Professional Documents
Culture Documents
Satsang
◼◼
Alle persoonlijke uitwaaieringen van
belangstelling op dit blog zijn gebaseerd
op een belangstellingloze ondergrond
die je juist niet persoonlijk kunt
noemen. Deze ondergrond of ‘natuur’
is altijd al leeg en vrij – identiek in
ieder mens. Satsang is een samenzijn
‘A priori verlicht’ betekent dat er in jezelf geen begin valt aan te wijzen van
verlicht-zijn en innerlijke vrijheid. Wel kun je je afvragen of het, als dit Zoeken
verlicht-zijn inderdaad a priori is, dan toch ook nog zinnig kan zijn om in te Zoeken
gaan op een vraag als: ‘Sinds wanneer is het aan mensen duidelijk geworden
Archief
dat de ware natuur van de mens geen begin heeft?’
juni (1)
Ja, ik geloof dat de vraag naar een eerste manifestatie van zo’n diep
mei (1)
inzicht wel degelijk een bijdrage vormt voor het kunnen interpreteren ervan – maart (1)
bijvoorbeeld het kunnen plaatsen in een bepaalde context. Verlichting of oktober (1)
bevrijding is inderdaad in kiemvorm altijd al het geval, maar ik beschouw het augustus (1)
april (1)
als wezenlijk dat dit grootse gegeven toch nog wel zelf ontwaard wordt. Het
september (1)
altijd-het-geval-zijnde, het altijd vrije Bewustzijn, moet toch op een bepaald augustus (1)
moment door een specifiek levend wezen herkend worden, oftewel beseft. januari (1)
december (1)
Bewustzijn is tijdloos, maar Besef speelt zich af in de tijd. Je beseft, of
mei (1)
je beseft niet. Praten over de kern van de zaak voordat je zelf tot dit besef bent maart (1)
gekomen, is volledig anders dan praten erna. Dus dan mag dat moment in de januari (1)
tijd wel degelijk belangrijk gemaakt worden. Door zo’n moment te honoreren, oktober (1)
augustus (1)
zowel bij jezelf als bij de mensen die dit eerder dan jij beseften, kun je
mei (1)
scherper zien wat het verschil is, voor en na. Anders bestaat de kans dat bij maart (1)
het Besef van Verschilloosheid alleen maar een soort soep overblijft, waarin oktober (1)
[1]
Zo las ik onlangs nog: “Volgens de Boeddha is (...) onze oorspronkelijke essentie, door hem ook de
Boeddha-natuur genoemd...”; Jan Geurtz in InZicht, sept. 2021, p. 35. Gautama Boeddha leefde ongeveer
acht eeuwen vóór de Chinese vertaling van de Nirvana Soetra, waarin de uitdrukking ‘Boeddha-natuur’
werd geïntroduceerd.
[2]
Dit is het jaar dat genoemd wordt door Whalen Lai, in zijn artikel ‘Tao-sheng’s Theory...’, in Sudden and
Gradual, p. 191.
[3]
Vroeger werd xing gespeld als hsing. De uitspraak is ongeveer ‘sjing’.
[4]
‘Het wezenlijke van de geest’ zou je uiteraard ook ‘Bewustzijn’ kunnen noemen. Het woord ‘geest’ blijft
voor mij lastig, maar voor nu weet ik niet een Nederlands woord dat meer duidelijkheid verschaft.
[5]
Zie over Lai’s nadruk vooral zijn ‘The choice of the Chinese term “fo-hsing” [fo xing] (Buddha-nature)’,
in zijn proefschrift van 1975; en zijn ‘The Meaning of “Mind-Only”’, 1977.
6 In de Platform Soetra (Tan Jing), paragraaf 31.
[7]
Chang’an is het huidige Xi’an.
[8]
In Whalen Lai, ‘Tao-sheng’s Theory of Sudden Enlightenment Re-examined’; in Sudden and Gradual, p.
173.
[9]
Dit blijft voor mij van kracht, ook al is er tegenwoordig juist een toenemend aantal mensen die dit
helemaal niet erkennen, omdat, zoals zij zeggen, ‘dit’ (de huidige aanwezigheid) al alles is wat er is, en dat er
dus helemaal niets nog vertaald hoeft.
[10] Ik zou hierbij ook graag willen wijzen op het hoofdstuk ‘De vijf kenmerken’ in mijn boek Non-dualisme,
waarin ik een poging doe om een ondergrond te bieden voor de bewering dat de kern van de radicaal non-
dualistische benaderingen zonder enig verschil is, en dat deze verschilloze benadering veel wezenlijker is dan
een ‘boeddhistische’ of ‘vedantische’ of anderszins.
1 opmerking:
1 opmerking:
woensdag 9 maart 2022
Geen opmerkingen:
Tulku Urgyen:
‘Essentie en uitdrukking’
Inleiding, vertaling en commentaar Philip Renard
Voor mezelf voelt mijn onderricht vaak als een voortzetting van twee
afstammingslijnen: in de eerste plaats die van Advaita-leraar Nisargadatta Maharaj en
in de tweede die van Dzogchen-leraar Tulku Urgyen. Zij vullen elkaar aan, en vallen
wat mij betreft op dezelfde plaats. Deze plaats zou je ‘Beleving’ kunnen noemen, en ook
‘Uitdrukking’. Het gaat om de plaats waar jij alles wat gezegd wordt zelf kunt checken,
omdat jij het zelf beleeft. ‘Dit’, jouw huidige beleving op zich (door Nisargadatta vaak
als ‘ik ben’ aangeduid), is klaarblijkelijk je eigen uitdrukking.
Dzogchen-onderricht leerde ik in 1986 kennen, hetzelfde jaar waarin ik Alexander
Smit leerde kennen, een directe leerling van Nisargadatta. In de loop van de jaren dat
ik het specifieke van Dzogchen leerde waarderen, bemerkte ik dat ik van alle
Tibetaans-boeddhistische leraren die in Engelse vertaling beschikbaar waren, één
leraar er totaal uit vond springen – dat was Tulku Urgyen Rinpoche (1920-1996). Zijn
zoon Tsoknyi had me wel eerder al geraakt, maar de woorden van Tulku Urgyen zelf
bleken toch een meer ‘blijvend’ effect te hebben. Hij liet me zien dat zodra je werkelijk
voor honderd procent overtuigd bent van een specifieke vorm van onderricht, het
verder een kwestie is van het steeds opnieuw ‘stempelen’ van deze nadruk. Deze
nadruk komt erop neer dat je uitgenodigd wordt om tijdens het meemaken van de
uitdrukking van Bewustzijn de essentie van Bewustzijn te herkennen.
Hieronder een vertaling van drie van zijn tekstjes hierover.
1
Ik zou graag iets gedetailleerder willen ingaan op twee belangrijke beginselen:
essentie en uitdrukking (ngo bo en rtsal). De verhouding tussen deze twee is
vergelijkbaar met die tussen de zon en daglicht: je kunt geen daglicht hebben
zonder een schijnende zon. Hetzelfde geldt voor de essentie van de geest en
de uitdrukking ervan. De essentie kan niet toenemen of afnemen, hij wordt
niet beter of slechter. Of de essentie nu wordt herkend of niet, in de essentie
treedt geen enkel verschil op. De enige mogelijkheid voor herkenning ligt in
de uitdrukking.
Dit is zeer inlichtend. Alleen in de huidige uitdrukking of expressie van Bewustzijn
(beleefbaar als ‘dit’) kun je je ware natuur herkennen, kun je herkennen dat de
essentie (Leeg, oningevuld Bewustzijn) constant het geval is, ook in de uitdrukking.
Wat Tulku Urgyen hier ‘essentie’ (ngo bo) noemt, is in Dzogchen meestal
alleen maar een synoniem van Leegte, dat als het eerste in de indeling in drie basis-
aspecten van onze ware natuur wordt beschouwd. Het tweede aspect, meestal
vertaald als ‘natuur’, is het Kennende aspect, het Licht-schenkende. Dit Kennende is
in dit verband (van het hier besproken tweetal, ‘essentie en uitdrukking’) eveneens
te beschouwen als ‘essentie’, net zozeer als het Lege aspect. ‘Uitdrukking’ (rtsal, een
term die ook vertaalbaar is als potentie, energie, levenskracht, expressie, vermogen
tot manifesteren) is in de drietal-indeling het derde aspect – ook al wordt soms de
term ‘uitdrukking’ al gehanteerd voor dit tweede, Kennende aspect; het lijkt me wijs
dit nu even terzijde te laten.
In veel Dzogchen-teksten wordt nadruk gelegd op het altijd samengaan van Leegte
en Kennendheid – en wat Tulku Urgyen betreft kun je deze nadruk wel zijn
handelsmerk noemen. Dit constante samengaan wordt Rigpa genoemd, vertaalbaar
als Bewustzijn. Ik interpreteer hier Tulku Urgyens gebruik van het woord ‘essentie’
als duidend op dit onscheidbare samengaan van Leegte en Kennendheid, dat wil
zeggen op Rigpa, Bewustzijn. In Advaita zou dit ‘het Absolute’ genoemd kunnen
worden.
Overigens geeft de visie van Leegte (Niet-weten, het Conceptloze) als zijnde
het allerhoogste ook een blik op de visie van Nisargadatta, die af en toe zei dat er in
het Absolute zelfs geen Kennen of Bewustzijn is, alleen maar een ‘donkerblauwe
staat van Niet-weten’. Hoe dan ook, ik beschouw het als van belang om de eerste
twee als onafscheidelijk te zien, Leegte en Bewustzijn (oftewel Niet-weten en
Kennen), samen voor mij aanduidbaar als conceptloos, oningevuld Bewustzijn,
oftewel ‘essentie’.
De uitdrukking van de essentie heeft de mogelijkheid om zichzelf te beseffen,
alsook om zichzelf niet te beseffen – hier zie je hoe Besef het hele punt is.
3
De eenheid van Leegte (stong pa nyid) en Kennendheid (gsal ba;
cognizance) heeft een door niets gehinderd en niets verhinderend (ma ’gags)
vermogen (thugs rje). Als het door iets gehinderd werd, zouden we niet in
staat zijn iets te kennen. Dan zou er een totale blank zijn, een vacuum-staat.
Als Kennendheid en Leegte geen eenheid zouden zijn, zou het eerste zich
alleen maar tijdens denken afspelen en het tweede tijdens niet-denken.
Conceptueel denken blokkeert, hindert, belemmert, begrenst (...). De
‘uitdrukking (rtsal) van Bewustzijn (Rigpa)’ is onbelemmerd (ma ’gags), dat
wil zeggen door niets gehinderd en niets verhinderend. Als het niet
onbelemmerd zou zijn, zou Bewustzijn helemaal geen capaciteit of vermogen
tot manifesteren hebben. Maar essentie heeft een vermogen tot manifesteren.
De dharma-kāya en sambhoga-kāya manifesteren zich wel degelijk [en wel
als nirmāna-kāya, met de historische Shakyamoeni Boeddha als bekendste voorbeeld van
dit gemanifesteerde]. (As It Is, Vol. 1, p. 192)
Appendix
Hierbij nog een tekstfragment dat op de vorige tekstjes aansluit, uit een ander
geschrift, namelijk van de achtste-eeuwse Padmasambhava, door velen beschouwd
als grondlegger van Dzogchen. Het is een citaat uit een boek van John Reynolds,
Self-Liberation Through Seeing With Naked Awareness (p. 26 en 64):
Vanwege de door niets gehinderde en niets verhinderende natuur van de
geest is er een voortdurend verrijzen van verschijningen en verschijnselen.
Het is vergelijkbaar met hoe de golven zijn ten opzichte van het water van de
oceaan, die immers geen twee verschillende dingen zijn: alles wat verrijst is al
bevrijd in de natuurlijke staat van de geest.
Dit is wat mij betreft een zeer verduidelijkend tekstje. Omdat de natuur van de
geest (sems nyid) niets verhindert en door niets gehinderd wordt (ma ’gags), is er
een volledige vrijheid van verschijnen! Verschijnselen dienen zich voortdurend aan,
en hoewel het verschijnsel zelf eventueel ‘illusie’ genoemd kan worden, is ‘het zich
aandienen van verschijnselen’ op zich geen illusie. Het is gewoon ‘het derde aspect
van onze ware natuur’. Vandaar dat vrijheid altijd op ons wacht. Niet als een genade
‘van buiten af’ – nee, als inherent aan onze ware natuur.
Onze ware natuur, inclusief de uitdrukking daarvan, de huidige Beleving, is
constant vrij. Dit is de kern van de zaak. Het is niet zo dat Beleving op zich, de
huidige uitdrukking, nog ‘doorzien’ moet, of ‘weggewerkt’, om het Absolute te
kunnen zien. Nee. Heel gewoon: de uitdrukking is één van de drie aspecten (1 stong
pa nyid, het lege; 2 gsal ba, het kennende, 3 ma ’gags, ‘het door niets gehinderde
en niets verhinderende’), als een ‘voortdurend verrijzen van verschijningen en
verschijnselen’. Dat wil zeggen, Leegte en Kennen zijn weliswaar ‘essentie’ te
noemen, maar het derde aspect is gewoon onlosmakelijk ermee verbonden, want
‘unobstructed’ (ma ’gags), dat wil zeggen ‘door niets gehinderd en niets
verhinderend’.
Dit is werkelijk het kernpunt van vrijheid: het feit dat het vermogen van
Bewustzijn tot manifesteren door niets gehinderd wordt en ook niets verhindert.
Bewustzijn verhindert geen enkele verschijning, geen enkele expressie, want het is
al in harmonie met zijn huidige object.
_____________
De eerste versie van dit artikel dateert van 2009. Zie op de site advaya.nl twee tekstjes uit
hetzelfde jaar: mijn eerste artikel over Dzogchen en een vertaling van een tekstje van
Tsoknyi, een zoon van Tulku Urgyen.
Tulku Urgyen Rinpoche, As It Is, Vol. 1. Boudhanath: Rangjung Yeshe, 1999. Engelse
vertaling Erik Pema Kunsang (Schmidt).
John Reynolds (vert.), Self-Liberation Through Seeing with Naked Awareness. Barrytown,
NY: Station Hill, 1989.
1 opmerking:
Geen opmerkingen:
Geen opmerkingen:
‘D
aa
r is niks mis mee’
Over de twee extremen in de huidige advaita,
met methodes, oneliners en vallende kwartjes
In veel gevallen van onmin binnen het moderne advaita-milieu wordt over
het hoofd gezien dat de kern van alle non-dualistisch onderricht door de
eeuwen heen altijd al neerkwam op het volgende:
“Jij bent altijd al, ja altijd al, bevrijd, ontwaakt en verlicht.”
Adi-boeddha heette dit, zowel in vedantische alsook enkele boeddhistische
vormen van non-dualisme. Adi-boeddha wil zeggen dat verlichting nooit niet
is geweest, omdat er niet een oorsprong van valt aan te wijzen. ‘Verlicht’ is
wat je altijd al bent, want jij bent niet geboren, en Kennend Licht oftewel
Bewustzijn is altijd al het geval. Het is a priori.
De zesde-eeuwse tekst Gaudapada Karika, die beschouwd kan worden
als de oorsprong van de Advaita Vedanta, zegt dan ook onomwonden:
“De ware natuur van alle als fenomeen opmerkbare wezens is net zo
beginloos als het luchtruim. Je kunt daar geen verschillen constateren, of
veelvoud. Alle wezens zijn klaarblijkelijk al verlicht ‘vanaf het allereerste
begin’ (adi-boeddha)” [vers IV.91-92].
Sommige mensen zeggen dat dit alles is, en dat we het dus verder niet meer
hoeven te hebben over het ‘bereiken’ van verlichting. In het huidige tijdperk
komt dit steeds vaker voor. Zulke mensen noemen dit dan bijvoorbeeld ‘het
kwartje is gevallen’, of gebruiken een andere oneliner. Vaak ook zeggen zij
iets als ‘ik ben er niet’, wat de zaak nog eenvoudiger maakt. Het idee dat er
door de eeuwen heen in alle non-dualistische tradities gesproken is over een
jarenlang onderricht en de noodzaak van een zekere beoefening of training, is
vanuit de blik van iemand die ‘er niet is’ uiteraard volslagen onzinnig.
Dit is een van de twee extremen (vaak door anderen ‘neo-advaita’ genoemd)
die de polen vormen binnen de moderne advaita vedanta. Het andere
extreem vormt de groep die ik hier voor het gemak aanduid als de
‘methodische vedanta’. Advaita vedanta wordt hierin aangeboden als een
soort cursus, helemaal gebaseerd op ‘knowledge’ – wát er dan ook maar
precies met dit Engelse woord wordt bedoeld behalve de knowledge die in
deze benadering vaak ‘vedisch’ wordt genoemd. ‘Ervaring’ (experience) wordt
in deze contreien geschuwd als een zeer foutief woord, en zelfs het directe in
het onderricht blijkt niet helemaal de bedoeling.* De shruti, dat wil zeggen de
‘onfeilbare woorden’ in Veda’s en Upanishads, daar draait alles om.
Wat mij betreft gaat het om een middenweg. Ik beschouw de beide genoemde
extremen als ‘uit het midden geraakt’. De eerste doet aan te weinig, want is
geheel onvolledig, en de tweede doet aan teveel, want is doorgeslagen.
Zoals gezegd, het altijd-al-verlicht-zijn blijft het uitgangspunt. Maar wat moet
je doen als je dit verlicht-zijn niet kunt opmerken? Want allerlei vormen van
fascinatie hebben er bij vrijwel ieder mens voor gezorgd dat het zicht op zijn
ware natuur, de in ieder mens aanwezige ‘boeddha-natuur’ of ‘verlichtings-
natuur’, versluierd is geraakt. Elk onderricht draait eigenlijk om het doorzien
van deze versluieringen – althans, dit geldt natuurlijk slechts voor zover
iemand erkent dat er nog versluieringen van zijn zicht optreden. Bij de
ontkenning daarvan is er natuurlijk geen noodzaak meer tot enig spreken,
laat staan onderricht.
Verschil van mening over het idee dat bevrijding bestaat en dat er een ‘weg’
zou zijn om bevrijding deelachtig te worden, komt wat mij betreft vooral neer
op misverstand rondom begrippen. ‘Kennis’, ‘ervaring’, ‘training’,
‘bewustzijn’, ‘direct’, ‘weg’: al die woorden zijn volkomen afhankelijk van
ieders interpretatie ervan.
Dus zodra mensen beweren dat er ook nog een zekere ‘beoefening’ of
‘training’ noodzakelijk is, hangt het er wel vanaf wat ze daarmee bedoelen.
Er zijn twee mogelijkheden:
1. Je traint naar iets toe. Om ergens te komen of iets te bereiken, namelijk
bevrijding.
2. Je traint vanuit iets. Niet om ergens te komen, maar als een natuurlijk
vervolg op een eerste herkenning van je ware natuur. Je voelt dat het
éénmaal herkennen van je ware natuur niet ‘het einde’ is en dat de
herkenning nog een zekere gewenning behoeft om in te kunnen dalen in
je hele systeem. Je traint vanuit het reeds herkende ‘zien zelf’.
Ik beschouw dit als twee volledig verschillende zaken, die wel helder uit
elkaar gehouden zouden mogen worden. Als iemand er het eerste mee
bedoelt, ben ik het eens met de ‘kwartje-viel’-benadering waarin gezegd wordt
dat er helemaal niet iets is om naartoe te gaan, omdat jij dat al die tijd al bent.
Ergens naartoe gaan en ergens voor studeren betekenen gauw dat er geen oog
meer is voor het onmiddellijke. En wat mij betreft is het onmiddellijke
oftewel directe juist een van de kernpunten van non-dualiteit. Als je altijd al,
en dus ook vanaf je geboorte, verlicht bent – althans in potentie – dan kan de
realisatie daarvan, het daadwerkelijk verwerkelijken ervan, uiteraard alleen
maar onmiddellijk zijn. Daar kan geen weg naartoe zijn. Geen uitstel, geen
cursus of methode, geen enkel medium of middel kan daartoe als een hulp
dienen.
Maar om meteen te claimen dat de realisatie al zodanig is ingedaald dat er
geen enkele vorm van verwarring meer opkomt, zie ik als een valkuil van de
andere zijde – de nadruk op ‘helemaal niemand hier’. Een niet-iemand die
zich op de niet-bestaande borst klopt. De verwarring die je bij zo iemand nog
kunt zien optreden, wordt dan vaak met de uitspraak ‘maar ook daar is niks
mis mee’ beantwoord. Steeds blijkt bij mensen van de ‘oneliner-advaita’ dat
elke beweging, elk detail, haastig vergezeld gaat van deze gouden uitspraak
‘daar is niks mis mee’.
Het is trouwens een heel opvallend fenomeen dat aan beide zijden, in beide
extremen, een nadruk blijft liggen op redeneren.
Aan de ene zijde, de zogenaamde neo-advaita, blijkt in de redenering
een hoofdrol weggelegd te zijn voor het niet-bestaan van vrije wil. Er wordt
een weten omtrent het niet-bestaan van vrije wil aan de dag gelegd, waarbij
in het bespreken van talloze onderwerpen de conclusie steeds op hetzelfde
neerkomt, namelijk ‘dat ik daar niets aan kan doen, omdat het gewoon
gebeurt zoals het gebeurt’. Ik zou dan zeggen: ‘Oké, dan zijn we uitgepraat,
want taal vervalt hier’, maar je ziet dezelfde mensen steeds opnieuw ditzelfde
blijven zeggen en zelfs een gehoor ervoor uitnodigen.
Aan de andere zijde word je snel overspoeld met argumenten die stammen uit
het India van minstens drie eeuwen geleden. Het blijkt herhaaldelijk om
‘onfeilbare teksten’ te gaan, en vandaaruit wordt dan geredeneerd. Nee, dat
levert in het algemeen niet iets op dat ik als echt intelligent ervaar. Veel in
deze rigide benadering vind ik eerlijk gezegd een vorm van fundamentalisme.
Met iemand praten die uitgaat van dogma’s, met ‘onfeilbaarheden’, dat is
voor mij vrij gauw onmogelijk.
Maar wat wel meteen hierna gezegd moet worden is dat ik zelf de aandacht
voor de schriftelijke traditie heel waardevol vind. En ook moet ik erbij zeggen
dat ik bij mijn huidige vertaalwerk van het advaita-geschrift Viveka
Chudamani veel heb gehad aan het commentaar van Swami Dayananda, die
een van de belangrijkste figuren was uit de ‘methodische’ advaita. Een aantal
details heeft hij me op een wel degelijk intelligente manier helpen
verduidelijken, waar ik hem oprecht dankbaar voor ben. Maar dat is allemaal
via het geschreven woord. Dan is de nauwgezette aandacht voor traditie echt
op zijn plaats, want het kan allerlei vaagheden tot helderheid brengen. Wat
het mondelinge onderricht betreft is dit tot helderheid brengen uiteraard
precies zo de hoofdzaak, maar het verloopt gewoon veel onbegrijpelijker. Dan
kom je in aanraking met het wonder. Oog in oog met elkaar wordt het meteen
een heel andere manier van doen. Het ware onderricht is wat mij betreft altijd
mondeling onderricht, en dit is per definitie direct onderricht. Nooit is het
een methode. Het draait altijd om het natuurlijke contact – de enige
gelegenheid waarbij je ‘als vanzelf’ op blinde vlekken gewezen kunt worden.
Een methodische behandeling van geschriften is in de meeste gevallen niet zo
geschikt om binnen te brengen in dit directe onderricht; het kan heel
vertragend werken. Wel kun je pratend uiteraard van alles erbij halen, ook
tekstdetails die ertoe doen, zeker, maar niet ten koste van het onmiddellijke
contact, het oog in oog staan. Oog in oog met het mysterie, dat wil zeggen zo
min mogelijk redenerend, want de kern van de zaak heeft nét niet met een
argument te maken.
Of er wel of niet zoiets is als vrije wil, kun je volgens mij niet weten.
Niet voor niets zei Ramana Maharshi in zijn Veertig verzen:
“Degenen die discussies voeren over wat uiteindelijk de doorslag geeft,
lotsbestemming of vrije wil, hebben geen weet van de Bron van zowel lot als
vrije wil. Zij die het Zelf kennen als de Bron van lot en vrije wil, zijn vrij van
beide. Zullen zij er dan nog in verstrikt kunnen raken?” [vers 19].
Alles draait wat mij betreft om het onmiddellijke Besef. Besef heeft geen
enkel soort ‘wil’ nodig, geen tijd, geen enkele redenering, geen ‘kennis’ of
methode. Dat alles is dan gestopt.
Er is niet iemand die Besef heeft of die in Besef te vinden is – ook ieder
‘iemand’ is gestopt. Wat evident is en nooit onvrij was, is zien zelf.
* Zo kwam ik bijvoorbeeld onlangs uitspraken tegen waarin kritiek werd geüit op het
directe element in het onderricht van Atmananda (Krishna Menon). Zie:
www.shiningworld.com/site/satsang/read/2700
1 opmerking: