You are on page 1of 9

Aprender Holandes • Lista de los verbos fuertes 11/3/24, 18:16

Lista de los verbos fuertes


Traducido de Ingles por Raquel Díaz

Todos los participios de pasado que utilizan como verbo auxiliar zijn están señalados con un
asterisco(*) El número indicado en la última columna conecta con la página en la que los verbos
están agrupados por pautas de conjugación.

A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|Q|R|S|T|U|V|W|X|Y|Z

B top

https://www.dutchgrammar.com/es/?n=Verbs.Ir03#top Página 1 de 9
Aprender Holandes • Lista de los verbos fuertes 11/3/24, 18:16

Infinitivo Pasado singular Pasado plural Pasado Español X


participio
bakken bakte bakten gebakken freir 1
bannen bande banden gebannen prohibir 1
barsten barstte barstten gebarsten reventar, estallar 1
bederven bedierf bedierven bedorven pudrirse, 2
descomponerse
bedriegen bedroog bedrogen bedrogen engañar 3
beginnen begon begonnen begonnen* empezar 4
behangen behangde behangden behangen empapelar 1
benijden beneed beneden beneden envidiar 5
bergen borg borgen geborgen almacenar, 6
recuperar
bevelen beval bevalen bevolen ordenar, dar una 7
orden
bezwijken bezweek bezweken bezweken* sucumbir, 5
derrumbarse
bidden bad baden gebeden rezar 8
bieden bood boden geboden ofrecer 3
bijten beet beten gebeten morder 5
binden bond bonden gebonden atar 4
blazen blies bliezen geblazen soplar 9
blijken bleek bleken gebleken* parecer, ser 5
evidente

blijven bleef bleven gebleven quedarse, 5


permanecer,
guardar
blinken blonk blonken geblonken brillar 4
braden braadde braadden gebraden asar 1
breken brak braken gebroken romper 7
brengen bracht brachten gebracht traer 10
brouwen brouwde brouwden gebrouwen hacer (cerveza, 1
te...)
buigen boog bogen gebogen doblar 11

D top

https://www.dutchgrammar.com/es/?n=Verbs.Ir03#top Página 2 de 9
Aprender Holandes • Lista de los verbos fuertes 11/3/24, 18:16

denken dacht dachten gedacht pensar 10


dingen naar dong naar dongen naar gedongen naar apostar, competir 4
por
dragen droeg droegen gedragen llevar, soportar 12
drijven dreef dreven gedreven conducir, flotar 5
dringen drong drongen gedrongen empujar 4
drinken dronk dronken gedronken beber 4
druipen droop dropen gedropen gotear 11
duiken dook doken gedoken sumergirse, 11
bucear
dwingen dwong dwongen gedwongen forzar 4

E top

eten at aten gegeten comer 13

F top

fluiten floot floten gefloten silvar, tocar la 11


flauta

G top

gelden gold golden gegolden ser válido 6


genezen genas genazen genezen curar, sanar 13
genieten genoot genoten genoten disfrutar 3
geven gaf gaven gegeven dar 13
gieten goot goten gegoten verter, echar 3
glijden gleed gleden gegleden deslizarse, 5
planear (avión)
glimmen glom glommen geglommen brillar 4
graven groef groeven gegraven cavar 12
grijpen greep grepen gegrepen agarrar 5

H top

https://www.dutchgrammar.com/es/?n=Verbs.Ir03#top Página 3 de 9
Aprender Holandes • Lista de los verbos fuertes 11/3/24, 18:16

hangen hing hingen gehangen colgar 14


heffen hief hieven geheven levantar (algo) ---
helpen hielp hielpen geholpen ayudar 2
heten heette heetten geheten llamarse 1
hijsen hees hesen gehesen alzar, izar 5
hoeven hoefde hoefden gehoeven ser necesario 1
houden hield hielden gehouden sujetar, aguantar ---
houwen houwde houwden gehouwen tallar

J top

jagen joeg joegen gejaagd cazar 15

K top

kiezen koos kozen gekozen elegir 3


kijken keek keken gekeken mirar 5
klimmen klom klommen geklommen escalar, trepar 4
klinken klonk klonken geklonken sonar 4
kluiven kloof kloven gekloven mordisquear 11
knijpen kneep knepen geknepen pellizcar 5
kopen kocht kochten gekocht comprar 10
krijgen kreeg kregen gekregen conseguir 5
krimpen kromp krompen gekrompen* encoger 4
kruipen kroop kropen gekropen arrastrarse, gatear 11
zich kwijten van kweet zich van kweten zich van zich gekweten van desenvolverse 5

L top

https://www.dutchgrammar.com/es/?n=Verbs.Ir03#top Página 4 de 9
Aprender Holandes • Lista de los verbos fuertes 11/3/24, 18:16

lachen lachte lachten gelachen reir, sonreir 1


laden laadde laadden geladen cargar 1
laten liet lieten gelaten permitir, dejar 9
lezen las lazen gelezen leer 13
liegen loog logen gelogen mentir 3
liggen lag lagen gelegen tumbarse, yacer 8
lijden leed leden geleden sufrir 5
lijken leek leken geleken parecer, recordar 5
a
lopen liep liepen gelopen caminar, pasear 16

M top

malen maalde maalden gemalen moler, triturar, 1


picar
melken molk molken gemolken ordeñar 6
meten mat maten gemeten medir 13
mijden meed meden gemeden evitar 5
moeten moest moesten gemoeten tener que, deber 17

N top

nemen nam namen genomen coger, llevar 7


nijgen neeg negen genegen hacer una 5
reverencia

O top

ontginnen ontgon ontgonnen ontgonnen explotar, urbanizar 4

ontluiken ontlook ontloken ontloken* abrirse, florecer 11

P top

pluizen ploos plozen geplozen to fluff, to give off 11


fluff
prijzen prees prezen geprezen to praise 5

R top

https://www.dutchgrammar.com/es/?n=Verbs.Ir03#top Página 5 de 9
Aprender Holandes • Lista de los verbos fuertes 11/3/24, 18:16

raden raadde raadden geraden adivinar 1


-- verraden verried verrieden verraden traicionar 9
rijden reed reden gereden conducir, montar 5
rijgen reeg regen geregen enhebrar 5
rijten reet reten gereten rasgar, arrancar 5
rijzen rees rezen gerezen elevarse, 5
levantarse
roepen riep riepen geroepen gritar 16
ruiken rook roken geroken oler 11

S top

scheiden scheidde scheidden gescheiden divorciarse 1


schelden schold scholden gescholden insultar 6
schenden schond schonden geschonden profanar, dañar 6
schenken schonk schonken geschonken 1. donar 2. verter 6
scheppen shiep schiepen geschapen crear ---

scheren scheerde scheerden geschoren afeitar ---


schieten schoot schoten geschoten disparar 3
schijnen scheen schenen geschenen brillar, parecer 5
schijten scheet scheten gescheten cagar 5
schrijven schreef schreven geschreven escribir 5
schrikken schrok schrokken geschrokken* sobresaltarse 4
schuilen school scholen gescholen dar cobijo 11
schuiven schoof schoven geschoven -- 11
slapen sliep sliepen geslapen dormir 9
slijpen sleep slepen geslepen afilar 5
slijten sleet sleten gesleten 1. desgastarse 2. 5
vender
slinken slonk slonken geslonken disminuir 4
sluipen sloop slopen geslopen ir a hurtadillas, 11
hacer algo a
escondidas

sluiten sloot sloten gesloten cerrar 11


smelten smolt smolten gesmolten derretir(se) 6
smijten smeet smeten gesmeten lanzar, tirar 5
snijden sneed sneden gesneden cortar 5

https://www.dutchgrammar.com/es/?n=Verbs.Ir03#top Página 6 de 9
Aprender Holandes • Lista de los verbos fuertes 11/3/24, 18:16

snuiten snoot snoten gesnoten sonarse, esnifar 11


snuiven snoof snoven gesnoven olfatear, esnifar 11
spannen spande spanden gespannen forzar, tensar 1
spijten speet speten gespeten arrepentirse 5
spinnen spon sponnen gesponnen dar vueltas, hacer 4
girar

splijten spleet spleten gespleten partir(se), 5


separar(se)

spreken sprak spraken gesproken hablar 7


springen sprong sprongen gesprongen saltar 4
spruiten sproot sproten gesproten brotar, surgir 11
spuiten spoot spoten gespoten arrojar, salir a 11
chorros

steken stak staken gestoken pinchar, picar 7


(abeja)

stelen stal stalen gestolen robar 7


sterven stierf stierven gestorven morir 2
stijgen steeg stegen gestegen aumentar, crecer 5
stijven steef steven gesteven almidonar 5
stinken stonk stonken gestonken apestar 4
stoten stootte stootten gestoten empujar 1
strijden streed streden gestreden luchar, pelear 5
strijken streek streken gestreken planchar, alisar 5
stuiven stoof stoven gestoven arremolinar, pasar 11
como una
exhalación

T top

treden trad traden getreden pisar, dar un paso 13


treffen trof troffen getroffen marcar (puntos, 6
gol)

trekken trok trokken getrokken estirar, extraer, 6


viajar

V top

https://www.dutchgrammar.com/es/?n=Verbs.Ir03#top Página 7 de 9
Aprender Holandes • Lista de los verbos fuertes 11/3/24, 18:16

vallen viel vielen gevallen caer 9


vangen ving vingen gevangen coger 14
varen voer voeren gevaren navegar 12
vechten vocht vochten gevochten pelear 6
verdrieten verdroot verdroten verdroten sufrir, lamentar 3
una pérdida
verdwijnen verdween verdwenen verdwenen desaparecer 5
vergeten vergat vergaten vergeten olvidar 13
verliezen verloor verloren verloren perder 18
vinden vond vonden gevonden encontrar 4
vlechten vlocht vlochten gevlochten trenzar 6
vliegen vloog vlogen gevlogen volar 3
vouwen vouwde vouwden gevouwen doblar 1
vragen vroeg vroegen gevraagd preguntar, pedir 15
vreten vrat vraten gevreten comer, devorer 13
vriezen vroor vroren gevroren congelar(se) 18
vrijen vree / vrijde vreeën / vrijden gevreeën / gevrijd hacer el amor ---

W top

wassen waste wasten gewassen lavar 1


wegen woog wogen gewogen pesar 6
werpen wierp wierpen geworpen lanzar 2
werven wierf wierven geworven reclutar 2
weten wist wisten geweten saber 17
weven weefde weefden geweven tejar, entrelazar 1
wijken week weken geweken evitar, esquivar 5
wijten weet weten geweten culpar 5
wijzen wees wezen gewezen señalar 5
winden wond wonden gewonden enrollar, envolver 4
winnen won wonnen gewonnen ganar 4
worden werd werden geworden llegar a ser, ---
convertirse en

wrijven wreef wreven gewreven frotar 5


wringen wrong wrongen gewrongen escurrir, estrujar 4

Z top

https://www.dutchgrammar.com/es/?n=Verbs.Ir03#top Página 8 de 9
Aprender Holandes • Lista de los verbos fuertes 11/3/24, 18:16

zeggen zei zeiden gezegd decir ---

zenden zond zonden gezonden enviar 6


(neer)zijgen zeeg neer zegen neer neergezegen hundirse, 5
arrellanarse

zingen zong zongen gezongen cantar 4


zinken zonk zonken gezonken* hundir(se) 4
zinnen zon zonnen gezonnen reflexionar 4
zitten zat zaten gezeten sentar(se) 8
zoeken zocht zochten gezocht buscar 10
zuigen zoog zogen gezogen chupar 11
zuipen zoop zopen gezopen empinar el codo 11
zwelgen zwolg zwolgen gezwolgen deleitarse, 6
regocijarse
zwellen zwol zwollen gezwollen* hinchar(se) 6
zwemmen zwom zwommen gezwommen nadar 6
zweren zwoer zwoeren gezworen jurar ---

zwerven zwierf zwierven gezworven deambular, 2


caminar sin rumbo
zwijgen zweeg zwegen gezwegen estar en silencio 5

Verbos básicos

La lista contiene verbos básicos, no derivados. Esto significa que los verbos compuestos no se
mencionan a menos que no existan independientemente . Para verbos como uitzenden (emitir) o
onderzoeken (examinar), tendrás que consultar zenden (enviar) y zoeken (buscar)
respectivamente. Lo mismo ocurre con los verbos que toman diferentes prefijos, como be-, ge-,
ver-, ont-, etc. Por ejemplo, si quieres conocer la conjugación de verlaten (salir, marchar)
tendrás que consultar en la L de laten (permitir, dejar)

https://www.dutchgrammar.com/es/?n=Verbs.Ir03#top Página 9 de 9

You might also like