You are on page 1of 16

Klinische Symptomen GI en Diagnostiek

HALITHOSE
Halithose: Slechte geur, vaak 2e aan bacteriele proliferatie
Oorzaak
 Tandproblemen
 Voedsel stase
 Aanwezigheid necrotisch weefsel
Lokalisatie
Mondholte, farynx, neusholte, maag, systemische ziekte
Differentiaal diagnose
 Tanden: tandsteen, gingivitis, periodontitis, donto-alveolair abces
 Mondholte: stomatitis, vreemd voorwe{p) tumor
 Farynx: faryngitis, vreemd voonve{p, tumor
 Slokdarm,maag:regurgiteren, braken
 Neusholte en sinussen: infectie, vreemd voorwe{p, tumor
 Voeding: dysfagie, coprofagie
 Systemische aandoeningen: uremie, diabetes ketoacidose
PTYALISME EN PSEUDO-PTYALISME
Ptyalisme: Overdadige speekselproductie
 ↑ speekselproductie
 Orofaryngeale ziekte, toxische of irriterende producten, Tx
 Fysiologisch: maaltijd
 Systemische aandoening: nausea, stress, excitatie, PSS (porto-systemische shunt kat)

Pseudoptyalisme: Speekselproductie is normaal maar speeksel kan niet doorgeslikt worden


 Meest voorkomend
 Dysfagie
 Anatomische problemen ~ misvorming mond of lip
 Neurologische aandoeningen ~ craniale zenuwen
 Neuromusculaire of musculaire aandoeningen
 Infectieus: hondsdolheid, tetanus
DYSFAGIE
 Definitie: pijnlijk of moeilijk slikken
 Wijst meestal op probleem thv
o Mondholte
o Farynx
o Soms slokdarm
1. LOKALISATIE VAN DE DYSFAGIE
 Onderscheiden van: moeilijke opname / kauwen van voeding
o Niet in staat om eten of drinken op te nemen
o Niet in staat om normaal te kauwen
o Tekenen van pijn
o Abnormale bewegingen
o Mogelijks samen met: halithose, ptyalisme, pseudoptyalisme
 Orofaryngeale dysfagie:
o Kan eten opnemen en kauwen --> maar niet kunnen slikken
o Herhaaldelijke inspanningen om te slikken
o Ventroflexie / hyperextensie van de nek
o Voedsel valt frequent op de grond
o Halithose, ptyalisme en pseudoptyalisme zijn mogelijk
o Kan samen met nasofaryngeale en/of respiratoire (aspiratiepneumonie) problemen
 Oesofagale dysfagie:
o Vergezeld van regurgitatie
o Geen overdreven bewegingen bij het slikken
o Voedsel valt niet op grond na opnemen
2. DIFFERENTIAAL DIAGNOSE
 Acuut + persisterend of progressief --> morfologisch probleem (CA, massa, …)
 Chronisch of intermitterend --> motiliteitsstoornis
 Opnemen / kauwen of orofaryngeale dysfagie:
o Mondholte / tong / neuro / musculair
o Ziekten mondholte, neoplasie, infectie, CA, …
 Oesofagale dysfagie:
o neuro / musculair, CA, massa, vasculaire anomalieen, SD-divertikel, hiatale hernia.
3. DIAGNOSTISCHE BENADERING PATIENT MET DYSFAGIE
1 Signalement, anamnese
2 Observatie van het dier tijdens het eten
3 LO + onderzoek mondholte en craniale zenuwen
4 Standaard RX (farynx en slokdarm) + fluoroscopie contrast
5 Anesthesie (OZ mondholte + cyto / biopt? + endoscopie)
6 Anti-Ach AL
4. HOE EEN GOED ONDERZOEK VAN DE MONDHOLTE UITVOEREN ?
 Voor het aanvangen van het onderzoek van de mondholte. is het belangrijk om de patiënt te
zien eten.
 Wakkere patient: systematisch en volledig werken. Een goede lichtbron gebruiken.
 Patiënt onder narcose: spiegeltje met haakje of endoscopie om de nasofarynx te visualiseren.
REGURGITATIE
Regurgitatie: passieve oprisping voedsel en/of secreten afkomstiguit slokdarm of farynx
 Onderscheiden van braken
 Meestal een slokdarm probleem
 Passief fenomeen, geen nausea, geen buikcontracties
 Vaak: niet verteerd voedsel, geen gal, soms tubulair aspect geregurgiteerde materiaal
 Meestal snel na maaltijd, kan ook enkele uren later.
 Zeldzamer bij de kat
 Soms aangeboden met respiratieproblemen --> Verslikkingspneumonie
1. DIFFERENTIAAL DIAGNOSE:
 Farynxprobleem: zeldzaam
 Slokdarmprobleem: meest frequente oorzaak van regurgiteren
o Megaoesofagus: hypomotiele en ophangende slokdarm
o Obstructie
o Inflammatie, divertikel
o Hiatale hernia: hernia abdominale SD, gastro-oesofagale junctie of maag in borstholte
 Maagprobleem: zeldzaam ~ bv pylorusstenose
2. DIAGNOSTISCHE BENADERING
1 Anamnese + LO
 Algemeen + GI + AHS
 Indien nodig observatie tijdens eten
2 Probleemlijst --> ddx
3 MBV: RX: farynx, hals, thorax, craniaal abdomen, +- contrast en fluoroscopie
4 Verder onderzoek onder anesthesie
 Inspectie farynx
 Endoscopie SD / maag
 EMG farynx, slokdarm
5 Indien megaoesofagus: onderliggende oorzaken opsporen (oa: anti-Ach AL)
BRAKEN
Braken: actieve expulsie maaginhoud
 Onderscheiden van regurgiteren
 Inspanning en buikcontracties
 Nausea ~ onrust, speekselen, slikbewegingen
 Verteerd materiaal, kan gal bevatten
Fysiologie
1. Relaxatie vd spieren maag en onderste slokdarm sfincter en sluiten van pylorus
2. Contractie abdominale musculatuur --> verhoogde inter-abdominale druk
3. Expansie borstholte en de glottis is gesloten --> daling thoracale druk en in SD
4. Openen bovenste SD sfincter
5. Anti-peristaltische motitliteit in duodenum (kan ook al eerder zijn)
 Efferent: motorische vezels versch perifere zenuwen
 Afferent:
o Mechano-R farynx
o Tensie-R en chemo-R mucosa maag en dd
 Chemoreceptortrigger zone:
o Onderdeel hersenstam in verbinding met 3e ventrikel
o Gevoelig voor bep. Tx, bloed, inflammatie producten
 Semi-circulaire kanalen binnenoor
==> Signaal naar braakcentrum hersenstam
1. DIFFERENTIAAL DIAGNOSE VOOR BRAKEN
Gasto-Intestinaal
 Inflammatie van spijsverteringsstelsel (gastritis, enteritis, zelden; colitis) --> zeer vaak bij kat!
 Neoplasie  Intussusceptie,volvulus,dilatatie
 Vreemd voorwerp (CA)  Motiliteitsstoomis (maagstase, ileus,
 Gastro-intestinale obstructie constipatie)
 Infectieus(viraal,parasitair,bacterieel)
Extra-Gasto-Intestinaal ~ veel oorzaken buiten GI
o Intra-abdominaal
o Lever o Peritonitis
o Pancreas o Prostatitis / pyometra
o Nieren
 Extra-abdominaal
o Endocrien (hypoadrenocorticisme, diabetes ketoacidose, feliene hyperthyroïdie)
o Metabool
o Neurologisch
o Intoxicatie (toxische producten en medicatie)
o Andere: bv. kat met hartfalen
2. LABO ONDEZOEK BIJ BRAKENDE PATIËNT
 Oorzaak of gevolgen van braken opsporen
 Hemato: bv. nagaan Hct, WBC, differentiatie
 Biochemie : azotemie, Na/K, eiwitten, albumine, leverenzymes
 Indien indicatie: urologie
 Indien indicatie: T4 (oude kat met palpeerbare schildkliemodules), amylase,...
3. DIAGNOSTISCHE BENADERING BRAKENDE PATIENT
DIARREE
Diarree: Stijging in frequentie, vloeibaarheid, en volume uitwerpselen
Maldigestie / Malabsorptie: syndroom (meestal chronisch) welke met de vertering enlof absorptie
interfereren, en welke meestal dezelfde gevolgen hebben: diarree, steatorree,
gewichtsverlies en soms hypoproteinemie. Chronische enteropathieën van de dunne darm
en exocriene pancreasinsufhcientie (EPI) vormen het leeuwendeel van de gevallen.
 Acuut of chronisch (>1 week of recidiverend)
 Onderscheid dunne en dikke darm diarree

DUNNE DARM DIKKE DARM


Hoeveelheid Veel faeces / defecatie Weinig faeces / defecatie
Vorm Gevormd tot waterig Ongevormd
Bloed Kleurt faeces zwart Vers bloed
Slijm Kleine propjes verspreid Veel slijm op faeces
Tenesmus - +
Defecatiegedrag Soms onzindelijk Vaak onzindelijk
Defecatiefrequentie Verhoogd Zeer sterk verhoogd
Borborygmi + -
Flatulentie + +/-
Braken +/- -
Polydipsie + -
Polyfagie + -
Vermagering + -
Buikomvang + -

Fysiologie Diarree
Osmotische diarree: teveel water naar darmen getrokken
Malabsorptie diarree: absorptie is onvoldoende
 Door verlies van GI epitheel ~ viraal, bact, protozoa
Secretoire diarree: rate intestinale secretie is verhoogd, en de absorptie capaciteit is onvoldoende.
 Teveel secretie in dunne darm crypten.
 Geen / weinig morfologische veranderingen
 Enterotoxinen stimuleren secretie ~ e.coli
Exsudatieve diarree: bloed en etter in de stoelgang
 Inflammatoire ziekten van de darmen
Dysentery: bloed in de stoelgang
Abnormale motiliteit
1. DIFFERENTIAAL DIAGNOSE ACUTE DIARREE
Primaire gastro-intestinale aandoeningen
 Voeding
 Infectieus : parasitair, viraal, bacterieel
 Hemorragische gastro-enteritis
 Sub-obstructie
 Toxisch
Systemische aandoeningen soms ook acute diarree (meestal ook andere hoofdklacht(en))
 Hypoadrenocorticisme
 Uremie
 Pancreatitis
2. DIAGNOSTISCHE BENADERING ACUTE DIARREE
1. Frequente oorzaken uitsluiten (Bv. voeding, parasitair, viraal)
 lndien patiënt 'niet algemeen ziek': bv. enkel parasitologisch onderzoek
 Indien patiënt 'algemeen ziek':
o Bloedonderzoek ~ WBCm Na/K, glucose
o Parvo test, indien relevant
 Voeding
 Parasitair
o Multipele flottatie-onderzoeken
o Giardia: zinksulfaat techniek enlof empirische behandeling: (metronidazole, albendazole
of tènbendazole om giardia te elimineren)
o Parasitologisch onderzoek is vaak aangewezen bij patiënten met diarree of
gewichtsverlies. De empirische behandeling met een anthelminthicum is in de meeste
gevallen aangewezen, uitgezonderd in deze gevallen waar de oorzaak duidelijk en niet-
parasitair is (bv. Vreemd voorwerp). Daarenboven, zelfs indien de parasiet niet de
oorspronkelijke oorzaak is van de diarree, kan het een bijdrage leveren aan de
symptomen.
 Viraal
o vaccinatieboekje nakijken, anamnese, signalement
o leukopenie op hematologie (parvo)

Opgelet: jonge dieren met acute enteritiden zijn zeer gevoelig aan het ontwikkelen van een
intussusceptie. Daarom dienen zij frequent (drie à vier keer per dag) een abdominale palpatie te
ondergaan om deze complicatie vroegtijdig te detecteren.

2. Andere testen kunnen geschikt zijn om


 Systemische oorzaken uit te sluiten
 Systemische gevolgen van diarree te quantificeren (electrolieten, AB-balans, ...)

3. Elke vorm van diarree welke langer dan 5 tot 7 dagen persisteert moet worden benaderd als
een chronische diarree.
3. DIFFERENTIAAL DIAGNOSE CHRONISCHE DIARREE – DUNNE DARM
 Voeding
 Parasitair
 Bacterieel
 Sub-obstructie
 Infiltratie: inflammatoir (bv. LP enteritis), neoplasie
 Bacteriële overgroei/' antibiotic responsive diarrhea'
 Lymfangiectasie
 Exocriene pancreas insufficiëntie (EPI)
 Systemische aandoeningen
4. DIAGNOSTISCHE BENADERING CHRONISCHE DIARREE – DUNNE DARM
1. Anamnese en LO
2. Probleemlijst en ddx – uitsluiten freq oorzaken
3. Labo
4. MBV
5. Endoscopie of laparotomie met bioptname

Frequente oorzaken uitsluiten


 cfr acute diarree
 Voeding, Parasitair
Evalueren van mogelijke systemische aandoeningen
Doel: extra-GI problemen uitsluiten en systemisch effect evalueren
 Hematologie:
o Eosinofilie: parasitair, eosinofiele enteritis, allergische reactie, hypoadrenocorticisme?
o Anemie: chronische inflammatie, bloedverlies?
o Lymfopenie: stress, lymfangiectasie?
 Biochemie:
o Hypoalbuminemie door intestinaal verlies?
o Hypocholesterolemie (lymfangiectasie??)
o Elektrolyten, zuur-base balans, ureum, T4
 Urologie
 Andere: FIP, FeLV, ACTH stimulatie test
Uitsluiten van een mogelijke exocriene pancreas insufficiëntie (EPI)
 Serum concentratie van TLI meten ('trypsin like immunoreactivity')
 Test evalueert de endocriene pancreas niet
 Zeer betrouwbare test (sensitief en specifiek) voor EPI
 Vermindering van TLI wijst op EPI
 Stijging in TLI ~ pancreatitis
 Feliene TLI is beschikbaar
Radiografie
 Massa’s of obstructies
 Laat niet toe om de dikte van het lumen en wand GI te evalueren
Abdominale echografie
 Breedte wand en lumen te evalueren
 Massa’s
 Geen def diagnose, wel uitsluiten bep ziektes.
 Helpt keuze voor endoscopie of laparotomie
Biopsiename
 Endoscopie
o Niet traumatisch, korte anesthesie, voorbeeld: geen problemen van wonddehiscentie bij
dieren met hypoalbuminiemie
o Soms te veel artefacten of te weinig materiaal om een adequate diagnose te leveren
 Exploratieve laparotomie
o volledige exploratie van de abdominale holte mogelijk pancreas en lever
o veel traumatischer voor het dier
o betere kwaliteit van de biopsie-stalen
5. DIAGNOSTISCHE BENADERING CHRONISCHE DIARREE – DIKKE DARM
1. Anamnese en lichamelijk onderzoek (algemeen en GI + rectaal)
2. Opstellen probleemlijst en differentiaal diagnose
3. Laboonderzoek (bloedonderzoek is zelden nodig, parasitologie: trichuris)
4. MBV: RX en / of echo abdomen
 Indien afwijkingen bij buikpalpatie
 Verdenking van (sub)obstructie
5. Mogelijks na testdieet en sulfasalazine: endoscopie (of laparotomie) met bioptname
TENESMUS, DYSSCHEZIE
Tenesmus: Herhaalde inspanning tot defaeceren, doorgaans weinig productief
Dysschezie: moeilijke en pijnlijke ontlasting
1. LOKALISATIE
 Weerspiegelen meestal pijn, inflammatie of obstructieve problemen thv colon / rectum / anus
 Pijn op niveau bekkenkanaal of urogenitaalstelsel (blaas, urethra, prostaat, uterus...)
 Constipatie kan eveneens geassocieerd zljn met tenesmus
2. DIFFERENTIAAL DIAGNOSE
Colon
 Colitis: parasitair, infiltratief, bacterieel
 Vreemde voorwerpen: beentjes, houtstukken, stenen,
 Tumoren, poliepen
 Constipatie,obstipatie,megacolon
Rectum
 Inflammatie  Stenose
 Vreemd voorwe{p, trauma  Tumor
 Divertikel, hemia perinealis, rectumprolaps
Anus
 Perineale fistulae, stenose, aplasie
 Anaalzak aandoeningen, tumoren
3. DIAGNOSTISCHE BENADERING COLO-RECTALE AANDOENINGEN
Abdominale Palpatie
 Colon descendens ~ gemakkelijk
 Pijn mogelijk door inflammatie
 Evaluatie van aanpalende structuren
Rectale Toucher
 Staat van de anaalzakken
 Uitzicht en consistentie van de ontlasting, beentjes, bloed, pijn?
 Divertikels, hernia, stenose, massa
 Evaluatie van de beenderige delen van het bekkenkanaal ~ fractuur, massa
 Evaluatie van de prostaat
 Sublumbale lymfeknopen (te voelen als ze vergroot zijn)
Radiografie/echo (indien relevant)
 abdominale RX zijn normaal bij infiltratieve aandoeningen
 abdominale echografie onthult soms verdikking wand bij infiltratieve ziekten
--> Indicaties .
~ Evaluatie van beenderige structuren
~ Evaluatie van het urogenitaalstelsel
~ Visualisatie van een massa, lymfeknopen
~ Stenose, divertikel
Colonoscopie en proctoscopie (indien relevant)
 Zeer bruikaar voor de diagnose van ziekten van colon en rectum
 Flexibele endoscopie is ideaal
Steeds biopsie nemen (zelfs indien de mucosa er normaal uitziet)

You might also like