You are on page 1of 100

Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie

S05. Sociale beïnvloeding

Prof. dr. A. DeSmet


Faculteit Sociale Wetenschappen
1

Goed voorbereid van start!

 Benieuwd welke voorkennis er verwacht wordt in de opleiding die jij wil


volgen?

 Wil je je eigen voorkennis testen of opfrissen?

 Twijfel je nog tussen verschillende opleidingen?

Neem een kijkje op het online voorbereidingsplatform Aan


de slag
uantwerpen.be/aandeslag

1
Groepen

 https://docs.google.com/spreadsheets/d/1vY_F8ytMIq7_I_113SfWx
diXwTXmRNB3cgFqTGYyq_o/edit?usp=sharing

2
Even herhalen…

 Telkens als Daisy in de bibliotheek zit moet ze geeuwen. Ook


de andere mensen in de bib geeuwen. Daisy heeft dit enkel als
ze naar de bib gaat. Welke attributie maakt men voor het
geeuwgedrag van Daisy?

A. Persoonsattributie (omwille van lage consensus, lage distinctiviteit en hoge


consistentie)
B. Persoonsattributie (omwille van hoge consensus, hoge distinctiviteit en lage
consistentie)
C. Stimulusattributie (omwille van lage consensus, lage distinctiviteit en hoge
consistentie)
D. Stimulusattributie (omwille van hoge consensus, hoge distinctiviteit, en hoge
consistentie)
E. Omstandigheidsattributie (omwille van lage consistentie)

3
Mirroring kan aantrekkelijkheid verhogen

4
Continuüm sociale beïnvloeding

5
Conformiteit

 Neiging om percepties, meningen en gedrag aan te passen zodat ze


overeenkomen met de geldende normen
 Negatieve bijklank in volksmond, maar nodig voor goede manier van
samenleven, bijv.:
• Veilig verkeer is ondenkbaar zonder conformiteit
• Normen scheppen verwachtingen (cfr. etiquette), zorgen voor een
gevoel van veiligheid en stroomlijnen interacties
• Gemeenschappelijke normen (conversatieregels) versus unieke
groepsnormen (sekten, voetbal-vandalen)

6
Conformiteit (zonder dat het gevraagd wordt –
“the elevator”)

7
Conformiteit

 Structuur
• Klassieke studies:
• Sherif
• Paradigma van Asch
• Redenen om te conformeren
• Contexten waarin men conformeert
• Meerderheidsinvloed
• Minderheidsinvloed

8
Klassieke studies: Experiment Sherif –
autokinetisch effect

 Visuele illusie – ambigue stimulus:


• een onbeweeglijke lichtvlek, gezien in het donker, schijnbaar in
verschillende richtingen beweegt
 Individuele verschillen in perceptie van de beweging (van 2 tot
25 cm)
 Condities
• Alleen conditie:
• schatten van de beweging stabiliseert na enkele minuten
• Drie volgende dagen werden ze in groepjes ingedeeld, telkens 3 sessies
• Groepsconditie:
• convergentie van individuele oordelen naar een groepsoordeel
• elke groep = eigen norm
• nieuweling in de groep adopteert de groepsnorm

9
Experiment van Sherif

Ambigue
stimulus

10
Klassieke studies
Asch-paradigma (1951)

GEEN
Ambigue
stimulus

Welke vergelijkingslijn A, B of C heeft dezelfde lengte als de


standaardlijn ?
11
Asch conformiteitsexperiment

12
Asch conformiteitsexperiment

 Publieke opeenvolgende
beoordeling door 7 subjecten
• Aanvankelijk consensus,
iedereen antwoordt correct
• Nadien geven 6 van de 7
deelnemers hetzelfde
foutief antwoord
• Dilemma tussen de
behoefte correct te
antwoorden en een
gunstige indruk te willen
maken op de indruk
• Ook bij replicatie eind
jaren ’90 blijkt dit nog zo
te zijn

13
Conformiteit

 Structuur
• Klassieke studies:
• Sherif
• Paradigma van Asch
• Redenen om te conformeren
• Contexten waarin men conformeert
• Meerderheidsinvloed
• Minderheidsinvloed

14
Waarom conformeert men?

REDEN

 Informationele invloed: Invloed die leidt tot conformiteit omdat men gelooft
dat de anderen correct oordelen (ambigue stimuli – Sherif exp.)
• Willen correct zijn

 Normatieve invloed: Invloed die leidt tot conformiteit omdat men vreest voor
de negatieve sociale gevolgen van afwijkend te lijken (Asch)
• Maar vele deelnemers waren niet overtuigd van het groepsantwoord
• Willen aanvaard worden

 In vele situaties kunnen beide invloeden optreden

15
Waarom conformeert men?

UITKOMST
 Private conformiteit:
• De verandering van opvatting die optreedt wanneer iemand voor zichzelf
het standpunt inneemt van anderen, ‘echte aanvaarding’. De groepsnorm
werd geïnternaliseerd

 Publieke conformiteit:
• Een oppervlakkige verandering in openlijk gedrag, zonder een
overeenkomstige meningsverandering, veroorzaakt door reële of
vermeende groepsdruk (bijv. vele deelnemers bij Asch), ‘geveinsde
aanvaarding’

 Hoe onderscheiden?
• Nadien individueel en schriftelijk rapporteren: zal sterke daling tonen bij
publieke conformiteit
• Motivatie (‘het echt goed willen doen’ -> vaker volgen voor ambigue
taken)
16
Twee types conformiteit onderscheiden

Experimentele Groepseffect Diepte van


taak conformiteit
Sherif's
Informationele
autokinetisch Private aanvaarding
beïnvloeding
experiment

Asch's Normatieve Publieke


lijnbeoordelingen beïnvloeding aanvaarding

17
Welke type groepseffecten en aanvaarding in
onderstaande situatie?
 Joke doet een vakantiejob op een administratieve dienst bij de provincie.
Er moet een aankoop gemaakt worden voor een nieuwe printer. De
meerderheid van de groep vindt een bepaald model het best en beweert
dat dit ook de meest groene optie is, terwijl deze duidelijk meer energie
verbruikt en niet recto-verso kan printen. Joke gaat akkoord.
 Situatie A: Joke kent niets van milieu
 Situatie B: Joke studeert geografie en heeft wel wat inzicht in
groene opties
Situatie Groepseffect Type van aanvaarding
A Informationeel / normatief? Private of publieke?

B Informationeel / normatief? Private of publieke?

18
Conformiteit

 Structuur
• Klassieke studies:
• Sherif
• Paradigma van Asch
• Redenen om te conformeren
• Contexten waarin men conformeert
• Meerderheidsinvloed
• Minderheidsinvloed

19
Wanneer conformeren we aan informationele
invloed?

20
Smoke filled room study

21
Conformiteit

 Structuur
• Klassieke studies:
• Sherif
• Paradigma van Asch
• Redenen om te conformeren
• Contexten waarin men conformeert
• Meerderheidsinvloed
• Minderheidsinvloed

22
Meerderheidsinvloed

Groepsgrootte:
 3 of 4 handlangers volstaan (zie figuur) (‘diminishing returns’)
 meerdere kleine groepen hebben meer invloed dan 1 grote groep
(distinctiviteit), de groep staat als het ware voor 1 mening, aantal
‘onafhankeljjk denkende leden’ is wat telt

23
Meerderheidsinvloed

Een medestander in onenigheid


 1 dissident vermindert de conformiteit met 80 %
 Waarom ?
• Bevestigt het standpunt van de deelnemer (Informationele
invloed)
• Vermindert normatieve druk door meerderheid te negeren

24
Meerderheidsinvloed

 Opvallendheid van de normen

 Kennis en bewustzijn van de norm is noodzakelijk


• Mensen conformeren ook aan foute of ingebeelde normen
 Cialdini experiment 1:
• manipuleerden opvallendheid van de norm
• Normen vooral effect als ze ‘geactiveerd’ worden
• bezoekers pretpark gooien meer papier op de grond in een reeds
vervuilde dan in een propere omgeving
 Cialdini experiment 2: Sailliantie van de norm
• OV parkeergarage: proper vs. vuil
• OV Sailliantie: medewerker gooit folder al of niet op de grond
• AV: wat doet participant?

25
Experiment Cialdini et al.

Saillantie (‘betekenisvol,
opvallend) wordt beïnvloed
door een handlanger iets te
zien wegwerpen of niet

26
Meerderheidsinvloed

 Geslachtseffecten, afhankelijk van:


• Kennis van de taak (stereotype, verwachting):
• mannelijke: voetbal, auto’s
• vrouwelijke: huisinrichting, familieplanning
• Meer voor taken waarover we weinig kennis denken te beschikken
• Sociale druk, wat verwacht wordt als sociale rol
• In publieke situaties conformeren vrouwen meer dan mannen (sociale
verwachting vriendelijk en meegaand te zijn)
• Minder geslachtsverschillen nu dan in jaren ‘50
• Openlijke onenigheid en onafhankelijkheid is eerder de norm voor mannen dan
voor vrouwen
 Cultuureffecten:
• Meer conformiteit in collectivistische culturen

27
Conformiteit

 Structuur
• Klassieke studies:
• Sherif
• Paradigma van Asch
• Redenen om te conformeren
• Contexten waarin men conformeert
• Meerderheidsinvloed
• Minderheidsinvloed

28
Minderheidsinvloed

29
Minderheidsinvloed

Dissidenten bewerkstelligen veranderingen in een groep


 Moscovici experiment (~ ‘omgekeerde Asch taak’)
• Dia’s beoordelen op kleur (verschillende tinten blauw)
• Groepen van 6 personen, met 2 handlangers die verkeerde
beoordelingen gaven (‘groen’!)
• 32% van de deelnemers vond dat tenminste 1 dia groen was
• Bij controleconditie zonder handlanger: 0.25% vond een dia groen
 Minderheidsinvloed afhankelijk van:
• Gedragsstijl van minderheden: sterk, volhardend, onwrikbaar, maar ook
flexibel en breeddenkend overkomen (zodat ze niet riskeren als koppig
over te komen)
• Consistentie is belangrijk: herhaling trekt aandacht; anderen worden
gedwongen compromissen te sluiten
• “Als onpopulaire mensen bij hun standpunt blijven, hebben ze
vermoedelijk goede argumenten”

30
Minderheidsinvloed

 Hollander (1985)
• Eigenzinnigheidskrediet
• Stelt dat men beter eerst krediet krijgt (=conformeren aan de groep) en dan
pas afwijkend standpunt innemen
• “status van competente insider”

31
Continuüm sociale beïnvloeding

32
Inwilligen / instemmen

Structuur
• Redenen geven: de taal van het verzoek
• “Stel je eens voor”
• De wederkerigheidsnorm
• Tweestappen instemmingstechnieken
• Voet-tussen-de-deur
• Als-de-bal-eenmaal-aan-het-rollen-is
• Deur-tegen-de-neus
• Het-is-nog-niet-klaar

33
Inwilligen / instemmen

• Assertiviteit: wanneer zegt men nee

34
Taal van het verzoek

 Inwilliging:
• Gedragsverandering die het gevolg is van een direct verzoek
 Onaangekondigd verzoek is effectiever omdat het verrassend is
 Vorm van verzoek is soms belangrijker dan de inhoud
 Redenen geven, “want” werkt!
 Bij grote verzoeken enkel als er een geldige reden wordt gegeven

35
Taal van het verzoek

 Benadrukken van persoonlijke keuze


• Verhoogt de kans op instemming aanzienlijk

 Onnadenkendheid doorbreken bevordert soms ook inwilliging


• Ongewone verzoeken schakelen automatische piloot uit: Heb je 0.34 Euro
voor mij ?

36
Inwilligen / instemmen

Structuur
• Redenen geven: de taal van het verzoek
• “Stel je eens voor”
• De wederkerigheidsnorm
• Tweestappen instemmingstechnieken
• Voet-tussen-de-deur
• Als-de-bal-eenmaal-aan-het-rollen-is
• Deur-tegen-de-neus
• Het-is-nog-niet-klaar
• Assertiviteit: wanneer zegt men nee

37
Stel je eens voor…

 Verkoopstechnieken
 Gregory, Cialdini & Carpenter (1982):
• OV type info kabeltv
• Cond 1: info over kabeltelevisie (meer kanalen, enz)
• Cond 2: stel je voor dat je deze kenmerken zou ervaren

• AV Aankoop enkele maanden later:


• Cond 1: 19.5%
• Cond 2: 47%

38
Inwilligen / instemmen

Structuur
• Redenen geven: de taal van het verzoek
• “Stel je eens voor”
• De wederkerigheidsnorm
• Tweestappen instemmingstechnieken
• Voet-tussen-de-deur
• Als-de-bal-eenmaal-aan-het-rollen-is
• Deur-tegen-de-neus
• Het-is-nog-niet-klaar
• Assertiviteit: wanneer zegt men nee

39
Wederkerigheidsnorm
 We staan niet graag bij iemand in het krijt en willen anderen behandelen
zoals ze ons behandelen. Geeft iemand ons iets (bijv. staaltje), dan geven
we graag terug (bijv. aankoop)
 Regan experiment
• OV-1 onaangenaamheid: handlanger sympathiek of niet
• OV-2 ongevraagde gunsten
• Cond1 Cola voor zichzelf en deelnemer
• Cond2 Niets
• Cond3 Kregen cola van onderzoeker
• AV: aantal verkochte loterijbiljetten door handlanger: 2x zoveel in
Cond1 dan in andere condities; zelfs als ze de handlanger niet
sympathiek vonden
• Effect verdween als er meer tijd zit tussen gunst en wederdienst
• Individuele verschillen
• in gebruik wederkerigheidsnorm: “Crediteurs” (zorgen voor gunsten)
• in alertheid voor wederkerigheidsnorm (vermijden in krijt te staan)

40
Inwilligen / instemmen

Structuur
• Redenen geven: de taal van het verzoek
• “Stel je eens voor”
• De wederkerigheidsnorm
• Tweestappen instemmingstechnieken
• Voet-tussen-de-deur
• Als-de-bal-eenmaal-aan-het-rollen-is
• Deur-tegen-de-neus
• Het-is-nog-niet-klaar
• Assertiviteit: wanneer zegt men nee

41
Voet tussen de deur

 Een tweestappen inwilligingstechniek waarbij een beïnvloeder het echte


(bijkomende) verzoek laat vooraf gaan door een vraag om in te stemmen
met een veel beperkter verzoek
 Freedman & Fraser experiment
• Fase 1 : Huisvrouwen telefonisch bevragen
• Fase 2 : Drie dagen later - nieuw verzoek – inventaris maken van
huishoudelijke producten
• Resultaat:
• 53% van instemmers met eerste verzoek gaan akkoord met tweede
verzoek
• 22% stemmen rechtstreeks in met tweede verzoek
• Verklaring: zelfperceptie, uit eigen gedrag leidt men zelfbeeld af
• Enkel als eerste instemming aan interne factoren wordt
toegeschreven (bijv. niet gedwongen)

42
Zodra de bal aan het rollen is

 De beïnvloeder sluit een overeenkomst over een verzoek maar drijft


nadien de omvang van het verzoek op door verborgen kosten te
onthullen. Net als vorige starten met klein verzoek, maar voor zelfde
verzoek blijken plots kosten hoger
 Cialdini et al. (1978)
• Studenten rekruteren voor experiment (om 7.00 uur)
 Joule et al. (1987)
• Rokers vragen om vragenlijst in te vullen
• Cond1: achteraf ‘mogen 18u voordien niet roken’: 85% OK
• Cond2: meteen ‘mogen 18u voordien niet roken’: 12% OK
• Werking: eens de beslissing genomen is hebben we ons reeds geëngageerd en
gaan we dit engagement voor onszelf verantwoorden en dus versterken;
verplichting (minder effectief als tweede verzoek door andere persoon gebeurt)

43
Deur tegen de neus
 De beïnvloeder laat het echte verzoek voorafgaan door een heel groot
verzoek dat afgewezen wordt
 Cialdini experiment (1975)
• Fase 1: studenten vragen om 2 uur per week vrijwillig te werken
gedurende 2 jaar
• Fase 2: nadat vrijwel iedereen weigert, volgt een tweede verzoek om 2 uur
eenmalig te besteden om met delinquenten de dierentuin te bezoeken
• Resultaat: 50% stemt in met tweede verzoek na weigering van eerste
verzoek, slechts 17% stemt direct in met tweede verzoek
• Oorzaken:
• principe van contrast
• principe van wederkerige concessies ~ wederkerigheidsnorm. Beïnvloeder doet
toegeving, jij doet op jouw beurt ook toegeving
• reductie schuldgevoelens

44
Het is nog niet klaar, hoor!

Een tweestappen inwilligingstechniek waarbij de beïnvloeder begint


met een overdreven verzoek waarvan hij meteen de schijnbare
omvang vermindert door een korting of bonus aan te bieden
 experiment
• Gebak verkopen aan 75 eurocent of
• Aanbieden aan 1 euro maar onmiddellijk de prijs verlagen tot 75 eurocent
• Schijnbaar voordeel doet verkoop stijgen van 40 tot 73%
• Verklaring: schijnbare concessie activeert de wederkerigheidsnorm
 Koopjestechniek
 Lijkt doorzichtig, maar werkt toch

45
Overzicht tweestappen instemmingstechnieken

46
Inwilligen / instemmen

Structuur
• Redenen geven: de taal van het verzoek
• “Stel je eens voor”
• De wederkerigheidsnorm
• Tweestappen instemmingstechnieken
• Voet-tussen-de-deur
• Als-de-bal-eenmaal-aan-het-rollen-is
• Deur-tegen-de-neus
• Het-is-nog-niet-klaar
• Assertiviteit: wanneer zegt men nee

47
Assertiviteit

 Aandacht en waakzaamheid op herkennen van verkooppraatjes, en


voelen dat men iemand iets verschuldigd is

Als men de poging doorziet (enkel subtiele pogingen zijn succesvol)


 besef gemanipuleerd te worden
 psychologische reactantie (=weerstand)

48
PAUZE

49
Continuüm sociale beïnvloeding

50
How obedient are we? (BBC)

51
Gehoorzaamheid

 Gedragsverandering als gevolg van een bevel van een


autoriteit
 Gehoorzaamheid aan autoriteitsfiguren
• Populaire Tv-shows – verborgen camera’s
• Uniformen en machtsvertoon
Extreme vormen
• Oorlogen
• Nazikampen
• Etnische zuiveringen in Bosnië, Kosovo, Rwanda enz.
• Sekten: bijv. David Koresh – Waco, Texas (1993) (documentaire
Waco: madman or messiah?)

52
Gehoorzaamheid

 Karaktergestoorden of normale mensen in abnormale


omstandigheden ?

 Twee belangrijke studies:

• Milgram’s experiment met elektroshocks (1963)

• The Stanford Prison experiment (niet in handboek, behandelen we niet)

53
54
Experiment Milgram

54
Experiment Milgram

55
Resultaten

Gehoorzaamheid
70 30
Percentage subjecten

60

Aantal subjecten
25
50
20
40
15
30
10
20

10 5

0 0
300V 315V 330V 345V 360 375V 450V

Shockniveau
Percentage Aantal

56
Resultaten

57
Verklaring?

A. Het gehoorzame subject (de proefpersoon)

B. De Autoriteit (de labo-jas in de universiteit)

C. Het slachtoffer

D. De procedure

58
Het gehoorzame subject

59
Het gehoorzame subject

60
De autoriteit

 Het is in een ongewone, ambigue situatie; ‘in belang van de


wetenschap’
 Proefleider in Milgramonderzoek is geen oppermachtig persoon in
vergelijking met militairen, dokters, leerkrachten, managers enz.
 Autoriteit van de proefleider verlagen door
• het experiment te verplaatsen van Yale University naar een gewoon
kantoorgebouw, verlaagt de volledige gehoorzaamheid tot 45%
• door proefleider te vervangen door een gewone burger verlaagt volledige
gehoorzaamheid tot 20%
• door bevelen te geven op afstand (via telefoon) verlaagt percentage
gehoorzamen tot 21%
 Echte (legitieme) autoriteiten zoals militairen, dokters, hebben wellicht meer
invloed dan proefleiders (cfr. mishandelingen in kampen)

61
Het slachtoffer

Slachtoffer
Fysieke afstand tussen proefpersoon (leraar) en slachtoffer
• verschillend lokaal – basisconditie 65%
• zelfde lokaal – 40% volledige gehoorzaamheid
• proefpersoon moet slachtoffer aanraken (hand op schokplaat leggen): 30%

• Implicaties voor “real life”

SocPsy H 7
6S2lid
De procedure

Gehoorzaamheid daalt als men persoonlijk aansprakelijk wordt gesteld
(vs. zich kunnen indekken dat de verantwoordelijkheid door de superieur
wordt genomen)

Gehoorzaamheid is hoger als er een geleidelijke escalatie is, er wordt
telkens een beetje meer geëist (cfr. geleidelijk stijgen van shocks), dan
als het eindgedrag meteen moet worden gesteld

SocPsy H 7
6S3lid
Overzicht van de beïnvloedende factoren

64
Invloed trotseren

65
Invloed trotseren

66
Stanford Prison experiment
(Zimbardo)

Studenten werden willekeurig in twee groepen van twaalf opgesplitst: een


gevangenengroep en een bewakersgroep.

Zeer bekend maar sterk bekritiseerd:


- Onderzoekers bleven geen onafhankelijke observatoren
- Ze namen actief deel om de resultaten te verkrijgen die ze wilden Deelnemers
- vermelden ook dat ze zich zo gedroegen om de hypothesen te bevestigen
Replicatieonderzoeken hebben niet dezelfde resultaten kunnen
- verkrijgen
- Wordt beschouwd als mogelijk frauduleus onderzoek
- Niet opgenomen in handboek

67
Inleiding in de Algemene en Sociale Psychologie

S09. Anderen helpen

Prof. dr. A. DeSmet


Faculteit Sociale Wetenschappen
Anderen helpen die gecyberpest worden

 Waarom helpen we?

• Nabijheid van slachtoffer


• Kosten-baten analyse
• Omstandigheden
• Kenmerken van toeschouwer en slachtoffer
Bron: DeSmet et al., 2014, Cyberpsychology, Social networking and behaviour

69
Structuur

 Waarom helpen we (niet)?


• Evolutionaire factoren
• Kosten en baten
• Altruïsme of egoïsme
 In welke omstandigheden helpen we (niet)?
 Wie helpt anderen?
 Interpersoonlijke factoren

70
Evolutionaire aspecten

 Verwantschap:
• We helpen wie dichter bij ons staat, wie deel uitmaakt van onze familie,
genetische verwantschap vertoont (verwantschapsselectie)
• Coöperatieve voortplanting:
• In het belang van voortleven van eigen genen; vooral jonge mensen
helpen; vooral in levensbedreigende situaties
• Wederkerig altruïsme (egoïsme)
• Kans vergroot dat wie we helpen ons een wederdienst zal bewijzen. Wie niet
helpt, bedreigt de groep en riskeert hiervoor door de groep afgestraft te worden
(altruïstisch straffen)
• De coöperatieve groep (groepselectie)
• Groepen die uit egoïstische individuen bestaan, hebben een grotere kans uit te
sterven dan leden die mekaar helpen
“Defending in cyberbullying, it depends on who it is and how bad it is. If it’s a good friend and it’s really bad, like
threats of ‘I’m going to beat you up’, I would step in, but not for someone I don’t know” (boy, second grade)
“If [the victim] is a friend, a cousin or family, then my parents would tell me to stop it” (boy, second grade)

71
Kosten en baten

 Afwegen van risico’s voor helper en slachtoffer tov de baten


 Baten: zich goed voelen
• Wie lage zelfwaardering ervaart door een mislukking, zal sneller helpen om
positief gevoel over zichzelf te herstellen
• Anderen helpen activeert hersengebieden die gevoelig zijn voor beloning
• Helpen=intrinsiek bevredigend, reductie van stress, voordelen op mentaal en
fysiek welzijn op lange termijn
 Kosten van helpen/niet helpen: ‘moedige weerstand’
• Bij langdurig hulp bieden: uitputting, negatieve effecten op gezondheid
• In sommige gevallen gevaar voor eigen leven
• Barmhartige Samaritaan wetten: verplichting te helpen
“If you’re going to defend someone and you are not popular, then you will be bullied as well” (girl, second grade)
“When [the bully] is mega popular and is a couple of grades ahead of you, and if you say something to them, then the
whole school would know, yeah, then I wouldn’t dare to say anything to them [to defend the victim]” (girl, first grade)

72
Altruïsme of egoïsme

 Helpen we om het welzijn van anderen te verhogen of om dat van


onszelf te verhogen? – altruïsme vs egoïsme debat
 Empathie-altruïsmehypothese (Batson)
• Cognitieve (perspectief nemen) en affectieve empathie (empathische
bezorgdheid)
• Cognitieve zonder affectieve empathie: zelfgeoriënteerde gevoelens
• Cogn.+aff. empathie: altruïsme en helpen, ook als we ons zouden kunnen
onttrekken aan de situatie
• Bijvoorbeeld:
• Je bezoekt een verre tante in het ziekenhuis die op dat moment veel pijn ervaart. De
verpleging zegt dat je niet hoeft te blijven, de meesten blijven niet. Zal je blijven en haar
hand vasthouden om de pijn te verlichten, of van het excuus om jezelf aan de situatie te
onttrekken gebruik maken en weggaan?
• In het eerste geval is je motief het welzijn van de ander; in het tweede je eigen
welzijn

73
Empathie-altruïsme hypothese

74
Altruïsme en egoïsme

 Het debat kent enkele beperkingen:


• Vaak is een combinatie van beide motieven aanwezig
• Empathische betrokkenheid leidt nog niet automatisch tot helpend gedrag
• Wat is de definitie van ‘zichzelf’ en ‘een ander’:
• In geval van familie en andere hechte andere personen, wordt dit
beschouwd als het helpen van een ‘belangrijk deel van zichzelf’
• Geen onderscheid meer hier tussen egoïstisch en altruïstisch motief
 Nastreven van eigenbelang niet noodzakelijk negatief:
• Vrijwilligers die uit zelfgeoriënteerde motieven (cv, persoonlijke vaardigheden)
aan vrijwilligerswerk deden, hielden dit langer vol dan wie het om altruïstische
waarden deed
• Combinatie van beide motieven best

75
Motieven om te helpen
Motieven om the helpen: Vrijwilligerswerk (Cornelis & Van Hiel, 2013)
Waarden
Ik voel het zo aan dat het belangrijk is om anderen te helpen. Ik kan
via vrijwilligerswerk iets doen wat belangrijk is voor me.

Sociale relaties
Mijn vrienden doen aan vrijwilligerswerk.
Vrijwilligerswerk is een manier om nieuwe vrienden te maken.

Persoonlijke ontwikkeling
Vrijwilligerswerk staat me toe om een nieuwe kijk te krijgen op bepaalde dingen. Via
vrijwilligerswerk leer ik dingen uit directe ervaring.

Verhoging van de zelfwaardering


Vrijwilligerswerk doet me mezelf belangrijk voelen.
Vrijwilligerswerk geeft me een beter gevoel over mezelf.

Ego-bescherming
Via vrijwilligerswerk kan ik wat wegvluchten van mijn eigen problemen Door
het doen van vrijwilligerswerk voel ik me minder eenzaam.

Carrière
Ik kan nieuwe contacten leggen die me kunnen helpen later carrière te maken.
Vrijwilligerswerk zal goed op mijn CV staan.

Altruïsme

Ik wil mijn kennis en vaardigheden met anderen delen.


Motieven om te helpen
Door mijn vrijwilligerswerk help ik anderen uit mijn omgeving.

76
Structuur

 Waarom helpen we (niet)?


 In welke omstandigheden helpen we (niet)?
• Bystander Intervention Model
• Invloeden op omstandereffect
 Wie helpt anderen?
 Interpersoonlijke factoren

77
Het omstandereffect / bystander effect

 Latané en Darley (1970): Kitty Genovese

• Geen verval van waarden en normen in grote steden (maar heeft wel
invloed, zie later)

 Hoe meer mensen er aanwezig zijn, hoe kleiner de kans dat je


geholpen wordt
• Gerepliceerd in experiment:
• Gesprek voeren met iemand anders/ anderen in groep via intercom
• indien men alleen was, reageerde iedereen snel op de hulpvraag van iemand
die een (fictief) hartaanval kreeg
• Indien men in groep van 6 zat, reageerde slechts 38%
• Iedereen dacht dat iemand anders wel zou helpen

78
Bystander intervention model (Latané & Darley,
1970)

79
Bystander Intervention model
1. Opmerken
 Veel personen zorgen voor afleiding van aandacht, stimulus-
overbelasting (opmerkzaamheid daalt)
2. Interpretatie
 Ambiguïteit:
• Hoe interpreteren dat iemand op de grond ligt: dakloze of hulpbehoevend?
• Cyberpesten: “It depends on how you see it and how you interpret it, there’s
always two stories going around…I first want to know more about what happened”
(boy, second grade)”
 Relatie tussen agressor en slachtoffer
• Echtelijke ruzie of tussen vreemden? (3x zoveel hielpen bij vreemden dan als het om
echtelijke ruzie zou gaan)
 Pluralistische onwetendheid:
• Meest doorslaggevend: wat doen anderen? Indien ze niets doen, weten zij iets dat wij
niet weten over de context, dat zij weten dat dit geen noodsituatie is? Cfr. Smoke filled
room (les sociale beïnvloeding)

80
Bystander intervention model

 3. Verantwoordelijkheid nemen
• ‘diffusion of responsibility’: als we met meerderen zijn, leggen we de
verantwoordelijkheid bij anderen
• Vooral als we het slachtoffer niet kennen of de psychische afstand groter is. Er
wordt meer geholpen als we denken later nog met die personen in contact te komen
• Vergelijk cyberpesten: optreden afhankelijk van hoe goed je de persoon kent
• Ook identiteit van andere bystanders doet er toe: lagere

publieksgeremdheid?

Bastiaensens et al. (2014) Computers in Human


Behavior

81
Bystander intervention model

 4. Beslissen hoe te helpen


• Directe hulp indien men over de vaardigheden beschikt, indirecte hulp door
hulp van anderen in te roepen (veilig, eenvoudig, doeltreffend)
• Cfr. Cyberpesten: tegen de pester ingaan; of het slachtoffer troosten – het aan
volwassenen melden (veiliger)

 5. Hulp bieden
• Aanwezigheid van anderen speelt een rol in publieksgeremdheid: vrees een
verkeerde indruk te maken op anderen
• Slechte indruk door niet te helpen: ingrijpen
• Slechte indruk door te helpen: niets doen
“I would not tell the principal because [the victim] would not want this, she would get into more trouble, they would
think she is weak and she would get bullied more, I don’t want my friend to be upset with me” (girl, first grade)
“If it’s someone you don’t know well [who gets bullied], I would do nothing because you don’t know how they
would react. They might tell you not to interfere if you do try to help” (girl, second grade)

82
Structuur

 Waarom helpen we (niet)?


 In welke omstandigheden helpen we (niet)?
• Bystander Intervention Model
• Invloeden op omstandereffect
 Wie helpt anderen?
 Interpersoonlijke factoren

83
Ernst van de situatie

 In gevaarlijke situaties speelt het omstandereffect minder een rol (maar


vgl. Kitty Genovese)
 Fischer et al.
• Lage risico conditie: 50% hielp als ze alleen waren; 6% als er anderen waren
• Hoge risico conditie: 44% hielp als ze alleen waren; 40% als er anderen waren
 Mogelijke verklaringen:
• Gevaarlijke situaties: hogere arousal, situatie wordt sneller als
noodsituatie gezien
• Anderen kunnen voor ondersteuning zorgen als het gevaarlijk is in te
grijpen
• Vaak is coördinatie met anderen nodig in gevaarlijke noodsituaties

84
Andere invloeden op omstandereffect

 Ambiguïteit opheffen en duidelijk de noodsituatie benoemen


 Iemand persoonlijk aanspreken, oogcontact
• ‘jij daar met je groene trui, bel een ziekenwagen, ik heb hulp nodig’
 Stress en tijdsdruk:
• Hoge tijdsdruk zorgt voor minder helpend gedrag, de kosten zijn hier hoger door
tijdsverlies, maar ook door beperkingen in selectieve aandacht (zie les
‘Aandacht’)
 Locatie en cultuur, hogere mate omstandereffect in:
• grote stad dan in kleine gemeenschappen: meer mensen, meer tijdsdruk, meer
anonimiteit, grotere diversiteit en minder verwantschap
• Culturen met meer welvaart en lagere mate van zorg voor sociaal welzijn van
anderen ( <-> ‘simpatia cultuur’)

85
Andere invloeden op omstandereffect

 Positieve stemming:
• Helpen leidt tot een betere stemming, maar ook vice versa?
• Zonnig weer  betere stemming  meer hulpvaardigheid!
• Geur van lekker eten  betere stemming  meer hulpvaardigheid
• Positieve stemmingseffect: mensen proberen positieve stemming te
behouden; meer positieve gedachten over voordelen van helpen bij
positieve stemming; anderen sympathieker vinden
 Negatieve stemming:
• Schuldig voelen: grotere hulpvaardigheid (ook als schuldgevoel in een andere
context ontstaan was)
• Eigen negatieve stemming verbeteren door anderen te helpen, maar niet zo
rechtlijnig: hangt af van perceptie van verantwoordelijkheid (‘blaming the
victim’)

86
Structuur

 Waarom helpen we (niet)?


• Evolutionaire factoren
• Kosten en baten
• Altruïsme of egoïsme
 In welke omstandigheden helpen we (niet)?
• Bystander Intervention Model
• Invloeden op omstandereffect
 Wie helpt anderen?
 Interpersoonlijke factoren

87
Altruïstische persoonlijkheid

 Behalve situationele factoren zijn er ook individuele verschillen in


helpend gedrag
 Altruïstische persoonlijkheid: mensen die in uiteenlopende situaties meer
geneigd zijn om te helpen
• Gekenmerkt door: hoge empathie, attributies van persoonlijke controle,
collectivistische oriëntatie, extraverte persoonlijkheid, open voor nieuwe
ervaringen, vriendelijkheid
“There is someone I know a little, and he is weak and the other one who says things to him is strong, and if he wouldn’t
dare to say anything back, I would defend him. I would say, don’t be afraid, if he does anything to you, I will help you”
(boy, second grade)

• Combinatie van hoge empathie, hoger niveau van moraliteit (zie les 1
‘ontwikkelingspsychologie, morele ontwikkeling van Kohlberg), morele
identiteit en lagere mate van morele onthechting of moral disengagement
• Ook bij cyberpesten bleek morele onthechting een belangrijke voorspeller van
het al dan niet helpen van het slachtoffer
“If someone calls a person fat and ugly on Facebook, and it’s true, this person is
really fat and ugly, then it’s not bullying”(girl, second grade)
88
Stadia van morele ontwikkeling (Kohlberg, 1971) en
toeschouwergedrag bij cyberpesten

Pre-conventionele fase Regels volgen vanuit hedonistisch perspectief


1. Straf en gehoorzaamheid “Niemand ziet wat ik doe, er volgt geen straf, dus
het is ok als ik berichtje deel”
2. Instrumenteel, zelfbelang “Ik reageer niet op het cyberpesten want anders word
ik het volgende slachtoffer”
Conventionele fase Loyauteit aan groepsnormen
3. Interpersoonlijke afstemming “Ik reageer zodat iedereen me leuk vindt”
4. Wet en orde “Ik reageer volgens de klas- en schoolregels”
Post-conventionele fase Morele waarden los van de groep
5. Sociaal contract “Ik vind dat het slachtoffer recht heeft op een eigen
stijl ook al ik vind die zelf ook niet mooi en wijs de
pester hierop”
6. Universeel ethische principes “Iedereen heeft recht op respect voor zijn eigenheid,
ik verdedig het slachtoffer”
89
Altruïstische persoonlijkheid

 Invloed van ouders en familie:


• Autonomie-ondersteunende opvoedingstijl (zie ‘narcisme’ eerdere les)
• Focus op volwassene: bv deel je speelgoed … dan wordt papa blij/trots ; anders
wordt papa boos/verdrietig/ontgoocheld
• Focus op andere: bv als je je speelgoed deelt zal je broertje blij zijn
 stimuleren van perspectief nemen en empathie

 Rolmodellen en sociale normen:


• Invloed pro-sociale tv > invloed televisiegeweld
• Waarom zetten hulpvaardige rolmodellen aan tot helpen?
- Men kan gedrag makkelijk imiteren. Indien beloond  besef van de voordelen;
Herinnert ons aan de sociale normen

90
Rolmodellen en sociale normen

Sociale normen: algemene gedragsregels die door de maatschappij


worden onderschreven en de norm voor sociale aanvaarding en
afkeuring reflecteren.
Belangrijke sociale normen voor hulpgedrag:
1) Wederkerigheidsnorm (zie les sociale beïnvloeding)
2) Billijkheidsnorm (‘herverdeel’ volgens verdienste, liefdadigheid)
3) Sociale verantwoordelijkheidsnorm (plichtsgevoel, iemand in nood moet
men helpen, morele norm)
4) Rechtvaardigheidsnorm (help wie het verdient, selectiever,
voorwaardelijke morele norm)
• Beperking in combinatie met morele onthechting…

Slide 91 91
Een paar voorbeelden

 Met de nachtvorst en onvoldoende bedden in de nachtopvang zijn er


elk jaar daklozen die dood vriezen. Een organisatie gaat van deur tot
deur om geld in te zamelen voor een overnachtingsplaats voor deze
mensen. Vele mensen die weigeren te helpen en roepen als
argument in dat het migranten zijn die de problemen zelf gezocht
hebben door naar hier te komen, ze in hun eigen land vermoedelijk
criminelen waren en dus geen hulp verdienen. Op welke vorm van
sociale norm beroepen deze weigeraars zich?

 Wederkerigheidsnorm
 Billijkheidsnorm
 Rechtvaardigheidsnorm
 Sociale verantwoordelijkheidsnorm

92
Een paar voorbeelden

 Een groep mensen betoogt aan de dienst van migratie. Ze hebben


schrik dat alle nieuwe migranten meteen recht zullen hebben op
onderwijs, gezondheidszorg, werkloosheidsuitkering, kindergeld,
enz. Dit zijn voorzieningen die betaald worden uit belastingen, de
betogers vinden dat de migranten geen recht hebben op hulp tot
wanneer ze eerst zelf ook hebben bijgedragen aan de belastingen.
Op welke vorm van sociale norm beroepen deze weigeraars zich?

 Wederkerigheidsnorm
 Billijkheidsnorm
 Rechtvaardigheidsnorm
 Sociale verantwoordelijkheidsnorm

93
Een paar voorbeelden

 Bij deze betoging is er ook een groepje tegenbetogers. Het groepje


tegenbetogers heeft slogans die erop wijzen dat we altijd anderen
moeten helpen, het is onze plicht. Op welke vorm van sociale norm
beroepen deze tegenbetogers zich?

 Wederkerigheidsnorm
 Billijkheidsnorm
 Rechtvaardigheidsnorm
 Sociale verantwoordelijkheidsnorm

94
Een paar voorbeelden

 Tijdens de klimaattop besprekingen stelt een leider van een land dat
de rijke landen meer moeten bijdragen aan de inspanningen voor het
klimaat, omdat ze meer mogelijkheden hebben (en ook meer
vervuilen) dan de arme landen, die hiertoe niet dezelfde
mogelijkheden hebben. Op die manier worden de inspanningen terug
meer evenredig verdeeld en draagt wie meer kan en meer
hulpbronnen heeft, ook meer bij, dan wie over minder beschikt. Op
welke vorm van sociale norm beroept de leider zich hier?

 Wederkerigheidsnorm
 Billijkheidsnorm
 Rechtvaardigheidsnorm
 Sociale verantwoordelijkheidsnorm

95
Structuur

 Waarom helpen we (niet)?


 In welke omstandigheden helpen we (niet)?
 Wie helpt anderen?
 Interpersoonlijke factoren: wie helpt men
• Aantrekkelijkheid en verantwoordelijkheid
• Combinatie helper - slachtoffer

96
Kenmerken van het slachtoffer

 Personen die als aantrekkelijker en vriendelijker worden


beschouwd, worden vaker geholpen
 Personen die als meer gelijkend worden beschouwd (bekenden,
vrienden, gelijke achtergrond), worden vaker geholpen
• Samenhorigheidsrelatie: wederzijdse verantwoordelijkheid voor invulling van
elkaars noden, minder bekommerd om evenveel terug te krijgen (partner,
hechte vrienden)
• Ruilverhouding: 50-50% tussen geven en nemen (zakenrelaties)
 Attributie van verantwoordelijkheid: attributie-affect-actietheorie
• Probleem wordt niet toegeschreven aan persoon zelf (attributie)
medelijden en sympathie (affect)  helpen (actie)
• Cyberpesten: “When you’re a foreigner or you’re not pretty…, and you are
bullied, you can’t do anything about that. But if you are not clean or act
stupid towards other people, well, then it’s your own fault” (girl, first grade)

97

You might also like