You are on page 1of 9

Week 3 – Rechtspersonen: kenmerken en oprichting

Onderwerpen
Rechtspersonen, rechtspersoonlijkheid, kenmerken van rechtspersonen (BV, NV, vereniging, stich-
ting, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij), vereisten voor oprichting, inschrijving han-
delsregister, handelen namens een rechtspersoon in oprichting, lidmaatschap en aandeelhouder-
schap, levering van aandelen.

Verplichte literatuur
De Kern, hoofdstuk 1, hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4
J.J.A. Hamers, ‘Een overdracht in strijd met een blokkeringsregeling en de positie van de derde-
verkrijger: geen bescherming via artikel 3:88 BW’, TvOB 2014/1.

Aanbevolen literatuur
M.J. Kroeze, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 6.
Verbintenissenrecht. Deel 2-I*. De rechtspersoon, Deventer: Kluwer 2015, nrs. 140, 142, 143, 144
en 146.

Verplichte jurisprudentie
HR 3 februari 1984, NJ 1984, 386 (Damen/Geho) zie week 1
HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 286 (Beklamel)
HR 3 november 1995, NJ 1996, 141 (Van der Heijden)
HR 24 januari 1997, NJ 1997, 399 (Stichting Administratiekantoor Diva)
HR 28 januari 2011, NJ 2011, 167 (Staalbankiers/Elko Management) (p.m. dit arrest gaat over
art. 2:180 lid 2 onder a BW; deze bepaling is bij de invoering van de wet Flex-BV vervangen door
art. 2:180 lid 2 BW)
Rb. Rotterdam 1 augustus 2012, JOR 2013, 1, mt.nt. Van Thiel
Hof Arnhem-Leeuwarden 26 april 2016, JOR 2016/265 (Mazzelshop)

RODE DRAAD
1. Rechtspersonen
Een onderneming kan - zoals in week 1 en 2 is besproken - worden ondergebracht in een maat-
schap, vennootschap onder firma (VOF) of commanditaire vennootschap (CV). Ook kan een onder-
neming gedreven worden in de vorm van een rechtspersoon. Voor de schulden van de rechtsper-
soon is in principe uitsluitend het vermogen van de betreffende rechtspersoon aansprakelijk. Dat
is doorgaans een belangrijke reden om een rechtspersoon op te richten.
Alle privaatrechtelijke rechtspersonen zijn te vinden in de wet, de meeste in Boek 2 BW. Boek 2
BW regelt achtereenvolgens de vereniging (art. 2:26 e.v. BW), de coöperatie en de onderlinge
waarborgmaatschappij (art. 2:53 e.v. BW), de NV (art. 2:67 e.v. BW), de BV (art. 2:175 e.v. BW) en
de stichting (art. 2:285 e.v. BW). Buiten Boek 2 BW zijn er nog een aantal Europese rechtsvormen,
gebaseerd op een Europese Verordening. Sinds 1989 kennen wij het Europees Economisch Samen-
werkingsverband (EESV). In 2004 is daar bijgekomen de Societas Europaea (SE) oftewel Europese
naamloze vennootschap. Sinds oktober 2006 is het mogelijk een Europese Coöperatieve Vennoot-
schap (SCE) op te richten (Stb. 2006, 456).
Elk van de genoemde rechtspersonen kan gebruikt worden voor het oprichten of in stand houden
van een onderneming. Welke rechtspersoon gekozen wordt, is afhankelijk van tal van factoren.
Vereniging en stichting zijn vaak niet geschikt als rechtsvorm voor een onderneming, omdat de
eventueel met de onderneming behaalde winst niet mag worden verdeeld onder de bij de onder-
neming betrokken personen (zie art. 2:26 lid 2 BW en art. 2:285 lid 3 BW). Coöperatie en onder-
linge waarborgmaatschappij zijn alleen geschikt indien de onderneming gericht is op het door de
wetgever nauw omschreven doel van deze rechtspersonen (art. 2:53 BW). De Europese rechtsvor-
men komen alleen in aanmerking indien twee of meer ondernemingen uit verschillende landen
van de Europese Unie willen samenwerken.
Een rechtspersoon staat, voor wat betreft het vermogensrecht, gelijk met de natuurlijke persoon
(art. 2:5 BW). Dit betekent dat een rechtspersoon een eigen vermogen kan hebben zoals een na-
tuurlijk persoon.

2. Oprichting
Een rechtspersoon wordt voor onbepaalde tijd opgericht middels een rechtshandeling. De wet
vereist daarvoor als regel een notariële akte. Dit is alleen anders voor de vereniging; deze kan ook
zonder notariële akte worden opgericht. We spreken dan van een informele vereniging. Voor alle
andere rechtspersonen dan de informele vereniging geldt dat wanneer de notariële akte ont-
breekt de rechtspersoon niet ontstaat (art. 2:4 BW).
De bestuurders van de rechtspersoon zijn verplicht de rechtspersoon in te schrijven in het han-
delsregister. Mochten de bestuurders deze verplichting niet nakomen, dan zijn zij mogelijk per-
soonlijk aansprakelijk. Voor de oprichting van een naamloze vennootschap is een minimumkapi-
taal vereist: bij de oprichting moet ten minste € 45.000 zijn gestort op de aandelen (art. 2:67 lid 3
BW). Voorheen gold voor oprichting van een Besloten Vennootschap ook een minimumkapitaal.
Dit vereiste is vervallen bij invoering van de Wet Flex-BV.

3. Handelen namens een rechtspersoon in oprichting


Nog voordat een rechtspersoon is opgericht, is het mogelijk te handelen namens een rechtsper-
soon in oprichting (i.o.). De artt. 2:93/203 BW geven aan wat rechtens is in geval van een derge-
lijke handeling namens een op te richten besloten of naamloze vennootschap. De NV of BV zelf
kan na haar oprichting gebonden zijn aan de handeling die is verricht namens de vennootschap i.o.
Onder omstandigheden kunnen ook degenen die handelden namens de vennootschap i.o. tegen-
over de wederpartij aansprakelijk zijn. Uit het arrest Stichting Diva volgt dat (onderdelen van) deze
bepalingen ook relevant zijn voor andere rechtspersonen dan NV en BV.

4. Leden en aandeelhouders
Een vereniging heeft leden; de BV en de NV kennen aandeelhouders. Voor stichtingen geldt een
ledenverbod. Aan het aandeelhouderschap en lidmaatschap is in beginsel stemrecht verbonden
op de aandeelhoudersvergadering respectievelijk de algemene ledenvergadering. Het lidmaat-
schap van een vereniging is in beginsel persoonlijk (art. 2:34 BW) en niet voor overdracht vatbaar.
Aandelen in een NV of BV zijn daarentegen wel voor overdracht vatbaar.

5. Vermogen, kapitaal, aandelen


Voor de NV geldt dat deze over een minimumkapitaal van ten minste € 45.000 moet beschikken.
Dit startkapitaal moet worden ingebracht door de aandeelhouders. Bij insolventie van een BV of
NV loopt de aandeelhouder alleen het risico dat zijn aandelen waardeloos worden. Hij is in de re-
gel niet aansprakelijk voor de verliezen van de vennootschap. Aan een aandeel kunnen zowel fi-
nanciële rechten (dividend) als zeggenschapsrechten (stemrecht in de algemene vergadering) zijn
verbonden. In de praktijk onderscheidt men verschillende soorten aandelen, waarvan preferente
aandelen (bijzondere winstrechten) en prioriteitsaandelen (bijzondere zeggenschapsrechten) de
bekendste zijn.

WERKGROEPOPDRACHTEN WEEK 3
Casus I
Tien garagebedrijven in de regio Groningen werken samen in de Stichting Behartiging Belangen
Garagebedrijven Regio Groningen. De eigenaren van de garagebedrijven hebben zitting in de le-
denraad van aangeslotenen van de Stichting. In de statuten van de Stichting is bepaald, dat de be-
voegdheid tot benoeming en ontslag van de bestuurders van de Stichting en de bevoegdheid tot
statutenwijziging berusten bij de ledenraad van de aangeslotenen. Een jurist die in contact komt
met de Stichting wijst het bestuur van de Stichting erop dat zijns inziens de opzet ervan niet in
overeenstemming is met de wet.

Vraag 1
In hoeverre heeft de jurist gelijk met zijn opmerking dat de opzet van de Stichting niet voldoet
aan de eisen van Boek 2 BW?
Een stichting kent geen leden volgens art. 2:285 lid 1 BW. Een stichting heeft maar één orgaan,
namelijk het bestuur. Zij mogen wel andere organen oprichten, maar dit moet niet te veel gaan
lijken op ledenvergaderingen. Alleen de naam ledenraad wil nog niet zeggen dat er ook leden zijn.
Het is soms dan ook niet evident wanneer sprake is van een ‘lid’. In dit geval zitten de eigenaren
van de garagebedrijven in de ledenraad. Zij hebben de mogelijkheid om leden van het bestuur te
ontslaan en te benoemen. Volgens 2:285 lid 2 is het mogelijk om zonder leden te kennen, een
orgaan in het leven te roepen die de bevoegdheid krijgt een bestuur te benoemen. Het ontslag
blijkt hier niet expliciet uit. Uit 2:37 lid 6 volgt voor de vereniging dat bestuursleden ontslagen
mogen worden door de leden, dit geldt dan ook voor de stichting, aangezien er niets over
geregeld is voor een stichting. De Stichting is dan niet conform de wet. Volgens 2:291 kunnen de
statuten van de stichting alleen door het bestuur gewijzigd worden en de mogelijkheid daartoe
moet neergelegd zijn in de statuten (2:293) Als de mogelijkheid niet in de statuten is vastgelegd,
kan alleen de rechter de statuten wijzigen. Dit is anders dan bij een vereniging of BV. De controle
op het bestuur van de stichting is er heel weinig, want er zijn geen andere organen tenzij ze zelf
zijn gecreëerd in de statuten.

*Statutenwijziging vereniging: art. 2:42 door algemene ledenvergadering (dwingend recht, dus
hiervan kan niet worden afgeweken) en 2:37 BW. Als je deze bevoegdheid zou toekennen aan een
orgaan van een stichting lijkt het op een ledenvergadering.

Vraag 2
Geef aan met welke juridische complicaties de Stichting geconfronteerd kan worden vanwege
het (mogelijk) niet voldoen aan de wettelijke eisen. Welke mogelijkheden heeft de Stichting om
deze complicaties te vermijden?
Uit 2:21 lid 1 sub c volgt dat als je niet meer aan de wettelijke omschrijving van de rechtspersoon
voldoet, de rechtspersoon ontbonden wordt door de rechtbank. In casu voldoet de
rechtspersoon niet aan de wettelijke omschrijving van art. 2:285 BW. De rechtbank zal wel eerst
nog een termijn geven om de rechtspersoon om te zetten. Omzetting kan door 2:18 BW, indien
aan de vereisten uit dat artikel wordt voldaan. Volgens lid 4 is een rechterlijke machtiging vereist
voor het omzetten van een stichting in een vereniging.

*let op! Lid 1 van art. 2:21 gaat altijd voor op lid 3 blijkt uit de rechtsgeschiedenis. Lid 3 pas je toe
als er bijvoorbeeld uitkeringen worden gedaan aan bestuurders van de stichting.
Ontbinding van motorbendes is gebaseerd op bevoegdheid neergelegd in art. 2:20 BW.
Op moment van het tekenen van de akte, ontstaat de rechtspersoon. De akte is een
constitutioneel vereiste, als dat er niet is, is er geen rechtspersoon. Lid 1 sub a van art. 2:21 ziet
op een ontstaansgebrek.
art. 2:4 gaat over de situatie dat er een gebrek is in de notariële akte, dat de akte bijvoorbeeld in
het Engels is geschreven.
Als een ander orgaan de statuten wijzigt, is dat nietig.

Casus II
Een tiental Utrechtse jongeren besluit in het voorjaar van 2018 gezamenlijk debatten te organise-
ren om de politieke betrokkenheid van jongeren te vergroten. Zij besluiten gezamenlijk een ver-
eniging op te richten met de naam Debate Club Utrecht. De jongeren willen dat de leden van de
club beslissen over de toelating van nieuwe leden en dat het bestuur zich niet met deze procedure
bemoeit. Michel stelt dat het juridisch geen enkel verschil maakt of de vereniging al dan niet bij
notariële akte wordt opgericht. Of een vereniging nu met of zonder notariële akte is opgericht, het
is steeds een rechtspersoon en de informele vereniging heeft dezelfde mogelijkheden als een for-
mele vereniging.

Vraag 3
Is deze stelling van Michel juist?
art. 2:26 zegt wat een stichting is, maar zegt niets over een notariële akte of ander vormvereiste.
Een vereniging die zonder notariële akte is opgericht, een informele vereniging, kan geen
registergoederen verkrijgen of erfgenaam zijn (art. 2:30 lid 1 BW – over informele vereniging). Een
informele vereniging kan niet fuseren of splitsen (art. 2:308 lid 2). Michel heeft wel gelijk wat
betreft dat beiden een rechtspersoon zijn; een vereniging wordt in 2:3 genoemd als rechtspersoon.
Het maakt daarbij niet uit of het een informele of een formele vereniging. Dit volgt uit het systeem
van boek 2, want boek 2 is van dwingend rechts. Alles wat in boek 2 wordt genoemd is een
rechtspersoon.

Vervolg casus II
Het is volgens Michel zelfs niet vereist dat de statuten van de vereniging op schrift worden ge-
steld. De oprichters kunnen afspreken wat zij wensen zoals in casu ten aanzien van de beslissings-
bevoegdheid over het toelaten van leden; daarbij is het van geen belang of de statuten op schrift
staan.

Vraag 4
Is deze stelling van Michel juist?
In 2:30 lid 3 staat “indien de statuten op schrift zijn gesteld”, het is dus niet verplicht om de
statuten op schrift te stellen. Bij een informele vereniging is het mogelijk om de statuten eventueel
niet op schrift te hebben, er zijn dan wel beperkingen voor wat er in de statuten geregeld kan
worden, volgens 2:52. 2:52 is voor de informele vereniging geschreven. Uit 2:25 volgt dat van de
bepalingen van boek 2 slechts kan worden afgeweken als dat uit de wet blijkt. Het toelaten van
leden is een taak van het bestuur volgens 2:33, na afwijzing kan de algemene ledenvergadering
daar alsnog over besluiten. Deze stelling is dus onjuist. Want je kunt mondeling niet van de wet
afwijken volgens art. 2:52 BW.

*voor een informele vereniging geldt juist dat er geen notariële akte nodig is. Maar als je wilt
afwijken, moet je wel schriftelijke statuten hebben en dus niet mondeling.
art. 2:33 --> primair – subsidiar.

Vervolg casus II
Er is in de loop van 2018 steeds meer belangstelling voor de debatten. De kosten voor de activitei-
ten die de jongeren organiseren worden steeds hoger. Er worden steeds vaker en grotere ruimtes
gehuurd en er worden prominente gasten op de club uitgenodigd. De vereniging overweegt een
eigen pand aan te kopen voor deze bijeenkomsten. Berend (inmiddels bestuurder van de vereni-
ging) wil graag dat de informele vereniging een formele vereniging wordt per 1 februari 2019.

Vraag 5
Is Berend zelfstandig bevoegd tot het omvormen van de informele vereniging tot een formele
vereniging?
Volgens 2:28 kan de algemene vergadering besluiten de statuten op te nemen in een notariële
akte, indien de vereniging niet volgens 2:27 BW is opgericht (hier staat wat de inhoud van de akte
moet zijn). Berend is niet zelfstandig bevoegd tot het omvormen van de informele vereniging tot
een formele vereniging. Het is hier niet nodig te kijken naar 2:18, aangezien er niet echt een
andere rechtsvorm wordt gekozen, het blijft een vereniging. Het is niet zodanig een andere
rechtsvorm dat 2:18 gebruikt moet worden. Maar of het nu een formele of informele vereniging is
maakt dus niet uit, omdat het dezelfde soort rechtspersoon met dezelfde interne structuur (met
uitzondering van 2:30, 2:308 en aansprakelijkheid bestuurders).

Casus III
De beleggingsadviseurs Hendriks en Damsma besluiten hun kennis te bundelen en gezamenlijk
een adviesbureau voor beleggingsactiviteiten te beginnen. Als rechtsvorm voor hun gezamenlijke
onderneming kiezen zij de BV. Over de naam hoeven ze niet lang na te denken: Heda BV. Het is de
bedoeling dat beiden zullen optreden als oprichter, dat ze beiden voor 50% zullen deelnemen in
het kapitaal en dat beiden bestuurder worden van de BV.

Vraag 6
Hendriks en Damsma beginnen hun BV. Zij realiseerden zich echter niet dat zij eerst langs de
nota- ris hadden gemoeten voor een notariële akte. Welke gevolgen heeft het ontbreken van
deze akte voor de oprichting van de BV?
Uit 2:175 lid 2 volgt dat nodig is dat een notariële akte nodig is voor oprichting. Uit 2:4 volgt dat
de rechtspersoon niet ontstaat indien er geen notariële akte is. Er is sprake van een
ontstaansgebrek. Indien er al vermogen is ingebracht, wordt dit vereffend en verdeeld over de
eventuele schuldeisers. We noemen dit een non-existent BV. Indien er al vermogen in is gestopt,
wordt dit vereffend, zie hiervoor lid 3 en lid 4 van art. 2:175 BW.
Indien er sprake is van een oprichtingsgebrek, bijvoorbeeld wanneer de akte is opgesteld in het
Engels, 2:21, kan er overgegaan worden tot ontbinding. Vaak wordt er een termijn verleend om
het gebrek te herstellen.

*Je kunt dus in je eentje een besloten vennootschap oprichten.


Vervolg casus III
Nog voor de oprichting van Heda BV koopt Hendriks begin januari 2018 namens de op te richten
vennootschap van X een computersysteem voor € 20.000. Nadat Heda BV op 1 februari 2018 con-
form de plannen is opgericht en ingeschreven in het handelsregister, wordt intensief gebruik ge-
maakt van het computersysteem door Hendriks en Damsma. Door een onverwachte crisis op de
beleggingsmarkt raakt Heda BV echter in ernstige problemen. Begin december 2018 gaat Heda BV
daardoor failliet. De vordering van X is nog niet voldaan.

Vraag 7
Kan X de BV en/of Hendriks en/of Damsma aanspreken tot nakoming c.q. schadevergoeding?
Het gaat om namens dus om vertegenwoordiging --> pre-constitutief handelen.

1.Heda BV: Uit 2:203 lid 1 volgt dat wanneer rechtshandelingen, verricht namens een op te richten
vennootschap, slechts rechten en verplichtingen ontstaan voor de vennootschap wanneer zij de
rechtshandelingen na haar oprichting uitdrukkelijk of stilzwijgend bekrachtigt. Let op! Alleen
vertegenwoordigingsbevoegde mogen het bekrachtigen, zoals het bestuur. In casu doen Hendriks
en Damsma dit samen, dus zij zijn vertegenwoordigingsbevoegd. De directe ingebruikname van het
computersysteem kan worden gezien als een stilzwijgende bekrachtiging. Tot het moment van
bekrachtiging na haar oprichting kun je volgens 2:203 lid 2 uitkomen bij hoofdelijke
aansprakelijkheid. Lid 2 is niet meer aan de orde, want er is bekrachtigd dus een verbintenis tot
stand gekomen tussen de BV en X. De BV is dus gehouden tot nakoming.
*als er niet wordt bekrachtigd, is de actor zelf verbonden.

2.Hendriks: Volgens 2:203 lid 3 kan de actor (degene die namens de op te richten vennootschap
handelt. *Let op! Het hoeft dus NIET de bestuurder te zijn) hoofdelijk aangesproken worden. Hij is
dus niet gehouden tot nakoming, omdat de BV al aangesproken wordt voor nakoming. Dus lid 3
gaat over de schade. Degene die namens de op te richten vennootschap handelde wist of behoorde
te weten dat de vennootschap haar verplichtingen niet zo kunnen nakomen op het moment van het
verrichten van de rechtshandeling, in dit geval dus Hendriks. X moet aantonen dat Hendriks op wist
of behoorde te weten dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. X wordt
echter geholpen door de laatste zin van lid 3; de wetenschap dat de vennootschap haar
verplichtingen niet zou kunnen nakomen, wordt vermoed aanwezig te zijn wanneer de
vennootschap binnen een jaar na de oprichting in staat van faillissement wordt verklaard. Er is dus
sprake van een omkering van de bewijslast, betreffende het bewijsvermoeden.
Hendriks kan wel tegenbewijs leveren, maar dit zal heel lastig worden. Dus X kan Hendriks
aanspreken voor de schade.

*als er nog niet bekrachtigd is, kom je niet toe aan lid 3. Tot het moment van bekrachtiging speelt
lid 1 of lid 2, die zijn op nakoming. Lid 3 gaat over schadevergoeding.

3.Hendriks en Damsma: X kan Hendriks en Damsma ook aanspreken op grond van onrechtmatige
daad, 6:162. Hierbij hoort het arrest HR Beklamel gebruikt worden. Hierin is bepaald dat er sprake
is van onrechtmatig handelen van bestuurders indien zij wist of redelijkerwijs behoorde te weten
dat zij niet aan haar verplichtingen zou voldoen. De handeling van bestuurders waarvan gezegd kan
worden dat zij onrechtmatig is de bekrachtiging, dus in dit geval de ingebruikname van het systeem.
Op het moment van bekrachtiging wordt de rechtspersoon gebonden. Voor de oprichting is er
namelijk geen sprake van bestuurders, omdat er geen rechtspersoon is. De invulling van wat
onrechtmatig is lijkt op lid 3, maar ziet op ALLE handelingen namens het bestuur waarvan zij weten
dat zij het niet kunnen nakomen, dus bijvoorbeeld dat tijdens het bestaan van de BV
rechtshandelingen worden verricht terwijl hij wist of behoorde te weten dat de vennootschap
failliet zou gaan (zie hiervoor het zinnetje ‘onverminderd de aansprakelijkheid terzake van de
bestuurders’). Het is onduidelijk of zij dit wisten of behoorden te weten. Let op! De opmerking van
de bewijslast geldt niet voor HR Beklamel. Er wordt schadevergoeding gevorderd.
*Maar let op! Schrijf dus niet op dat Hendriks en Damsma als bestuurder aansprakelijk zijn op
grond van lid 3, want dat zijn ze slechts als actor.
Er kan geen sprake zijn van wanprestatie, omdat dan de bv aangesproken moet worden. De bv
heeft echter geen geld meer, omdat zij failliet is. Wanprestatie heeft dus geen zin.
In 2:240 is de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur voor een bv geregeld.

*In principe altijd rechtspersoon aansprakelijk, tenzij de betrokken organen hebben gehandeld. Maar op
grond van onrechtmatige daad gaat het om een zelfstandige aansprakelijkheid. Je moet ze dan wel apart
aanspreken, dus per bestuurder aanspreken waarom hij onrechtmatig heeft gehandeld. Het gaat dus niet om
een collectieve vorm van bestuursaansprakelijkheid.
Let altijd goed op of de actor ook een bestuurder is.
Vraag 8
Stel dat Heda BV per abuis niet is ingeschreven in het handelsregister. Verandert
daardoor het antwoord op de vorige vraag?
Inschrijving in het handelsregister voor een bv is geregeld in 2:180. In lid 1 is
bepaald dat bestuurders verplicht zijn de bv in te schrijven in het handelsregister. In
lid 2 is er een consequentie aan verbonden indien de bv niet is ingeschreven,
namelijk hoofdelijke aansprakelijkheid naast de vennootschap, voor elke tijdens hun
bestuur verrichte rechtshandeling waardoor de bv verbonden wordt. Er verandert
dus niets, maar er komt iets bij. De consequentie geldt voor de periode van
oprichting tot inschrijving in het handelsregister. Het bestuur en de bv zijn allebei
aansprakelijk. Ook hier geldt weer dat er gekozen kan worden tussen het bestuur en
de bv. Er is dus een verschil met de bepaling voor de vereniging, waar de persoon
die de rechtshandeling heeft verricht aangesproken kan worden, bij een bv kan
iedere bestuurder worden aangesproken. Dit is er allemaal om ervoor te zorgen dat
een vennootschap zo snel mogelijk wordt ingeschreven in het handelsregister. Er
wordt nakoming gevorderd. Als ze niet kunnen nakomen, dan kunnen ze
aangesproken worden tot schadevergoeding.
Zie ook HR Staalbankiers/Elko Management voor de derogerende werking van de
redelijkheid & billijkheid.

Casus IV
Aan het begin van de vorige eeuw begon opa Tak een boomkwekerij. Een eeuw later is
de kwekerij ingebracht in een BV. De aandelen in Tak BV zijn in handen van de nazaten
van opa Tak, waaron- der Thomas. Thomas houdt 10% van de aandelen in Tak BV. Als
Thomas op een slechte dag in geldnood zit, verkoopt hij zijn aandelen in Tak BV aan zijn
oude studievriend Dirk Sluiter. In ver- band met de voor de overdracht noodzakelijke
notariële akte bezoeken zij het kantoor van hun beider oud-studiegenoot notaris Saskia
de Groot. Saskia informeert bij Thomas of de rest van de familie het eens is met de
overdracht van de aandelen. Wanneer Thomas haar verzekert dat dat zo is, wordt de
akte verleden.
Als Dirk op de eerstvolgende algemene vergadering van Tak BV verschijnt, zijn de
overige aandeel- houders hoogst verbaasd. Ze waren niet op de hoogte van de
overdracht en hadden graag Thomas financieel geholpen door zelf de aandelen over te
nemen.

Vraag 9
Is Dirk eigenlijk wel aandeelhouder geworden?
Bij een bv zijn er alleen aandelen op naam volgens 2:175. Volgens 2:195 is tenzij de statuten
anders bepalen voor een geldige overdracht van aandelen vereist dat de aandeelhouder die
een of meer aandelen wil vervreemden, deze eerst aanbiedt aan zijn medeaandeelhouders
naar evenredigheid van het aantal aandelen dat ten tijde van de aanbieding door ieder van
hen wordt gehouden (aanbiedingsregeling). Dit is regelend recht, er kan namelijk nog van
worden afgeweken in de statuten. De casus vermeldt niet dat de statuten iets anders
regelen, dus kijken naar de wet. Als er niet is voldaan aan deze regeling, kan gezegd worden
dat er niet is voldaan aan 3:83 lid 3 (dit is de heersende leer). Dit artikel wil zeggen dat
volgens de aard van het recht het aandeel niet overdraagbaar is. Er is dan niet voldaan aan
alle vereisten voor overdracht van 3:84 (overdraagbaarheid 3:83, geldige titel,
beschikkingsbevoegdheid en levering), waardoor Dirk geen aandeelhouder is geworden. Dit
is een nietige overdracht.

*Je wilt de vennootschap bij de eigen familie houden en niet dat een derde daar zomaar
invloed op kan uitoefenen.

You might also like