’s klokslag. Drachten 1957.
Molen, S. J. van der, Opsterlan, Drachten 1958.
Molen, S. J. van der, Beetsterzwaag, historie van een 'woon¬
oord’. In: Leeuwarder Courant, 27-12-1961.
Molen, S. J. van der, Sigerswolde: verdwenen dorp, verbrand
klooster. In: Leeuwarder Courant, 24-12-1964.
Molen, S.J. van der, Profiel van een waterland. Bussum,
1974.
Molen, S. J. van der, In welk jaar werd Hindeloopen stad? In:
Leeuwarder Courant, 5-4-1975.
Obreen, H. T., Makkum en de westkant van Friesland. Bols-
ward 1965.
Obreen, H. T. en M. Gijsseling, Harliga-Harns-Almenum. In:
It Beaken (jrg. 30) 1968.
Om het gezicht van Friesland. Leeuwarden 1975.
Oosterwijk, T.H., Notities uit de geschiedenis van de Oost-
stellingwerfse dorpen, 1973.
Postma, O., De Friesche kleihoeve. Leeuwarden 1934.
Postma, O., It Fryske doarp as tsjerklike en wraldske ienheit.
Sneek 1941.
Postma, O., Over de positie van de vlek in Friesland in de
tijd van de Republiek. In: De Vrije Fries (dl XLIV) 1960.
Postma, O., Fan boeredoarp ta flek. In: Makkum, Bolsward
1965.
Santema, O., Alde doarpsgesichten. Leeuwarden z.j.
Santema, O., Alde doarpsgesichten, dl II. Leeuwarden 1971.
Santema, O., De doarpsnammen. In: Wymbritseradiel. Bols¬
ward 1974.
Schaper, A., De IJsselmeervisserij. Utrecht 1962.
Sipma, K., Op ’e sneup troch Eastdongeradiel. Z.pl. 1960-
1961.
Skiednis fan Menameradiel. Leeuwarden 1972.
Smellingeraland. Drachten 1951.
Smit, G., De agrarisch-maritieme struktuur van Terschelling
omstreeks het midden van de negentiende eeuw. Groningen
1971.
Spahr van der Hoek, J. J., De Heidedorpen in de Noordelijke
88

Wouden. Drachten 1960.


Spahr van der Hoek, J. J., Terp en fjild. In: It Beaken
(jrg. 27) 1965.
Spahr van der Hoek, J. J., Samenleven in Friesland. Drach¬
ten 1969.
Spahr van der Hoek, J. J., Undersyk yn de Noardeasthoeke.
In: It Beaken (jrg. 35) 1970.
Spahr van der Hoek, J. J., en K. Bosje (Red.), Oldeberkoop.
Leeuwarden 1972.
Steege, J. ter, In vogelvlucht (geschiedenis van Oostdonger-
adeel, naar aantekeningen van A. J. Andreae). Z.pl., z.j.
Steensma, Regn., Hoe bilibje wy as Friezen üs monuminten?
In: De Vrije Fries (dl. VI) 1976.
Sterringa, Bern. Schotanus d, Uitbeeldingen der heerlijkheid
Friesland. Leeuwarden 1718.
Veltman, B. R., Oostermeer, geschiedkundig beschreven. Oost-
meer, z.j. (1924).
Vijf nederzettingen om de voormalige Zuiderzee (documenta¬
tiemap Landelijke bouwkunst 5). Arnhem 1971.
Waterbolk, H. T., De oorspronkelijke structuur der Drentse
zanddorpen. In: Archeologie en Historie. Bussum 1973.
Grouw - Grou 89
Oldeboorn - Boarn 90
Oud-Beets Beets 91
Beetsterzwaag - de Sweach 92
Drachten
93
Ureterp - Urterp 94

..
.
Duurswoude - Duerswald (Wijnjewoude)
95
Bakkeveen - Bakkefean 96
Appelscha - Appelskea 97
Tronde 98
Oldeberkoop — Berkeap 99
Kortezwaag Koartswagen 100
Gorredijk - de Gordyk
101
Oranjewoud - it Wald 102

Oudeschoot - Aldskoat (Heerenveen-zuid)


Heerenveen t Hearrenfean 103
IJlst Drylts 104
Koufurderrige 105

KOUFURDERRIGE
GEM. DONIAWERSTAL
Smallebrugge - Smellebrêge 106
Woudsend - Waldsein 107



.

* ■
108
Harich
Balk 109
Sloten - Sleat 110

Oosterzee - Eastersé
Lemmer - de Lemmer 111
Laaxum - Laeksum 112
Molkwerum - Molkwar 113

Hindeloopen - Hynljippen
Gaast - Gaest 114
Parrega Parregea 115
Allingawier 116

Makkum (Statum) 117
Stiens 118
Oudebildtzijl - Ouwesyl 119
Oudebildtdijk - Aldebildtdyk 120
Firdgum - Furdgum 121
Harlingen - Harns (Almenum) 122
Dronrijp - De Ryp 123
Beetgum - Bitgum 124
Marsum 125
Jelsum 126
Jelsum 127
Ferwerd 128
Holwerd 129
Brantgum 130

Jouswier
131
Metslawier - Mitselwier 132
Ee - Ie 133

■1
gpLp
■kip |6 ]
Kollum 134
Kollum 135
Veenklooster 't Feankleaster 136
Twijzel - Twizel 137
Snakkerburen - Snakkerbuorren 138
Miedum 139
Stienser Tichelwerk - Stienzer Tichelwurk 140
Birdaard - Burdaerd 141
Wanswerd - Wanswert 142
Janum - Jannum 143
Wouterswoude - Walterswald 144

ML*, Ife^Ti
KgyX fC - •'%-, T%|b
!Mf 1 -Hi • x
Oudkerk - Aldtsjerk 145
Eestrum - Jistrum 146
Oostermeer - Eastermar 147
ex-Sigerswolde - Sigerswald (nu: Garijp) 148

Teerns - Teams
Huizum - Huzum (Leeuwarden) 149
Wirdum Wurdum 150
Weidum 151
Jorwerd 152
Mantgum 153
Bozum - Boazum 154
Rien 155
Sijbrandaburen - Sibrandebuorren 156
Nieuw Goïngarijp - Nij Goijingearyp 157
Langweer - Langwar 158
Westermeer - Westermar 159
Joure - De Jouwer 160
Heerenveen 't Hearrenfean 161


Idaard - Idaerd 162

Warstiens
Warstiens 163
Hoorn - Höne (Terschelling) 164

West-Terschelling - West (of Schylje)


Schiermonnikoog - Skiermuontseach 165
Ballum (Ameland) 166
Hollum (Ameland) 167
In Langs karakteristieke Friese dorpen voert 3. J. van der
Molen zijn lezers en kijkers ditmaal naaren dooreen aan¬
tal Friese dorpen. Eerst geeft hij de belangstellenden een
brede historische inleiding, waarin zij kennismaken met
de verschillende dorpstypen: terpdorpen (oud), veenkolo¬
niën (enkele eeuwen oud), rijdorpen in het Waterland en
op de zandgrond van de Friese Wouden, nederzettingen
op de Waddeneilanden, esdorpen in de Zuidoosthoek en
dijkdorpen in het Bildt. Prehistorie, Middeleeuwen, Gou¬
den Eeuw en twintigste eeuw komen in deze boeiende
inleiding aan de orde. Dan volgt, aan de hand van 80 foto’s
van Paul Vogt, een reis langs vele tientallen dorpen.
Afgetakelde of verdwenen dorpen, marktplaatsen en
ambachtscentra, stille achterafplaatsjes en plaatsen die
door industrialisatie of recreatie uit hun voegen zijn ge¬
barsten. Ook omzeilt Van der Molen de planologische en
maatschappelijke problemen niet. Zo is dit een historisch
boek met levendige, actuele trekken - een reisgids (met
plattegronden en routekaartjes) voor hen die van Friesland
houden, maar ook een kritische verhandeling.

S. J. van der Molen heeft reeds een groot aantal publika-


ties (in het Nederlands én in het Fries) op het gebied van
volkskunde en streekgeschiedenis op zijn naam staan.
Voor hetgeen hij in de jaren 1964-1968 publiceerde werd
hem vanwege de provincie Friesland de tweejaarlijkse
dr. J. H. Halbertsma-prijs uitgereikt.
Bij uitgeverij Bosch & Keuning verscheen van deze auteur
eveneens Langs Frieslands oude boerderijen.

ISBN 90 246 4231 0

Bosch & Keuning n.v., Baarn

You might also like