You are on page 1of 2

HOOFDZIN

HOOFDZIN

subject verbum rest eindgroep (infinitief, participium, prefix)

Ik ga morgen een nieuwe agenda kopen.

Ik ga naar die klant telefoneren.

Ik ga met jou mee.

Ik heb dat niet willen doen.

Na het tweede (deel van het) verbum kan nog één complement staan als het begint met een prepositie:

Ik moet vanavond nog studeren voor mijn examen.

Hij heeft gisteren gebeld naar de klantendienst.

HOOFDZIN MET INVERSIE


complement verbum subject rest eindgroep (infinitief,
participium, prefix)
Morgen ga ik een nieuwe agenda kopen.

Straks ga ik naar die klant telefoneren.

Misschien ga ik met jou mee.

VRAAGZIN (ALTIJD MET INVERSIE)


vraagwoord verbum subject rest eindgroep (infinitief,
participium, prefix)
Wanneer pas jij de catalogus aan?

Wat wil je vanavond doen?

Heb jij die vraag begrepen?

TIJD-MANIER-PLAATS (TEMPO)
subject verbum tijd manier plaats eindgroep (infinitief, participium, prefix)

Ik ga morgen op de fiets naar school.

Ik wil straks met mijn collega’s in de kantine eten.

Hij is gisteren in brussel geweest.


DIRECT EN INDIRECT OBJECT
subject verbum DO (hem, het, ze) IO (zonder ‘aan’/’voor’) DO IO (met ‘aan’/’voor’)

Ik geef de bloemen aan mijn moeder.

Ik geef ze aan mijn moeder.

Ik geef mijn moeder de bloemen.

Ik geef ze aan mijn moeder.

Ik geef ze haar.

HOOFDZIN + HOOFDZIN
Met de woorden en, maar, want, of kan je 2 hoofdzinnen verbinden. De structuur van beide zinnen verandert niet.

Je kan vacatures op internet zoeken OF je kan naar een interimkantoor gaan.

Hij maakt zich zorgen, WANT hij heeft nog geen job gevonden.

You might also like