Professional Documents
Culture Documents
De betrekkelijke bijzin hoort bij een substantief en geeft er extra informatie over.
De pv staat op het einde van de bijzin.
In de tweede zin gebruiken we waar met het voorzetsel naar. Het voorzetsel hoort
bij het werkwoord ‘kijken’. Waar+voorzetsel gebruiken we om te verwijzen naar
dingen. We schrijven dat aan elkaar.
In de tweede zin gebruiken we het voorzetsel met plus wie. Het voorzetsel hoort bij
het werkwoord ‘praten’. Voorzetsel + wie gebruiken we om te verwijzen naar
personen. We schrijven dat in twee woorden.
Opmerking:
* waar + tot -> waartoe
De groep waartoe jij behoort, moet vandaag niet komen.
(behoren tot)
* waar + met -> waarmee
De fiets waarmee hij rijdt, is al dertig jaar oud.
(rijden met)
* waar + in -> ‘in’ kan je weglaten bij een geografische plaats
De stad waar ik geboren ben, is Gent. (geboren zijn in)
De kast waarin de borden staan, is die hoge kast.
VDAB - De Lift
Naast die, dat, waar+vz en vz + wie kunnen we ook wat en wie als betrekkelijk
voornaamwoord gebruiken.
Wat: * na alles, iets, niets, veel, weinig (je mag ook dat gebruiken)
Alles wat ze zei, was waar.
* bij de hele zin
Hij bracht bloemen voor haar mee, wat ze erg aardig
vond.
* begin van de zin (wat = dat wat)
Wat ze doet, doet ze goed.
Samenvatting
VDAB - De Lift
VDAB - De Lift