You are on page 1of 3

Betrekkelijke bijzin

De betrekkelijke bijzin hoort bij een substantief en geeft er extra informatie over.
De pv staat op het einde van de bijzin.

De meisjes die klaar zijn, mogen buiten spelen.


De zaal die we morgen nodig hebben, is al gereserveerd.
In het tasje dat ze droeg, zat haar gsm.
Het schilderij dat vorige week gestolen is, is nog steeds niet
teruggevonden.

We gebruiken die voor een de-woord.


We gebruiken dat voor een het-woord.
Die en dat kunnen voor personen en dingen gebruikt worden.

Let op het verschil tussen de volgende zinnen!

De film die ik gezien heb, was mooi.


De film waarnaar ik gekeken heb, was mooi.

In de tweede zin gebruiken we waar met het voorzetsel naar. Het voorzetsel hoort
bij het werkwoord ‘kijken’. Waar+voorzetsel gebruiken we om te verwijzen naar
dingen. We schrijven dat aan elkaar.

De man die ik gezien heb, was niet vriendelijk.


De man met wie ik gepraat heb, was niet vriendelijk.

In de tweede zin gebruiken we het voorzetsel met plus wie. Het voorzetsel hoort bij
het werkwoord ‘praten’. Voorzetsel + wie gebruiken we om te verwijzen naar
personen. We schrijven dat in twee woorden.

Opmerking:
* waar + tot -> waartoe
De groep waartoe jij behoort, moet vandaag niet komen.
(behoren tot)
* waar + met -> waarmee
De fiets waarmee hij rijdt, is al dertig jaar oud.
(rijden met)
* waar + in -> ‘in’ kan je weglaten bij een geografische plaats
De stad waar ik geboren ben, is Gent. (geboren zijn in)
De kast waarin de borden staan, is die hoge kast.
VDAB - De Lift
Naast die, dat, waar+vz en vz + wie kunnen we ook wat en wie als betrekkelijk
voornaamwoord gebruiken.

Wat: * na alles, iets, niets, veel, weinig (je mag ook dat gebruiken)
Alles wat ze zei, was waar.
* bij de hele zin
Hij bracht bloemen voor haar mee, wat ze erg aardig
vond.
* begin van de zin (wat = dat wat)
Wat ze doet, doet ze goed.

Wie: * begin van de zin (wie = de persoon die)


Wie zoiets zegt, is niet erg slim.

Samenvatting

substantief: * persoon/ding => die


* de-woord

substantief: * persoon/ding => dat


* het-woord

substantief: * ding => waar+voorzetsel


* voorzetsel

substantief: * persoon => voorzetsel + wie


* voorzetsel

alles, iets, niets, veel, weinig => wat

hele zin => wat

begin van de zin: * ding => wat

begin van de zin: * persoon => wie

VDAB - De Lift
VDAB - De Lift

You might also like