Dutch Online Course | TU DELFT

Word list - MODULE 1

aan at

achternaam (de) last name

alleen alone, on his / her own

Argentinië Argentina

Australië Australia

ben 1) ik ben = I am; 2) ben je = are you from zijn = to be

bent are from zijn = to be

centrum (het) centre, city centre

cursus (de) course

de the

dus so

een a

en and

hallo hello

heet am called, are called, is called have from heten = to be called

het the

hij he

hoe how

huis (het) house

ik I

in in

is is from zijn = to be

ja yes

je 1) you; 2) your informal

jij you informal

jouw your informal

kom come from: komen = to come

komt comes from: komen = to come

land (het) country

leer learn from: leren = to learn

leert learns / learn from: leren = to learn

leren to learn

met with

mijn my

Nederland the Netherlands

Nederlands Dutch

nee no

niet not

nu now

nummer (het) number

ook also

op on, at

spreken to speak

straat (de) street

studeert studies from: studeren = to study

student (de) student

telefoonnummer (het) telephone number

tien ten

uit from

universiteit (de) university

van of

vandaan from

waar where

wat what

welk which

welke which

werk work from: werken = to work

werkt works from: werken = to work

wij we

woon live from: wonen = to live

woont lives from: wonen = to live

ze 1) she; 2) they

zeg say from: zeggen = to say