Professional Documents
Culture Documents
TAALCOMPLEET A1
Woordenlijst Vocabulário
Portugees Português
A1 Thema 1 Hallo!
1.1 Hallo, mijn naam is Julia.
getrouwd casado(a)
hallo Olá, oi (Br.)
het jaar (Ik ben 30 jaar.) ano (Tenho 30 anos.)
het kind, de kinderen filho(a) / criança
komen uit (ik kom uit, jij komt uit, hij komt vir de (venho de …)
uit,
wij komen uit)
de man, de mannen homem
de naam, de namen nome
Nederland Países Baixos / Holanda
de vrouw, de vrouwen mulher
wonen (ik woon, jij woont, hij woont, wij morar em (moro em)
wonen)
1
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
1.5 A, b, c
het alfabet * alfabeto
de letter, de letters * letras
2
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
de letter, de letters letra, letras
de punt, de punten ponto, pontos
het woord, de woorden palavra, palavras
de zin, de zinnen frase, frases
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
3
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
ja sim
de jongen, de jongens rapaz / jovem
klein, kleine pequeno
leuk, leuke simpático
het meisje, de meisjes menina
nee não
praten (ik praat, jij praat, hij praat, wij praten) falar
Waar kom je vandaan? De onde és? De onde você é? (Br.)
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
4
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
A1 Thema 2 De school
2.1 Naar school
binnen dentro
buiten fora
de cursist, de cursisten aluno(a), alunos
de docent, de docenten professor(a)
gaan (ik ga, jij gaat, hij gaat, wij gaan) ir (ele/ vai)
lopen (ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen) andar / caminhar
naar para, em direção a
de pauze, de pauzes pausa
samen juntos
de school, de scholen escola
welkom bem-vindo/a; bem-vindos/as
zeggen (ik zeg, jij zegt, hij zegt, wij zeggen) dizer (ele/ela diz)
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
5
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
6
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
2.6 Twintig, dertig, veertig
het getal, de getallen * número, números
dertig 30
veertig 40
vijftig 50
zestig 60
zeventig 70
tachtig 80
negentig 90
honderd 100
2.8 In de klas
beginnen (ik begin, jij begint, hij begint, começar
wij beginnen)
het ding, de dingen coisa, coisas
de gum, de gummen borracha/apagador
Hoe spel je dat? Como é que se soletra?
de klas, de klassen sala de aula
makkelijk, makkelijke fácil
het papier, de papieren papel
het potlood, de potloden lápis
staan (ik sta, jij staat, hij staat, wij staan) ficar de pé, (ele fica de pé)
zien (ik zie, jij ziet, hij ziet, wij zien) ver, olhar
zitten (ik zit, jij zit, hij zit, wij zitten) sentar
7
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
2.11 In de pauze
alsjeblieft aqui está, por favor
dank je wel obrigado/a
drinken (ik drink, jij drinkt, hij drinkt, beber
wij drinken)
graag por favor, com prazer
de koffie café
de melk leite
Nee, dank je. Não, obrigado.
op school na escola
de suiker açúcar
de thee chá
willen (ik wil, jij wil, hij wil, wij willen) Querer (tu queres, você quer Br.)
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
8
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
2.13 Ik drink, hij drinkt, wij drinken
bijvoorbeeld * por exemplo
het hele werkwoord, de hele werkwoorden * verbo no infinitivo
de ik-vorm * primeira pessoa
het onregelmatige werkwoord * verbo irregular
het regelmatige werkwoord * verbo regular
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
9
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
A1 Thema 3 Wonen
3.1 Het huis
het balkon, de balkons varanda
het dak, de daken telhado
de deur, de deuren porta
de flat, de flats apartamento
de garage , de garages garagem
het huis, de huizen casa
de muur, de muren parede
het raam, de ramen janela
de schuur, de schuren estábulo, barracão
de tuin, de tuinen jardim
3.3 De kamers
de badkamer, de badkamers casa-de-banho, banheiro (Br.)
beneden em baixo
boven em cima
de gang, de gangen corredor
de kamer, de kamers quarto, quartos
de keuken, de keukens cozinha
de slaapkamer, de slaapkamers quartos (de dormir)
de wc, de wc’s casa-de-banho / banheiro (Br.)
de woonkamer, de woonkamers sala de estar
de zolder, de zolders sótão
10
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
de straat, de straten rua
thuis em casa
zich voorstellen (ik wil me voorstellen) apresentar-se
3.5 De meubels
het bad banho, banheira
de bank, de banken poltrona, sofá
het bed, de bedden cama
de douche, de douches duche, (banho de) chouveiro
de kast, de kasten armário
de lamp, de lampen lâmpada / candeeiro
het meubel, de meubels mobília
de stoel, de stoelen cadeiras
de tafel, de tafels mesa
de televisie, de televisies televisão
3.7 De kleuren
blauw, blauwe azul
bruin, bruine castanho
geel, gele amarelo
grijs, grijze cinzento
groen, groene verde
de kleur, de kleuren cor
oranje laranja
paars, paarse roxo / violeta
rood, rode encarnado / vermelho
roze cor-de-rosa
wit, witte branco
zwart, zwarte preto
3.8 De buurt
aardig , aardige simpático(a) / agradável
de buurt, de buurten bairro / vizinhança
het dorp, de dorpen vila / aldeia
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
11
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
3.10 Te huur
het aantal, de aantallen número, quantidade
druk, drukke ocupado, movimentado
huren (ik huur, jij huurt, hij huurt, wij huren) alugar
het internet internet
nu agora
per por
de plaats, de plaatsen local, (cidade)
de prijs, de prijzen preço
rustig, rustige calmo(a)
te huur para alugar
zoeken (ik zoek, jij zoekt, hij zoekt, wij zoeken) procurar
zonder sem
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
12
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
3.12 Kazem is de sleutel vergeten.
kunnen (ik kan, jij kan, hij kan, wij kunnen) ser capaz de, conseguir
lachen (ik lach, jij lacht, hij lacht, wij lachen) rir, ele ri
liggen (ik lig, jij ligt, hij ligt, wij liggen) ficar (ele fica)
op slot trancado
pakken (ik pak, jij pakt, hij pakt, wij pakken) pegar
de sleutel, de sleutels chave
vaak frequentemente
van de
vergeten (ik vergeet, jij vergeet, hij vergeet, esquecer
wij vergeten)
vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij vinden) encontrar
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
13
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
14
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
de pan, de pannen tacho / frigideira
snijden (ik snijd, jij snijdt, hij snijdt, wij snijden) Cortar (cortas)
de soep, de soepen sopa
de tomaat, de tomaten tomates
de ui, de uien cebola
het zout sal
15
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
4.10 De euro
het bedrag, de bedragen montante
betalen (ik betaal, jij betaalt, hij betaalt, wij pagar
betalen)
bijna quase
het briefje, de briefjes notas de banco
de cent, de centen cêntimo, centavo
de euro, de euro’s euro
gebruiken (ik gebruik, jij gebruikt, hij gebruikt, utilizar, usar
wij gebruiken)
kosten (het kost, ze kosten) custar
de munt, de munten moedas
verschillend, verschillende diferente / vários
4.12 Op de markt
alstublieft por favor
Anders nog iets? Mais alguma coisa?
de druif, de druiven uva
duur caro
fijn, fijne amável, agradável
de helft metade
de kilo quilo
de komkommer, de komkommers pepinos
het ons 100 gramas
het pond 500 gramas
terug de volta
de verkoper, de verkopers vendedor
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
16
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
4.13 Van € 1,50 voor € 0,99!
alle todos/todas
de banaan, de bananen bananas
de boon, de bonen feijões
de citroen, de citroenen limões
het fruit fruta
gratis grátis
de peer, de peren pêras
de sinaasappel, de sinaasappels laranjas
de sla alface
het soort, de soorten variedades
de wortel, de wortels cenouras
de zak, de zakken saco
4.15 In de supermarkt
de bon, de bonnen talão, recibo
daarna a seguir, depois
het geld dinheiro
goedkoop, goedkope barato
iets algo
in de aanbieding à venda, está na promoção
de kassa, de kassa’s caixa (registradora)
mee (Ik neem mee.) consigo / comigo (levo comigo)
het pak, de pakken pacote
pinnen (ik pin, jij pint, hij pint, wij pinnen) pagar com cartão de crédito/
débito
want porque
de zegel, de zegels selos / cupões
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
17
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
A1 Thema 5 De dokter
5.1 Hoofd, schouders, knie en teen
de arm, de armen braço
het been, de benen perna
de bil, de billen nádega
de buik, de buiken ventre / barriga
de hand, de handen mão
het hoofd , de hoofden cabeça
het lichaam, de lichamen corpo
de knie, de knieën joelho
de rug, de ruggen dorso / costas
de schouder, de schouders ombro
de teen, de tenen dedo do pé
de vinger, de vingers dedo (da mão)
de voet , de voeten pé
18
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
het meervoud * plural
5.8 Jij of u?
de achternaam, de achternamen sobrenome
jong, jonge jovem
kennen (ik ken, jij kent, hij kent, wij kennen) conhecer (conheces)
oud, oude velho
de voornaam, de voornamen nome próprio, apelido
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
19
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
zeggen tegen (ik zeg tegen, jij zegt tegen, dizer a alguém, (dizes)
hij zegt tegen, wij zeggen tegen)
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
20
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
helaas infelizmente
helemaal completamente
in orde tudo bem
de kies, de kiezen molar
misschien talvez
poetsen (ik poets, jij poetst, hij poetst, escovar (escovas)
wij poetsen)
vervelend enfadonho, aborrecido, chato
(Br.)
vullen (ik vul, jij vult, hij vult, wij vullen) chumbar dentes, encher
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
21
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
A1 Thema 6 De kleding
6.1 De jas, de broek, de schoenen
de broek, de broeken calças
het hemd, de hemden camisa
de jas, de jassen casaco
de onderbroek, de onderbroeken roupa interior / cuecas
het overhemd, de overhemden camisa
de rok, de rokken saia
de schoen, de schoenen sapatos
de sok, de sokken meias
de tas, de tassen sacola
de trui, de truien pullover, camisola de malha
het T-shirt, de T-shirts T-shirt, camiseta
het vest, de vesten colete
6.2 De en het
de lidwoord, de lidwoorden * artigos
het meervoud * plural
het verkleinwoord, de verkleinwoorden * diminutivos
het woordenboek, de woordenboeken * dicionário
22
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
de kleren roupas
kort, korte curto
de laars, de laarzen botas
lang, lange comprido
net, nette elegante
het pak, de pakken terno
vrij, vrije livre
het werk trabalho
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
23
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
6.10 De tijd
de avond, de avonden noite
duren (het duurt) durar (dura)
een half uur meia hora
Hoe laat is het? Que horas são?
de klok, de klokken relógio
een kwartier quarto
de middag, de middagen tarde
de nacht, de nachten noite
‘s nachts de noite
de ochtend, de ochtenden de manhã
een seconde, de secondes segundo
de tijd tempo (horas)
een uur, de uren hora
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
24
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
6.14 Kleren wassen
alles tudo
apart separadamente
donker , donkere escuro(a)
droog, droge seco(a)
de graad, de graden graus
meteen imediatamente
ophangen (ik hang op, jij hangt op, hij hangt pendurar (roupas)
op,
wij hangen op)
schoon, schone limpo(a)
vies, vieze sujo(a)
warm, warme quente
wassen (ik was, jij wast, hij wast, wij wassen) lavar
zelf, ikzelf próprio, eu próprio, eu mesmo
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
25
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
A1 Thema 7 Reizen
7.1 Ik ga op reis.
de auto, de auto’s carro
de boot, de boten barco
de bus, de bussen autocarro, ônibus (Br.)
de fiets, de fietsen bicicleta
laat atrasado (a)
de metro, de metro’s metropolitano, metrô (Br.)
nemen (ik neem, jij neemt, hij neemt, wij apanhar, pegar o ônibus
nemen)
reizen (ik reis, jij reist, hij reist, wij reizen) Viajar (viajo)
het station, de stations estação
de tram, de trams elétrico
de trein, de treinen comboio, trem (Br.)
het vliegtuig, de vliegtuigen avião
7.2 Hoe?
hoe como
de lengte * comprimento / duração
26
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
het midden centro
het noorden norte
naartoe para / na direção de
het oosten este / leste
de provincie, de provincies província
het westen oeste
het zuiden sul
7.7 In de file
alvast já
de collega, de collega’s colega
denken (ik denk, jij denkt, hij denkt, wij denken) Pensar (penso)
doorgeven (ik geef door, jij geeft door, transmitir
hij geeft door, wij geven door)
dus assim / deste modo / então
de file, de files bicha, fila (de trânsito)
onderweg a caminho
de plek, de plekken sítio / localização
prima ótimo
snappen (ik snap, jij snapt, hij snapt, wij entender (entendo)
snappen)
te laat tarde demais / atrasado(a)
tot straks até logo
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
27
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
28
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
de vertrektijd, de vertrektijden horários de partida
via via
wachten (ik wacht, jij wacht, hij wacht, esperar
wij wachten)
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
29
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
30
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
8.4 Zinnen maken (2)
aan het einde * no final
het hele werkwoord, de hele werkwoorden * verbo no infinitivo
de hoofdzin, de hoofdzinnen * frases principais
het werkwoord, de werkwoorden * verbo
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
31
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
8.10 Op vakantie
de bloem, de bloemen flores
fietsen (ik fiets, jij fietst, hij fietst, wij fietsen) andar de bicicleta
groetjes cumprimentos / saudações
ieder, iedere cada
de natuur natureza
op vakantie gaan (ik ga op vakantie, jij gaat … , ir de férias (vou de férias)
hij gaat … , wij gaan … )
de tent , de tenten tenda
de vakantie, de vakanties férias
de vogel, de vogels pássaros / aves
wandelen (ik wandel, jij / hij wandelt, wij passear
wandelen)
het weer tempo (clima)
het zwembad, de zwembaden piscina
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
32
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
8.11 Ik begrijp het niet.
bedoelen (ik bedoel, jij bedoelt, hij bedoelt, querer dizer
wij bedoelen) (tu queres dizer)
herhalen (ik herhaal, jij / hij herhaalt, repetir
wij herhalen)
langzaam lentamente
nog een keer mais uma vez
verstaan (ik versta, jij / hij verstaat, entender (eu entendo)/ ouvir
wij verstaan)
uitleggen (ik leg uit, jij legt uit, hij legt uit, explicar
wij leggen uit)
8.13 Vrienden
het bier cerveja
het café, de cafés café, pub
elkaar um ao outro
de film, de films filme
inderdaad com certeza
jawel sim
kletsen (ik klets, jij kletst, hij kletst, wij kletsen) falar / conversar
schoonmaken (ik maak schoon, jij maakt limpar
schoon, hij maakt schoon, wij maken schoon)
veel plezier divirte-se bastante!
de vriendin , de vriendinnen amiga
weleens às vezes
zin hebben in (ik heb zin in, jij hebt zin in, apetecer / ter vontade de
hij heeft zin in, wij hebben zin in) (tenho vontade de)
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)
33