You are on page 1of 84

COMPENDIUM ISLAMITISCHE GESCHIEDENIS

SYLLABUS VAN DE CURSUS


CULTUURGESCHIEDENIS,
GEDOCEERD AAN DE LESSIUS
HOGESCHOOL, DEPARTEMENT
VERTALER-TOLK TE ANTWERPEN
INHOUDSTAFEL
Onderwerp Bladzijde
Woord vooraf
1. Deel I: Algemene geschiedenis
2. Deel II: Religieuze ontwikkelingen
2. Deel III: Arabisch-islamitische Beschaving
4. Deel IV: Recente ontwikkelingen
WOORD VOORAF
Deze cursus bestaat uit vier delen. Het eerste deel is een beknopte algemene
geschiedenis van de islam en de islamitische staten tot aan het einde van het

Ottomaanse Rijk (20ste eeuw), met bijzonder aandacht voor de pre-islamitische periode.

Het tweede deel is toegewijd aan de leer van de islam en aan de religieuze
ontwikkelingen der islamitische volkeren in de kristallisatiefase van de islam.

Het derde deel schetst de Klassieke Arabisch-islamitische Beschaving en beschrijft de


voornaamste maatschappelijke instellingen der moslims door de eeuwen heen.

In het vierde deel tenslotte worden de voornaamste hedendaagse stromingen en


bewegingen in de moderne moslimwereld geschetst.

Het behandelde gebied: de Arabische staten van Marokko tot de Arabische Golf, met
verwijzingen naar Klein-Azië, Perzië en de rest van de moslimwereld.
DEEL I
ALGEMENE GESCHIEDENIS
1. HET OUDE NABIJE OOSTEN
1.1. Historische schets:
De islam is de derde monotheïstische godsdienst die ontstond in het Semitische Oude
Nabije Oosten dat toen, evenals nu, bakermat van allerlei godsdiensten en strekkingen
was. Het Oude Nabije Oosten is het gebied dat Egypte en de Levant omhelst.
Kerngebieden hiervan zijn: Egypte, Syrië, Mesopotamië en Arabië.

In dat gebied begon de historische periode der mensheid. De grens tussen de historische
en pre-historische periodes werd bepaald door de uitvinding van het schrijft, toen de
mens teksten begon op te tekenen voor het nageslacht. Dit gebeurde voor het eerst in
Zuid-Mesopotamië (in het zuiden van het huidige Irak) in ongeveer 32OO v. Chr., waar de
Sumeriërs, die de oudste beschaving ter wereld vestigden, het spijkerschrift uitvonden.
Enkele eeuwen later begonnen de Egyptenaren met de hiërogliefen, wat maakt dat het
spijkerschrift het oudste is. Het alfabetische schrift is van een veel latere datum (c.a.
1500 v. Chr.).

Rond 3000 v. Chr begonnen de Semitische volkeren zich in Mesopotamië en Syrië te


vestigen. Deze volkeren kwamen uit het Arabische schiereiland dat in vroegere tijden
vruchtbaar moet zijn geweest. De desertificatie van Arabië die tussen 5000 en 3000 v.
Chr. zou zijn geschied, dwong vele stammen naar het noorden te verhuizen, naar de
vruchtbare oevers van de Eufraat, Tigris en de Orontes in het huidige Irak en Syrië.

Zo hebben de Akkadiërs in 3000 v. Chr. zich in Mesopotamië gevestigd, waar ze de


Semeriërs verdrongen hadden.
Rond 2000 v. Chr. vertrekken de Hebreeën en andere stammen naar het noorden, om
zich later, met Abraham, in het land Kanaän (Palestina en Syrië) te vestigen.
Ieder van deze Semitische volkeren heeft een hoogstaande beschaving ontwikkeld,
echter met eigen accenten en een eigen eredienst die hoe dan ook met elkaar verwant
waren. Het ligt buiten bestek van deze inleidindende schets elke beschaving apart toe te
lichten. Hier wil ik me beperken tot de toelichting van de grote lijnen van die
beschavingen, alsook de items die betrekking hebben op het onderwerp van deze lezing.
1.2. Culturele schets:
Reeds in 35OO v. Chr. begonnen de Sumeriërs, een volk waarvan de afkomst nog steeds
oekend is, zich in het zuiden van Mesopotamië te vestigen, waar zij een beschaving
ontwikkelden gebaseerd op de landbouw met een daarbij aanleunende agrarische religie.
Zij bouwden de eerste steden¹, organiseerden de eerste samenleving en vonden het
spijkerschrift uit. Tevens hebben de Sumeriërs de eerste basis voor de wetenschappen, in
het bijzonder de wiskunde en de astronomie, gelegd. Zo ontwikkelden zij o.a. het
zestalstelsel, deelden het jaar in seizoenen, maanden, weken en dagen in en
formuleerden de eerste wetten die de samenleving moesten organiseren.
Rond 28OO v. Chr. werden de Sumeriërs volledig door de Semitische Akkadiërs
verdrongen. De Akkadiërs, en vooral hun nakomelingen de Babyloniërs, leidden de
klassieke periode van de Mesopotamische geschiedenis in. Zowel op culturele,
wetenschappelijk, maatschappelijke als religieuze domeinen beleefde Mesopotamië in
deze periode haar absolute hoogtepunten.
De wiskunde die door de Sumeriërs was begonnen, werd verder ontwikkeld. De
berekening van het jaar werd verder aangescherpt en de bases van de geneeskunde
werden er gelegd.
Op maatschappelijk vlak denke men aan de Codex van koning Hammoerabi (gest. 1750
v. Chr.) die het eerste wetboek geschreven heeft om de samenleving te ordenen en opdat
de sterke de zwakkere niet onderdrukke . De ruim 280 artikels van dit eerste wetboek
vindt men in de meeste wetboeken van latere datum, de Torah incluis, terug.
Op literair vlak zijn de Mesopotamische meesterwerken van het grootste belang geweest,
niet alleen wegens hun ouderdom, maar vooral wegens hun opvallende analogieën met
de verhalen uit het Oude Testament. Zo vertoont de Babylonische genesis van Īnūmã Illī
vele analogieën met het boek Genesis van het Oude Testament. Hetzelfde geldt voor het
Epos van Gilgamesj, wellicht het oudste epos ter wereld, waarin de zoektocht van de
mens naar de eeuwigheid bezongen wordt en waarin het verhaal van de zondvloed
voorkomt.
Ook op religieus vlak is de invloed van Mesopotamië van grote betekenis geweest. Zowel
de instelling van het priesterschap als die van de tempel werden van de Babyloniërs
overgenomen.
Ook op materieel (bankwezen), artistiek (hangende tuinen) en industriëel vlak is de
invloed van Mesopotamië op latere beschavingen bijzonder groot geweest.
1.3. Religieuze schets:
De Sumeriërs, wier herkomst echter oekend blijft, waren een laouwvolk met agrarische
goden. Ook het Oude Egypte was een agrarische beschaving met agrarische godsdienst.
Beide beschavingen en religies waren polytheïstisch, met één hoofdgod en verschillende
goden.
De eerste sporen van monotheïsme vinden we rond 2000 v. Chr., wanneer Amon door
farao Toet Ankh Amon uitgeroepen werd tot enige god. Dit verliep gelijktijdig met het
optreden van Abraham uit Ur der Chaldeeën, (in feite der Sumeriërs); hij keerde zich van
het polytheïsme af en trok naar Palestina. Zijn historiciteit werd archeologisch bewezen.
Zoals wij reeds zagen (cfr. Supra), begonnen de verschillende Semitische stammen het
Arabische schiereiland rond 3000 v. Chr. te verlaten richting de vruchtbare gebieden in
Mesopotamië, en Syrië. De Akkadieërs, de Babyloniërs, de Assyriërs trokken naar
Mesopotamië, en de verschillende West-Semitische volkeren zoals o.a. de Hebreeën, de
Arameeërs en de Feniciërs trokken naar Syrië. Al deze volkeren hadden een eigen
eredienst teruggaande op de eredienst van de oude polytheïstische Semieten. Ze namen
uit Arabië de oude Semitische eredienst mee, kwamen in contact met niet-Semitische
godsdiensten die op landbouw waren gebaseerd, met Egypte en met de zng.
Zeevolkeren, waarmee ze oorlog voerden en handel dreven.
Zo gaat de Kanaänitische en Akkadische dienst terug op de oud-Semitische, maar
afzonderlijke ontwikkeling door contacten met andere volkeren, niet-Semitische volkeren
weliswaar, met eigen agrarische godsdiensten, vonden na de volksverhuizing naar Syrië
en Mesopotamië plaats en brachten nieuwe religieuze tendenzen teweeg. Uit die traditie
is Abraham afkomstig. Na zijn rondtrekking komt hij in Palestina terecht waar hij de
eredienst van de ene God stichtte. Uit Abraham en zijn nageslacht komt de religie van de
oude Joden, onlosmakelijk verbonden met de voorgaande invloeden.
Volgens Genesis en de oude Arabische genealogieën kreeg Abraham van zijn vrouw
Sarah Isaak, en van zijn bijvrouw Hagar Ismaël. Als gevolg van vrouwelijke intriges trok
Abraham met zijn zoon Ismaël naar Arabië (Mekka), waar laatstgenoemde door allerlei
huwelijken de vader van de noordelijke Arabieren werd (cfr. Infra).
Volgens de Islamitische traditie bouwden Abraham en Ismaël de Ka ba. Abraham zelf
keerde terug naar Palestina, waar hij de eredienst van de ene God installeerde, en zo
begon de oude joodse godsdienst. Jacob en zonen trokken naar Egypte. Later verlaten de
Hebreeën, onder leiding van Mozes, Egypte. Tijdens deze exodus werd de Torah hem op
de berg Sinaai geopeaard. Daarmee kreeg het oude jodendom zijn oude (d.w.z. bijbelse)
vorm aan.
Rond de vierde eeuw v. Chr. werd het Oude Nabije Oosten veroverd door Alexander de
Grote. De Griekse verovering markeerde het begin van de Hellenistische periode. De
Hellenistische cultuur is de cultuur die ontstond inhet Oude Nabije Oosten na de
vermenging van de oud-Semitische beschaving met de Griekse en heeft dus twee
componenten: een Semitische en een Griekse.

Rond het begin van de christelijke jaartelling ontstond in Palestina de Messiaanse


Beweging die wij uit het Nieuwe Testament en later uit de Dode-Zeerollen kennen,
gesticht door en/of rond de figuur Jezus Christus. Het christendom beroept zich op de
traditie van Abraham.
De islam tenslotte ontstond in Arabië in de 7de eeuw.
2. DE ARABIEREN VÓÓR DE ISLAM
2.1. Het Arabisch Schiereiland:
Het Arabische Schiereiland bestaat hoofdzakelijk uit woestijn. Her en der treft men oases
en bergketens aan.
.Woestijnen vormen een natuurlijke barrière tussen de Arabieren en hun buren
Het Ledige ,)‫ (الصصحراء‬Traditioneel onderscheidt men drie grote woestijnen: De Sahara
.en - gedeeltelijk de Syrische woestijn )‫(الربصصصصصصصع الخالي‬ Kwartier
Oases. Dit zijn plaatsen in of aan de rand van een woestijn waar water is. Dit kan door
een rivier of wādī. Een wādī is een waterloop die slechts gedurende het regenseizoen
water krijgt en voor de rest van het jaar droog staat. Aangezien er water is, is er een
kleine plantengroei en een primitieve vorm van landbouw. De oases zijn meestal dun
.bevolkt
.aan de westkust in de omgeving van Mekka)‫ (عسير‬Bergketens: cAsīr
2.2. De Arabieren:
De Arabieren zijn een volk van nomadische afkomst. Ze verplaatsten zich op
dromedarissen, een goed vervoermiddel in de talrijke woestijnen, omdat deze dieren een
voedsel- en waterreserve kunnen aanleggen en dus een grotere mobiliteit van de legers
mogelijk maakten.
Centraal-Arabië was minder gekend. Daar leefden nomaden in los verband. Ze
groepeerden zich wel maar tot aan de opkomst van de islam was er geen centraal gezag.
In het noorden van het Arabische schiereiland waren rondtrekkende stammen, terwijl in
het zuiden vooral sedentaire boeren woonden.
Landbouw en handel waren de hoofdinkomsten van de stadstaten. Zo ontstonden
handelswegen en plaatsen waar de bevolking zich vestigde. Wierook en mirre vond men
vooral in Zuid-oost-Arabische landbouwgebieden. Deze artikelen werden naar de
Middellandse Zeekust gevoerd, samen met Indische en Oost-Afrikaanse producten. Die
handelsreizen stonden onder bescherming van oude Semitische goden en andere oude
goden als Sīn en ama .
De voor-islamitische Arabieren deelden zich in twee categorieën in: de Pure Arabieren
De eerste categorie .)‫ (العرب المسصصتعربة‬en de Gearabiseerde Arabieren )‫(العرب العاربصصة‬
Arabieren komen uit Zuid-Arabië en de tweede categorie Arabieren zijn, volgens oude
Arabische genealogen, de afstammelingen van Abraham via zijn zoon Ismaël die, na zijn
verbanning naar Arabië, met een Arabische vrouw huwde en zodoende een nieuwe soort
.Arabieren teweegbracht
Deze indeling in twee soorten Arabieren bleef nog twee eeuwen na de islam gelden; later
.verdween ze voorgoed
2.3. Bronnen:
Er bestaan geen gelijktijdige Arabische bronnen uit de periode die de islam voorafgaat.
De enige pre-islamitische Arabische bron uit Zuid-Arabië zijn Zuid-Arabische opschriften
in een taal verschillend van het Noord-Arabisch. Deze opschriften bevatten vermeldingen
over kunst en cultuur, en er komen namen in voor van goden en personen.

Een ander beeld wordt gevormd uit Akkadische, Nabatese, Griekse of Byzantijnse
bronnen.
De oudste bron waar Arabieren voor het eerst vermeld worden is een afbeelding van
Arabieren op Assyrische reliëfs, waar ze op dromedarissen rijden. In 853 v. Chr. komt de
naam Arabieren voor het eerst voor in opschriften van Salmanasar III.
Over de pre-islamitische periode vindt men ook nog gegevens bij Aischilus en Herodotos.
Daarnaast vindt men ook archeologische gegevens. Ook in het Oude Testament komen
plaatsen en namen van Arabieren voor.
De voornaamste Arabische bronnen over het pre-islamitische Arabië blijven de Koran, de
pre-islamitische literatuur, inhet bijzonder de poëzie (zie 6,3), en de latere islamitische
schrijvers, in het bijzonder de filologen en de kroniekschrijvers.
2.4. Vroege internationale betrekkingen:
In 853 v. Chr. komt de naam Arabieren voor het eerst voor in opschriften van de
Assyrische koning Salmanasar III die in het zesde jaar van zijn koningschap een militaire
expeditie tegen de Aramese koning van Damascus ondernam. De koning van Damascus
werd bijgestaan door Achab, de koning van Israël, en door Ğundub buit heeft gemaakt.
Het toeval wil dat de eerste vermelding van de Arabieren in de geschiedenis gepaard ging
met kamelen! Uit het opschrift van Salamansar III wordt afgeleid dat de noordelijke
Arabieren het gezag van Assyrië erkenden en jaarlijkse sommen geld betaalden.
Ook de relatie met Egypte was niet altijd stabiel. De Egyptische farao s die, net zoals de
Romeinse keizers, grote hoeveelheden dure wierook in hun tempels brandden, trachtten
dikwijls Arabië te bezetten, maar net zoals de Babyloniërs voor hen en de Romeinen na
hen, afgeschrikt door de gevaarlijke slangen met twee hoofden ³ en andere gevaarlijke
dieren waarvan Arabië zou wemelen. Het binnenland van Arabië was raadselachtig voor
Egypte, Babylon, Rome en Perzië dat men er alleen wilde verhalen over kon vertellen.
Deze trends vindt men o.a. ook bij de Griekse kroniekschrijvers Herodotes en Strabon.
Ook in het Oude Testament komen de Arabieren veel voor. Het verhaal van de koningin
van Saba en haar bezoek aan Jeruzalem is hier een voorbeeld van.
Hoe dan ook, de eerste contacten tussen de Arabieren en hun buren waren
handelscontacten. Uit de hoger vermelde bronenen en uit Griekse en Romeinse bronnen
leiden wij af dat voornamelijk de noordelijke Arabieren in bepaalde bondgenootschappen
betrokken waren en dat zij, telkens als deze bondgenootschappen in een nederlaag
eindigen zoals dit het geval was in de Assyrische expeditie van Salamansar III, zich in de
woestijn terugtrokken, de woestijn die geen van de oudere rijken kon onderwerpen.
3. ZUID-ARABIË
3.1. Zuid-Arabische rijken:
In tegenstelling met Noord-Arabië was het zuiden dankzij de ligging aan zee en de
moessonregen vruchtbaar geworden, hetgeen sedentair bestaan toelaat. Reeds vanaf het
begin van de volksverhuizing naar het noorden (ca. 3000 v. Chr.) vertrokken vele
stammen uit de uitgedroogde gebieden naar het zuiden van Arabië (in het huidige
Jemen) om er zich te vestigen. Weldra ontstonden er kleine landbouwgemeenschappen
die in het tweede millennium tot rijken waren uitgegroeid. Deze rijken zijn:

Mina):  1900 1000 v. Chr. Politieke hoofdstad Qarnā(w), - ‫ (معين‬Het Rijk van Macīn .1
.religieuze hoofdstad Yatīl
. v. Chr. Hoofdstad Tamna 600 1000 :)‫ (قتبان‬Het Rijk van Qatbān .2
v. Chr. (afhankelijk eerst van Ma īn 180 800 :)‫ (حضرموت‬Het Rijk van Hạdramawt .3
.en later van Saba . Hoofdsteden: Mayfa a en later abwah
Maryab) ‫ مأرب‬-( ēba):  750 115 v. Chr. Hoofdstad Ma rib - ‫ﺀ ( سبأ‬Het Rijk van Saba .4
.over dit rijk zijn ook gegevens in de bijbel vermeld
,)‫ (ظفار‬v. Chr. tot 525 n. Chr. Hoofdsteden: ̣ Zafār 115 :)‫حمي َر‬
ِ ( Het Rijk van ̣ Himyar .5

.)‫ﺀ (صنعاء‬en later Sancā


Tijdens de regering van het Ma in werd het Zuid-Arabisch alfabet (het zgn. Musnad-
schrift) uitgevonden. Dit, uit 29 tekens bestaande alfabet vertoont zo n grote anomalieën
met het Fenicische alfabet, dat vele onderzoekers van oordeel zijn dat het Musnad-schrift
ouden dan het fenicische alfabet is en bijgevolg het oudste alfabet zou zijn.
Het Musnad-schrift is een monumentaal schrift waarin ettelijke duizenden inscripties
werden overgeleverd.
Vooral het Sabaese rijk kende een grote bloei, mede dankzij de bouw van een
gigantische stuwdam in de hoofdstad Ma rib, welke ruïnes tot op heden zichtbaar zijn.
Het rijk ging ten onder toen de stuwdam doorbrak.
Hoe dan ook, de Zuid-Arabische rijken waren rijke staten die, naast landbouwproducten4
en handel ook over de toen averal gegeerde wierookgebieden beschikten. Wierook en
mirre waren toen de meest gegeerde luxueuze artikelen die veel in Egypte, Syrië,
Mesoptomië en Rome gevraagd werden. Zo gegeerd en duur dat zowel de farao s (o.a.
Sāhūrī 2743 2731 v. Chr.) als de Romeinen (o.a. de Romeinse Julius Gallos in 24 v. Chr.)
verschillende militaire expedities naar Arabië organiseerden, enkel en alleen om de
wierookstreken te bezetten. Evenwel zonder succes.
4. Noord-ARABIË
4.1. Noord-Arabische rijken:
4.1.1. Het rijk der Nabateeërs:
Deze Arabische stadstaat, die vanaf de 5de eeuw een grote bloei kende, was in het
De Nabateeërs waren .)‫ (سصصلع‬huidige Jordanië gevestigd, met als hoofdstad Petra
Arabieren die zich voor schriftelijke optekeningen van het Aramees bedienden. Het eigen
schrift dat zij van het Aramees afleidden, lag an de basis van het later Arabisch schrift.
De Golf van Aqaba werd onder controle geplaatst. Het Nabatese Rijk werd in de eerste
eeuw v. Chr. verdrongen. Vanaf 101 n. Chr. loste dit rijk zich op in de Romeinse Provincia
.Arabia
4.1.2. Het rijk van Palmyra:
Palmyra, nu Tadmor in Syrië, lag op de Oost-West weg langs de Eufraat. Samen met het
bankwezen zorgde de handel voor de bloei van deze stadstaat. Tijdens de oorlog tussen
de Romeinen en de Parthen koos Palmyra voor Rome. Als beloning kregen zijn de
protectoraatstatus tot Odenatus zich onafhankelijk verklaarde.
In 264 n. Chr. trachtte Zenobia, de vrouw van Odenatus deze onafhankelijkheid verder te
zetten maar werd door Rome verslagen.
:)‫ (اللحيانيون‬Het rijk der Lihyanieten .4.1.3
Tijdens het begin van de christelijke jaartelling kenden ook nog enkele andere staatjes
gevolgen van deze landbouw en handel: de Lihyanieten, rond ̣ Hiğāz, met als hoofdstaat
Het rijk bloeide in de eerste eeuw n. Chr.. Dit was het oudste Noord- .)‫ (= العلى‬Dīdān
Arabische rijk dat zuiver Noord-Arabisch was en onafhankelijk van het Zuid-Arabische
.sedentaire rijk, van Rome en van Perzië
4.1.4. Vazalstaten:
Rond de derde of de vierde eeuw n. Chr. onststonden in Zuid-Syrië en in Zuid-Irak twee
Arabische staten die vazal waren van de Byzantijnen, respectievelijk de Perzen.
was in Zuid-Syrië gevestigd met al-Ğābija (ten )‫ (الغساسنة‬Het rijk van de Gassanieden
zuiden van Damascus) als hoofdstad. De Gassanieden (genoemd naar Ğassān, een
Arabische stam uit Zuid-Arabië), waren Jakobitische (= monofysitische) christenen die
enkele eeuwen dienst deden als schild voor Byzantium tegen de aanvallen vanuit de
.woestijn

genoemd naar Mundir, een Arabische stam uit zuid -‫ ( المناذرة‬Het rijk van de Manadzira
Arabië), vestigde zijn hoofdstad in al-Hīra (Harta in de Romeinse bronnen). Al-Manadzira
waren aanhangers van de talrijke religies die toen in Irak bestonden zoals het
Nestoriaanse (= dyofysitische) christendom, het Zoroastrisme, de eredienst der
.sterrenaaidders, enz
Evenals de Gassanieden, deden zij ook dienst als schild voor het Sassanidische rijk tegen
de aanvallen vanuit de woestijn.
Op de vooravond van de islamitische verovering van Syrië en Irak (634) hebben de
overwegend niet-moslimse Arabische inwonders van deze twee vazalstaten zich massaal
bij de Arabische legers aangesloten en samen met die legers tegen hun vroege
bondgenoten gestreden. Sedertdien zijn zij volledig in het islamitische rijk geïntegreerd.
5. HET CHRISTENDOM EN HET JODENDOM IN ARABIË
5.1. Het Christendom:
Na de bekering van keizer Constantijn de Grote tot het christendom, werd het
christendom tot staatsgodsdienst uitgeroepen. Keizer Constantijn en de jonge clerus
moesten toen een einde stellen aan de eindeloze theologische discussies over de natuur
van Jezus, die het scherpst door Arius (gest. Ca. 336) verwoord werd. Arius ontkende de
Goddelijke natuur van Jezus volkomen, omdat Jezus geleden heeft, terwijl God, aldus
Arius, boven het lijden verheven was.
Daarnaast waren de meeste Oosterse kerken ongelukkig met de formulering van de leer
van de Drieëenheid, houdende één God in drie gestalten: de Vader, de Zoon en de Heilige
Geest.
Keizer Constantijn riep in 325 het Concilie van Nicea samen om het geschil op te lossen.
De centrale vraag waarop het Concilie een antwoord diende te geven was: hoe kon de
leer van de Drieëenheid verzoend worden met het monotheïsme van het Oude
Testament? Het Concilie gaf te kennen dat de Vader en de Zoon deel uitmaakten van één
wezen. De Oosterse kerken waren hiermee niet gelukkig, zij vonden dat er weinig
onderscheid gemaakt werd tussen God en Jezus. Het Concilie van Chalcedon (451), dat
ter bespreking van dit probleem werd gehouden, leverde een semantisch compromis
(Jezus was één persoon met twee naturen, een Goddelijke en een menselijke), wat een
crisis binnen de jonge godsdienst veroorzaakte, welke crisis tot het ontstaan van tal van
kerken geleid heeft, waarvan de belangrijkste voor ons de monofysitische Jakobitische
kerk, de duofysitische Nestoriaanse Kerk en de monothelitische Malekitische Kerk zijn.
De uitsluiting van deze kerken door Constantinopolis legde hen aan meedogenloze
vervolgingen bloot. De aanhangers van deze strekking vluchtten oostwaarts en
zuidwaarts naar streken waar de aanwezigheid van het Oost-Romeinse ofwel Byzantijnse
militaire apparaat gering of helemaal nihil was. Zo kende de vijfde eeuw een grote
immigratie van Nestorianen en Jakobieten vanuit Syrië naar Arabië, meer bepaald naar
het westen van Arabieë. Arabië was toen overwegend polytheïstisch en de toenmalige
Arabieren waren niet tot grote religieuze sympathie in staat geacht, hettgeen het rustige
en bijna onopgemerkte bestaan van het christendom in West-Arabië dan ook verklaart.
De aanwezigheid van deze christenen in het westen van Arabië liet de Byzantijnse keizers
echter niet met rust. Al vroeg zond keizer Constantijn een missie naar het bloeiende
Jemen om er zendingsarbeid te verrichten. Aan het hoofd van Constantijns missie stond
een volgeling van Arius, Theofillos de Ariaan genaamd, hetgeen echter de politieke aard
van deze missie verklaart (het isoleren van de Perzen uit de wierookroute).
De christelijke aanwezigheid op het Arabische schiereiland was dus enerzijds het gevolg
van de immigratie van vervolgde groepen naar West-Arabië en anderzijds van
Byzantijnse missies naar Zuid-Arabië. Dit was het eerste contact tussen Arabieren en
christenen. De Syrische Jakobieten en Nestorianen begonnen in West-Arabië
zendingsarbeid te verrichten. Nog geen eeuw later werd bijna heel West-Arabië
gekerstend. Zowel in Sana, de hoofdstad van Jemen in Zuid-Arabië, als in Niğrān, de
Usquf<Grieks ‫ (ﺀ‬hoofdstad van de West-Arabische provincies, zetelde een bisschop
.)episkopos
5.1.1. Byzantium en Abessinië:
Ten einde de toenemende Perzische invloed op het zuiden van het Arabische Schiereiland
een halt toe te roepen enerzijds, en de eveneens toenemende joodse zendingsarbeid
aldaar (cfr. Infra) tegen te houden anderzijds, heeft Byzantium eerst uit politieke
overwegingen en Abessinië later uit religieuze overwegingen verschillende pogingen
ondernomen om zijn gezag op het zuiden van Arabië te vestigen. In die tijd werd niet
enkel de geschiedenis van Arabië, maar die van heel het Nabije Oosten gedomineerd
door de tegenstelling en de machtsverhouding tussen het christelijke Byzantium en het
Zoroastristische Perzië.
In 340 heeft het christelijke Abessinië een invasietocht naar Jemen ondernomen: de
Abessiniërs wierpen het Jemenitische bewind omver, verspreidden het christendom er en
regeerden tot 378. De Jemenieten hebben de Abessiniërs met hulp van de Sassanieden
uit Jemen verdreven.
Tegen het begin van de zesde eeuw, nadat de Perziche invloeden in Jemen zo goed als
geëlimineerd werden, bekeerde de Jemenitische vorst Dū Nawās zich tot het jodendom,
dat hij in het begin van de zesde eeuw (rond 520) tot staatsgodsdienst uitriep. Dū Nawās
was een nationalistisch geïnspireerde koning en hij vond in het jodendom een tegenwicht
tegen het christelijke Abessinië, dat toen als een belangeehartiger van Byzantyum
optrad. Tijdens diens regering bereikte de proselitische concurrentie tussen het
jodendom en het christendom in Arabië haar hoogtepunten. Dū Nawās zag in de
christenen van Niğrān een vijfde colonne van de Abessiniërs die, evenals de christenen
van Niğrān, monofysieten waren.
In 523 rukte Dū Nawās op tegen de christenen van Niğrān die hij versloeg en voor de
keuze stelde tussen bekering tot het jodendom of de dood. Volgens de overlevering
kozen zij massaal voor de dood. Dū Nawās roeide op een gewelddadige wijze het
christendom uit West-Arabië uit. Volgens de berichten liet Dū Nawās er een grote gracht
graven en er de christenen massal begraven. De koran geeft er verslag van. Soera 85,
verzen 1-10 beschrijft deze gebeurtenis als volgt:
1. Bij de hemel, vol van lichttoren,
2. En de aangezegde dag,
3. En waarnemer en waargenomene,
4. Gedood mogen worden de lieden van de groeve,[1]
5. Van het met brandstof gevoerde vuur,
6. Toen zij daarnevens gezeten waren,
7. En daarbij toezagen op wat zij deden met de gelovigen.[2]
8. Maar niet koelden zij hun woede an hen anders dan omdat zij gelovig waren
in God, de Geweldige, de Lofwaardige,
9. Aan wie behoort het Koningschap der hemelen en der aarde. En God is over
alle ding getuige.
10. Zij, die gelovige mannen en vrouwen in verzoeking brengen en daarna niet
tot berouwvolle inkeer komen, voor hen is de bestraffing van Djahannam en
voor hen is de bestraffing van de brand.
Als reactie hierop heeft de Byzantijnse keizer Justinianus I, die de bijnaam De
Beschermer van het Christendom op Aarde had, zijn Abessinische bondgenoten een
machtige invasie vanuit Abessinië naar Arabië laten ondernemen, niet enkel om Jemen te
onderwerpen en het christendom in Arabië te herstellen, maar ook om heel Arabië te
bezetten. In 525 bezetten de Abessiniërs Jemen waar zij een grote kathedraal bouwden.
In 570 ondernam hun leider Abraha een machtige militaire tocht tegen Mekka dat buiten
zijn gezag bleef met als doel de Ka ba te vernielen. Mekka was toen het religieuze,
economische en culturele centrum van Arabië.
Abraha naderde Mekka in 570 (of 571, het geboortejaar van Profeet Mohammed) met
een groot leger met olifanten die voor het eerst ingezet werden voor militaire doeleinden
in Arabië. Abraha slaagde er niet in Mekka in te nemen. Zijn leger werd volgens historici
door een epidemie getroffen zodat de aftocht beslist werd. Volgens de koran (Soera 105)
greep God in en belette de bezetting van Mekka door Abraha.
In 575 verdreef de Jemenitische vorst Sayf Ibn Dī Jazan, met hulp van Sassanieden, de
Abessiniërs uit Jemen. Sindsdien tot 628, de datum van de bekering van Jemen tot de
islam, was Jemen een vazalstaat van de Sassanieden.
5.2. Het jodendom:
De vraag wanneer Arabieren en joden voor het eerst met elkaar in contact kwamen, blijft
oeantwoord. In bijbelse en Zuid-Arabische bronnen zijn er sporen te vinden van intens
contact tussen beide volkeren in vroegere tijden.
Uit de bijbel kennen wij het relaas van koningin Balquis (bekend als Sheba) en koning
Salomo[3]. Het huwelijk tussen de Arabische en joodse koningshuizen was bijna een feit.
Een ander huwelijk was dat van Mozes met de Arabische Soelamith, voor wie koning
Salomo zijn Hooglied zong[4]. Ook Job was een Arabier, over wie de bijbel zegt: Van
allen die in het Oosten woonden, genoot hij het hoogste aanzien .[5]
Genealogische bronnen, en daartoe behoren zowel de oud-Arabische als de bijbelse
stambomen, weten ons te zeggen dat Arabieren en joden mensen zijn die van dezelfde
vader maar niet van dezelfde moeder zijn . Met de vader wordt Abraham bedoeld, die via
zijn zonen Isaak (zoon van Abraham en Sara, en stamvader van de joden) en Ismaël
(zon van Abraham en Hagar, en stamvader van de Noordelijke Arabieren) de vader van
beide volkeren zou zijn geweest. Over de historische waarheid van de bijbelse en oud-
Arabische genealogische lijsten zullen wij maar wijselijk zwijgen.
5.2.1. De joden op het Arabisch Schiereiland:
Uit de oudste biografie van Mohammed, de Sīrah van Ibn Iṣhāq (gest. Ca 780), alsook uit
Isfahānī ‫ﺀ‬-latere compilaties over Arabische antiquiteiten, zoals de Kitāb al- Aġānī van al
(897-967), weten wij dat de aanwezigheid van joden op het Arabisch Schiereiland het
gevolg is van enerzijds joodse immigratie naar Arabië en anderzijds van joodse
.zendingsarbeid aldaar
Immigraties vóór de christelijke jaartelling moeten individueel van aard zijn geweest. De
latere, grote immigratie was volgens oude berichten het gevolg van de verwoesting van
Jeruzalem in 71 door de Romeinse keizer Titus Flavius Verspasianus (39-81), welke
verwoesting het begin van de joodse diaspora markeerde. Vele joden gingen zich in de
omringende landen vestigen. Zon ontstonden een aantal joodse koloniën op het
Arabische Schiereiland, waarvan de bekendste in Taymā , Haybar en vooral in Yatrib, het
latere Medina.
De aanwezigheid van joodse koloniën op het Arabische Schiereiland bleef niet zonder
gevolgen. Weldra begonnen de joden zendingswerk te verrichten onder de Arabieren,
voornamelijk onder de handeldrijvende Zuid-Arabieren, de Jemenieten, waar het
jodendom zodanig verspreid en aangehangen werd dat de Jeminitsche koning Dū Nuwās
het tot staatsgodsdienst verhief (cfr. supra). Op de vooravond van de geboorte van de
islam stelde een christelijke invasie vanuit Abessienië echter een einde aan de politieke
aanwezigheid van het jodendom in het zuiden van Arabië (cfr. supra).
Wat het noorden betreft, eindigde het bondgenootschap tussen Mohammed en de joden
van Medina in het begin van zijn vucht naar Medina (622) met dramatische
gebeurtenissen, zoals het gedwongen vertrek van de joodse stammen van Banū

Qurayzah, Banū an-Nadīr en Banū Qaynuqāc, die de Profeet in de weg stonden, naar het
noorden van Arabië. Maar dit was een situatiegeboden maatregel was die geen invloed
had op de principiële islamitische tolerantie ten aanzien van de joden in de volgende
eeuwen.
5.2.2. Linguïstische/raciale verwantschap
De vraag die aan de orde gesteld dient te worden is of joden en Arabieren in vroegere
tijden zich al dan niet bewust waren van de hierboven geschetste verwantschap. Immers,
het Hebreeuws en het Arabisch behoren, evenals het Ugaritisch, het Eblitisch, het
Aramees, het Babylonisch, het Fenicisch en het Ethiopisch, tot de zogenaamde
Semitische talen. De taalkundige verwantschap tussen deze talen werd trouwens in een
zeer vroeg stadium onderkend (cfr. Infra). De term Semitisch werd voor het eerst door
de Duitser A. L. Schlözer gebruikt in 1781, waarbij hij verwees naar de genealogische
tabel in het bijbelboek Genesis, hoofdstuk 10, waar de bijbel probeert te verklaren
waarom er in het beperkte deel van de wereld dat de schrijvers van de bijbel kenden,
verschillende volkeren bestonden, waarvan sommige nauw met elkaar verwant waren en
andere blijkbaar niet. Zo werd de oudste zoon van Noach, Sem ( ēm) beschouwd als de
stamvader van de Semitische volkeren: één van zijn zonen heette Aram ( Arām), de
stamvader van de Arameeërs. Maar Sem was ook de voorvader van Abraham, die op zijn
beurt, via zijn zonen Isaak en Ismaël, de stamvader werd van de Israëlieten,
respectievelijk de Arabieren. De tweede zoon van Noach heette Ham (̣Hām), en die wordt
beschouwd als de stamvader van o.a. de toen bekende Afrikaanse volken, zoals de
Egyptenaren en de Berbers, die dan ook als de Hamitische volkeren bekend werden. Jafet
(Jāfet) tenslotte wordt beschouwd als de stamvader van de volken ten noorden van
Palestina, m.a.w. de sprekers van Indo-Europese talen.
De vraag die hierbij opduikt is: welke invulling gaven de middeleeuwse schrijvers aan
deze bijbelse indeling der volkeren die bij nader onderzoek niet helemaal blijkt te kloppen
met de historische werkelijkheid? Of: hoe heeft men de sterke verwantschap tussen o.a.
het Arabisch en het Hebreeuws verklaard, die op fonetisch, lexicaal, morfologisch en
syntactisch gebied manifest is?
De christelijke en joodse schrijvers, wier taalkennis tot het Latijn en het Hebreeuws
beperkt bleef, hebben de bekende stelling geponeerd dat het Hebreeuws de moedertaal
van alle menselijke talen was en dat de talen die erop lijken, zoals o.a. het Aramees en
het Arabisch, talen waren die het minst van de moedertaal afgeweken bleken te zijn.
Daarentegen kwamen de in de islamitische wereld werkende schrijvers tot andere
inzichten. Al snel kon men de taalverwantschap in een wetenschappelijke en voor die tijd
betrekkelijk verrassende context plaatsen. Zo schrijft de Arabische geleerde Ibn ̣ Hazm al-
Andlusī (tiende eeuw) de verwantschap tussen de Semitische talen toe aan een
gemeenschappelijke moedertaal, die het moderne onderzoek het Proto-Semitisch
genoemd heeft.
Het waren vooral de Arabisch-sprekende joodse schrijvers die het onderzoek verder
zetten, voornamelijk om meer inzichten te krijgen in de structuur van het Hebreeuws,
wat hen een beter begrip van de bijbelse teksten zou opleveren. De joodse filoloog Ibn
Quray (gest. 855), de exegeet Mozes Ibn Ezra (1055-1135) en de grote dichter Jehūdā
Ha-Lēvī (1075-1141) schrijven de verwantschap toe aan de Naburigheid van de
woonplaatsen en de raciale verwantschap .
Hoe dan ook, zowel de Arabieren als de joden hadden toen het besef van een zekere
raciale en linguïstische verwantschap die als rode draad in het gedachtegoed van de
middeleeuwse joodse en de islamitische schrijvers liep.
6. AL-HIGĀZ OP DE VOORAVOND VAN DE ISLAM
6.1. Algemene schets:
De eerste generatie islamitische schrijvers en in hun navolging de moslims plachten het
tijdperk waarin de Arabieren in het bijzonder de Noord-Arabieren, Het Tijdperk van de

Onwetendheid (cAhdu l-Ğāhiliyyah) te noemen. Onwetendheid betekent in deze context


morele decadentie. Hoewel de moslims heel Arabië voor de islam moreel decadent
beschouwden, had deze benaming voornamelijk betrekking op Noord-Arabië of al-Hiğāz,
waar de meeste rondtrekkende Arabische stammen leefden. Er was geen centraal gezag.
Stammen voerden oorlog met elkaar die soms twintig, dertig of zelfs vijftig jaar duurden
om pas te eindigen als alle leden van de oorlog voerende stammen elkaar volledig
uitgeroeid hadden.
Men leefde in los stamverband. De belangrijkste eenheid was de stam die door een sjeik
(wijze man) werd bestuurd. Men was erg stamgebonden zodat overdreven chauvinisme

(al-cạsabiyyah) een ernstige kwaal was. Een gevoel van nationale eenheid als natie was
er niet.
Door de moeilijke leefomstandigheden, o.a. door armoede en oorlogvoering, en
gedeeltelijk door vrees voor de eer , plachten sommige woestijn-Arabieren hun pas
geboren baby-meisjes levend te begraven. Deze infanticide werd voornamelijk in
centraal-Arabië gepleegd.
De situatie was zodanig chaotisch en dramatisch dat Arabië onveilig werd. De razzia s
(uit Arabisch ġazwah) werden voortdurend gevoerd zodat handelskaravanen en
bedevaartgangers onveilig waren. Daarom heeft men vier maanden tot Heilige Maanden
uitgeroepen tijdens dewelke oorlog noch agressie gevoerd of gepleegd mochten worden.
De stam die tijdens de Heilige Maanden agressie pleegde, werd door alle andere
stammen bestreden.
6.2. Het politieke leven:
Een centraal gezag dat door alle Noord-Arabieren erkend werd, was er niet. Toch heeft de
stad Mekka, de hoofdstad van Noord-Arabië, van oudsher een belangrijke positie
ingenomen onder de Noord-Arabieren, die veel gezag over de andere Arabische stammen
uitstraalde. Op de vooravond van de islam was Mekka het politieke, economische,
religieuze en sociaal-culturele centrum van Arabië geworden. Deze oude stad lag in een
droge vallei in een onvruchtbare streek volledig omringd door bergketens. Ook de stam
Quray , die Mekka bevolkte, genoot het hoogste aanzien onder de Arabische stammen.
Zowel de positie van Mekka als het statuut van Quaraysj waren te danken aan de
aanwezigheid van de Kaaba in Mekka. De Kaaba, een vierkant gebouw in het centrum
van Mekka, is een heiligdom waarvan de bouw aan Abrahaam en diens zoon Ismaël
toegeschreven wordt. De tradities (zowel de Arabische als de joodse tradities) vertellen
dat Abraham met zijn zoon Ismaël naar het noorden van Arabië kwamen en er een
tempel bouwden. Door zijn huwelijk met een Noord-Arabische vrouw bracht Ismaël een
nieuwe Arabische generatie teweeg (cfr.2.2.). Deze Arabische generatie hield zich van
oudsher bezig met het onderhoud van de Kaaba in Mekka.
De Noord-Arabische Arabieren begonnen jaarlijks een bezoek te brengen aan Mekka om
bedevaart (al-̣Hağğ) te verrichten, wat Mekka meteen een centrale positie verschafte.
De inwoners van Mekka, die voornamelijk handelaars waren, begonnen op te treden als
gastheren tijdens de bedevaart, als leiders, als diplomaten bij conflicten en zodoende
werd hun positie als politieke en religieuze leiders van de Arabieren op de vooravond van
de islam bestendigd en gevaloriseerd.
In tegenstelling tot de Zuid-Arabieren, die een oude culturele erfenis hadden, hadden de
Noord-Arabieren, die in los stamverband leefden, geen gevoel van nationale
samenhorigheid gekend. Pas als Arabië door een buitenlandse vijand werd bedreigd,
verenigen de stammen zich tijdelijk om deze buitenlandse vijand weerstand te bieden
zoals dit gebeurde in o.a. de slag Dī Qār met de Perzen in Irak in de zevende eeuw.
De eerste koning die de Noord-Arabieren rond nationale zaken trachtte te verenigen was
:u l-Qays (288-328 n. Chr.), op wiens graf de volgende tekst te lezen staat ‫ﺀ‬Umru ‫ﺀ‬
u l-Qays  Bin cAmr, de koning van alle Arabieren, Umru Dit is het graf van
Asad, Nizār en Muḍhiğ onderwierp; die de troon besteeg; die de stammen
die zijn zonen tot onderkoningen over de stammen benoemde en die de
Arabieren bij de Perzen en de Byzantijnen vertegenwoordigde. Tot op heden
. heeft geen enkele [Noord-Arabische] koning zijn glorie kunnen evenaren
u l-Qays de ‫ﺀ‬Umru ‫ ﺀ‬Uit de vermelding de koning van alle Arabieren leiden wij o.a. af dat
Arabieren als natie trachtte te verenigen, een poging waarin hij slechts ten dele is
.geslaagd
6.3. Het religieuze leven:
De aanwezigheid van joden in het zuiden (Jemen) en in het noorden (Medina) enerzijds,

en christenen in West-Arabië (cAsīr) anderzijds buiten beschouwing gelaten (zie 5.1 tot
en met 5.2.2.), was de meerderheid der Arabieren polytheïstisch. Abraham en zijn zoon
Ismaël brachten het monothïsme mee naar Arabië, maar enkele eeuwen later verviel de
meerderheid der Arabieren in het heidendom. De talrijke Arabische stammen hadden elk
een eigen godheid belichaamd in een beeld. De voornaamste godheden waren: Hubal (de

voornaamste god van Mekka), Al-Lāt (een godin = A tār), Al-cUzzā (godin) en Manāt (de
godin van het lot). Men eerde deze goden, ging er op bedevaart heen en bracht er offers,
mensenoffers iegrepen.
( ‫ﺀ‬Naast deze heidense Arabieren waren in het oude Arabië ook de zogenaamde ̣ Hunafā
meervoud van ̣ Hanīf). Dat waren mensen die de eredienst van de talrijke goden
hekelden uit speculatieve en filosofische overwegingen en het bestaan van de Éne God
erkenden zonder door profeten over Hem ingelicht te worden. Zij drukten hun afkeer
tegen het polytheïsme en hun verering van de Schepper in verzen uit die bewaard zijn
.gebleven
Bijvoorbeeld:
Één God of duizend goden aaid ik als de zaken moeilijk worden?

Ik verafschuw Al-Lāt en al-cUzzā tezamen, zo handelt de wijze man .


erkenden van meet af aan het bestaan van één God die zij de God van ‫ﺀ‬De ̣ Hunafā
Abraham noemden. Zij hadden weinig of geen informatie over Hem maar hielden altijd
vast aan Zijn bestaan. Zij verwezen vaak naar de joden en de christenen die deze God
aaidden. Deze God, Allah in het Arabisch, werd ook door alle Arabische stammen erkend
als voornaamste God, maar niet als Enige God. De hierboven voornoemde godinnen
.werden als Diens dochters beschouwd
Naast deze goden vereerden de oude Arabieren geesten (al-Ğinn), bomen, bergen en
andere materiële voorwerpen, engelen, voorouders e.d.
Hoewel het religieuze leven duidelijk zichtbaar was in het oude Arabië, werden de
toenmalige Arabieren nauwelijks tot grote religieuze sympathieën in staat geacht,
getuige hiervan de grote tegenwerking die Mohammed later ervaren heeft. Ook in de pre-
islamitische tijd zien wij Arabieren die enerzijds hun goden vereren en anderzijds spot
met hen drijven. Het volgende relaas is typerend voor vele oude Arabieren.
Een oude Arabier komt met zijn kamelen naar het beeld van de god van zijn
stam om zijn kamelen te laten zegenen. Enkele dagen tevoren had men offers
gebracht voor deze god, met als gevolg dat er bloedsporen zichtbaar waren. De
kamelen van de Arabier schrokken van het bloed en liepen doelloos weg. De
man neemt een steen en werpt die tegen zijn god met de woorden: vervloekt
zij u! Een god die mijn kamelen doet schrikken en hen wegjaagt, is een
verschrikkelijke god !
6.4. Het sociaal-culturele leven:
Jaarlijks trokken de Arabische stammen naar Mekka ter bedevaart. De bedevaart
gebeurde in de maand Du l-̣Hiğğah, de twaalfde maand van de Arabische kalender. De

maand is de tweede van de drie successieve Heilige Maanden (Du l-Qicdah, Du l-̣Hiğğah
en Muharram), hetgeen betekent dat er een godsvrede van drie maanden heerste,
tijdens dewelke agressie ontoelaatbaar was.
Tijdens die maanden kwam men naar Mekka om gedurende drie maanden bedevaart te
verrichten, handel te drijven en literaire en culturele manifestaties te houden.
De bedevaart (al-̣Hağğ) gebeurde in Mekka zelf en duurde enkele dagen. De
voornaamste ritussen waren het bezoeken van de goeden inde Kaaba, het brengen van
offers en het wandelen rond de Kaaba (̣Tawāf).

De handelsactiviteiten gebeurden in de Markt van Ukāz (Sūq cUkạ̄z) vlakbij Mekka.


Jemenieten verhandelden er o.a. wierook, koffie, mirre uit hun land, stoffen en
specerijen uit Indië, zijde uit China. Andere stammen brachten er slaven uit Abessinië,
Perzië en Indië. Noord-Arabieren handelden er in goden, relikwieën en arsenale
voorwerpen, kochten Zuid-Arabische, Indische en Chinese waren om ze later in Syrië,
Egypte of Byzantium te verkopen.
Op dezelfde markt hield men ook literaire wedstrijden. Deze bestonden voornamelijk uit

poëzie ( icr) en welbespraaktheid (Hạtābah). Elke Arabische stam vaardigde haar beste

dichter en redenaar af om in de jaarlijkse bijeenkomst in cUkạ̄z zijn meesterstukken voor


te dragen, die hij in de loop van het afgelopen jaar geproduceerd had. De jury bestond
uit Mekkanen. De beste gedichten (Qasā id, enk. Qasīdah) werden er volgens de traditie
opgetekend met gouden letters op brokaat en aan de Kaaba gehangen, wat toen een
grote eer voor de dichter en zijn stam betekende. Op deze manier werd de productie van
de oude Arabische dichters en rehorici bewaard en overgeleverd.
Deze relatief omvangrijke literaire productie is van het grootste belang geweest voor de
creatie van een gemeenschappelijke taal in Arabië, voor de bestudering van de pre-
islamitische politieke, religieuze en sociaal-culturele situaties en voor het begrijpen van
de inhoud van de Koran.
Hoewel het Noord-Arabisch één taal was, had ze zoals de meeste andere talen
verschillende dialecten. De dichters die uit verschillende stammen kwamen, vermeden in
hun odes die ze in cUkạ̄z gingen voorlezen alle dialectale en regionale kenmerken die
door de Mekkanen niet zouden verstaan worden. Door de jaren heen ontstond dus een
gemeenschappelijke literaire koine die later de lingua franca van heel Arabië zou worden.
En door het feit dat de Koran in deze gemeenschappelijke dichterlijke taal werd
geopeaard, werd ze meteen vereeuwigd.
De Arabische linguïsten uit Irak uit de zevende en de achtste eeuw bezichten Arabië en
noteerden de tamelijk omvangirjke oude Arabische orale traditites die in andere dialecten
dan het Mekkaanse waren overgeleverd. Een tiental dialecten werd als goed Arabisch
geklasseerd. Zowel de literatuur als de woordenschat van deze dialecten werden aan de
Mekkaanse literatuur en woordenschat toegevoegd. Dit feit verklaart meteen waarom het
Arabische vocabularium zo ontzaglijk groot is.
Naast zijn belang voor de bestudering van de pre-islamitische Arabische geschiedenis, is
de literaire productie der oudere Arabische dichters van het grootste belang geweest voor
de bestudering van de tekst van de Koran (zowel de inhoud als de vorm), die in dezelfde
taal is geopeaard. Niet alleen om de moeilijke woorden die in de Koran eenmalig
voorkomen (de zgn. Hapaxlegomena) te verklaren, maar ook om de religieuze politieke,
maatschappelijke en sociaal-culturele veranderingen die de islam teweegbracht beter te
begrijpen, en omhet literaire genre van de koranische tekst beter te situeren.
7. OPKOMST VAN DE ISLAM: 610-632
7.1. Bronnen:

 De Koran. 

 De ̣Hadīt. 

 De biografie van Mohammed (Sīrat an-Nabī lett. levensloop van de profeet ) door

Ibn Iṣhāq. Het werd beëindigd in de achtste eeuw. 

 Boek van de militaire expedities (Kitāb al-Maġāzī) van Al-Wāqidī. Het betreft de
vestiging en uitbreiding van de islam op het Arabische schiereiland.
Er zijn geen niet-Arabische of niet-islamitische bronnen uit die tijd of de nabije toekomst
ervan. Alle gegevens die wij hebben stammen uit Arabische en/of islamitische bronnen.
7.2. Lokalisatie:
West-Arabië (huidige Saoedische provincies Hiğāz en Asīr). Mekka was een door handel
(specerijen en aromaten) rijk geworden stadstaat. De Mekkanen eisten transittaksen en
zonden ook zelf karavanen naar de Syrische kust. Mekka was beroemd wegens zijn
markten en jaarbeurzen die plaatsvonden tijdens de maanden waarin de godsvrede
bestond, nl. de Bedevaartsmaanden. Het was ook een centrum voor oud Zuid-Arabische
godsdiensten. Een zeer beroemd heiligdom was de Ka ba: een zwarte kubus (meteoriet)
met beelden van verschillende godheden, waar elk jaar duizenden een pelgrimsreis naar
maakten.
7.3. Mohammeds jeugd:

‫ ﺀ‬Mohammed  werd geboren in 570 te Mekka. Zijn vader heette cAbdullāh, zijn moeder
Āminah. Zijn ouders zijn beide jong gestorven en Mohammed werd eerst opgevoed door

.)zijn grootvader (van vaders zijde), (= de vader van cAlī

Mohammed  behoorde tot de voornaamste stam der handelaars: de Quray , en hij


begeleidde karvanen naar de Syrische kust. Zo kwam hij in contact met Joden en
christenen in Zuid-Syrië (Bosrā), waar belangrijke christelijke nederzettingen waren, en
in Zuid-Jemen, waar een belangrijke joodse kolonie was. Hun monotheïsme maakt indruk
op hem. Later huwde Mohammed met een rijke handelsvrouw Hadīğa, in wier dienst hij
stond.
7.4. Begin Mohammeds prediking in 610:

Mohammed  trok zich vaak terug op de berg ̣ Hirā in de omgeving van Mekka en ging er
mediteren. Rond 610 verscheen hem de engel Gabriël en kondigde hem zijn profetische
zending aan. Dit gebeurde op de Nacht der Bestemming (Laylat al-Qadar). Sindsdien
zonderde hij zich regelmatig af om het woord Gods te aanhoren.
Gabriël bracht hem de boodschap van de islam: het geloof in God, Zijn engelen, Zijn
boeken, Zijn profeten, in de opstanding na de dood en dat goede en kwaad van God
komen en geschieden volgens Zijn wil.

Mohammed  begon de Arabieren aan te sporen het polytheïsme af te zweren en de ene


ware God te aaidden. Maar voor zijn boodschap over de ene God, vond Mohammed bij de
polytheïsten van Mekka weinig weerklank. Mohammed stootte op sterke tegenstand van
de Mekkanen voor zijn monotheïstische gedachten. Zijn aanhangers werden gepest en
geboycot zodat er een groep uitweek naar Ethiopië, betere tijden afwachtend.
7.5. De Hiğra: 622:
622: Mohammed aan het hoofd van een groep nieuwe bekeerlingen verhuist naar Yatrib
(later Madīnat an-Nabī De stad van de profeet , of kortweg Medina genoemd.) Dit was
niet toevallig. Er was nl. al contact geweest tussen de inwoners van Yatrib en
Mohammed. Hij werd gevraagd als scheidsrechter op te treden bij twisten tussen de
verschillende joodse stammen en de Arabische stammen al- Aws en al-Hazrağ.
620: Eerste Verdrag van al- Aqaba, gesloten op de berg al- Aqaba) tussen de inwoners
van Yatrib en Mohammed. Mohammed zou scheidsrechter zijn, de inwoners van Yatrib
zouden het monotheïsme van de islam erkennen, maar zouden zich nog niet inzetten om
deze godsdienst militair te verdedigen.

621: Tweede Verdrag van al-cAqabah. Yatrib zou de islam ook militair verdedigen.

Na deze twee verdragen vertrok Mohammed dus in 622 naar Yatrib. De Hiğra was dus
eigenlijk geen vlucht zoals het woord vaak wordt vertaald, maar eerder vrijwillige
emigratie.
Gezien de grote betekenis die deze gebeurtenis had voor de verdere ontwikeling van de
islam werd dit als uitgangspunt voor de islamtijdrekening genomen. In Medina trad
Mohammed niet alleen op als profeet maar ook als staatsman, leider van Medina en
bemiddelaar tussen de verschillende stammen en ook de verschillende groepen moslims,
nl.:
 Al-Muhāğirūn, de Immigranten : zij die met de profeet van Mekka naar Yatrib

vertrokken. 

Ansār
̣ , De helpers : de autochtone bevolking die moslim werd door de ‫ﺀ‬-Al
.verdragen van al-cAqabah
 Al-Munāfiqūn, De huichelaars : zij die moslim werden omdat het in hun voordeel
was uit opportunistische redenen.
Mohammed organiseerde het burgerlijk leven. Hij bepaalde plichten en rechten. De
theorie van de heilige oorlog ontstond. De ongedisciplineerde razzia s verdwenen en
maakten plaats voor heilige oorlog tegen ongelovigen.
624: Slag bij Badr: het eerste grote treffen tussen Mekka en Medina, waarbij de moslims
van Medina de overhand haalden. De aanleiding: gezellen van Mohammed verhinderden
een karavan vanuit Mekka naar het Noorden. De joodse stammen die met de Mekkanen
collaboreerden werden uit Medina naar het noorden verbannen.
Uhud
̣ : de Mekkanen nemen wraak en verslaan de moslims. Maar ze keren ‫ ﺀ‬Slag bij :625
.terug naar Mekka en de bewoners van Medina kunnen zich goed herpakken
627: Hoogtepunt van het grote offensief van de Mekkanen. Ze sloten een verbond met
Bedoeïenen, al-Munāfiqūn en de joden van Medina om Mohammed ten val te brengen. De
strijd speelde zich al voor de poorten van Medina.
Medina s weerstand was succesvol dank zij het graven van loopgraven rond de stad. Ze
hielden het enkele weken uit zodat de Mekkanen naar hun basis moesten terugkeren.
Mohammed bestrafte zowel de joodse stammen als de al-Munāfiqūn en verdreef hen uit
Medina. In bepaalde gevallen liet hij enkelen terechtstellen.
627-630: Mohammed boekte groot succes.
627: Onderhandelingen tussen Mohammed en Mekka, en men komt tot het Verdrag van
al-̣Hudaybija, waarbij een tienjarige wapenstilstand werd afgekondigd tussen beide
partijen.
629: Bedevaart en een grote bekendmakingscampagne voor de islam in Mekka.
630: Mekka valt in Mohammeds handen.
7.6. Verklaringen van het succes van de Profeet:
De Goddelijke steun werd steeds duidelijker.
Hij boekte groot succes bijmilitaire expedities. Hij trad op als een staatsman een religieus
reformator van groot aanzien.
Hij slaagde erin de bevolking van Medina hecht aaneen te sluiten en aan een neiwue
maatschappij te bouwen, gebaseerd op het woord Gods.
Hij ws een zeer bekwame diplomaat en wist te onderhandelen om mensen voor zich te
winnen.
Bij veroveringen werden enkel zij die zich verzetten gedood. Zij die de islam aannamen
werden in persoon en goederen geëerbiedigd.
Vanaf 630 reikte de macht van Mohammed ook tot Mekka. Zijn prestige steeg toen snel,
omdat verschillende gewoonten uit de pre-islamitische periode in de islam
geïncorporeerd werden.
Mekka met de Ka ba (die echter gezuiverd werd van de afgodsbeelden) werd de centrale
bedevaartplaats. De gebedsrichting veranderde van Jeruzalem naar Mekka. De maand
van de jaarlijkse bedevaart werd verklaard tot vastenmaand: de ramadan. Tijdens deze
maand heerst dan ook vrede.
7.7. Mohammeds laatste jaren:
631: Mohammed zond een expeditie naar de Syrische grens om contact te leggen met de
Byzantijnen en hen te bekeren. Hijzelf stond aan het hoofd van de troepen maar moest
terugkeren om praktische redenen. In dit jaar werd ook de theorie van de heilige oorlog
definitief vastgelegd. Mekka en Medina werden tot heiligste plaatsen van de islam
uitgeroepen.
In de laatste twee jaren van Mohammeds leven hadden de meeste Arabische stammen
zich onderworpen aan de islam en zelfs buiten Arabië was de profeet bekend.
632: Mohammed sterft.
8. DE RECHTGELEIDE OF ORTHODOXE KALIEFEN (632-661):

Mohammed werd als staatsman opgevolgd (Halīfa: opvolger) door vier personen:

.Abū Bakr ạs-̣Siddīq: 632 634 ‫ﺀ‬.1

2. cUmar Ibn al-Hạṭtāb: 634 644. 

3. cUtmān Ibn Affān: 644 656. 

4. cAlī Ibn ̣Tālib: 656 661.

Tijdens deze periode kende de islam haar grootste uitbreiding buiten Arabië. Na de dood
van de profeet aanvaardde gans het schiereiland de islam zonder dat daarbij al te grote
militaire inspanningen nodig waren.
Met Mohammeds opdracht, nl. de islam aan gans de mensheid bekend te maken, trok
men in de eerste plaats naar Syrië dat onder Byzantijns bewind stond. Reeds in 634
breken de islamitische legers door tot Damascus dat in 635 in de handen van de Moslims
valt. De Byzantijnse keizer poogt in 636 nog een oorlog op touw te zetten maar wordt an
de oevers van de Yarmūk beslissend verslagen (verovering van Syrië en Palestina). In
640 valt de laatste Byzantijnse stad, nl. Cesarea.
Vanuit het oosten van Syrië breken de Moslims door tot Mesopotamië. De eerste veldslag
met de Perzen (Sasanidische dynastie) in 637, te Qādisiyyah, wordt gewonnen
(verovering van Irak). De laatste Sasanidische vorst, Yazdeğerd, vlucht naar Iran. De
Sasanieden hergroeperen hun gedemoraliseerde strijdkrachten en proberen in 642 te
Nihawand de Moslims uit Iran te houden. Tevergeefs. Yazdeğerd wordt in 651 te Marw (=
Merv) vermoord.
In 651 werd de islamisering van Iran voltrokken. Want tot nu toe hebben zich steeds
niet-islamitische groepen in de bergen weten te handhaven. In het begin poogden de
moslims zoveel mogelijk mensen tot de islam over te halen. Nam men een stad in, dan
vroeg men de overgave, en deden ze dit dan werden alle levens gespaard van hen die
zich tot de islam bekeerden. Zo werd de staatskas slechts gespijsd met krijgsbuit, wat
ongunstig was voor de economie. In de achtste eeuw ontstond een ander systeem: zij
die hun vroegere geloof behielden moesten een hoofdbelasting betalen.
In 641 ontstaat een tweede beweging naar het westen toe. Het eerste land is Egypte (de
eerste inval gebeurde reeds in 639) dat slechts vanaf 641 in de handen van de Moslims
valt.
Alleen Alexandrië biedt lange tijd weerstand: aan zee gelegen, goed verdedigd, de
Byzantijnen beschkten over een vloot in tegenstelling tot de moslims. Slechts door een
overgavepact, waarin de Byzantijnen de veiligheid van de burgers eisten, gaven ze zich
na twee jaar over. Egypte was een graanschuur en een uitvalsbasis van waaruit de
Moslims vanaf 647 verkenningstochten naar Tunesië ondernamen. Het duurde tot 660
vooraleer men daar doorbrak.
De kaliefen pasten de reeds bestaande administratie aan zodat ze aanvaardbaar werd

voor de Moslims. Na de dood van Umar kwam het kalifaat bij cUtmān. Door de

onrechtvaaridge verdeling van de buit en het luxueus leven dat cUtmān leidde,
ontstonden er onlusten en hij werd vermoord (656). Tijdens zijn regering groeide het rijk
van Oost-Perzië tot Tunesië uit.

In 656 kwam cAlī aan de macht. Hij kon zich echter niet witwassen i.v.m. de moord op
cUtmān en er ontstonden tijdens zijn kalifaat de twee eerste sekten:
De Hāriğieten (<harağa alā: rebelleren): de Dissidenten

De Sjiieten ( īcat : partij van cAlī): de Pro- cAlī.

In 661, na een langdurige strijd, overwon Mu cāwija, lid van de Umajjaden en gouverneur

van Syrië, cAlī en werd de eerste Umajjadische kalief.


9. HET UMAJJADISCH RIJK (661 750)
9.1. Kenmerken:
Een Arabische familie komt aan de macht, d.i. de eerste dynastie (opvolging van vader
op zoon). De Umajjaden moesten gedurende 90 jaar strijden tegen oppositiebewegingen.
9.2. Soorten oppositiebewegingen:
Concurrenten die een tegenkalief laten kiezen.
Volksopstanden van Hariğitische of Sjiietische oorsprong.
9.3. Indeling in twee soorten kaliefen:

 Sufjāniedische Umajjaden (661 683), genoemd naar Mu āwija ibn Abī Sufjān. 

 Marwāniedische Umajjaden (683 750), genoemd naar Marwān.


9.3.1. De Sufjāniedische Umajjaden (661 683):
De eerste groep verlegde de residentie van Medina naar Damascus. Ze steunden vooral
op Syrië als machtsbron en Irak als graanschuur en bron van inkomsten? Onder de
Umajjaden kent het Arabische rijk zijn grootste uitgestrektheid: van China tot het
Iberisch schiereiland.
De Suffyanieden tellen drie kaliefen, t.w. Mu āwija I (661-680), Jazīd I (680 683) en Mu
āwija Īnūmã Illī (683 384).
Het belangrijkste feit is de beweging van ̣ Husaayn, (de tweede zoon van Alī) tijdens de
regering van Jazīd I. Ze werd echter genadeloos neergeslagen en ̣ Husaayn gedood
tijdens de veldslag te Karbalā (kerbela) op 10 oktoer 680. Zijn graf is een heiligdom van
de Sjiietische moslims.
Een andere rebellie (die langer duurde en gevaarlijker was) was deze van Abdullāh ibn
az-Zubajr. Hij liet zich als tegenkalief van Jazīd I uitroepen en verklaarde Arabië
onafhankelijk. Jazīd liet hem opsporen, Abdullāh vluchtte en zodoende werden Medina en
Mekka door de Umajjaden heroverd (683).
9.3.2. De Marwāniedische dynasite: 683 750:
Telt elf kaliefen, t.w. Marwān I (683-685), Abdulmalik (685-705), al-Walīd I (705-715),
Sulaymān (715-717), Umar II (717-721), Jazīd II (720-724), Hi ām (724-743), al- Walīd
II (743-744), Jazīd III (744), Ibrāhīm (744) en Marwān II (744-750).
De rebellie ging onder Marwān I verder en werd slechts verslagen onder Abdulmalik
(692), waarbij Mekka vor de tweede maal werd heroverd en de Ka ba werd beschadigd.
Ook tijdens Abdulmalik wordt de tweede fase van de expansie voorbereid. Abdulmalik
voerde het Arabisch als officiële taal van het islamitische Rijk in, en sloeg voor het eerst
islamitische munten. Tijdens zijn regering werden de diacritische punten in het Arabisch
schrift ingevoerd.
Onder al-Walīd I kennen de Umajjaden hun grootste bloei evenals een uitbreiding van het
rijk; er werden drie expedietiekorpsen onder een eigen veldheer opgericht. Het eerste
leger werd geleid door Qutaybah en had als doel Tansocianië te veroveren tot de Oxus.
Het tweede leger werd aangevoerd door Ibn Qāsim en had als doel Indië te veroveren.
Het derde leger geleid door Mūsā ibn Nusayr en had als doel Noord-Afrika te veroveren.
Het eerste leger:
Oxus (= Amu Darya), Transocianië = Mā Warā a n-Nahr. Qutaybah veroverde de
Perzische en Turkse stadstaten gelegen langs de karavaanroutes. De stad Marw werd de
hoofdstad van Hurāsān en van hieruit trok hij op. Reeds in 706 overschreed hij de Oxus
te Baykand. Hij bracht de winter door in Marw en in de lente van 707 trok hij op naar
Buhāra en van hieruit naar Samaqand (pas in 712 definitief veroverd). Qutaybah trok
verder naar de buitenste grenzen van China, maar keerde in 715 terug bij het overlijden
van al-Walīd I.
Het tweede leger:
Dit was minder succesrijk. In 708 verovering van Kermān aan de Sind-rivier. Ibn Qāsim
verovert het grootste deel van Pakistan tot aan Multan. Indië wordt nog niet volledig
geïslamiseerd.
Het derde leger:
Reeds in 647 werden de grenzen van Ifrīqija (= Tunesië, Africa proconsularis) bereikt. In
670 werd Qajrawān gesticht als militair kamp en bevolkt met Arabieren. De aanvoerder
was Uqba ibn Nāfi en deze tork naar het westen (682) en bereikte in 683 Tanger. Op de
terugweg werd hij vermoord door Berbers, wat een tijdelijke stopzetting van de
verovering tot gevolg had.
In 695 stelt Abdulmalik als legeraanvoerder ̣ Hassān aan. Carthago wordt veroverd. In
698 echter moeten de Arabieren in de slag te Tebessa tegen de Berbers het onderspit
delven. Qajrawān wordt in 702 heroverd en in de nabijheid van Carthago worden de
grondvesten van Tunis gelegd.
Door berbers in hun legers op te nemen waren deze voor de Arabieren gewonnen. Mūsā
ibn Nusayr benoemde een Berber, nl. ̣ Tāriq ibn Ziyād tot gouverneur van Noord-Afrika. ̣
Tāriq leidde een expeditie tegen het Iberisch schiereiland. In 711 belandde hij aan de
rots op de oever ̣ Tāriq de Straat tussen Spanje en Marokko, die sindsdien zijn naam
draagt (Ğabal Tāriq de Berg van ̣ Tāriq, het latere Gibraltar). Hij versloeg te Jerez de la
Frontera de Westgotische vorst Roderik. Zuid-Spanje en Cordoba werden veroverd. Nu
wilde Mūsā de rest van Spanje zelf veroveren zodat in 712 Sevilla, Mérida, Medina,
Sidonia in Arabische handen kwamen. In 713 ontmoetten Mūsā en ̣ Tāriq elkaar te Toledo.
In 714 was gans al-Andalus (behalve Galicië veroverd. Eind 714 vroeg Mūsā aan al-Walīd
de toestemming om via Europa naar Damascus terug te keren. Dit werd hem geweigerd,
hij werd teruggeroepen en verdween in ballingschap naar West-Arabië.
Na 715 was de grootste bloei van het Umajjadische rijk achter de rug. In 716 werd
Constantinopel belegerd door de Arabische vloot en landmacht; de aanval mislukte o.m.
daar de Byzantijnen Grieks vuur gebruikten en een strenge winter de soldaten
uithongerde.
Umar II trok de troepen weg. Hi ām verlegde de hoofdstad van Damascus naar de
Syrische woestijn waar hij ar-Rụsāfah oprichtte (ten noorden vanPalmyra), op de plaats
waar vroeger de Byzantijnse stad Sergiopolis was gelegen laat hij zijn nieuwe hoofdstad
herbouwen in Arabische stijl. Hij ontwikkelt een meedogenloos fiscaal apparaat en de
Sasanidische administratie staat model voor de zijne.
In 732 maakten de Arabieren halt te Poitiers in Frankrijk.
9.4. Opstanden tijdens de regering van Hi ām:
In 736-737: in Transoxianië rebelleren centraalaziatische Turken.
In 737-742: Berberopstand in Marokko: het Syrisch leger gestuurd door Hi ām werd
verslagen; gans Noord-Afrika wordt door de Berbers overheerst. Slechts eind 742 werden
de Berbers definitief overwonnen.
Na Hi ām volgen slechts enkele willoze vorsten die in grote luxe leefden en die moesten
strijden tegen talloze opstanden. De laatste vorst, Marwān II, verlegde (nogmaals) de
hoofdstad naar ̣Harrān (in Irak) omdat hij een uitvalsbasis nodig had tegen de Hariğieten
die Irak in hun macht hadden en tegen de Sjiietische opstanden in Noord-Perzië en
Centraal-Azië. De leider van de Sjiietische opstand was Abu Moslim. Deze had als
centrum Marw en in 747 trok hij op naar het Westen; Hij versloeg Marwān II in Irak. In
750 werden de Ummajjaden voorgoed verslagen en uitgemoord. Slechts één lid uit de
Umajjadische familie, Abdurrahmān I, ontsnapt aan de dood en vlucht naar Marokko, van
waaruit hij Spanje verovert en een onafhankelijk emiraat sticht.
10. HET ABBASIEDISCHE RIJK (750-1258):
De naam Abbasieden is afgeleid van Abbās, een oom van de profeet. Het Abbasiedische
rijk was niet zo uitgestrekt als tijdens de bloei van de Umajjaden. Een aantal gebieden
scheurden zich af:
Al-Andalus. Het Iberisch schiereiland wordt vanaf 756 geregeerd door een Umajjadische
dynastie. Marokko vananf 788. Ifriqija vanaf 800.
In die drie gebieden ontstaan lokale dynastieën die zich onttrekken aan de centrale
macht van de Abbasieden. Het centrum wordt verlegd van Syrië naar Irak. De relatieve
zwakte van de militaire macht is geen hinderpaal geweest voor een maximale culturele
bloei. Er werden belangrijke steden opgericht in Irak: Bagdad in 762 en Samarra (Surra
Man Ra ā lett. hij is verheugd degene die ziet !) in 836.
Het Abbasiedische kalifaat wordt ook soms het Bagdadkalifaat genoemd, omdat Bagdad
toen gesticht werd als centrum van de macht. De kaliefen zijn niet gekend onder hun
voornamen maar onder attributieve bijnamen (agnomen) die beginnen met een lidwoord,
bv. al- Mahdī.
Al-Maṇsūr 754-775:
In 762 werd Bagdad (Madinat as-Salām of de Stad van de Vrede) gesticht. Bagdad werd
centraal uitgekozen in het Abbasiedische rijk om in zo kort mogelijke tijd troepen te
sturen naar het Noorden en het Zuiden. Al-Maṇsūr richtte zich naar Iran om een fiscale
administratie uit te bouwen. Daarvoor huurde hij een Iraanse familie, de Barmakieden.
Onder zijn regering werden voor het eerst troepen gehuurd en kwame het eerste
huurlingenleger op de been. Hij deed vooral beroep op Perzen en Turken i.p.v. het
homogeen Arabisch leger te behouden.
Hārūn Ar-Ra īd 786-809:
Hij leefde in een woestijngrot ver van Bagdad. Hij liet de Iraanse ambtenarenfamilie der
Barmakieden vermoorden omdat zij misctruik van hun macht maakten. Het gevolg was
dat er een grote ontevredenheid ontstond in Iran.
Hārūn Ar-Ra īd stelde twee zonen aan als provinciegouverneurs. Al-Ma mūn was de zoon
van Hārūn Ar-Ra īd en een Iraanse bijzit. Hij benoemde die zoon tot provinciegouverneur
voor het oostelijk deel waaronder Iran. Iran werd dan semi-onafhankelijk en de Perzen
waren getroost omdat al- Ma mūn half Pers was.
Al-Amīn was de zoon van Hārūn Ar-Ra īd en een Arabische vrouw. Hij stelde deze zoon
aan als gouverneur van het westelijke deel. Nog tijdens zijn leven stelde hij deze twee
zoons aan als opvolgers. Er ontstond een strijd voor de alleenheerschappij. In 813
overwint al- Ma mūn en wordt de enige kalief.

Al- Ma mūn 813-833:

Al-Ma mun had een oosterse aanhang omdat hij gouverneur geweest was in het
oostelijke deel. Hij verlegde de hoofdstad van Bagdad naar Merw in Iran. Iran werd
bijgevolg het centrum van de macht. Hiertegen kwamen de Arabieren en vooral Egypte in
opstand.
Al- Ma mūn voerde een privé-slavenlijfwacht in, bestaande uit Turken. Deze traditie is
vooral belangrijk geworden in de tiende en elkfde eeuw. Tijdens zijn ambtsperiode
hadden er volksopstanden plaats. Van 828 tot 835 was er de ops§tand van de Gat of ̣Zụṭt
(zigeunerstammen uit West-Indië). De boerenopstand begon in 815 in Adarbayğān, hij
eindigde in 837. Deze opstand zette gans Noord-Iran in beweging.
Op religieus gebied gold de filosofische strekking der Mu tazila als officiële doctrine. Op
gebied van cultuur werden veel Griekse, Perzische en Indische filosofische en
natuurkundige werken in het Arabisch vertaald. Dit gebeurde in een instituut dat speciaal
daarvoor werd opgericht: Bayt al-̣Hikmah, of het Huis van de Wijsheid . Het doel van
deze instelling was de niet-religieuze domeinen te bestuderen. Het diende voor
geneeskunde en andere wetenschappen. Islamitische, christelijke en joodse geleerden
werkten er samen naast elkaar.
Al-Mu tasim 833-842:
Al-Mu tasin liet nog een nieuwe stad bouwen: Samarra. Hij wilde een reusachtig kamp
maken. De bouw van deze stad werd begonnen in 836 maar is nooit afgewerkt. De
moskee van deze stad blijft nog over.
Al-Mu tasim sloeg de rebellie van de Zutt weg in 835. Ook de boerenrebellie die
begonnen ws in 815 beëindigde hij. In 838 behaalde hij een belangrijke overwinning op
de Byzantijnse keizer Theophilos. Hierbij veroverde en verwoestte hij de Byzantijnse
residentiestad Armorium.
Tussen 850 en 855 begon het verval van de centrale macht. Er ontstond een anarchie. Er
kwamen verschillende machtscentra die enkel in naam verantwoording verschuldigd
waren aan de Abbasieden. In feite waren ze onafhankelijk. Ze moesten wel een maal per
jaar een tribuut betalen.
Een groot aantal volksopstanden en rebellies van het leger hadden tot gevolg dat de
Turkse slavenlijfwachten een groot belang kregen. Ook kreeg het islamitische rijk voor
het eerst te maken met Europeanen die op kruistochten gingen.
Verder waren er verschillende soorten opstanden:
 Massale opstanden van slaven, arme boeren en stedelingen; 

 Religieuze opstanden; 

 Stedelijke onrust van de middenstand.


10.1. Opstanden van slaven, boeren en stedelingen:
De bekenste opstand is de opstand van de Zang. In Zuid-Irak deden zij op grote
boerderijen het buile werk, het waren zwarte slaven uit Oost-Afrika en voerden
irrigatiewerken uit, zorgden voor de ontzilting en winning van het zout in het moerassige
Irak.
Tussen 869 en 883 had dan een massale opstand van deze slaven plaats onder leidingt
van Sjiietische propagandisten.
Naast deze Oost-Afrikaanse slaven kwamen dan ook nog arme boeren en Arabische
stedelingen in opstand. De opstand ontstond in 870; de Zang veroverden in 870 Ahwaz,
in 871 veroverden ze Basra en in 878 Wasit. Ten zuidwesten van de stad Kufa richtten de
Zang een eigen stad op: al-Muhtara. De sociale opstand was gericht tegen de uitbuiting
van de Abbasiedische kaliefen. Hun leiders vervielen echter in dezelfde excessen, mede
door de oprichting van een eigen stad. Er kwamen nieuwe slaven, eigen boerderijen en
er werden munten geslagen. Van dan af, 880, verzwakt de kracht van de opstandige
beweging. De tijd was rijp voor de ommekeer. Langs verschillende kanalen namen de
kaliefen weer alle, door de slaven ingenomen steden, terug. In 881 werd de stad Al-
Muhtara ingenomen en de leiders gedood.
10.2. Religieuze opstanden:
Een Sjiietische opstand in 890 in het centrum van de stad Kufa. Deze opstand wordt in
Irak en Syrië beëindigd in 906. De invloed van de Sjiietische groep der Qaramita
verplaatst zich naar de Arabische Golf waar de voersten tot het einde van de elfde eeuw
aan de macht waren.
10.3. Stedelijke onlusten:
In Irak en Iran werden er sedert het begin van de negende eeuw speciale rituele
bewegingen (de Futuwa-organisaties) opgericht. Dit waren milities van jonge mensen die
in ritueel verband de orde in de steden handhaafden. Ze werden gehuurd door
verschillende machtsgroepen. Soms knapten ze voor de politie (surta) de vuile werkjes
op.
Ook in Syrië waren er zulke milities, al hadden ze een andere naam: de Ahdat-
organisatie. Het waren geen groepen in ritueel verband maar ze waren georganiseerd
door een bepaald pakt en hadden godsdienstige zeden. Hun effectiviteit was echter even
groot. Deze laatste groep slaagde er zelfs in, in de loop van de twaalfde eeuw, de macht
te grijpen. De Futuwa-organisaties in Irak en Iran ontwikkelden zich in de elfde eeuw tot
meditatiegroepen en sportbonden. Ze werden gesteund door de kalief an-Nasir.
11. PERIODE VAN DE LOKALE DYNASTIEËN DIE DE MACHT VAN DE ABBASIEEN
(CA. 850-1258) BETWISTEN:
11.1. Egyptische dynastieën:

11.1.1. De Tulunieden (868-903):  

De Tulunieden zijn afstammelingen van de Turkse lijfwacht van de Abbasiedische


kaliefen. Ze waren afstammelingen van Ahmad ibn Tulun, gouverneur van Egypte.
Er is een zekere regelmaat te vinden in het feit dat Turkse lijfwachten de macht proberen
te grijpen. De Turkse lijfwachten hadden geen bindingen met de Egyptische bevolking. Ze
hadden ook een eigen lijfwacht. In 935 werd Mohammed ibn Tugg, een Turks generaal,
aangesteld door kalief al-Muktafi. Hij nam de titel al- Ihsid aan als vorstentitel en
verklaarde zich onafhankelijk tegenover de Abbasiedische kaliefen. Hij veroverde
Palestina en een groot deel van Syrië. In 946 vocht de leider van de Afrikaanse
paleiswacht, een Ethiopische eunuch Abu l Misk Kafur in naam van de Ihsidieden. In
werkelijkheid was hij ook onafhankelijk. Toen in 969 een inval van de Fatimieden plaats
had, betekende dit het einde van de dynastie van de Ihsidieden.
11.2. Syrische dynastie:
De dynastie van de Hamdanieden (944-1004). Ze waren afkomstig uit Irak. Zij leverden
sedert het begin van de negende eeuw gouverneurs ten behoeven van de Abbasiedische
kaliefen in Irak en Syrië. De Syrische tak bleef in Aleppo (=Halab) enige tijd
onafhankelijk. Ze waren belangrijk omdat hun vorsten veel belang stelden in kunst en
letteren. Ali Sajf ad-Dawla patroneerde een reeks belangrijke filosofen en literaten,
waaronder de beroemde dichters al-Mutanabbi, Abu l- Ala al-Ma arri en filoloog Abu l-
Farag al- Isfahani, de auteur van Kitab al- Agani, een vijfentwintigdelige poëtische
encyclopedie.
11.3. De Buyieden dynastie (946-1055):
De Buyieden (Buwayhieden) regeerden over Irak en een stuk van Iran tussen 946 en
1055. Oorspronkelijk waren ze een soort eerste ministers van de Abbasiedische kaliefen.
Ze verklaarden zich onafhankelijk in Iran. Centrum van de macht was Siraz. Irak
beschouwden ze als een klein en oelangrijk deel vanhet rijk.
Belangrijk in West-Iran en Noord-Irak is de ontwikkeling van een nieuw soort feodaliteit.
De militairen kregen als soldij stukken landbouwgrond ( iqta at). Hierop konden ze
grondbelasting vragen (harag), die dan hun soldij was. Het resultaat hiervan was dat er
militaire grootgrondbezitters kwamen die de andere grootgrondbezitters van de politieke
macht verdrongen. Dit systeem werd tijdens de Ottomaanse periode verfijnd. De
belangrijkste vorst was Adud ad-Dawle (978-983) die de keizerstitel Sahinsah (koning
der koningen) aannam. De Buyieden waren belangrijk als Mecenen voor belangrijke
Arabisch-islamitische denkers: ibn Sina, al-Firdawsi, Miskawayhi, al- Istahri, Ihwan al-
Safa De Broeders van de Reinhed e.a. Deze laatsten zijn een filosofisch gezelschap. Zij
waren een groep geleerden die een encyclopedie op punt stelde waarbij zij ernaar
streefden de filosofie met de godsdienst te verzoenen (problematiek geloof en rede).
11.4. De Fatimieden (909-1171):
De Fatimieden vielen vanuit Noord-Afrika Egypte binnen. Ze waren belangrijk als
uitzondering: zij wren geen sunnitsiche moslims maar Shjiitische moslims die in 909 in
Ifriqija (het latere Tunesië ) aan de macht waren gekomen. Vanuit Ifriqiya veroverden ze
Egypte. Zij zijn de enige Shiieten die eenrol gespeeld hebben in de geschiedenis van
Egypte. Zij vormden een alternatieve macht ten opzichte van de Abbasieden. Ze hadden
de naam Fatimieden omdat ze, naar ze zelf beweerden afstammelingen waren van
Fatima, de eerste Fatimidische vorst die dit beweerde was Sa id ibn Husajn Ubayd Allah.
Daarom kregen ze naast de naam Fatimieden ook de naam Ybaydieden. Vanaf 969 waren
de Fatimieden in Egypte. Ze lieten Ifriqija achter onder een gouverneur.
Op cultureel vlak waren ze heel belangrijk omdat z al-Qahira (Cairo) stichtten. De
stichter was een generaal die de Fatimieden naar Egypte had gebracht: Gawhar. Cairo
wordt de residentiestad van de Fatimieden. De eerste vorst daar was de Fatimiedische
kalief al-Mu izz. Tijdens deze dynastie is een Egyptische vloot opgebouwd die de tradities
van de Aglabieden verder zette.
Op militair gebied hadden ze de controle over de Middellandse Zee. Ze konden de handel
verder uitbouwen met Noord-Italiaanse stadstaatjes waaronder Pisa en Venetië. Er kwam
een bloeiende handel op gang tussen Egypte en Italië. De heropleving van de cultuur,
landbouw en handel was groter omdat deze dynastie iets meer dan de anderen, de
corruptie tegenhield. Ze steunden in hun bestaan de niet-moslims, iets wat vooral de
handel ten goede kwam.
In 970 en 971 onderwierpen Mekka en Median zich aan de Fatimieden. Het was de eerste
keer dat deze steden zich overleverden aan een Sjiietische groep. In 1048 scheurde
Ifriqija zich af en begon de verzwakking. Pisa nam Sardinië. Sicilië ging naar de
Noormannen.
Corsica werd onafhankelijk van de Genuezen Tussen 1065-1075 zorgde een lange
droogte voor een enorme hongersnood.
Belangrijke gebouwen werden opgericht:
Tussen 972 en 973 werd Al- Azhar, een universiteit die nu nog bestaat, door de
Fatimieden opgericht voor religieuze wetenschappen. Later werd deze instelling door de
Mammelukken gebruiks als instelling voor de sunnitische godsdienst. Nu nog is dit de
voornaamste kweekinstelling voor islamitische reiligieuze en theologische
wetenschappen.
De Fatimieden waren ook belangrijk in de kunstgeschiedenis voor hun meubelkunst en
ivoorkunst. Ze gebruikten in hun kunsten veel menselijke en dierlijke afbeeldingen, ze
welden weer aanknopen met de oud-Oosterse tradities.
De Fatimidisch periode was een uitzondering: ze was geen Egyptische maar een
Afrikaanse dynastie en ook op religieus gebied was ze een uitzondering omdat de
Fatimieden Sjiieten waren.
11.5. Turkse dynastieën:
In Iran en Irak kwamen tussen 1055-1180 de Selkjoeken (Salagiqa) uit Centraal-Azië en
vervingen de Buyieden. De belangrijste vorst was Alp Arslan. Hij veroverde Syrië op de
Fatimieden wanneer hij in 1072 Damascus binnenviel. De Selkjoeken namen de titel
sultan aan.
11.6. De Ayyubieden (1171-1260):
Deze periode ligt in de schaduw van de kruistochten. Vanaf 1097 had de eerste
kruistocht plaats tegen de verdeelde stadstaatjes van het Nabije Oosten. Het Nabije
Oosten kan geen weerstand bieden aan de kruistochten. De Syrisch-Palestijnse kust viel
in de handen van de kruisvaarders die burchten lieten optrekken. Salah d-In Yusuf ibn
Ayyub (Saladin) keerde het tij voor de Arabieren. Hij stelde een einde aan het
Fatimidische rijk en verving de Fatimidische troepen door Kurdische die betaald werden
volgens het nieuwe feodaal stelsel (het iqta at-systeem). Hij kreeg Zuid-Arabië, Jemen,
Syrië, Noord-Irak en Palestina onder zich. De enige plaatsen die ontsnapten waren de
steden van de kruisvaarders.
1187: Slag van Hattin:
Saladin veroverde 49 van de 52 steden die de kruisvaarders hadden (waaronder
Jeruzalem). De steden die de kruisvaarders behielden waren Tripoli, Antiochië en Tyr. In
1191 verloren de moslims de vesting van Akka aan Richard Leeuwenhart. Deze laatste
wordt gezien als de leider van de kruistochten. Tijdens de machtsperioden van Saldins
broer al- Adil (de rechtvaardige) waren de betrekkingen met de kruisvaarders geregeld
door een vredesverdrog (1192). De opvolger van al- Adil, al-Malik al-Kamil (1218-1232),
moest de kruisvaarders in Egypte bestrijden en verloor Jeruzalem weer. Dit betekende
het verval van deze dynastie. Zijn opvolger: al-Malik as-Salih heroverde Jeruzalem terug
maar het verval was toch begonnen. Na diens dood kregen de Turkse soldaten en slaven
meer macht. In 1260 stichtte één der Turkse slavengeneraals de dynastie der
Mammelukken (= Mammelukken, Mamluk: slaaf). Die dynastie duurde van 1260 tot
1517.
12. DE ISLAMITISCHE STATEN IN NOORD-AFRIKA EN AL-ANDALUS (750-1574):
12.1. Noord-Afrika tot de Almoravieden:
12.1.1. Bronnen:
Er is ons niet veel bekend over de Berbers. De Berbers zelf hadden tot in de 19de eeuw
geen geschreven bronnen. De enige inforamtie die wij hierover bezitten werd ons
verstrekt door Arabische historici.
De voornaamste bron blijft de Geschiedenis van de Berbers van Ibn Haldun (1336 Tunis
1406 Cairo). Hij schreef een wereldgeschiedenis voorafgegaan door een belangrijk
historisch-filosofisch traktaat: al-Muqaddima of de Inleiding , evenals een Geschiedenis
van de Berbers . Ibn Halduns Geschiedenis van de Berbers werd in de 19de eeuw in het
Frans vertaald door Baron McGuckin de Slane.
[opmerking: vermits Ibn Haldun inhet Arabisch schreef, zijn vele Berbernamen weinig
nauwkeurig weergegeven door de transcriptie. Ook zijn we niet zeker van de precisie van
de data, daar Ibn Haldun hier niet zozeer in geïnteresseerd was als in het waarom van de
gebeurtenissen, de sociale organisatie, religieuze structuren, de maatschappelijke
instellingen, de historische wetmatigheden enz
Verder is er nog Europese informatie, van Westerse historici dus].
In de 7de eeuw werd Noord-Afrika bijna uitsluitende door Berbers bewoond. Ze werden
echter steeds meer en meer verdrongen naar onherbergzame streken, met als gevolg dat
er een constante strijd was tot in de 14de eeuw, o.a. door opstanden.
12.1.2. Onafhankelijke Berberrijken in West- en Centraal-Barbarije (Algerije +
Marokko):
12.1.2.1. Het rijk van Banu Midrar:
In 757 brengt de Berberstam der Banu Midrar een eigen rijk tot stand in Sigilmasa, dat
ongeveer 200 jaar stand houdt.
12.1.2.2. Het rijk van de Rustamieden:
In 777 ontstaat het rijk der Rustamieden o.l.v. Ibn Rustam in Tahart (= Tiaret). Het
houdt ca. 100 jaar stand.
12.1.2.3. Het rijk van Abu Qurra:
Van 760 tot 790 ontstaat een onafhankelijkrijk in Tlemcen o.l.v. Abu Qurra.
12.1.2.4. Het rijk van de Idrisieden:
Van 788 tot 959 ontstaat het rijk de Idrisieden in Fès. In 809 werd Fès de hoofdstad van
het rijk dat zich uitstrekte van de Midden en Hoge Atlas tot aan Tlemcen.
12.1.3. Onafhankelijke Arabisch rijk in Oost-Barbarije (Ifrqija = +:- Tunesië):
12.1.3.1. Het rijk der Aglabieden (800-909):
Ontstond door de onafhankelijkheidsverklaring van een gouverneur: Ibrahim ibn al-
Aglab. De Abbasiedische kalief Harun ar-Rasid erkende snel dat het rijk een erfelijk
leengoed was en het recht voor de Aglabieden om een erfelijke dynastie te stichten.
Formeel onderwierpen ze zich aan de Abbasiedische soevereiniteit, maar in feite stuurden
ze slechts elk jaar een geschenk naar de kalief.
Eens ontwikkeld tot onafhankelijke staat, doen ze aan territoriale expansie. In 827
veroveren zij Sicilië, waar ze meer dan een eeuw meester blijven. In 831 veroveren zij
Palermo, in 843 Messina, in 878: verovering van Syracuse en in 902 Taormina.
Ook naar het Italiaanse vasteland worden expedities gestuurd: in 840 naar Taranto, in
841 naar Bari en tussen 846 en 849 naar Rome.
In 880 drijven de Byzantijnen de Arabieren uit Italië. De Arabieren hebben er wel een
belangrijke invloed nagelaten, die o.a. in de architectuur merkbaar is. De belangrijkste
stad onder de Aglabieden was Qayrawan (= Kairouan).
In 902 brak een grote Berberopstand (Kutuma-stam) uit, aangewakkerd door Arabische
Sjiieten om religieuze en sociale redenen. De Sjiietische propaganda werd verspreid door
missionarissen. De belangrijkste was de Fatimidische propagandist Abu Abdullah. Hij
bereidt de komst voor van de Fatimieden in Noord-Afrika, die van 909 tot 969 de macht
over in Ifrqija nemen.
De Fatimieden ontwikelden de Aglabidische vloot en veroverden Sardinië, Corsica en
Sicilië. De vloot werd ook gebruikt in 969 voor het vervoer van de troepen voor de
verovering van Egypte.
12.1.3.2. Het rijk der Zirieden (972-1148):
In 972 werd de Berber Buluggin ibn Ziri ibn Manad in Ifrqija als gouverneur aangesteld.
Hij verklaart zich echter onafhankelijk, en alzo ontstaat het Berberrijk der Zirieden. Van
972 tto 1148 slagen zij erin steeds meer gebieden bij Ifriqija te voegen. In 979: Marokko
en Tripolitanië.
12.1.3.3. De Hammadanieden (1014-1152):
De Ziridische prins Hammad ibn Buluggin scheurt zich af en sticht zijn eigen rijk, met als
centrum Bougie (Bigaya). Het hield 150 jaar stand in die streek. In 1017 werden de
Hammadanieden officieel door de Ziridische vorst van Ifriqija erkend.
1048: De Ziridische vorst verklaart zich onafhankelijk van de Gatimiedische suzereiniteit
(Sjiietische islam) en aanvaardt Abbasidische suzereiniteit (Sunnitische islam). Dit is een
zeer belangrijke gebeurtenis omdat zij alzo ook overgingen van Sjiietische naar
Sunnitische islam. De Hammadieden echter erkenden nog de Fatimidische suzereiniteit.
Ze vroegen de Fatimieden om hulp tegen de Zirieden. De Fatimieden hadden op dat
ogenblik last met de Arabische stam der Banu Hilal. Deze stam was gevestigd in
Opperegypte en verzuurde het leven van de Fatimieden door razzia s te houden. Daarom
werd de Banu hilal naar Ifriqija gestuurd met de opdracht er eens grondig op te kuisen.
De Banu Hilal ging te werk als een zwerm sprinkhanen op een graanveld . De Zirieden
trokken zich terug in de havenstad Mahdijja en vluchtten later naar het huidige Algerije.
Gevolg: Totale anarchie in Ifriqija plus het ontstaan van verscheidene stadstaatjes o.l.v.
een stamaanvoerder. Gans Centraal en Oost-Barbarije was in onzekerheid gebracht en
kon niet weerstaan tegen buitenlandse invallen: (1) uit Marokko van deAlmoravieden (2)
uit Sicilië van de Noormannen.
12.2. Al-Andalus tot de Almoravieden (750-1090):
715: Al-Andalus (= het Iberisch schiereiland; = niet het huidige Andalusië) werd
veroverd door Arabieren en Berbers.
732: De noordelijke opmars werd gestuit door de Slag bij Poitiers. De administratie was
in handen van de Umajjadische gouverneur van Ifriqija, die echter verlangde naar
onafhankelijkheid. Sedert 717 was er een lokale vertegenwoordiger in Cordoba.
741: Berberopstanden overgewaaid van ifriqija naar Al-Andalus voor twee jaar.
755: Berberopstanden laaiden weer op, gesteund door de uit Syrië gevluchte
Umajjadische prins Abdurrahman
756: De coalitie tussen de Berbers en de Abdurrahman behaalt een overwinning op de
Arabieren.
12.2.1. Het Ummayyadisch Emiraat (756-929):
Centrum: Cordoba 756: Abdurraahman I laat zich uitroepen tot onafhankelijk heerser. Hij
neemt de titel van Emir (= prins) aan. ER was geen sterke centrale macht. Deze periode
wordt gekenmerkt door interne moeilijkheden en opstanden enerzijds en door
voortdurende strijd tegen christelijke vorsten die aanvielen zowel van buiten als van
binnen al- Andalus anderzijds.
In 818 brak de zg. Rabad-opstand uit in Cordoba (Rabad: voorstad van Cordoba) tegen
het emiraat met een coalitie van handarbeiders en boeren. Het is beroemd om de
gruwelijke wijze waarop de opstand werd neergeslagen en vooral om de verre gevolgen
ervan, nl. eenmaal dat de emir het pleit gewonnen had, liet hij de opstandelingen de
keuze; ofwel vermoord te worden, ofwel te emigreren. Zo waren er dus twee
emigratiegolven: naar Marokko en naar het osten, naar Alexandrië. Daar werden ze
echter ook verdreven zodat ze zich uiteindelijk op Kreta vestigden (= de eerste Arabische
aanwezigheid in Kreta 9de eeuw).
Christelijke aanvallen:
755: Pamplona werd ingenomen.
778: Aanval op Saragossa. In deze strijd sneuvelt Roland van het Chanson de Roland
.
798: Lissabon werd ingenomen door Alfons II van Asturië.
801: Karel de Grote verovert Barcelona.
842: De Arabische gouverneur van Tudela, Ibn al-Qasi, roept zijn onafhankelijkheid uit
t.o.v. het emiraat en aanvaardt suzereiniteit van het christelijke Navarra.
844: Noormannen vallen Lissabon aan en plunderen Sevilla.
852: Ibn al-Qasi verovert Saragossa.
852: Onafhankelijke republiek te Toledo uitgeroepen door:
- De Mozaraben (al-Musta ribun = gearabiseerde christenen).
- De Renegadus = gearabiseerde christenen die bovendien moslim werden. Zij kregen
steun van het christelijk Asturië en hielden ca. 80 jaar stand.
875: Ontstaan van de stadstaatjes Badajoz en Mérida (met behulp van Asturië)
880-928: Opstand in het Zuiden van het Iberisch Schiereiland o.l.v. een renegado
Umar ibn Hafsun. Hij kreeg steun van christelijke vorsten en hulp van Aglabieden en
Fatimieden uit Ifriqija.
12.2.2. Het Umajjadisch Kalifaat (929-1031):
Bloeiperiode van macht en cultuur in Al-Andalus. In 929 riep Abdurraahman III (912-
961) zich tot kalief uit (voorheen had men de titel emir). Dit wordt beschouwd als het
officieel begin van het Umajjadisch kalifaat. Hij verstevigde de centrale macht en bracht
het afgebrokkelde rijk weer samen door het veroveren van stadstaatjes.
Van 912 tot 937 werden Toledo, Saragossa, Sevilla en Bada onderworpen. In 928 was de
stad Bobastro het centrum van de opstandige macht o.l.v. Umar ibn Hafsun.
In 950 ondernam Absurrahman III expeditie tegen christelijke vorsten van Noord-Spanje.
Hij verkreeg tribuutbetalingen van de christelijke vorsten van Leon, Navarra, Barcelona
en Castilië. Met uitzondering van deze vier steden, was gans Spanje verenigd onder één
gezag.
Van 961-978 zet al-Hakam II de machtsuitbreiding voort. In 967 werden Tanger en Cauta
veroverd.
In 978 schakelt de Hagib Ibn Amir kalief Hisam II uit. Zoals in het oosten was de echte
macht eigenlijk in handen van de eerste ministers (vizieren) die in al-Andalus de titel
droegen van Hagib (lett. kamerheer). Hiermee begon ook de regering van de Amarieden
(981-1008), gesteund op Berbertroepen in Noord-Afrika.
In 985 werd Barcelona aangevallen en in 1000 werd een front van christelijke staten
overwonnen. Na de dood van al-Muzaffar (gekroond in 1008) breekt volledige anarchie
los.
12.2.3. Muluk at-Tawa if/Reyes de Taifas (1010-1050):
Na 1008 ontstaan feodale stadstaatjes: het Rijk van de Reyes de Taifas (Spaans) of
Muluk at-Tawa if (Arabisch: Tawa if = meervoud van Ta ifa: partij) = Partijkoningen. Deze
Partijkoningen regeren afzonderlijk over een 30-tal stadstaatjes.
Er zijn drie groepen:

Berberkoningen:  Ziriedische of Hammudidische partijkoningen. Machtscentra: Malaga,


Granada, (Algeciras).
Slavische officieren: vorstendommen in Almeria, Tortosa, Valencia.
Andalusische dynastie (in de zin vanmodern Andalusië) van de Abbadieden. Centra:
Sevilla, Cordoba.
1031: Umajjadisch kalifaat wordt officieel ontbonden.
1031-1091: de periode vlak na het Ummayyadisch kalifaat, gekenmerkt door enorme
verdeeldheid en constante versterking van de Reconquista. Alfons VI van Castilië
verplicht Sevilla, Saragossa, (Badajoz), (Toledo) tot tribuut.
1081: Diaz de Vivar (= El Cid Campeador) neemt Valencia in.
1085: Alfons VI neemt Toledo in.
Eén van de Abbadieden vraagt hulp in de strijd tegen de christenen aan de Almoravieden
(op dat ogelijk aan de macht in Marokko), die in 1086 Alfons VI in de veldslag van
Zallaqa verslaan. Ze trekken zich daarna weer terug naar Marokko. In 1090 komen de
Almoravieden terug om deze keer met de partijkoningen af te rekenen. Hierop volgt een
nieuwe periode.
12.2.4. De Almoravieden. (1091-1147 Al-Andalus; 1073-1147 N. Afrika):
De benaming Almoravieden komt van het Arabisch al-Murabitun = personen die in een
Ribat wooonden. Een Ribat is een soort fort opgericht op de verdedigingslijn tussen islam
en andere godsdiensten. Dit systeem van grensposten werd opgericht tegen de Europese
en Afrikaanse aanvallen. De Ribats werden bewoond door Berberkrijgers die zowel een
religieuze als militaire functie hadden (cfrr. Tempeliers). Ze deden o.a. ook aan ascese.
De militairen waren bijna uitsluitend Berbers. Vanaf de 11de eeuw organiseerden ze zich
om aan expansie te doen.
Eerst trokken ze op naar het Zuiden:
1054: Ghana
1055: Sigilmasa
1056: Tarudant allemaal aangevallen.
1062: Zuid-Marokko wordt verenigd onder de Murabitun. Marrakus wordt gesticht.
Dan volgt een nieuwe expansiegolf, ditmaal naar het noorden:
1066: Fès veroverd.
1073: Gans Marokko is verenigd onder de Almoravieden = officieel begin van de dynastie
der Almoravieden.
De expansie gaat verder naar het oosten:
1082: Tlemcen, Oran, Algiers veroverd.
1086: Slag te Zallaqa (cfr. Boven).
Na de overwinning op Alfons VI blijven 3000 Berbersoldaten achter in Zuid-Spanje.
1090: Nieuwe golf van Almoravieden, ditmaal tegen de partijkoningen. Granada
veroverd.
1091: Cordoba en Sevilla werden veroverd.
1091-1110: Bijna gans Spanje op de christelijke vorsten veroverd. Macht werd
uitgeoefend via officieren, die stad per stad voor zich innamen. Er heerste dus grote
verdeeldheid en de christelijke vorsten maakten hiervan gebruik om in het offensief te
treden.
1118-1126: De Almoravieden verliezen Saragossa, Tortosa, Valencia (Murcia), (Lérida)
en de Balearen.
1144-1145: Geweldige opstand van de Arabisch/Andalusische adel + handarbeiders in
Almeria. Deze kan niet bedwongen worden en heeft als gevolg: het einde der
Almoravieden (1147). Ondertussen ontstaat in Marokko een nieuwe dynastie.
12.2.5. De Almohaden (1130-1269):
De benaming Almohaden komt van het Arabisch al-Muwahhidun = personen die de
Tawhid huldigen. Tawhiid = enigheid, uniciteit van God. Het is een islamitische beweging
die vooral aanhang vond bij sedentaire Berbers uit de Anti-Atlas. Ze stonden een zeer
regoureuze islam en de absolute uniciteit van God voor. Vele Berbers geloofden dat er
ooit een Mahdi (messiaanse leider)zou komen die de luxueuze levenswijze van de vorsten
zou bestrijden en de ware islam en ascese zou nastreven.
Een predikant, Ibn Tumart, gaf zich uit voor Mahdi. Hij prekdite eerst in Bougie
(hoofdstad van de Hammadieden), maar werd in 1113 verdreven. Hij vluchtte naar Zuid-
Marokko, naar Tinmal (het huidige Tinmilel). Hier richtte hij een centrum van prediking
op en maakte er propaganda voor zijn ware leer onder de Masmuda-Berbers. Van hieruit
deed hij ook een poging om de Berbers van Marokko te verenigen:
1122: eerste aanval bij Tinmal.
1130: de Mahdi en kalief Ibn Tumart sterft.
1145: de Almohaden overwinnen de Almoravieden bij Tlemcen.
1147: de Almravidische hoofdstad Marrakech wordt veroverd.
1148-1151: Hammadieden werde uit Bougie verdreven.
1152: De Almogaden brengen de Banu Hilal tot stand bij Sétif. Ze worden gedeporteerd
naar Marokko waar ze a.h.w. een injectie van Arabieren zijn in een Berbergebied.
1160: De ganse Magreb vormt opnieuw één rijk.
1161: De Almohaden landen in Gibraltar.
1162: Granada werd veroverd.
1172: Sevilla werd veroverd.
1148-1203: de Almogaden hebben af te rekenen met Almoravidische opstanden in
Tripolitanië (Libië) en raids vanuit de Balearen op Bougie en Tripoli gelanceerd.µ1184:
Almohaden lijden een nederlaag in Protugal tegen Reconquista-christenen.
1190: Vijfjarige wapenstilstand met de vorsten van Castilië en Leon.
1195: Almohaden overwinnen de verenigde christelijke vorsten in de Slag te Alarcos.
1209: De Almohaden overwonnen de laatste Almoravieden in de veldslag van de Gabal
Nafusa, in Tripolitanië, waar een concentratie van Berbers was.
Het einde der Almohaden:
Door de voortdurende strijden van de Almohaden verzwakt Spanje. Het gevolg was dat
de Reconquista in 16 juli 1212 belangrijke overwinning op de moslims haalt bij slag bij
Las Navas de Tolosa, waar een coalitie van de christelijke vorstendommen van Spanje en
Portugal & de Paus strijd voerde. Dit was de eerste belangrijke stap naar de overwinning
van de Reconquista. Aldus was de islamitische macht in Spanje gebroken en een reeks
van eindeloze opvolgingstwisten volgde.
De Almohaidsche macht brokkelt ook af in Noord-Afrika.
1229-1573: De Hafsieden nemen de macht in handen als onafhankelijke dynastie in
Ifriqija.
1336-1550: de dynastie der Abd al-Wadieden, gesticht door de gouverneur van Tlemcen,
die de onafhankelijkheid uitroept.
1248: De Berberstam van de Banu Marin verovert Fès.
1258: Uitbreiding van de macht der Marinieden tot Meknes en Sigilmasa.
1296: Ze nemen Marrakech in en stichten officieel de dynastie der Marinieden in
Marokko. In Spanje is er een korte nabloei, enkel in Granada van: 1230 tot 1492 door de
dynastie der Nasrieden. Door handige diplomatie meer dan door macht, slaagden ze erin
min of meer onafhankelijk van de christelijke vorsten te blijven.
In 1516 bracht de christelijke Inquisitie een definitief einde aan de islamitische periode in
Spanje.
13. De Mammelukken (1260-1516):
13.1. Einde Abbasidische rijk:
1243: Alle islamitische staten waren onder de voet gelopen door de Mongolen,
uitgezonderd Egypte onder de Ayyubieden. Na hun vereniging o.l.v. Cingiz han waren de
Mongolen eringeslaagd om vanuit Centraal Azië naar het Nabije Oosten door te dringen.
1243: Slag van Kösch Dag. Ze overwonnen de Rum-Salguqen van Klein-Azië.
1256: de Mongolen roeien de Assassijnen uit.
1258: (jan) de laatste Abbasidische kalief (al-Muqtasim) wordt in Bagdad vermoord op
bevel van de Mongolen. Gevolg: het ontstaan van een periode van desintegratie. Er
heerste onevenwichtigheid en anarchie in Irak en Iran. Het resultaat is het ontstaan van
een aantal kleinere meer of min onafhankelijke rijkjes in het Nabije Oosten. Slechts één
rijk kan krachtige weerstand bieden nl. Egypte, waar de Mammelukken een politieke
traditie in stand houden teruggaand op de Abbasieden.
Deze Mammelukken dynastie ontstat wanneer Turkse slaven de macht van de Ayybieden
overnemen in Egypte. De benaming komt van het Arabische: Mamluk = hij die in bezit
genomen is = slaaf. Daarom spreekt men ook van de slavendynastie . De weerstand van
de Mammelukken aan de Mongolen mondde uit in 1260 in de Slag van Ajn Galut. De
Mammelukken o.l.v. Baybars behaalden een vooral psychologisch belangrijke
overwinning. Gevolg = de invloedssfeer van de Mammelukken zowel als die van de
Mongolen is duidelijk bepaald. Mammelukken hebben Syrië en Egypte, en de Mongolen
het gebied ten noorden en ten oosten van de Eufraat (Iran en Irak).
Wij onderscheiden twee soorten Mammelukken: de Bahri-Mammelukken (1260-1382) en
de Burgi-Mammelukken (1382-1516).
13.2. Bahri-Mammelukken (1260-1382):
Deze waren gelegerd in een kamp op het eiland al-Rawda te midden van de Nijl, in de
nabijheid van Cairo (Bahr = zee, stroom).
De eerste belangrijke generaals van de Turkse slaven van de Ayyubieden was Aybeg
(Aybak). Hij zorgde ervoor dat zijn functie erfelijk werd. Ali (zijn zoon) volgde hem op, en
vervolgens Qutuz (1257-1260). Deze geeft zijn functie over aan Baybars az-Zahir Rukn
ad-Din.
In 1260 deed Baybars Qutuz vermoorden. Hij liet zich vervolgens uitroepen tot
Mammelukken-Sultan en werd alzo officieel de stichter van de dynastie.
Door diplomatie en kleine oorlogen slaagde hij erin zijn macht te handhaven over Syrië
en Egypte, forten van de Franken en een deel van Armenië te veroveren, en hij
verplichtte Nubië tribuut te betalen. Hij sloot ook een vredesverdrag met de
Byzantijenen. Op binnenlands vlak heerste rust door een goed georganiseerde spionage-
en infodienst via de post. Egypte kent een grote economische bloei tijdens zijn regering.
1277: Baybars sterft en zijn zoon Baraka Han volgt hem op.
1279: Baraka Han wordt afgezet en opgevolgd door generaal Qalawun aanvankelijk als
regent over Salamis (de jongere zoon van Baybars).
Eind 1279: Qalawun neemt de macht over als sultan en regeert krachtig tot 1290. Hij
verenigt gans Syrië onder de Mammelukken door de Franken te verjagen.
1290: Qalawun sterft een natuurlijke dood en zijn zoon volgt hem op.
13.3. Burgi-Mammelukken (1382-1516):
Benaming: de troepen waren niet langer op het eiland gelegerd, maar in een citadel (Ar.
Burg).
In 1382 komt Barquq aan de macht. Hij wijzigde het systeem van opvolging: deze zou
niet meer erfelijk zijn maar gebeuren d.m.v. verkiezing. De Mammelukken-garde verkoos
om het even wie zij geschikt achtte. Soms was dit de oudste onder de soldaten. Het
resultaat was dat men steeds rekening moest houden met een soort staatsraad, en dat
vele sultans slachtoffer van politieke moorden werden en dus dikwijls zeer kortstondig
konden regeren.
De geschiedenis van de Burgi-Mammelukken wordt dus gekenmerkt door een
opeenvolging van moorden en politieke instabiliteit.
Economisch gezien echter was dit geen periode van ondergang integendeel. De economie
ontwikkelde zich dank zij de staatshandelsmonopolie en de transitohandel van India
(specerijen) met Italiaanse handelaars.
De Italianen dwongen speciale privileges af van de Mammelukken: capitulaties , nl.
regels die ervoor zorgden dat buitenlanders geen belastingen moesten betalen, niet
onderworpen werden aan de islamwetgeving van Syrië en Egypte. Ze vielen onder de
jurisdictie van een consul in een funduq, d.i. een extraterritoriale wijk waar vreemde
handelaars zich opheilden en de rechtspraak gebeurde door een consul met diplomatieke
onschendbaarheid.
Dit systeem ontstond onder de Burgi-Mammelukken. In sommige landen werd het pas in
de 20e eeuw afgeschaft. Al met al zorgde het systeem ervoor dat buitenlanders in groten
getale aan de handel deelnamen.
14. DE OTTOMANEN:
In 1250 ontstonden kleine Turkse rijkjes die de kern vormden van het latere Ottomaanse
rijk dat in 1453 Constantinopel veroverde. Einde 1922 werd het kalifaat afgeschaft en het
rijke daarmee viel het Ottomaanse rijk uiteen.
Hoewel oorspronkelijk een klein rijk in Noord-West-Anatolië, werd weldra de ganse
Arabische wereld (uitgezonderd Marokko) Ottomaanse invloedssfeer.
Hoe kan men dit verklaren? Algemeen wordt aanvaard dat het ontstaan van het
oorspronkelijk rijksgebied te danken is aan de manier waarop de Mongolen de macht
uitoefenden. Tot 1277 had men Salguqen administrateurs nadien werden die vervangen
door een directe administratie en nog later door een systeem van lokale gouverneurs die
onafhankelijke status konden behouden. Dit gaf het ontstaan aan 18 min of meer
onafhankelijke staatjes. Het belangrijkste qua economische en politieke macht was het
Rijk van de Osmanli (Ottomanen) in Noord-West-Anatolië.
Een ander was het Rijk der Qaramanieden. Deze rijkjes waren Iqta at-rijkjes, d.w.z.
stukjes grond in leen gegeven door de Mongolen aan de gouverneurs die belastingen
hierop konden heffen en houden.
Verklaring voor het succes van de Osmanli:
Geografische ligging: aan de oevers van de Sangarios rivier.
De nabijheid van Byzantium: de Byzantijnse weerstand vertraagde het expansieritme van
de Osmanli. Osman (1288-1326) zag zich genoodzaakt militaire en administratieve
hervormingen door te voeren. Die bestonden vooral uit het systeem der devshirmeh (=
kinderen van de veroverde volkeren werden opgevoed en opgeleid in islamitische
militaire scholen). Dit gaf het ontstaan aan een nieuw leger: Yeni Sheri of Janissaren. D.i.
een eliteleger verknocht aan de Ottomaanse idealen, met goed bewapende
infanterietroepen en betrouwbaar.
Ze dachten een systeem uit waarbij de Gihad, de Heilige Oorlog en het begrip mugahidun
(in het Turks: Gazi) aangepast werden aan de Turkse mentaliteit door vrome strijders
tegen de ongelovigen extra te belonen. De ongelovigen waren in de eerste plaats de
christelijke Byzantijnen. De vrome mensen werden via de Derwis-orden ingeschakeld bij
de verovering en kolonisatie van nieuwe gebieden. Verder was er ook een organisatie
voor het inschakelen van Griekse (Byzantijnse) overlopers in het leger d.m.v. een
geplanifieerde opslorping. Er werden systematische campagnes gevoerd om vooral de
Byzantijnse edelen te doen overlopen door hen voordelen voor te spiegelen die ze hierbij
zouden verkrijgen.
Omstreeks 1400 brachten de Timuridische invallen in Klein-Azië grote verwarring. Deze
tweede Mongoolse inval bracht opnieuw een keerpunt in de geschiedenis van de Levant.
De eerste Mongoolse inval in 1258 met de inname van Bagdad door de Mongolen maakte
van Mesopotamië een bufferstaat tegen de Mammelukken. Nu echter maakte
Mesopotamië deel uit van het Ilhanidisch Rijk met als centrum Tabriz in Iran. De irrigatie
in Mesopotamië werd verwoest en de economie ging sterk achteruit ten gevolge van de
Mongoolse veroveringen. Alleen de handel tussen Egypte en Syrië, Irak en Iran werd in
stand gehouden door Iraakse kooplui.
In 1335 begin het Ilhanidisch Rijk uiteen te vallen onder druk van opstanden in
onafhankelijke Turks-Mongoolse feodale rijken bv.:
1335-1393: De Gala irieden komen aan de macht in Irak.
1393: Bagdad wordt opnieuwe veroverd - nu door de Timurieden (Mongolen).
Na 1400 komt Irak onder de heerschappij van kleine Turkse dynastieën die de macht
onder elkaar verdelen, bv. De Qara-Qoyunlu (1411-1469) en de Aq-Qoyu,lu (1469-
1502).
Het optreden van Timur Lang bleef niet beperkt tot Irak maar wendde zich ook tegen
mammelukkische steden n Syrië tot Damascus toe. De tweede verovering van de
Mongolen van het Nabije Oosten had nog grotere weerklank bij de bevolking; het was
nog wreder, genadelozer, vernielender (men richtte schedelpiramides op). De verovering
richtte zich af tegen de Levant en Timur Lang stierf in 1405. Egypte genoot een korte
adempauze tot het land veroverd werd door de Ottomanen.
In 1453, na stelselmatig gebieden te hebben veroverd in Klain-Azië en Europa gelukte
het de Ottomanen Constatinopel te veroveren o.l.v. Mehmet al-Fatih (de Veroveraar).
Ook de Mammelukken hadden de Ottomanen als voornaamste vijand. Zij probeerden
diplomatisch en miltair de bedreiging vna Syrië en Egypte af te wenden. Nadat de
expansie van het Ottomaanse Rijk zich vooreerst naar Zuid-Oost-Europa had gericht,
werden vanaf het begin van de 16de eeuwe Noord-Afrika en het Nabij Oosten deel van
het Ottomaanse uitbreidingsgebied.
1516: De Ottomaanse troepen kwamen naar Syrië waar ze weinig tegenstand
ondervonden en soms zelfs door de bevolking werden verwelkomd.
1517: De mammelukken van Egypte werden beslissend verslagen.
Na Syrië en Egypte ging de verovering verder tot het begin van de 17de eeuw. Gans het
Nabije Oosten en Noord-Afrika, met uitzondering van Marokko, kwam onder de
Ottomaanse sultan.
Het Ottomaanse Rijk werd in het Westen de porte of de hoge Poort genoemd. De
bestuurlijke organisatie gebeurde volgens een algemeen systeem waarbij de lokale
machtsuitoefening werd toegewezen aan Pasa s die aan het hoofd van een Pasalik
stonden.
15. DE ARABISCHE LANDEN ONDER OTTOMAANSE OVERHEERSING:
15.1. Sub-periodes: 1516 tot eind 18de eeuw Syrië en Irak:
De macht werd uitgevoerd volgens het systeem van de Pasaliks. Aan het hoofd van de
pasalik van Damascus, Tripoli, Bagdad, Mossoel en Aleppo stond een Pasa die met behulp
van Ottomaanse ambtenaren en vooral van de Janissaren ervoor moesten zorgen dat de
Ottomaanse heerschappij werd behouden en dat vooral de belastingsverplichtingen van
de Arabische bevolking regelmatig werden vervuld. De Pasa echter verhoogde dikwijls
willekeurig de belastingen voor eigen rekening. Vooral de boeren werden uitgezogen.
Velen vluchtten dan ook naar de steden waar ze echter werkloos bleven, zodat zij een
gemakkelijke prooi van agitatie waren of zich aaneensloten in roversbenden. Sultan
Sulaiman hoorde dit en verbood in 1530 aan de boeren de gronden die ze bewerkten te
verlaten zonder toestemming van de bezitter. Maar de landvlucht ging steeds verder en
nam vooral in Aleppo dramatische vormen aan. Hier wilden de Ottomanen immers een
sterk militair bolwerk maken en ze deporteerden de Arabische bevolking. In hun plaats
kwamen Turkse Timari s (Timar Iqta ). Dit waren militaire leenhouders. Als reactie hierop
ontstond een opstand van de plaatselijke bevolking werkle echter gruwelijk werd
neergeslagen.
Op buitenlands vlak was er tussen 1500 en 1540 een coalitiepolitiek tussen Frankrijk en
de Ottomanen. Dit was de eerste coalitiepolitiek van het Nabije Oosten met Europa.
Dit had gevolgen voor economie en handel. Franse handelaars begonnen dankzij het
systeem van capitulaties Europese waren naar het Nabije Oosten te verschepen. Deze
waren goedkoop, sterk concurrentieel en van een betere kwaliteit dan de inheemse, met
als gevolg een eerste crisis in de economie van Syrië en Irak.
15.2. Egypte:
De toestand bleef zoals bij de Mammelukken, de regeringsmacht berustte echter bij de
Pasa s. De economie onderging weinig wijzigingen. De binnenlandse handel bleef bijna
uitsluitend in handen van de Egyptenaren. Van Zuid naar Noord: graan, suiker, olie,
bonen. Van Noord naar Zuid: zout, rijst, zeep, textiel, zink ijzer, koper. De buitenlandse
handel echter was bijna uitsluitend in handen van Europese kooplui (katoen, linnen en
graangewassen).
15.3. Arabië:
In 1532 sturen de Ottomanen troepen naar San a, hoofdstad van het Zayditische Jemen,
met als bedoeling het zuiden van het Arabische schiereiland te controleren om de
handelsroutes naar India te overzien. De bezetting is slechts van korte duur want in 1630
worden de Ottomaanse troepen o.l.v. de Pasa van Egypte verslagen door Jeminitische
stamlegers. In 1633 trekken de Ottomanen zich terug uit gans Zuid-Arabië. Hierdoor
bleven de vele heersers van de Arabische golfstaten onafhankelijk t.o.v. de Ottomaanse
sultan.
DEEL II
RELIGIEUZE ONTWIKKELINGEN
I. DE ISLAM:
1. Leer en geloof:
Islam betekent lett. overgave in vrede nl. overgave aan God. Een moslim is degene die
zich overgeeft aan God. De leer van de islam omvat: het geloof in de Éénheid van God,
het geloof in de Engelen van God, het geloof in de Boeken van God, het Geloof in de
Boodschappers van God, het geloof in het komende leven en het geloof in de Goddelijke
Maat der dingen.
1.1. Het geloof in God:
Er is één God (Allah <al- ilah lett. de God[heid], Schepper en Onderhouder van alle
dingen en alle wezens, tot wie uiteindelijk alles zal terugkeren. Het besef van Gods
bestaan en zijn éénheid, is van zo n groot belang, dat alleen al door het geloof hierin de
mens zich verzekert van Gods genade en vergeving. Vandaar de klemtoon op de eenheid
en de almacht van God.
1.2. Het geloof in de Engelen van God:
Volgens de islam zijn de engelen onzichtbare wezens die van licht geschapen zijn en die
o.a. met het onderhoud van de hemel en de hel en met het registreren van de daden van
de mensen belast zijn. De koran vermeldt de namen van een aantal belangrijke engelen
waaronder Gibril (Gabriël), die de opearingen van de koran aan Mohammed overgebracht
heeft, Miha il (Michaël) en Israfil, die volgens de koran met het aankondigen van het
einde van het leven op aarde belast is.
1.3. Het geloof in de Boeken van God:
God maakt zich keaar aan de mensen door middel van opearingen. Weliswaar ontvouwt
de hele schepping zich als opearing en getuigenis van God, maar heel in het bijzonder
treedt God met de mensheid in contact via menselijke boodschappers. Door de
geschiedenis heen zijn velen begiftigd geweest met Goddelijke inspiratie, zoals Adam,
Noah, Abraham, Mozes, Johannes, enz. Over enkelen van hen weten we dat ze duidelijke
boodschappen in de vorm van boeken hebben overgeleverd. Mozes ontving de thora,
David de Zabur (Psalmen), Jezus het Evangelie en Mohammed, de laatste van alle
boodschappers, de koran.
1.4. Het geloof in de Boodschappers van God:
Door de eeuwen heen inspireerde God talrijke profeten en zond Hij verschillende
boodschappers naar verschillende volkeren om hen te leiden. Naast bijbelse profeten (cfr.
Supra) vermeldt de Koran ook oude Arabische profeten als Salih, Hud en Ad. In totaal
vermeldt de koran de namen van een 25-tal profeten waaronder als belangrijkste de
boodschappers Abraham, Mozes, David, Jezus en als laatste Mohammed.
1.5. Het geloof in het komende leven:
De islam kondigt een nieuw leven aan nadat de mensen de dood zijn gepasseerd. Daarin
zullen de mensen geconfronteerd worden met de gevolgen van alles wat zij gedaan
hebben en verantwoording moeten afleggen voor de wensen en keuzen, die zij gedaan
hebben.
Ook al is het menselijk falen groot, Gods vergevingsgezindheid is nog groter, als de
mensen zich vrijwillig tot Hem keren en Hem gehoorzamen. Het paradijs van Gods
nabijheid wacht hen die vergeven zij.
1.6. De Goddelijke maat der dingen:
Volgens de islam bezit de mens geen absolute kennis, geen absolute macht, en ook geen
absolute wil. Al deze eigenschappen heeft God alleen. Menselijke kennis, macht en wil,
zijn onderworpen aan beperkingen en deze beperkingen zijn aan de mens gesteld door
de Goddelijke Maat die in de koran als qadar wordt aangeduid. Dit is niet een van buiten
af werkende invloed, zoals het gezag van een opzichter, maar het betekent dat een
innerlijke wet zich voltrekt. De qadar van het menselijk zaad is de mens, die potentieel in
dat minuscule deeltje verborgen is. De moslims geloven dat alles door God geschapen is,
zowel de goede als slechte dingen. De mens heeft daarbij het subtiele vermogen
gekregen een keus te maken, tussen bijvoorbeeld, gebruik of misbruik van het goede en
het al dan niet gebruiken van het kwade.
2. Praxis (de Vijf Zuilen):
2.1. As-sahada:
Ik getuig dat er geen god is dan god, en ik getuig dat Mohammed Zijn dienaar en
boodschapper is . Op de eerste plaats is dat onvoorwaardelijk geloof in God en Zijn
Opearing aan Mohammed, en het daarvan getuigen in de levensstijl die men volgt. Het
aanvaarden van Mohammed als Gods boodschapper houdt in, dat men bereid is de
instructies en aanmoedigingen van de koran in de praktijk te brengen, waarbij men zijn
voorbeeld volgt.
2.2. As-Salat:
Belangrijk is het verrichten van het islamitische gebed vijf maal per dag. Dat voorziet in
de menselijke behoefte om zich God op gezette tijden te herinneren. De gebedstijden
zijn: vóór zonsopgang, kort na het midden van de dag, halverwege de middag, direct na
zonsondergang en later op de avond. Daarnaast wordt de moslim aangemoedigd de
gedachte an God gedurende zijn werk sterk te bewaren.
2.3. Az-Zakat:
Vervolgens is het nodig, dat de mens zich niet al te veel hecht aan materiële goederen,
die hij door Gods genade in bruikleen heeft gekregen. Ook daarom is het goed als hij met
anderen deelt, wat hij maar kan. De minimum belasting die hiervoor is vastgesteld komt
ten goede aan de armen, de behoeftigen en het bevrijden van onderdrukten en
dergelijke. Mede door de instelling van Zakat, worden geld en goederen beter onder de
mensen verdeeld.
2.4. As-Sawm:
Iedereen heeft voedsel nodig om te kunnen leven, maar dat de mens geen slaaf van zijn
eetlust mag worden, leert de moslim in de vastenmaand ramadan. Gedurende 30 dagen
eet, drinkt of rookt hij niet en heeft geen geslachtsgemeenschap, vanaf de eerste
ochtendschemering tot zonsondergang. In deze periode is meer tijd en energie vrij om
zich te bezinnen op de godsdienst.
2.5. Al-̣Ḥağğ:
Ten slotte de bedevaart naar Mekka, minstens één keer in het leven voor wie er finacieel
in staat toe is. Iedereen gaat gekleed in dezelfde sobere stijl om gelijkheid en
broederschap inniger te kunnen beleven.
3. Primaire bronnen:
3.1. De koran:
De koran (< infinitief van qara a lezen en betekent lett. reciet, oplezing ) is in de
islamitische opvatting het Woord Gods geopeaard aan Mohammed via aartsengel Gabriël
gedurende 22 jaar (van 610 tot 632).
De koran telt 114 hoofdstukke, soera s genaamd, die op hun buurt in verzen, ajat (lett.
[wonder-]tekens ) van ongelijke lengte verdeeld. Sommige soera s tellen een paar
honderd verzen, andere enkele. De soera s worden in twee categorieën ingedeeld:
Mekkaanse en Medinische soera s. In de Mekkaanse soera s, die in Mekka werden
geopenbaard, wordt de klemtoon gelegd op de eenheid van God. De Medinische soera s
zijn langer en regelen het dagdagelijks leven van de gelovigen.
Het hele boek wordt in dertig delen ( Agza ) en zestig subdelen ( Ahzab) ingedeeld om
alzo tijdens de maand Ramadan elke dag een deel te lezen. De soera s worden naar
lengte gerangschikt: de lange soera s worden vooraan gerangschikt, de korte komen
achteraan het boek.
De koran is geschreven in verheven arabisch dat zeer fraai en expressief is. De stijl is
zodanig verbluffend dat het later tot het dogma van de onnavolgbaarheid van de koran
geleid heeft.
Naast geloofs- en juridische kwesties bevat de koran een beknopt verslag van het
ontstaan van de islam en de prediking van de Profeet. In deze hoedanigheden vormt het
boek de eerste bron van de islamitische godsdienst.
Er bestaan verschillende vertalingen van de koran in het Nederlands, het bekendste
daarvan is deze van J.H. Kramers, die het boek in een uitgelezen bijbels Nederlands
weergegeven heeft.
3.2. De Hadit:
De Hadit behelst de uitspraken van Mohammed. Deze uitspraken werden een halve eeuw
na zijn dood opgetekend. Er bestaan zes canonieke verzamelingen. Deze zijn; de Sahih
van al-Buhari, de Sahih van Muslim, de Sunan van Ibn Magah, de Sunan van Abu Dawud,
de Sunan van an-Nasa i en de Gami van at-Tirmidi. De gezaghebbendste verzameling is
de Sahih van al-Buhari die als de tweede islamitische bron na de koran geldt. Deze
boeken liggen aan de basis van de Soenna ofwel de islamitische overlevering of traditie
die naast de kroan de tweede bron van de islam is. Het verschil tussen de Hadit en de
Soenna ligt hierin dat de Hadit de uitspraken en dicta van Mohammed behelst, terwijl de
Soenna zowel de uitspraken als de daden en handelingen van Mohammed en de vroege
islamitische gemeenschap ( Ummatu Mohammed) behelst.
Ook de Sjiieten hebben hun Hadit-verzamelingen. De voornaamste Sjiietische
verzamelingen zijn al-Kafi van al-Kulaini en Man la Jahduruhu al-Faqih van Ibn
Babuwajhi.
II. DE RELIGIEUZE WETENSCHAPPEN:
1. Koran-wetenschappen:
De koranwetenschappen bestaan uit verschillende disciplines.
1.1. De opearingswetenschap:
De opearingswetenschap ( Asbab an-Nuzul) houdt zich bezig met de studie van de
oorzaken van de opearing van bepaalde verzen en soera s. Hierbij streeft men ernaar
zoveel historische gegevens te verzamelen die meer licht werpen op de tekst van de
koran, in het bijzonder om de chronologie van de opearingen vast te leggen.
1.2. De retorische wetenschap:
De retorische wetenschap (Magaz al-Qur an) houdt zich bezig met de studie van de
overdrachtelijke betekenis van de woorden, d.i. de woorden die in een andere, figuurlijke
betekenis gebruikt worden dan hun conventionele betekenis.
1.3. De Hapaxlegomena:
Hapaxlegomena (Garib al-Qur an) zijn woorden die één of meerdere keren in de koran
voorkomen en waarvan de betekenis niet helmaal duidelijk of vatbaar voor interpretatie
is. De wetenschap dienaangaande houdt zich vooral bezig met de interpretatie van deze
moeilijke woorden, voornamelijk door lexicaal, ethymologisch onderzoek met als doel de
oorspronkelijke betekenis van die woorden te recontstrueren.
1.4. Geschiedenis van de Koran:
De Geschiedenis van de Koran (Tarih al-Qur an) houdt zich bezig met de studie van de
historische aspecten van de koran: het begin en het einde van de opearingen, de
chronologie van de opearingen, de optekening van de opearingen, de codificatie en
canonisatie van de tekst, enz.
1.5. Hermeneutische wetenschappen:
Naast de at-Ta wil-wetenschap (interpretatie), die zich met mystieke, diepzinnige en
metafysische interpretaties van de koran bezig houdt, is de exegese (at-Tafsir) de
belangrijkste koranwetenschap. Door de eeuwen heen hebben zich vier hermeneutische
scholen ontwikkeld: de Traditionele School (at-Tafsir al Ma Tur), de Rationele Schoot (at-
Tafsir al- Aqli), de Mystieke School (at-Tafsir al- Isari) en de Wetenschappelijke School
(at-Tafsir al- Ilmi).
De Traditionele School baseert zich op de overleveringen die teruggaan op de Profeet of
de vroege moslims, welke veel licht werpen op de inhoud van de tekst. De voornaamste
exponent van deze school is at-Tabari.
De Rationele School maakt gebruik van alle beschikbare hulpwetenschappen zoals de
eerder vermelde koranwetenschappen plus de taalwetenschap, de literatuur en de logica.
Overleveringen die niet overeenstemmen met de rede worden niet als authentiek
beschouwd en zonder pardon verworpen. Alles moet door de rede getoetst worden. De
voornaamste exponenten van deze school zijn al-Bajdawi en az-Zamahsari.
De Mystieke School zoekt naar metafysische waarde van de opearingen en is niet zozeer
geïnteresseerd in de uiterlijke maan enkel in de innerlijke betekenis van d ewoorden.
Vooral de Soefi s en de Sjiieten hebben dit genre veel beoefend. Door het voortdurend
zoeken naar metafysische elementen en mystieke waarden kwamen zij in vele gevallen in
buitensporige gekunsteldheid terecht.
De Wetenschappelijke School tenslotte is een school die veel wetenschap in de koran
meent te kunnen vinden en de verschillende wetenschappen tot de koran als bron terug
te voeren. Sommige middeleeuwse geleerden zoals al-Gazali en as-Sujuti hebben op het
feit gewezen dat de koran talrijke elementen bevat die overeenstemmen met toegepaste
wetenschappen. Vooral moderne exegeten grijpen deze elementen aan om aan apologie
te doen. De meerderheid der exegeten kijkt met enige gereserveerdheid naar deze
moderne school.
2. Hadit-wetenschappen:
De Hadit s werden meer dan een halve eeuw mondeling overgeleverd voordat ze
opgetekend werden. Bij deoptekening ervan vermeldde man de namen van alle
overleveraars ervan in een ononderbroken keten die men Isnad noemt, om vervolgens
tot de eigenlijke tekst van de Hadit te komen, die met de term Matn aangeduid wordt.
Bij het vastleggen van de authenticiteit van de Hdit hield men veel rekening met de
identiteit van de overleveraars, hun historiciteit en hun chronologische
complementariteit.
Zo ontstond de biografische wetenschap die vooral antwoorden op de vraag wie is wie
moest geven.
Een andere wetenschap die met de Hadit-studie zijn intrede deed, was deze van de
historische kritiek: kritische, filologische, historische en bronnen- en andere
vergelijkingen moesten de onderzoeker ten dienste staan bij zijn zoektocht naar de
oorspronkelijk stemma s van de dicta. Zo heeft al-Buhari zestig jaar aan zijn verzameling
gewerkt, tijdens welke periode hij naar hij getuigt zeshonderdduizend Hadit s verzameld
heeft, waarvan slechts 7393 zijn meedogenloze kritische mthode doorstonden en als
authentieke (Hadit s (= sahih) golden. Vandaar dat al-Buhari s verzameling Sahih heet.
Binnen de Hadit-verzamelingen hanteert men verder twee rangschikkingsmethoden, de
Musnad- en de Musannaf-methode. Bij de eerste rangschikkingsmethode worden de
Hadits op basis van hun Isnad gerangschikt; Hadit s overgeleverd door een bepaalde
persoon vindt men onder zijn naam. Een representatief voorbeeld hiervan is de Musnad
van ibn Haal.
Bij de tweede rangschikkingsmethode worden de Hadit s thematisch op basis van de
inhoud geordend.
De Hadit s die men tbuiten de Sahih s van al-Buhari en van Muslim vindt worden
gekwalificeerd in authentiek (sahih), zwak (da if) enz.
3. De Sari ah:
De Sari ah is de islamitische wetgeving gebaseerd op de koran, op de Hadith en op de
handelingen van de eerste islamitische gemeenschap en als dusdanig is de Sari ah voor
de moslims zowel Goddelijk als voorbeeldig. Naast de geloofsleer omvat de Sari ah de
regels voor het maatschappelijke leven. De Sari ah kent een schaal van vijf
beoordelingen: verboden, afkeurenswaaridg, neutraal, aaevelingswaardig en verplicht.
4. De Fiqh (Jurisprudentie):
De Fiqh daarentegen is de uitleg en de concrete uitwerking van de Sari ah. Binnen de
Soennitische islam hebben zich vier Fiqh-scholen (Madhab, mv. Madahib) ontwikkeld: De
Hanafitische School (< Abu Hanifah, Bagdad 699-767), de Malikitische School (<Malik
ibn Anas, Medina 712-795), de Sjafi itische School (<as-Safi i Mohammed, Bagdad-Cairo
767-820) en de Haalitische School (< Ahmad ibn Haal, Bagdad 780-855).
5. De Vier Bronnen (al- Usul al- Arba ah):
De Sari ah en de uitwerking ervan (Fiqh) worden gebaseerd op vier bronnen: de koran,
de Hadit, de Qijas en de Igma .
5.1. De koran:
De koran is de gezaghebbendste tekst en de daarin vermelde geboden en verboden zijn
bindend voor alle wetgeleerden ongeacht hun school of strekking.
5.2. De hadit:
Zaken die in de koran niet voorkomen worden in de Hadit gezocht. De teksten van de
authentieke Hadit zijn eveneens bindend voor alle soennitische wetgeleerden ongeacht
hun school of strekking.
5.3. De Qijas (analogie):
De methode vna de Qijas houdt in daat men naar analogie met de richtlijnen van de
koran en de Hadit tot bindende regles komt voor zaken die niet in de koran of de Hadit
voorkomen. Bijvoorbeeld: de koran verbiedt het drinken van wijn. Naar analogie van het
verbod op wijn verbieden de wetgeleerden alle geestrijke dranken, omdat de reden voor
het verbod op wijn ook in de andere geestrijke dranken aanwezig is.
5.4. De Igma (consensus):
De Igma of consensus is vereist om de door de wetgeleerden van een bepaalde Fiqh-
school verkregen regels naar analoge redenering bindend te maken. Pas wanneer er een
consensus is, wordt de bekomen regel bindend.
6. De Taalwetenschap & poëzie:
Van meet af aan was de taalkunde een onmisbare hulpwetenschap geweest. De kroan
werd in het Arabisch opgetekend op een ogelik dat het Arabische schrift gebrekkig was.1
Na de Arabische veroveringen in de zevende eeuw en de bekering tot de islam van de
Perzen, de Syriërs, de Egyptenaren en andere volkeren, ontstond het probleem vanhet
correct lezen en uitspreken van de koran. Daarom haastten de Arabische gelerden zich
en maakten twee systemen, het punctuatie- en vocalisatiesysteem, om het lezen van de
koran in regels vast te leggen. Het punctuatiesysteem is het systeem waardoor men de
gelijkvromige letters van elkaar scheidt met behulp van diacritische punten. Het werd dor
Abu l- Aswad ad-Du ali (gest. 688) ingevoerd om de Koran te punctueren. Weldra werd
het systeem in alle schriften toegepast. Het vocalisatiesysteem daarentegen werd een
tijdje later door al-Halil bin Ahmad al-Farahidi (gest. 791), de grondlegger van de
Arabische filologie, ingevoerd.2
Als gevolg van het punctueren en vocaliseren van de koran ontstonden ook de andere
taalwetenschappen zoals de lexicografie, de etymologie en vooral de grammatica die tot
op heden een belangrijk instrument zijn gebleven voor de theologie.
Een ander belangrijk hulpmiddel is de voor-islamitische literatuur die hoofdzakelijk uit
poëzie bestaat. De studie van deze literatuur, die veel licht werpt op de koran, is van
fundamenteel belang voor het begrijpen van zowel de vorm als de inhoud van de koran.
III. STREKKINGEN & SCHOLEN:
Een eeuw na de verspreiding van de islam en de bekering tot de islam van de meeste
volkeren die in de veroverde gebieden woonden, begonnen de Arabieren alle boeken die
ze in deze gebieden vonden in het Arabisch te vertalen; Zowel Griekse, Syrische,
Perzische, Indische en zelfs Chinese werken werden systematisch in het Arabisch
vertaald en bestudeerd (zie deel III). De beoefening van de wetenschap en het
rationalisme dat eruit voortvloeit, de co-existentie met aanhangers van andere
godsdiensten, sekten en levensbeschouwingen en de discussies die daaruit voortvloeiden,
hebben, naast sociale en economische factoren, bijgedragen tot het ontstaan van tal van
scholen, strekkingen en sekten binnen de islam.
1. De rationele theologie (al-Kalam):
De kennismaking met het nieuwe denken en vooral de confrontatie met andere
levensbeschouwingen brachten vele discussies met zich mee waarbij gezagsargumenten
op basis van de koran en de Hadit niet langer dienstig waren vermits aanhangers van
andere godsdiensten het gezag van de koran, de Hadit en andere islamitische teksten
niet erkennen. Deze nieuwe situatie makte de aanwending van de rationele discussie
tussen de islamitische geleerden odnerling enerzijds, en tussen de islamitische geleerden
en dez van andere godsdiensten (joden, christenen, Zoroastristen, Manicheeërs,
Mazdekeeërs ) en levensbeschouwingen (filosofen, materialisten, Sabaeeërs ) anderzijds.
Deze rationele discussie leidde tot het ontstaan van een speculatieve theologie die de
meest fundamentele leerstukken van de islam aan de reden onderworpen heeft. Deze
rationele theologie werd aangeduid met de term Ilm al-Kalam of gewoonweg al-Kalam.
Centraal stond in al-Kalam de relatie geloof en rede. De voornaamste
vertegenwoordigers ervan in de islamitische geschiedenis waren de Mu tazilieten.
2. De Mu tazilieten:
De stroming der Mu tazilieten ontstond met de geschriften van Wasil bin Ata al-Gazzal
(699-748) en bereikte haar hoogste bloei in de tiende eeuw. De benaming van de
stroming is afgeleid van het werkwoord itazal zich distantiëren , en de eerste Mu
tazilieten waren mensen die vaak derde standpunten aanhielden dan de toentertijd
gangbare standpunten van twee opponenten scholen die zich met gezagsargumenten
betwistten. Een eeuw later ontstond een coherente Mu tazilitische school met uniforme
leerstellingen.
Centraal stond in de speculaties en werkzaamheden van de Mu tazilieten:

 Het godsbeeld, 
 De rechtvaardigheid van God, 

 Het statuut van de zonde, 

 Het wezen van de koran, 

 De inrichting van het bestuur.


Zowel de koran als de Hadit spreken over God in termen die soms zeer menselijk zijn.
Tegelijkertijd wordt de eenheid en ongedeeldheid van God benadrukt. Al in een vroeg
stadium woedde een discussie onder de islamitische geleerden over de realiteitswaarde
van de in de koran vermelde attributen van God.
Vooral de absolute almacht van God en de vrije wil van de mens hiertegen vormden de
basis van deze discussie. De Mu tazilieten leggen sterk de nadruk op de eenheid van
God. Hierbij interpreteren zij elke antropomorfe beschrijving van God allegorisch.
Volgens de Mu tazilieten bezit God een absolute macht maar Hij is rechtvaardig en de
mens heeft een vrije wil gekregen om zelfstandig te handelen. God is rechtvaardig en
een rechtvaaridge God kan de mens niet tot onrechtvaardige daden aanzette. De mens
bezit een gezond verstand, een vrije wil, een vermogen en een leidraad (de religie).
Hierdoor is de mens autonoom en daarom is hijzelf verantwoordelijk voor de goede of
kwade daad die hij doet, niet God.
In deze zin wordt het statuut van de zonde en de zondaar ook geïnterpreteerd.
De discussie hierover spitste zich voornamelijk op het statuut van de zware zondaar toe:
blijft hij lid van de islamitische gemeenschap met alle rechten die hieruit vloeien of niet?
Heeft de gemeenschap het recht om hem te excommuniceren uit haar midden of niet?
Treedt een zware zondaar (bijv. een moordenaar) niet in de rechten van God. Deze
vragen veroorzaakten nieuwe vragen naar de zin van de zonde, het lijden en de
Goddelijke almacht.
Een eveneens ernstig probleem vormde het wezen en het gezag van de koran die in de
islamitische opvatting het woord van God is. De vraag die hierbij gesteld wordt: is het
woord van God even eeuwig (d.w.z. ingeschapen!) als God of geschapen? De
traditionalistische As arieten (cfr. Infra) beschouwen de koran even eeuwig als God,
terwijl de Mu tazilieten denken dat de koran geschapen is. De Mu tazilieten, die als de
meest strikt monotheïsten ooit geweest doorgaan, beschouwen niets buiten God eeuwig.
Zij koesterden de vrees dat wanneer men de koran of een ander wezen eeuwig zou
beschouwen, dit op termijn tot het geloof in een tweede persoon naast God zou leiden.
Het laatste discussiepunt betrof inrichting van het kalifaat. Immers, na de Umajjaden die
met ijzeren handen regeerden werd het democratisch verkozen kalifaat omgezet in een
erfelijke monarchie, terwijl de Sjiieten ervoor pleiten dat enkel afstammelingen uit het
huis van de Profeet rechtmatige aanspraak op het kalifaat konden maken.
Andere vragen met deze discussie verbonden, zijn: moet de gemeenschap gehoorzamen
aan een despotische kalief of niet? Kan de gemeenschap geweld gebruiken om een
despotische regeerder af te zetten? Berust het charisma dat in de Profeet gevonden werd
alleen in zijn familie (zoals de Sjiieten denken) of in de hele gemeenschap (zoals de
Soennieten denken)? Deze vragen hadden scherpe politieke consequenties temeer omdat
ze het wezen en het statuut van het kalifaat in vraag stellen.
3. De As arieten:
De As aritische school wordt genoemd naar de stichter ervan, al- As ari (874-936). De As
arieten hechtten een veel groter belang aan de heilige teksten dan aan de rationele
redenering en de metafysische speculaties waar zij wantrouwig tegenover stonden.
Daarom staan As arieten diametrisch tegenover de Mu tazilitische school die zoveel
belang aan de rede hecht.
De As arieten bevestigen de attributen van God zonder hem menselijke eigenschappen
toe te schrijven zoals sommige scholen het deden, en zonder de antropomorfe
beschrijvingen geheel te ontkennen zoals de Mu tazilieten eht deden. Zij ontkennen dat
de mens zijn daden schept: de mens handelt niet zelfstandig en het is God die de daden
van de mens schept.
Door de eeuwen heen nam de As aritische school een middenweg tussen de rationele Mu
tazilitische school en de andere scholen die diametrisch tegenover de Mu tazilieten
stonden en zodoende ontpopte de As aritische school zich tot de normatieve
schriftuurlijke school bennen de Soennitische islam. Pas einde vorige eeuw stelden
reformisten als de Egyptenaar Mohammes Abduj de As aritische school zoch tot de
normatieve schriftuurlijke school binnen de Soennitische islam. Pas einde vorige eeuw
stelden reformisten als de Egyptenaar Mohammed Abduh de As aritische school in vraag
en trachtten het Mu tazilitische denken in ere te herstellen.
4. Het Soefisme:
Het soefisme of at-Tasawwuf is een verzamelnaam voor mystieke stromingen in de islam.
Er zijn verschillende verklaringen voor de term soefisme waarvan de meest plausiblee is
dat het woord op suf wol teruggaat. Immers, soefi s waren asceten die eenvoudige,
grove wollen kleren droegen.
In de vroege islamitische tijd ontstonden mystieke bewegingen door het toedoen van
individuele mystici, zonder duidelijke omlijning van de mystieke beweging. Naast de
ingetogen mystiek (bijv. Gunajd) won ook de extatische mystiek aan belang (bijv. al-
Hallag). Later ontstonden er verschillende mystieke wegen (Tariqa, mv. Turuq) met
karakteristieke ordes (Takijja s) waarin men aan mystiek deed door middel van
groepsgewijze geestelijke oefeningen als de Dikr, let. herdenken van God . Doel hiervan
is het opgaan in God (al-fana ) om duurzaam bij Hem te blijven (al-baqa ).
De soefi s streven naar het bewerkstelligen van een innig persoonlijk contact met God
door het realiseren van een innerlijke loutering door meditatie, geestelijke oefeningen en
de Dikr. Het doel hiervan is deelachtig te worden aan de genade van God die de soefi s
met nabijheid of aanschouwing (tasawwuf) weergeven.
Naast de Dikr staat ook de ascese (zuhd) centraal in het leven van de soefi. Het leven
van Profeet Mohammed dient voor de soefi s (en de moslims in het algemeen) als
bijzonder nastrevenswaard. Ook het leven van Jezus is belangrijk voor de soefi s omdat
Jezus in de soefische opvattingen de onschuld symboliseert.
Hoe dan ook, de drempel van mystiek naar ketterij was in de islamitische geschiedenis
zeer laag. Het soefisme werd pas geduld binnen de Soennitische islam na de arbeid van
de bekende theoloog al-Gazali (1058-1111) die het soefisme raffineerde en het aan het
gezag van de orthodoxie onderwierp. Sedertdien is het soefisme algemeen aanvaard als
stroming binnen de islam.
VI. SCHISMA:
De dood van de Profeet Mohammed in 632 vormde de aanleiding tot het ontstaan van
het eerste islamitische schisma, dat van politieke aard was. Immers, voor zijn dood was
Mohammed zowel een profeet als de leider van de gemeenschap der gelovigen. Na zijn
dood ontstond de discussie over zijn opvolging in zijn hoedanigheid van een staatsman.
Twee groepen stonden in deze discussie regelrecht tegenover elkaar.
Een meerderheid (de Soennieten) die denkt dat de opvolging van de Profeet
democratisch moet verlopen: de meest bekwame personen kunnen zich kandidaat
stellen. Een minderheid (=de Sjiieten) meende dat de opvolging van de Profeet door
diens huis gerealiseerd moet worden. De opvolger (= kalief) dient uit het huis van
Mohammed afkomstig te zijn. Op dat ogelik was Mohammeds neef Ali ibn Abi Talib de
meest geschikte kandidaat.
Dit probleem verdeelde de gemeenschap in twee partijen: die van de meerderheid, die
van de minderheid. De meerderheid heeft het gehaald en de eerste vier kaliefen werden
door de islamitische gemeenschap aangesteld.
Dit politieke schisma leidde een eeuw na de feiten tot een religieus schisma. Vooral de
minderheid die pro- Ali was, ontwikkelde op den duur eigen theologische beschowuingen
over het kalifaat en een eigen interpretatie van de islamitische leer.
1. De Soennieten:
Soenna betekent let. levenswijze , nl. van Mohammed. De Soennieten zijn diegenen die
de levenswijze van de Profeet Mohammed volgen. Ze vormen de overgrote meerderheid
van de moslims (90%) en zijn de vertegenwoordigers van de officiële islamitische leer
zoals deze vervat staat in de koran, de Hadit en de uitwerking ervan in de Sari ah en de
Fiqh. Soms wordt het Soennisme de orthodoxe islam genoemd. De Soennieten volgen
vier erkende rechtsscholen (cfr. II, 4).
2. De Sjiieten:
De naam Sjiieten is afgeleid van het woord si ah, wat let. partij betekent, nl. van Ali, de
neef van Mohammed. Na de dood van Mohammed poneerde een groep moslims de
stelling dat de opvolging van Mohammed in diens hoedanigheid als een staatsman erfelijk
moest zijn. Binnen zijn familie was Ali de meest geschikte kandidaat.
Hoe dan ook, de eerste kaliefen werden verkozen. Na de dood van de derde kalief,
Utman, werd Ali tot kalief verkozen. Zijn regering (656-661) werd gekenmerkt door
politieke onlusten. Na zijn dood wilden zijn partizanen dat zijn zoon, al-Husajn, de
nieuwe kalief zou moetenzijn. Al-Husajn werd in 680 door de Umajjadische kalief Yazid I
uitgeschakeld in de slag van Karbala in Irak. Dit politieke feit leidde op den duur tot een
definitief schisma dat religieuze gronden begon aan te nemen.
De Sjiieten, die ongeveer een 10% vormen van het aantal moslims, vormen geen
eenheid, een veelheid van strekkingen met soms zeer uiteenlopende meningsverschillen.
De grote coherente groep binnen het Shiisme is die van de Twaalvers, die het dogma van
de twaalf imams ontwikkelde. Soms worden ze ook Imamieten of Ga farieten genoemd.
Vrijwel alle islamitische sekten zoals de Zajdijja, de Alawieten, de Isma ilieten, de Druzen
en veel verdwenen sekten komen voort uit het Sjiisme.
De Sjiieten ontwikkelden na de dood van al-Husajn het dogma van de onfeilbaarheid van
de opvolger van deProfeet, die ze imam noemen, en die uit het huis van de profeet
afkomstig moet zijn. Het Kalifaat, of het Imamaat zoals de Sjiieten het noemen, is geen
publiekelijke kwestie, d.w.z. het is geen zaak waarover de gemeenschap beslist, maar
een vaststaand geloofsstuk dat nagevolgd dient te worden. Later werd het dogma
uitgewerkt en de iam werd niet alleen onfeilbaar, hij werd bovendien bemiddelaar tussen
God en de mens. De imam is een uitverkoren persoon die met vele gaven begiftigd werd,
zoals de kennis van de in wendige boodschap van de koran e.d.
Er zijn elf grote imams geweest. De twaalfde imam (vandaar de benaming Twaalver
Sjiieten) is in het jaar 878 in verborgenheid gegaan. Hij zal terugkeren als een Mahdi
(Messias) en een rechtvaaridg rijk stichten om het onrecht in de wereld in het algemeen
en het onrecht dat de familie van Ali aangedaan werd in het bijzonder teniet te maken.
Zijn verborgenheid veroorzaakte een gezagsvacuüm en dit vacuüm wordt ingevuld door
de clericale geestelijkheid die een hiërarchische structuur kreeg. Het door de islam
afgeschafte priesterschap werd een eeuw na de dood van Mohammed opnieuw ingevoerd
binnen het Sjiisme. Ook het aan de geest van de islam vreemde messianisme werd, alle
islamitische voorschriften ten spijt, in het Sjiisme ingesteld.
Andere geloofsverschillen zijn het feit dat de Sjiieten de authenticiteit van d Hadiit niet
erkennen, ze hebben eigen Hadit-verzamelingen, en bijgevolg een eigen Fiqh. Ook de
wijze waarop ze de koran interpreteren is fundamenteel verschillend met die van de
Soennieten.
De imams zouden in kennis gesteld zijn van de eigenlijke inwendige boodschap van de
koran. Daarom hechten ze minder belang aan hermeneutische wetenschappen.
Op sociaal gebied hebben de Sjiieten tal van voor-/niet-islamitische en niet-Arabische
(vooral Perzische en Indische) elementen overgenomen en geïntegreerd inhet Sjiisme. Zo
werd het thema lijden tot een complex systeem ontwikkeld waarbij zelfkastijding
gepleegd wordt. De marteldood van al-Husajn (die als de derde imam geldt) wordt
herdacht met rouwperiode die de eerste tien dagen van de heilige maand Muharram
beslaat. Dez rouwperiode staat bekend als Asura . Hierbij worden passiespelen en
klaagzangen theatraal opgevoerd. Een ander sociaal gegeven is het genotshuwelijk (een
huwelijk afgesloten tussen twee partijen voor een van tevoren afgesproken periode) dat
het Sjiisme toelaat.
De meerderheid van de Sjiieten leeft in Iran, Irak en de omliggende landen. De
voornaamste geestelijke centra zijn de Iraakse steden Nasjaf, waar Ali begraven ligt, en
Karbala , waar al-Husajn begraven ligt, en de Iraanse steden Qom en Masjhad, waar de
voornaamste centra van Sjiitische geestelijkheid gevestigd zijn.
3. De Harigieten:
De naam Harigieten is afgeleid van het werkwoord haraga ala en betekent let. rebelleren
tegen . Aldus wordt de groep die na de slag van Siffin tussen Ali en Mu awija geen één
van beide partijen gelijk had wat de opvolgingskwestie betreft. De Harigieten hebben zich
afgescheiden van zowel Ali als van Mu awija en pleitten voor nieuwe verkiezingen waarbij
niet alleen aristocratische Arabieren, maar iedere bekwame moslim, zelfs een zwarte zich
kandidaat kon stelen voor het kalifaat.
De Harigieten rebelleerden tegen zowel Ali en Mu awija en trachtten ze met geweld uit te
schakelen. Zij slaagden erin Ali te vermoorden maar het lukte hen niet Mu awija uit te
schakelen. Zij gaan door in de islamitische geschiedenis als zeer radicale revolutionairen
die het gebruik van geweld niet schuwen. Hun standpunten waardoor ze van de rest der
moslims verschilden waren eerder politiek dan religieus (hun leer is quasi-soennitisch).
Heden ten dage zijn er enkele Harigitische groeperingen in Algerije, Tunesië en vooral in
Oman, waar ze in meerderheid zijn. Tegenwoordig staan zij bekend onder de naam
Ibadieten, daar de benaming Harigieten erg gestigmatiseerd was geworden.
4. Voornaamste hedendaagse afscheuringen:
Door de eeuwen heen ontstonden in de islamitische wereld talrijke sekten die vaak een
natuurlijke dood kenden. Sommige dezer sekten, zoals de Assassijnen, werden
uitgeroeid. Heden ten dage telt de islamitische wereld, naast de Sjiieten, een vijftal
belangrijke sekten en afscheuringen. Deze zijn de Alawieten, de Druzen, de Isma ilieten,
het Babisme/baha isme en de Ahmadijjah-beweging.
Deze vijf sekten en afscheuringen rekenen zich tot de islam, maar ze worden noch door
de Soennieten, noch tot de Sjiieten als moslims erkend.
4.1. De Alawieten:
De Alawietenzijn een Sjiietische sekte waarvan de aanhangers overwegend in Turkije en
Syrië leven. In Libanon, Irak, Iran en in het Oosten treft men zeer kleine groepen
Alawieten aan. De naam Alawieten, soms ook Alieden of Alevieten, komt uit Arabisch
Alawiyyuna, hetgeen let. de Vereerders van Ali betekent. Deze naam is van recente
datum (begin twintigste eeuw). Voorheen werden de Alawieten Nusajri s genoemd, aldus
genoemd naar de stichter van de sekte, Mohammed ibn Nusajr, die in de tweedehelft van
de negende eeuw in Irak leefde.
Ibn Nusayr was een aanhanger van de Elfde Sjiietische Imam, al-Hasan al- Askari,
(gestorven in 874). De sekte ontstond in Irak en verspreidde zich later naar de andere
islamitische landen. De Alawieten vormen, evenals de Isma ilieten en de Druzen, een
sekte die een eigen weg heeft ingeslagen, die zodanig ver staat van de orthodoxe
islamitische leer, dat ze nocht door de Soennieten, noch door de Sjiieten als moslims
erkend worden. Zo staat de leer van de incarnatie van Ali bij hen centraal. D.w.z. Ali
werd beschouwd als de menswording van God, precies zoals dit het geval is in het
christendom, waar Jezus de menswording van God wordt beschouwd.
Een ander verschil met de andere islamitische groepen is het geloof in de zielsverhuizing
en het Alawietische gebed, dat sterk op de christelijke mis lijkt. Andere christelijke
invloeden zijn het feit dat de Alawieten het kerstfeest en het nieuwjaarsfeest vieren.
Zowel in Turkije, in Syrië als daarbuiten vormen de Alawieten een minderheid die door de
eeuwen heen zelden met rust werd gelaten, hetgeen bij hen een sterk, op zichzelf
teruggeplooid saamhorigheidsgevoel deed ontstaan. Door de onderdrukking in het
verleden zijn de Alawieten, vooral in Turkije, hevige voorstanders geweest van
democratische principes en vooruitgang die niet op godsdienst gebaseerd wordt, maar
eerder op seculiere waarden.
4.2. De Ism ilieten:
Evenals de Alawieten zijn de Isma ilieten een Sjiietische sekte die meenden dat de zesde
Sjiitische imam Ga far as-Sadiq diens zoon Isma il (vandaar hun naam) aangewezen
heeft als zijn rechtmatige opvolger, terwijl de andere Sjiieten meenden dat het eerder Fa
fars andere zoon, Musa al-Kazim, was die de rechtmatige opvolger was. Gezien de twist
over de figuur van de zevende imam, worden de Isma ilieten weleens de Zeveners, in
tegenstelling met de Twaalvers, genoemd. Later viel de sekte in verschillende
subgroepen waarvan de voornaamste nu de Druzen en de volgelingen van Aga Khan zijn.
Zij verschillen van de andere Sjiietische splintergroeperingen in de mate waarin zij zoveel
belang hechten aan de Batin, de innerlijke esoterische kennis van het Goddelijke, waarin
slechts enkelen ingewijd worden.
De Isma ilieten speelden een belangrijke rol in de islamitische geschiedenis; ze
ontwikkelden een proselytisch profiel dat in de elfde eeuw het Sjiietische rijk der
Fatimieden in Egype tot gevolg had. Ook de Assassijnen3, die in de middeleeuwen
moorden pleegden tegen betalingen, waren een Isma ilitische splintergroepering.
4.3. De Druzen:
Evenals de Alawieten en de Isma ilieten zijn de Druzen een Sjiietische sekte die uit de
Isma ilitische sekte voorkwam in de elfde eeuw. De sekte ontstond rond de persoon van
de Fatimiedische kalief al-Hakam, van wie de Druzen dachten dat hij niet gestorven was
doch in verborgenheid was gegaan. Later zal hij terugkeren als een Mahdi (Messias) om
een rechtvaardig rijk te stichten. Op enkele accenten na, zoals de geheimzinnige
inwijding van enkelen in hun leer en het uitsltuiten van de rest van hun gemeenschap en
de zielsverhuizing, verschillen zij niet van de Alawietische en Isma ilitische sekte.
De Druzen zijn gevestigd in de Levant. In de twintigste eeuw speelden zij een belangrijke
politieke rol die vaak nationaal geïnspireerd was. In Israël zijn de Druzen de enige niet-
joden die in het Israëlitische leger dienen.
4.4. Het Babisme en Baha isme:
Het babisme werd gesticht door de Iraniër Sajjied Ali Mohammed (gest. 1850), die
aanvankelijk een mysticus was volgens de Iraanse Sajhi-Tariqa. Deze Tariqa kondigde
aan dat de komst van de Mahdi, de Sjiietische Messias, vooragegaan zal worden door
Poort (Bab, vandaar de naam van de sekte). Sajjid Ali Mohammed riep zich in 1844 tot
Bab uit en vervolgens verklaarde hij de Sari ah nietig, met als gevolg dat hij in 1850
aangehouden en terechtgesteld werd.
Het Baha isme daarentegen komt voort uit het Bahisme. Mirza Ali Nuri, een volgeling van
Bab Sajjid Ali Mohammed, verklaarde zich tot profeet die de naam Baha u l-Lah (let. De
heerlijkheid, schittering van God) draagt. In tegendeel tot de Bab schreef Baha u l-Lah
een boek waarin hij zijn leer uiteenzet.
De Baha ische leer benadrukt de essentiële eenheid van alle religies van de mensheid. De
Baha i s hechten geen belang aan lichamelijke opstanding na de dood, evenmin geloven
zij in hemel en hel. Hun ideeëngoed is een samentrekking van allerlei islamitische en
niet-islamitische ideeën met een universele inslag.
4.5. De Ahmadijjah (al-Qadionijjah):
De Ahmadijja is een sekte die naar de stichter ervan, de pakistaan Mirza Gulam Ahmad
(1835-1908) wordt genoemd. Soms hanteert men de naam van één van de twee
splintergroeperingen van deze sekte voor alle aanhangers ervan: de Qadianijjah.
De leer van al-Ahmadijja is een samenraapsel van elementen afkomstig uit verschillende
godsdiensten. Opvallen hierbij is dat de aanhangers van deze beweging in de koran
geloven én tegelijkertijd ook in de profetische zending van Mirza Gulam Ahmad.
De aanhangers van de Ahmadijja ontplooien sterke proselitische activiteiten in Europa en
hierovor hebben zij eigen vertalingen van de koran (waaronder inhet Nederlands) met
eigen interpretatie.
V. LOKALE ISLAM:
1. Volksgeloof:
Onder volksgeloof verstaan wij hier de lokale beleving van de islam in sommige landen,
warbij oude, autochtone gebruiken en gewoonten in meer of minere mate geïntegreerd
worden in de dagdagelijkse beleving van de islam. Vaak bevat het volksgeloof elementen
die sterk kunnen afwijken van de schriftuurlijke islam, zoals de heiligverering, de magie
en tovenarij, het geloof in geesten, enz.
In landen als zwart-Afrikaanse en de Aziatische, waar de moslims ofwel in de minderheid
leven ofwel van recente bekering zijn, zijn er verschillende raakvlakken tussen
verschillende vormen van plaatselijke islam en andere religies. Zowel in India als in
Egypte bijvoorbeeld vindt men vele analogieën en raakpunten terug in de volkse verering
van heiligen tussen moslims en hindoes, respectievelijk tussen moslims en christenen. In
Afrika is er zelfs een vorm van animistische islam waar te nemen bij recent tot de islam
bekeerde zwart-Afrikanen.
Volksgeloof wordt door de islamitische geleerden als ontolereerbaar bijgeloof beschouwd.
Door de eeuwen heen werd er vaak tegen het volksgeloof gereageerd, doch de hevigste
reactie ertegen was het puriteinse Wahabisme op het Arabische Schiereiland.
2. Islam versus tradities:
De islam is eenmonotheïstische godsdienst, geopeaard in Arabië, en later verspreid over
verschillenden landen en aangehangen door volkeren met verschillende culturele
achtergronden en diep gewortelde tradities. Die tradities stroken niet altijd met de islam.
Bepaalde zeden van de Arabieren, zowel als de Perzen, de turken en de Berbers waren
moeilijk te verzoenen met de nieuwe godsdienst. Dit gaf en geeft nog steeds aanleiding
tot conflicten. Hieronder geven wij enkele voorbeelden:
2.1. Uithuwelijken:
De islam schrijft voor dat bij het angaan van een huwelijk de éne huwelijkskandidaat
nadrukkelijk dient akkoord te gaan met het huwelijksaanzoek van de andere. De tradities
van sommige islamitische volkeren laten er de ouders over beslissen. Dit is in strijd met
de fundamentele leer van de islam.
2.2. Tatoeage:
De islam verbiedt categorisch het aarengen van tatoeages op mensen en dieren. De
prohibitieve teksten hierover zijn bekend. Bij verschillende volkeren die tot de islam
overgegaan waren vormt de tatoeage, die als siermiddel beschouwd wordt, een diep
verankerde traditie. In de steden werd tatoeage vrijwel niet meer gebruikt, op het
platteland en in moeilijk toegankelijke en minder gecultiveerde gebieden wordt tegen het
verbod van de islam in nog steeds getatoeeerd. Men schrijft het vaak toe aan
onwetendheid en vergeet vaak de ontzaglijke invloed van pre-islamitische tradities.
2.3. Onderwijs aan meisjes:
Onderwijs in de islam is verplicht voor iedereen, jongens en meisjes, mannen en
vrouwen. Bepaalde tradities, waaronder de autochtonen Mafhrebijnse tradities, vinden
dat meisjes beter handige beroepen leren zoals naaien, weven, spinnen, tapijten maken
e.d. Vele traditioneel ingestelde ouders laten de meisjes vroeg met het leren ophouden.
2.4. Clitoridectomie:
Clitoridectomie of vrouweesnijdenis is een typisch Afrikaanse gewoonte die in landen
rond de evenaar ontstaan is. Sommige tot de islam bekeerde Afrikanen blijven deze
gewoonte behouden. In latere tijden drong deze gewoonte door tot in Soedan en Nubië,
de zuidelijke provincie van Egypte. Nu de islam de besnijdenis bij mannen gebiedt,
menen de mensen in die warme streken dit anti-islamitische misbruik naar analogie van
de manneesnijdenis te kunnen rechtvaardigen. De vrouweesnijdenis is en blijft een
autochtone Afrikaanse gewoonte en heeft niets te maken met de islam en de Arabische
of Turkse cultuur. Bovendien wordt het zowel in Soedan als in Nubië aan banden gelegd
dankzij de grote campagne die men ertegen voert.

 
DEEL III
DE ARABISCH-ISLAMITISCHE BESCHAVING
I. CULTUUR EN MAATSCHAPPIJ:
1. Algemene schets:
Behalve een onmetelijk grondgebied viel de Arabieren een eeuw na de dood van
Mohammed een evenzeer onmetelijke culturele erfenis in de schoot; Binnen de grenzen
van het grote Islamitische Rijk bevonden zich de centra van de Griekse, Hellenistische,
Perzische en Indische beschavingen. Een academisch georganiseerde vertaalarbeid
bracht alles wat sinds menseheugenis geschreven was in het Arabisch bijeen. De
overgeleverde Griekse, Hellenistische, Perzische, Indische en Chinese wetenschappelijke
werken werden vakkundig in het Arbisch vertaald, geanalyseerd, gesystematiseerd en
verder bestudeerd.
Deze vereniging van de wetenschappen lag aan de basis van de hoge wetenschappelijke
bloei die zich in de komende eeuwen zal manifesteren.
In de negende eeuw was de vertaal-en assimilatiefase voorbij. Arabische geleerden
baseren zich op de overgeleverde erfenis en beginnen ze te excerperen en te bewerken.
De originele bijdragen laten niet lang op zich wachten: zowel op medisch, wiskundig,
astronomisch, natuurwetenschappelijk als filosofisch en andere menswetenschappelijke
gebieden hebben de Arabieren originele werken geleverd die van het grootste belang zijn
geweest voor de vooruitgang van de menselijke beschaving.
De wetenschappelijke ontwikkeling vond plaats in een opmerkelijk liberaal klimaat waarin
joden, christenen, sabiërs, Sterrenaaidders, Magiërs, Zoroastristen en allerlei sectarissen
actief waren, en waarin zij in alle vrijheid hun mening konden uiten. De voer- en
schrijftaal van deze participanten was Arabisch. Zowel de joden als de christenen in het
bijzonder schreven al hun werken, ook de religieuze, in het Arabisch.
De islamitsche heersers en mecenassen, die als beschermers van wetenschappen en
kunsten optraden, stimuleerden de geleerden en moedigden en voortdurend aan. Van
enige censuur was er geen sprake, hetgeen meteen het grote aantal genieën verklaart.
De ontdekkingen van de geleerden werden beloond. Bijvoorbeeld al-Fargani s vaststelling
dat de zon oich achterwaarts in haar baan beweegt werd overgenomen door Galilei, maar
daar was het geen sensationele ontdekking meer maar ketterij. Eveneens al-Bairuni s
ontdekking deat de aarde om haar eigen as zou draaien, was een idee die bij dezelfde
Galilei (die overigens student was aan de Arabisch georiënteerde universiteit van Padua)
terug zou komen en hem zijn leven zou kosten. De legendarisch geworden stelling van
Galilei was een half millennium eerder door de voornoemde Arabische astronoom
onomstotelijk bewezen.
Tegen de twaalfde en dertiende eeuw, op het ogelik dat de Arabische beschaving begon
te stationeren, begonnen de Europese literati, gestimuleerd door relgieus-apologetische
en andere beweegredenen, kennis te nemen van de tot nu toe in Europa oekende
wetenschapsgebieden. Dit markeert het begin van de grote wetenschappelijke overdracht
van het Oosten naar het Westen. Het centrum van de overdracht lag in Andalusië, meer
bepaald in Toledo, waar een team van joodse en christelijke (Spanjaarden, Mozarabes,
Franken, Italianen, Engelsen ) vertalers werkzaam was. De vertalingen uit het Arabisch in
het Latijn bestreken alle universele wetenschappen. Naast natuurwetenschappen werden
ook filosofische werken en theologische compilaties in het Latijn omgezet. De werken van
de wiskundige Al-Chuwarizimi (780-850), van de medici en filosofen al-Razi (865-925) en
Ibn Sina (980-1037) van de scheikundigr Gabir Ibn Hajjan (Geber, gest. 815), van de
astronomen Ibn al-Haytam (Alhazenus, 965-1039), al-Fargani (gest. Ca. 891), Ibn
Farnas (gest. 887) en al-Bairuni (973-1048), van de filosofen al-Kindi (796-873), al-
Farabi (878-950), Ibn Tufail (1100-1185) en Averroës (1126-1198), van de geografen en
cartografen, historici en ontdekkingsreizigers Yaqut al-Rumi (1187-1229), al-Tabari (839-
923), al-Mas udi (gest. 957), Ibn Gubair (1145-1217), Ibn Chaldoen (1332-1406), Ibn
Battuta (1304-1377) en Leo Africanus (1485-1554) werden uit het Arabisch in het Latijn
vertaald en zodoende vormden ze niet enkel de basis voor de Europese Renaissance,
maar ze werden ook eeuwenlang (sommige tot begin XXste eeuw) onderwezen aan de
Europese universiteiten als die van padua, de Sorbonne, Leuven, Leiden en Oxford.1
II. DE MAATSCHAPPELIJKE INSTELLINGEN:
Binnen het cultuurgebied van de klassieke Arabisch-Islamitische Beschaving heeft zich
een groot aantal instellingen ontwikkeld. Deze instellingen kunnen ingedeeld worden in
religieuze instellingen (moskee, waqf, Sabil, e.d.), onderwijsinstellingen (koranscholen,
scholen, universiteiten e.d.), sociale instellingen (badhuizen, tehuizen,
bejaardentehuizen, ziekenhuizen, gevangenissen e.d.), en commerciële instellingen met
maatschappelijke inslag (herbergen, hotels, agentschappen e.d.)
Het meest kenmerkende aspect van deze instellingen is het feit dat ze lang bleven
voortbestaan na het overlijden van de individuele instellingen die door individuen werden
ingericht.
1. De religieuze instellingen:
1.1. De moskee:
De moskee is de oudste islamitische instelling. De eerste moskee werd in Medina
gebouwd, vlak na de emigratie van de Profeet daar naartoe in 622. De vroege moskeeën
zijn naar het voorbeeld van de moskee van Medina gebouwd. Later ontstonden vele
variaties in bouwstijl en architectuur.
De moskee dient in de eerste plaats als gebedplaats, dan als een ontmoetingsruimte en
tenslotte als een school (kuttāb).
De moskee bestaat uit de volgende onderdelen: de grote hal waar het gebed verricht
wordt, de gebedsnis (miar) richting Mekka, een bibliotheek, sanitaire voorzieningen met
lange rijen kranen voor het rituele wassen en de minaret, een lange toren van waarop de
mu adin de gelovigen tot het gebed oproept. Ruimere moskeeën hebben grote open
plaatsen en tuinen. De gebedsruimte, is met tapijten bedekt: men dient zijn schonen uit
te doen en ze in hiervoor bestemde schoenkasten te plaatsen.
Het gebed in de moskee is niet gemengd: mannen en vrouwen bidden afgezonderd van
mekaar. In sommige moskeeën wordt de gebedsruimte horizontaal in tweeën vergedeeld,
in andere verticaal (verdiepingen) enz.
1.2. De religieuze oorden:
Kloosters in de christelijke zin kent de islam niet. Toch ontstonden door de eeuwen heen
orden en plaatsen waar men zich kon afzonderen met het oog op mystieke meditatie
(Takiyya), mystieke oefeningen (Zāwiya) of geestelijke voorbereiding. Dit laatste was
vooral bedoeld om novicen voor te bereiden op hun mystieke weg of als een herberg voor
rondreizende mystici.
Een ander bekende religieuze oord is de Ribāt. De Ribāt was oorspronkelijk een
fortificatie gesticht in de grensgebieden en had aanvankelijk een militaire functie. Later
evolueerde de Ribāt s naar een religieuze oord voor mystici, gelovigen die zich wilden
afzonderen voor meditatie en aaidding en voor Soefi's in het algemeen.
In een later stadium (vanaf de twaalfde eeuw) is de Ribāt echter een maatschappelijke
instelling geworden waar daklozen een veilig oord vonden. In deze hoedanigheid bleef de
Ribāt niet tot mannen beperkt. Er ontstonden ook Ribāt s specifiek voor vrouwen, wezen
en daklozen.
1. 3. De Waqf:
Waqf (mv. Awqāf) betekent "vrome stichting" en is een veel voorkomend verschijnsel in
de islam. Vermogende mensen (rijken, gouverneurs, mecenaten e.d.) stichten,
gestimuleerd door godsdienstijver en vroomheid, een maatschappelijke instelling van
opeaar nut die ter beschikking wordt gesteld aan de gemeente. De voorwaarde voor zo n
een Waqf is dat het louter voor God is en dat het van blijvende waarde moet zijn. De
stichter, meestal een rijke persoon, garandeert de instelling voortbestaan door een deel
van zijn erfenis an de sponsering ervan toe te wijden.
De Waqf kan van alles zijn: een school stichten en leerkrachten aan het werk zetten,
watervoorziening in een veel bezochte plaats (bijv. marktplein), mondvoorraad voor
weeshuizen, teerkost voor ziekenhuizen, moskeeën en soefi-orden e.d.
Tegen de tiende en elfde eeuw evolueerde de Waqf en nam de vrom van een fonds aan.
Zo telde Damascus in de twaalfde eeuw tientallen fondsen gaande van fondsen voor de
sponsering van scholen en moskeeën, tot fondsen voor de sponsering van het huwelijk
van minder bedeelde mensen. De Marokkaanse reiziger Ibn Battuta beschrijft in zijn
reisverslag aan Damascus een fonds dat speciaal gesticht werd om door bedienden per
ongeluk gebroken kostbare porseleinwerk te vergoeden, zodat de meester de bediende
niet zou straffen!
Ook in de moderne tijd, ondanks de talrijke overheidsvoorzieningen, bestaat de Waqf nog
steeds. Vele moslims schenken bijv. tapijten aan moskeeën, sponseren scholen door
boeken en andere benodigdheden voor hen aan te schaffen e.d.
1.4. De Sabil:
Sabil betekent let. weg . De stichting Sabil heeft aanvankelijk tot doel in water te
voorzien onderweg voor de reizigers, d.w.z. in onbebouwde plaatsen waar voorzieningen
ontbreken. Weldra verspreidde deze stichting zich ook in steden, dorpen en in passages
waar reizigers voorbij gaan.
Later nam de Sabil de vorm van een watervoorziening in het algemeen, meestal een
kleine fontein met een kraan (of kranen) en bekers om te drenken en zich (gezicht en
handen) te wassen.
Deze stichting is erg verspreid geweest in de islamitische wereld. Nog steeds vindt men
Sails terug in de meeste islamitische steden en dorpen. Ook architecturaal kende de Sabil
een grote evolutie met een eigen bouwkunst.
De Sabil beperkte zich niet alleen tot mensen. Tegen de twaalfde eeuw begon men ook
sabils te stichten voor vee. Vaak werden deze Sabils naast stallen of badhuizen gesticht.
In verschillende steden treffen wij vee-Sabils aan, maar Cairo, Damascus en Bagdad
kenden het grootste aantal van deze instellingen voor dieren. Zo heeft Cairo tot op heden
een bekende Katten-Sabil , waar katten niet alleen kunnen drenken maar ook asiel
vinden.
2. De onderwijsinstellingen:
Anders dan de andere godsdiensten, kent de islam geen priesters in de klassieke definitie
van het woord, nl. bemiddelaars tussen de Schepper en de schepsels, leraren die met de
uitleg van de gecanoniseerde schriftuur aan de gewonen mens belast zijn, bewaarders
van kennis, religieuze kennis weliswaar, die aan het nageslacht overgeleverd en
nagevolgd dient te worden. De afwezigheid van de priesters in de islam zou op het eerste
gezicht een ernstige tekortkoming zijn. Niets is minder waar. De islam is de godsdienst
van het Boek, de koran. De koran maakt in de islamitische opvatting het Woord van God
uit, geopenbaard aan Mohammed. Het eerst geopenbaarde vers begint met Lees , en dat
verklaart meteen het grote belang dat islam van meet af aan het onderwijs gehecht had.
Zowel de koran als de hadit hechten veel waarde aan het opdoen van kennis en derhalve
bevelen ze het leren aan als een plicht voor iedere moslim , man of vrouw. Een grote
nadruk wordt hierbij gelegd op het leren, reproduceren en overdracht van kennis.
Iedere gelovige, man of vrouw, moet in staat zijn tenminste de koran en de Hadit te
kunnen lezen en begrijpen. En precies dit deed de school als instelling in een zeer vroeg
stadium ontstaan.
2.1. De koranscholen:
De eerste scholen waren de moskeeën (al-kuttab). Kinderen vanaf het vierde jaar
leerden er het Arabisch schrift om de koran te kunnen lezen. Tegelijkertijd leerden ze
grammatica en de elementaire rekenkunde.
Deze vorm van traditioneel onderwijs is in verschillende islamitische landen verder blijven
bestaan naast het moderne onderwijs. Ook in Vlaanderen volgen vele moslimkinderen les
in de moskee, waar ze het Arabisch schrift, de rudementaire grammatica en de
islamitische catechismus leren.
2.2. De Scholen:
Nauwelijks een eeuw na de dood van de Profeet had het Arabische islamitische rijk zijn
extreme grnzen bereikt. De bekering van vele niet-Arabisch sprekende volkeren tot de
islam en het belang dat de islam aan het onderwijs als dusdanig hecht, maakten een
systematische verspreiding en overdracht van kennis via de school noodzakelijk.
De eerste scholen of Madrasa s werden in de 8ste eeuw na Chr. in Damascus gebouwd.
Weldra werden ze over de islamitische wereld verspreid.
Het toenmalige curriculum bevatte de koranstudie, de Hadithstudie, de grammatica, de
exegese, de geschiedenis, de poëzie, de retorica, de wiskunde, de Arabische
oudheidkunde en de lichamelijke opvoeding (zwemmen, paardrijden en speerwerpen).
Na een goede basis van deze vakken kon de leerling zich in het vak dat hem/haar
interesseert erder bij een meester specialiseren. Het rondtrekken op zoek naar geleerden
was een bekend verschijnsel in die tijd, en was geïnspireerd door de uitspraak van
Mohammed: zoek naar kennis al was het in China .
2.3. De Universiteit:
De Universiteiten en hogescholen ontstonden enkele eeuwen na de scholen? Na de
oprichting van de universiteiten (begin 10de eeuw) hoefde men niet meer van de éne
plaats naar de andere rond te trekken op zoek naar bekende meesters. Men kon aan de
universiteiten van Bagdad, Damascus, Cairo, Kairawan, Fez en Cordoba alle toenmalig
bekende wetenschappen studeren en beoefenen.
In eerste fase diende de universiteit als een instelling waaraan de studenten hun in de
madrasa s opgedane kennis verder konden zetten en uitdiepen. Daarom was het
curriculum van de universiteiten zowat hetzelfde als dat van de madrasa s: koranstudie,
de haditstudie, de grammatica, de exegese, de geschiedenis, de poëzie, de retorica, de
wiskunde, de Arabische oudheidkunde en de lichamelijke opvoeding. Later kwamen de
filosofie, de logica, de geneeskunde, de astronomie en de geschiedschrijving aan bod,
wetenschappen die niet of althans op een rudimentaire wijze aan bod kwamen in de
madrasa s.
3. De maatschappelijke instellingen:
3.1. De badhuizen (Hammam):
Daar de lichamelijke reinheid een islamitisch voorschrift is, ontstond deze instelling met
de islam en werd verspreid overal waar de islam verspreid werd. In iedere stad, dorp of
plaats waar moslims zijn, worden badhuizen gebouwd.
Het badhuis bestaat uit drie domeinen: een grote hal met een fontein waarrond
zitplaatsen zijn geïnstalleerd, een wasplaats bestaande uit verschillende kleine kamers en
een massageplaats.
Aanvankelijk was de hammam een badhuis voor lichamelijke reiniging. Later werd het
bezoeken van de Hammam een belangrijk maatschappelijk gebeuren. Nog steeds neemt
het bezoek van de Hammam een aanzienlijk deel van de dag in beslag.
In de negende en de tiende eeuw kenden de badhuizen een hoge architecturale vlucht.
De Hammams van Bagdad, Cairo, Istaoel en vooral Damascus, waar de cosmetica-
industrie gevestigd was, behoren tot de architecturale bezienswaardigheden van de
islam.
Vermeldenswaard in deze context is het feit dat het de Turken waren die de Hammam in
Oost-Europa hadden geïntroduceerd. Sindsdien werden de Hammam in Europa Turks Bad
genoemd. De West-Europeanen daarentegen maakten reeds sedert de Kruistochten
kennis met de badhuizen.
3.2. De tehuizen:
Reeds in de achtste eeuw bouwden de Umajjaden tehuizen voor wezen, bejaarden en
daklozen. Vooral de weeshuizen werden vroeg gesticht wegens het belang dat de koran
aan de verzorging van de weeskinderen hecht. De weeshuizen waren
overheidsinstellingen voorzien van bedienden die de wezen opvoedden en onderwezen.
Naast deze overheidsinstellingen namen vele rijke mensen, aangezet door
godsdienstijver, de verzorging van een aantal wezen op zich.
Hetzelfde geldt voor bejaardentehuizen, de armentehuizen en de tehuizen voor mentaal
gehandicapten, die in de tiende, elfde en twaalfde eeuw een hoge vlucht kenden in de
islamitische wereld.
De geschiedkundige bronnen vermelden dat deze tehuizen elk van een badhuis en een
kleine Kuttab werden voorzien. Overdag werden er drie warme maaltijden opgediend en
jaarlijks kregen de bewoners ervan twee kleden: één voor de winter en één voor de
zomer. Wekelijks kregen ze zakgeld.
3.3. De ziekenhuizen:
Het ziekenhuis, Bimaristan genoemd, werd eveneens door de Umajjaden vroeg in de
achtste eeuw gebouwd. Medische verzorging was gratis voor iedereen, hoewel rijke lui
zich door betere artsen lieten behandelen.
Na in 931 te hebben gehoord dat een zieke door een foutieve behandeling is gestorven,
heeft de Abbasidische kalief Al-Muqtadir uitgevaardigd dat enkel de geneesheren die
slagen voor een examen hun beroep mogen uitoefenen. Hij liet iedere geneesheer, de
grote autoriteiten uitgezonderd, examineren. De autoriteit die de geneesheren
examineerde, was de beroemde arts Sanan ibn Tabit. De historische bronnen vermelden
dat alleen in Bagdad 860 artsen examen bij hem aflegden.
De studie van de geneeskunde kende in de Islamitische beschaving grote vooruitgang. In
de tiende eeuw waren ziekenhuizen, apotheken overal verspreid. Deze waren
overheidsinstellingen. De opname en de behandeling waren gratis. Iedere zieke kreeg
ziekenkleren een afzonderlijk bed en werd tweemaal per dag door de arts bezocht.
In Damascus en Cairo van de twaalfde en de dertiende eeuw bleef de functie van de
ziekenhuizen niet alleen tot medische behandeling beperkt. Zieken die lang in het
ziekenhuis verbleven, kregen na hun herstel finaniële steun om hun leven te
herbeginnen. Ook zieken die thuis wilden verblijven, werden daar behandeld en dagelijks
door de artsen van de ziekenhuizen bezocht.
Bij overlijden van een zieke werd de begrafenis volledig op kosten van het ziekenhuis
gedragen. Uit het Waqf-document van het Al-Mansuri-Ziekenhuis in Cairo (13de eeuw)
lezen we: De verantwoordelijke van het ziekenhuis verbindt zich ertoe de begrafensi van
de overledene, houdende het wassen, het parfumeren, het wikkelen in een lijkwade te
begroten, alsook de kosten voortvloeiende uit de begrafenis zoals de grond, het graven
van een graf en dit alles overeenkomstig de voorschriften van de Sunna .
3.4.De gevangenissen:
De oudste melding van detinering in de islamitische geschiedenis is deze, toen de Profeet
Mohammed een persoon, wiens gedrag niet goed was, in zijn huis liet afzonderen. Na de
verspreiding van de islam en de stichting van het Islamitische Rijk door Umar, ontstond
de gevangenis als instelling, en kreeg zijn klassieke vorm tijdens de regering der
Umajjaden, die talrijke opponenten hadden.
Aanvankelijk werden gedetineerden goed behandeld. Foltering is niet bekend in de
islamitische geschiedenis. In latere tijden verslechterde de (infrastructurele) situatie van
de gevangenissen, zodat hervormingen door latere heersers (bijv. Saladin) noodzakelijk
waren. Uit de historische bronnen weten we dat de gedetineerden drie warme maaltijden
per dag, twee gewaden per jaar en zakgeld kregen. Tijdens hun verblijf in de gevangenis
moesten zijn een beroep leren en na hun vrijlating kregen zij een startkapitaal om een
beter leven te starten. De talrijke Awqaf hielpen de situatie van de vrijgelaten
gedetineerden verbeteren.
4. Commerciële instellingen met maatschappelijke inslag:
4.1. De herbergen:
Herbergen (Hanat) waren vooral bedoeld voor reizende moslims om er een onderkomen
te vinden. Vaak ging het in een herberg om een verblijf van korte duur.Reizigers op weg
naar Mekka tijdens de bedevaart, of studenten op studiereizen, konden in een herberg
een gratis onderkomen vinden. De meeste herbergen ware vrome stichtingen (Awqaf).
Architecturaal behoren de Egyptische, Syrische en Iraakse herbergen tot de befaamde
bezienswaardigheden van de islamitische kunst.
4.2. De hotels:
Aanvankelijk zijn de hotels (Funduq, mv. Fanadiq) commerciële instellingen waar
voornamelijk handelaars en vermogende reizigers tegen een financiële vergoeding
verbleven. Een hotel had in die tijd een hal met verschillende bedden voor het slapen,
een balie met zitplaatsen, een stal voor de rijdieren, een magazijn voor koopwaren en
een safe voor geld en kostbare speciën.
De hotels zijn commerciële instellingen doch zij hadden een maatschappelijke betekenis.
Betere hotels hadden ook een Hammam en een restaurant waartoe ook families gingen.
In de late middeleeuwen, door de toenemende handel met de Italiaanse stadstaten,
voorzagen de hotels in een kapel waar christelijke kooplui konden bidden en waar wijn
werd gereserveerd.
4.3. De agentschappen:
De agentschappen (Wakala, mv. Wakalat) waren opeare instellingen die het meest op
een bank lijken. Het waren goed uitgeeruste en goed bewaakte magazijnen waar
reizende handelaars hun koopwaren en gelden voor een langere periode konden
bewaren.
Aanvankelijk plachten mensen die op lange reizen trokken, hun achtergelaten kostbare
bezittingen aan deze agentschappen toe te vertrouwen. Door hun goede bewaking
plachten vele rijke mensen hun gelden, juwelen, goud en andere kostbare bezittingen er
te deponeren tegen een beloning die geen interest as.
Hoe dan ook, de functies van herbergen, hotels en agentschappen leken veel op elkaar
en waren niet altijd zo scherp afgebakend. Over het algemeen waren de herbergen
vrome stichtingen voor rondtrekkende moslims, de hotels voor reizigende handelaars en
de agentschappen voor bewaring van kostbare bezittingen.

[1] Dit slaat op Dū Nawās en zijn gevolg.


[2] Dit slaat op de christenen van Niğrān
[3] Zie Hooglied, 6:13, 1:5. Vgl. ook I Koningen, 1:3, 10:10 en II Kronieken, 9:9)
[4] Zie Exodus 18:10-12 en Genesis 37:25-27 waar de Arabieren gewoonlijk Ismaëlieten
(<kinderen van Ismaë) worden genoemd, terwijl ze in hetzelfde verhaal Midianieten worden
genoemd, omdat de vrouw van Mozes de dochter van de priester van Midian was.
[5] Job 1:3. Chr. F. Foster, American Journal of Semitic Languages and Literatures. Vl. 49, p. 21-
45.

You might also like