You are on page 1of 33

TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

TAALCOMPLEET A1
Woordenlijst Vocabulário
Portugees Português

A1 Thema 1 Hallo!
1.1 Hallo, mijn naam is Julia.
getrouwd casado(a)
hallo Olá, oi (Br.)
het jaar (Ik ben 30 jaar.) ano (Tenho 30 anos.)
het kind, de kinderen filho(a) / criança
komen uit (ik kom uit, jij komt uit, hij komt vir de (venho de …)
uit,
wij komen uit)
de man, de mannen homem
de naam, de namen nome
Nederland Países Baixos / Holanda
de vrouw, de vrouwen mulher
wonen (ik woon, jij woont, hij woont, wij morar em (moro em)
wonen)

1.2 Hoi, hallo, doei, tot ziens


dag Olá (chegando)
doei tchau (saindo)
goedemiddag boa tarde
goedemorgen bom dia
goedenavond boa noite
groeten (ik groet, jij groet, hij groet, wij
groeten) cumprimentar
hoi Olá, oi (Br.)
de meneer senhor
de mevrouw senhora
het Nederlands neerlandês / holandês
tot ziens até à próxima!

1.3 Maan – man


de korte klank, de korte klanken * sons curtos
de lange klank, de lange klanken * sons mais prolongados

1.4 Familie (1)


de broer, de broers irmão
de dochter, de dochters filha
en e
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

1
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

de familie, de families família


heten (ik heet, jij heet, hij heet, wij heten) chamar-se (ele se chama)
de moeder, de moeders mãe
de oma, de oma’s avó
de opa, de opa’s avô
de ouder, de ouders pai/mãe, os pais
de vader, de vaders pai
de zoon, de zoons filho
de zus, de zussen irmã

1.5 A, b, c
het alfabet * alfabeto
de letter, de letters * letras

1.6 Ik, jij, wij


ik eu
jij / je tu / você (Br.)
u o(s) senhor(es)/
a(s) senhora(s)
hij ele
zij / ze ela
wij / we nós
jullie vocês
zij / ze eles / elas

1.7 Fiets, boek, trein


dezelfde * o mesmo/ a mesma / semelhante
de korte klank, de korte klanken * sons curtos
de lange klank, de lange klanken * sons mais prolongados
de tweetekenklanken * ditongos
verschillend, verschillende * diferente / vários

1.8 Hoe gaat het?


Hoe gaat het? Goed. Como vai? Vou bem.
Hoe gaat het? Het gaat wel. Como vai? Vai-se indo.
Hoe gaat het? Het gaat niet goed. Como vai/vão? Não vai bem.
Hoe is het? Como estás/está/estão?
ook também / igualmente
niet não (negação)

1.9 Letter, woord, zin


beginnen (begint) * Começar (começa)
eindigen (eindigt) * terminar (termina)
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

2
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
de letter, de letters letra, letras
de punt, de punten ponto, pontos
het woord, de woorden palavra, palavras
de zin, de zinnen frase, frases

1.10 Familie (2)


het kleinkind, de kleinkinderen neto(a), netos
mijn meu/minha
de neef, het neefje primo, sobrinho (filho de irmã ou
de irmão)
de nicht, het nichtje prima, sobrinha (filha de irmã ou
de irmão)
de oom, de ooms tio
de schoonzus, de schoonzussen cunhada
de tante, de tantes tia
de zwager, de zwagers cunhado

1.11 Huis, neus, touw


dezelfde * o mesmo, a mesma/ semelhante
de korte klank, de korte klanken * sons curtos
de lange klank, de lange klanken * sons mais prolongados
de tweetekenklank, de tweetekenklanken * ditongos

1.12 Ik ben, jij bent, hij is, wij zijn


zijn ser
ik ben Mohammed. eu sou Mohammed.
jij bent tu és / você é (Br.)
ben jij? tu és/ você é?(Br.)
u bent o(a) senhor(a) é?
hij is ele é
zij is ela é
het is isto é
wij zijn nós somos
jullie zijn vocês são
zij zijn eles/elas são

1.13 Waar kom je vandaan?


de baby, de baby’s bebê
geen não / nenhum(a)
het gezin, de gezinnen família (agregado familiar)
groot, grote grande
hier aqui
horen (ik hoor, jij hoort, hij hoort, wij horen) ouvir

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

3
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

ja sim
de jongen, de jongens rapaz / jovem
klein, kleine pequeno
leuk, leuke simpático
het meisje, de meisjes menina
nee não
praten (ik praat, jij praat, hij praat, wij praten) falar
Waar kom je vandaan? De onde és? De onde você é? (Br.)

1.14 Wie? Wat? Waar?


het antwoord, de antwoorden resposta
beginnen (ik begin, jij begint, hij begint, começar (começa)
wij beginnen) *
eindigen (ik eindig, jij eindigt, hij eindigt, terminar (termina)
wij eindigen) *
de vraag, de vragen pergunta
waar onde
wat o quê
wie quem

1.15 Ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben


hebben ter
ik heb eu tenho
jij hebt tu tens, você tem (Br.)
heb jij? tu tens...? / (você) tem...? (Br.)
u hebt / heeft o(a) senhor(a) tem
hij heeft ele tem
zij heeft ela tem
wij hebben nós temos
jullie hebben vocês têm
zij hebben eles/elas têm

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

4
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
A1 Thema 2 De school
2.1 Naar school
binnen dentro
buiten fora
de cursist, de cursisten aluno(a), alunos
de docent, de docenten professor(a)
gaan (ik ga, jij gaat, hij gaat, wij gaan) ir (ele/ vai)
lopen (ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen) andar / caminhar
naar para, em direção a
de pauze, de pauzes pausa
samen juntos
de school, de scholen escola
welkom bem-vindo/a; bem-vindos/as
zeggen (ik zeg, jij zegt, hij zegt, wij zeggen) dizer (ele/ela diz)

2.2 Eén, twee, drie


het getal, de getallen * número
hoeveel * quanto/quanta/quantos/
quantas
nul 0
één 1
twee 2
drie 3
vier 4
vijf 5
zes 6
zeven 7
acht 8
negen 9
tien 10
elf 11
twaalf 12
dertien 13
veertien 14
vijftien 15
zestien 16
zeventien 17
achttien 18
negentien 19
twintig 20

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

5
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

2.3 De cursisten leren Nederlands.


het boek, de boeken livro
het bord, de borden quadro
de computer, de computers computador
leren (ik leer, jij leert, hij leert, wij leren) aprender
lezen (ik lees, jij leest, hij leest, wij lezen) ler
luisteren (ik luister, jij luistert, hij luistert, escutar
wij luisteren)
maken (ik maak, jij maakt, hij maakt, fazer
wij maken)
de opdracht, de opdrachten tarefa
de pen, de pennen caneta
schrijven (ik schrijf, jij schrijft, hij schrijft, escrever, (ele escreve)
wij schrijven)
spreken (ik spreek, jij spreekt, hij spreekt, falar
wij spreken)
de tekst, de teksten texto

2.4 De dagen van de week


de agenda, de agenda’s agenda
de dag, de dagen dia, dias
morgen amanhã
vandaag hoje
de week, de weken semana
het weekend, de weekenden fim-de-semana
maandag segunda-feira
dinsdag terça-feira
woensdag quarta-feira
donderdag quinta-feira
vrijdag sexta-feira
zaterdag sábado
zondag domingo

2.5 Hoeveel? Wanneer?


bijvoorbeeld * por exemplo
hoeveel quanto/quanta/quantos/
quantas
vragen (ik vraag, jij vraagt, hij vraagt, wij perguntar
vragen) *
wanneer quando

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

6
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
2.6 Twintig, dertig, veertig
het getal, de getallen * número, números
dertig 30
veertig 40
vijftig 50
zestig 60
zeventig 70
tachtig 80
negentig 90
honderd 100

2.7 Wat zegt u?


begrijpen (ik begrijp, jij / hij begrijpt, entender, entendo
wij begrijpen)
Hoe schrijf je dat? Como é que se escreve?
de mensen pessoas
moeilijk, moeilijke difícil
snel, snelle rápido
sorry desculpa, peço desculpa
veel muito(s)
Wat betekent dat? O que é que significa?
Wat is dat? O que é?
Wat zeg je? O que disseste? O que você diz?
(Br.)
Wat zegt u? O que disse?

2.8 In de klas
beginnen (ik begin, jij begint, hij begint, começar
wij beginnen)
het ding, de dingen coisa, coisas
de gum, de gummen borracha/apagador
Hoe spel je dat? Como é que se soletra?
de klas, de klassen sala de aula
makkelijk, makkelijke fácil
het papier, de papieren papel
het potlood, de potloden lápis
staan (ik sta, jij staat, hij staat, wij staan) ficar de pé, (ele fica de pé)
zien (ik zie, jij ziet, hij ziet, wij zien) ver, olhar
zitten (ik zit, jij zit, hij zit, wij zitten) sentar

2.9 Een opdracht maken


kiezen (ik kies, jij kiest, hij kiest, wij kiezen) Escolher (escolho)
het kruisje (Je moet een kruisje zetten.) cruz pequena, (Marque!)
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

7
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

de lijn, de lijnen linha


moeten (ik moet, jij moet, hij moet, ter de, dever (tu deves)
wij moeten)
het plaatje, de plaatjes imagens / desenhos
het rondje (Je moet een rondje zetten.) círculo pequeno (Circule!)
de streep (Je moet een streep zetten.) linha (Sublinhe!)
typen (ik typ, jij typt, hij typt, wij typen) datilografar (datilografamos)

2.10 De maanden van het jaar


de datum, de datums data
eerste primeiro(a)
het jaar ano
laatste último(a)
de maand, de maanden mês
januari janeiro
februari fevereiro
maart março
april abril
mei maio
juni junho
juli julho
augustus agosto
september setembro
oktober outubro
november novembro
december dezembro

2.11 In de pauze
alsjeblieft aqui está, por favor
dank je wel obrigado/a
drinken (ik drink, jij drinkt, hij drinkt, beber
wij drinken)
graag por favor, com prazer
de koffie café
de melk leite
Nee, dank je. Não, obrigado.
op school na escola
de suiker açúcar
de thee chá
willen (ik wil, jij wil, hij wil, wij willen) Querer (tu queres, você quer Br.)

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

8
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
2.13 Ik drink, hij drinkt, wij drinken
bijvoorbeeld * por exemplo
het hele werkwoord, de hele werkwoorden * verbo no infinitivo
de ik-vorm * primeira pessoa
het onregelmatige werkwoord * verbo irregular
het regelmatige werkwoord * verbo regular

2.14 Begrijp je het?


de bladzijde, de bladzijdes página
fout, foute errado
Ik weet het niet. / Ik begrijp het niet. Não sei. Não entendo.
kijken (ik kijk, jij kijkt, hij kijkt, wij kijken) olhar
de les, de lessen lição/aula
de puzzel, de puzzels puzzle, quebra-cabeça
de titel, de titels título
weten (ik weet, jij weet, hij weet, wij weten) saber (ele sabe)
Het is weg. Sumiu. (em falta)
welk, welke qual

2.15 Alsjeblieft, dank je wel


alsjeblieft por favor, aqui está (oferecendo
algo)
bedankt obrigado/a
geven (ik geef, jij geeft, hij geeft, wij geven) dar (tu dás, você dá (Br.))
graag gedaan de nada
helpen (ik help, jij helpt, hij helpt, wij helpen) ajudar
iemand alguém
krijgen (ik krijg, jij krijgt, hij krijgt, wij krijgen) obter, receber (tu recebes)
vragen (ik vraag, jij vraagt, hij vraagt, wij perguntar (tu perguntas)
vragen)

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

9
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

A1 Thema 3 Wonen
3.1 Het huis
het balkon, de balkons varanda
het dak, de daken telhado
de deur, de deuren porta
de flat, de flats apartamento
de garage , de garages garagem
het huis, de huizen casa
de muur, de muren parede
het raam, de ramen janela
de schuur, de schuren estábulo, barracão
de tuin, de tuinen jardim

3.2 Ik zeg, wij zeggen – ik spel, wij spellen


Aan het eind van een woord staan nooit No final de uma palavra nunca se
twee dezelfde medeklinkers. * encontram duas consoantes
iguais.
ik-vorm * primeira pessoa no singular
de korte klank, de korte klanken * som curto
het werkwoord, de werkwoorden * verbo

3.3 De kamers
de badkamer, de badkamers casa-de-banho, banheiro (Br.)
beneden em baixo
boven em cima
de gang, de gangen corredor
de kamer, de kamers quarto, quartos
de keuken, de keukens cozinha
de slaapkamer, de slaapkamers quartos (de dormir)
de wc, de wc’s casa-de-banho / banheiro (Br.)
de woonkamer, de woonkamers sala de estar
de zolder, de zolders sótão

3.4 Ik wil me graag voorstellen.


alleen sozinho(a)
de buurman, de buurmannen vizinho
de buurvrouw, de buurvrouwen vizinha
een beetje um pouco
gezellig, gezellige acolhedor(a), aconchegante (Br.)
het koekje, de koekjes bolacha / biscoito
komen (ik kom, jij komt, hij komt, wij komen) vir (venho)
het kopje, de kopjes chávena, copo, xícara (Br.)
nieuw, nieuwe novo(a)
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

10
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
de straat, de straten rua
thuis em casa
zich voorstellen (ik wil me voorstellen) apresentar-se

3.5 De meubels
het bad banho, banheira
de bank, de banken poltrona, sofá
het bed, de bedden cama
de douche, de douches duche, (banho de) chouveiro
de kast, de kasten armário
de lamp, de lampen lâmpada / candeeiro
het meubel, de meubels mobília
de stoel, de stoelen cadeiras
de tafel, de tafels mesa
de televisie, de televisies televisão

3.6 Ik woon, wij wonen – ik spreek, wij spreken


Heeft het hele werkwoord een lange klank? No caso em que o verbo infinitivo
De ik-vorm krijgt twee klinkers. * tem um som mais prolongado, a
primeira pessoa recebe duas
vogais.
ik-vorm * primeira pessoa
de lange klank, de lange klanken * som mais prolongado
het werkwoord, de werkwoorden * verbo

3.7 De kleuren
blauw, blauwe azul
bruin, bruine castanho
geel, gele amarelo
grijs, grijze cinzento
groen, groene verde
de kleur, de kleuren cor
oranje laranja
paars, paarse roxo / violeta
rood, rode encarnado / vermelho
roze cor-de-rosa
wit, witte branco
zwart, zwarte preto

3.8 De buurt
aardig , aardige simpático(a) / agradável
de buurt, de buurten bairro / vizinhança
het dorp, de dorpen vila / aldeia

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

11
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

hoog, hoge alto(a)


de lift, de liften elevador
mooi, mooie lindo(a) / belo(a)
het park, de parken parque
de stad, de steden cidade
de trap, de trappen escada
de verdieping, de verdiepingen andar, piso
weinig, weinige pouco(s)
de winkel, de winkels lojas

3.9 Eerste, tweede, derde


eerste primeiro(a)
tweede segundo(a)
derde terceiro(a)
vierde quarto(a)
vijfde quinto(a)
zesde sexto(a)
zevende sétimo(a)
achtste oitavo(a)
negende nono(a)
tiende décimo(a)

3.10 Te huur
het aantal, de aantallen número, quantidade
druk, drukke ocupado, movimentado
huren (ik huur, jij huurt, hij huurt, wij huren) alugar
het internet internet
nu agora
per por
de plaats, de plaatsen local, (cidade)
de prijs, de prijzen preço
rustig, rustige calmo(a)
te huur para alugar
zoeken (ik zoek, jij zoekt, hij zoekt, wij zoeken) procurar
zonder sem

3.11 Ik schrijf, wij schrijven – ik kies, wij kiezen


aan het eind * no final
ik-vorm * primeira pessoa no singular
nooit * nunca
het werkwoord, de werkwoorden * verbo

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

12
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
3.12 Kazem is de sleutel vergeten.
kunnen (ik kan, jij kan, hij kan, wij kunnen) ser capaz de, conseguir
lachen (ik lach, jij lacht, hij lacht, wij lachen) rir, ele ri
liggen (ik lig, jij ligt, hij ligt, wij liggen) ficar (ele fica)
op slot trancado
pakken (ik pak, jij pakt, hij pakt, wij pakken) pegar
de sleutel, de sleutels chave
vaak frequentemente
van de
vergeten (ik vergeet, jij vergeet, hij vergeet, esquecer
wij vergeten)
vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij vinden) encontrar

3.13 Zinnen maken (1)


de hoofdzin * frase principal
het werkwoord, de werkwoorden * verbo

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

13
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

A1 Thema 4 Eten en drinken


4.1 Boodschappen doen
de appel, de appels maçãs
de bakker, de bakkers padeiro, padaria
boodschappen doen (ik doe boodschappen, comprar, comprar mercearias,
jij doet … , hij doet … , wij doen … ) fazer as compras (Br.)
de boter manteiga
het brood, de broden pão
de groente, de groenten legumes, verduras
kopen (ik koop, jij koopt, hij koopt, wij kopen) comprar, ele compra
kunnen (ik kan, jij kunt, hij kan, wij kunnen) poder, podes
de markt, de markten mercado
de slager, de slagers talhador, talho, açougueiro (Br.)
de supermarkt, de supermarkten supermercado
het vlees carne

4.2 Ik kom, wij komen – ik ga, wij gaan


hetzelfde * mesmo(a)
het onregelmatige werkwoord * verbo irregular

4.3 Ontbijt, lunch en avondeten


de aardappel, de aardappels batatas
het avondeten ceia
’s avonds à noite
dan então / naquela ocasião
eten (ik eet, jij eet, hij eet, wij eten) comer (comes)
de lunch almoço
’s middags à tarde
’s ochtends de manhã
of ou
het ontbijt pequeno-almoço, café da manhã
(Br.)
het water água
de wijn, de wijnen vinho

4.4 Soep koken


doen (ik doe, jij doet, hij doet, wij doen) fazer, colocar (colocas)
nodig hebben (ik heb nodig, jij hebt nodig, precisar / necessitar (preciso)
hij heeft nodig, wij hebben nodig)
klaar pronto
koken (ik kook, jij kookt, hij kookt, wij koken) cozinhar (cozinhas)
de liter, de liters litro
de minuut, de minuten minutos
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

14
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
de pan, de pannen tacho / frigideira
snijden (ik snijd, jij snijdt, hij snijdt, wij snijden) Cortar (cortas)
de soep, de soepen sopa
de tomaat, de tomaten tomates
de ui, de uien cebola
het zout sal

4.5 Aan tafel!


allemaal todos / todas
het bord, de borden pratos
eet smakelijk bom proveito, bom apetite
het eten comida
het glas, de glazen copo
het ijs gelo, gelado, sorvete(Br.)
de lepel, de lepels colher
het mes, de messen faca
op consumido
roepen (ik roep, jij roept, hij roept, wij roepen) Chamar (chama)
de vork, de vorken garfo
zetten (ik zet, jij zet, hij zet, wij zetten) colocar (coloca)

4.7 Wat vind je lekker?


altijd sempre
de bloemkool, de bloemkolen couve-flor
de boterham, de boterhammen sanduíches
de kaas, de kazen queijo
de kip, de kippen frango
lekker delicioso
meestal Principalmente, normalmente
nooit nunca
de rijst arroz
vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij vinden) ter uma opinião, achar
de vis, de vissen peixe
de worst, de worsten salsicha

4.8 Vragen maken (1)


het vraagwoord, de vraagwoorden * pronome interrogativo
het werkwoord, de werkwoorden * verbo

4.9 Appeltaart maken


aan ligado(a)
dom idiota
het ei, de eieren ovo
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

15
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

genoeg bastante / suficiente


de gram grama
koud frio(a)
meer mais
minder menos
oké ok
de oven, de ovens forno
de taart, de taarten bolo / tarte
uit desligado(a)

4.10 De euro
het bedrag, de bedragen montante
betalen (ik betaal, jij betaalt, hij betaalt, wij pagar
betalen)
bijna quase
het briefje, de briefjes notas de banco
de cent, de centen cêntimo, centavo
de euro, de euro’s euro
gebruiken (ik gebruik, jij gebruikt, hij gebruikt, utilizar, usar
wij gebruiken)
kosten (het kost, ze kosten) custar
de munt, de munten moedas
verschillend, verschillende diferente / vários

4.11 Vragen maken (2)


het vraagwoord, de vraagwoorden * pronome interrogativo
het werkwoord, de werkwoorden * verbo

4.12 Op de markt
alstublieft por favor
Anders nog iets? Mais alguma coisa?
de druif, de druiven uva
duur caro
fijn, fijne amável, agradável
de helft metade
de kilo quilo
de komkommer, de komkommers pepinos
het ons 100 gramas
het pond 500 gramas
terug de volta
de verkoper, de verkopers vendedor

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

16
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
4.13 Van € 1,50 voor € 0,99!
alle todos/todas
de banaan, de bananen bananas
de boon, de bonen feijões
de citroen, de citroenen limões
het fruit fruta
gratis grátis
de peer, de peren pêras
de sinaasappel, de sinaasappels laranjas
de sla alface
het soort, de soorten variedades
de wortel, de wortels cenouras
de zak, de zakken saco

4.14 Su - per - markt


de lettergreep, de lettergrepen * sílaba
de stukje, de stukjes * peças
verdelen (ik verdeel, jij verdeelt, hij verdeelt, dividir
wij verdelen) *

4.15 In de supermarkt
de bon, de bonnen talão, recibo
daarna a seguir, depois
het geld dinheiro
goedkoop, goedkope barato
iets algo
in de aanbieding à venda, está na promoção
de kassa, de kassa’s caixa (registradora)
mee (Ik neem mee.) consigo / comigo (levo comigo)
het pak, de pakken pacote
pinnen (ik pin, jij pint, hij pint, wij pinnen) pagar com cartão de crédito/
débito
want porque
de zegel, de zegels selos / cupões

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

17
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

A1 Thema 5 De dokter
5.1 Hoofd, schouders, knie en teen
de arm, de armen braço
het been, de benen perna
de bil, de billen nádega
de buik, de buiken ventre / barriga
de hand, de handen mão
het hoofd , de hoofden cabeça
het lichaam, de lichamen corpo
de knie, de knieën joelho
de rug, de ruggen dorso / costas
de schouder, de schouders ombro
de teen, de tenen dedo do pé
de vinger, de vingers dedo (da mão)
de voet , de voeten pé

5.2 Schou - der


bijvoorbeeld * por exemplo
de klank, de klanken * som
de klemtoon * acento, ênfase
de lettergreep, de lettergrepen * sílabas
het woordenboek * dicionário

5.3 Ogen, oren en neus


de baard, de baarden barba
het gezicht, de gezichten rosto / cara
het haar cabelo
de kin, de kinnen queixo
de lip, de lippen lábio
de mond, de monden boca
de nek, de nekken pescoço
de neus, de neuzen nariz
het oog, de ogen olho
het oor, de oren ouvido
de snor, de snorren bigode
de tand, de tanden dente
de wang, de wangen bochecha

5.4 Voet – voeten, lip – lippen


het enkelvoud * singular
de klinker, de klinkers * vogal
de korte klank, de korte klanken * som curto
de medeklinker, de medeklinkers * consoante
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

18
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
het meervoud * plural

5.5 Een afspraak maken


de afspraak, de afspraken reunião
de assistente, de assistentes assistente (feminino)
bellen (ik bel, jij belt, hij belt, wij bellen) telefonar, ligar (ele liga)
de controle , de controles controle
eerder anteriormente / mais cedo
de huisarts, de huisartsen médico clínico geral
de koorts febre
later mais tarde
maar mas
de pijn dor
de tandarts, de tandartsen dentista
waarom porquê

5.6 Been – benen, huis – huizen


dezelfde * o mesmo / semelhante
het enkelvoud * singular
de klinker, de klinkers * vogais
de lange klank, de lange klanken * som mais prolongado
de medeklinker, de medeklinkers * consoante
het meervoud * plural

5.7 Naar de dokter


ander, andere outro/a
de apotheek, de apotheken farmácia
bijvoorbeeld por exemplo
de dokter, de dokters médico
halen (ik haal, jij haalt, hij haalt, wij halen) trazer
Ik heb last van … Eu sofro de ...
het medicijn, de medicijnen medicamentos / remédios
het probleem, de problemen problema
soms por vezes, às vezes
ziek, zieke doente
het ziekenhuis, de ziekenhuizen hospital

5.8 Jij of u?
de achternaam, de achternamen sobrenome
jong, jonge jovem
kennen (ik ken, jij kent, hij kent, wij kennen) conhecer (conheces)
oud, oude velho
de voornaam, de voornamen nome próprio, apelido
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

19
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

zeggen tegen (ik zeg tegen, jij zegt tegen, dizer a alguém, (dizes)
hij zegt tegen, wij zeggen tegen)

5.9 Wat zijn uw klachten?


beterschap as melhoras
erg muito
de griep gripe
hoesten (ik hoest, jij hoest, hij hoest, wij tossir (tosso)
hoesten)
de keel, de kelen garganta
de klacht , de klachten sintomas
natuurlijk naturalmente / claro
nog ainda
het recept receita
sinds desde
de spier, de spieren músculos
waarschijnlijk provavelmente

5.10 Dokter – dokters


achter * atrás de
het meervoud * plural

5.12 Naar de apotheek


daar lá
dagelijks, dagelijkse diariamente
het doosje, de doosjes embalagem
de drogist, de drogisten farmácia
de druppel, de druppels gotas
de huid pele
innemen (ik neem in, jij neemt in, hij neemt in, tomar, engolir
wij nemen in)
de keer, de keren vez
de pil, de pillen pílulas
smeren (ik smeer, jij smeert, hij smeert, lubrificar, espalhar, untar
wij smeren)
sommige algum(a)
de zalf pomada

5.14 Bij de tandarts


elk, elke cada
de foto, foto’s foto
het gaatje , de gaatjes punção / furo, buraco
het gebit, de gebitten dentes, dentadura

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

20
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
helaas infelizmente
helemaal completamente
in orde tudo bem
de kies, de kiezen molar
misschien talvez
poetsen (ik poets, jij poetst, hij poetst, escovar (escovas)
wij poetsen)
vervelend enfadonho, aborrecido, chato
(Br.)
vullen (ik vul, jij vult, hij vult, wij vullen) chumbar dentes, encher

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

21
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

A1 Thema 6 De kleding
6.1 De jas, de broek, de schoenen
de broek, de broeken calças
het hemd, de hemden camisa
de jas, de jassen casaco
de onderbroek, de onderbroeken roupa interior / cuecas
het overhemd, de overhemden camisa
de rok, de rokken saia
de schoen, de schoenen sapatos
de sok, de sokken meias
de tas, de tassen sacola
de trui, de truien pullover, camisola de malha
het T-shirt, de T-shirts T-shirt, camiseta
het vest, de vesten colete

6.2 De en het
de lidwoord, de lidwoorden * artigos
het meervoud * plural
het verkleinwoord, de verkleinwoorden * diminutivos
het woordenboek, de woordenboeken * dicionário

6.3 Kleding kopen


de bloes, de bloezen blusa
Een moment alstublieft. Um momento, por favor.
het feest, de feesten festa
de kleding roupa / vestuário
de knoop, de knopen botões
de maat, de maten tamanho
mogen (ik mag, jij mag, hij mag, wij mogen) poder, ter autorização
de medewerker, de medewerkers empregado na loja
de paskamer, de paskamers provador
passen (ik pas, jij past, hij past, wij passen) provar
te demasiado
trouwen (ik trouw, jij trouwt, hij trouwt, casar
wij trouwen)

6.5 Wat draagt zij?


allebei ambos
dragen (ik draag, jij draagt, hij draagt, vestir (roupas)
wij dragen)
aanhebben (ik heb aan, jij hebt aan, hij heeft vestir (roupas)
aan, wij hebben aan)
de jurk, de jurken vestido
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

22
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
de kleren roupas
kort, korte curto
de laars, de laarzen botas
lang, lange comprido
net, nette elegante
het pak, de pakken terno
vrij, vrije livre
het werk trabalho

6.6 Welk? Welke?


welk, welke * qual

6.7 Welke sieraden draagt zij?


de armband, de armbanden bracelete / pulseira
de bril, de brillen óculos
de handschoen, de handschoenen luvas
de hoed, de hoeden chapéu
de hoofddoek, de hoofddoeken lenço (de cabeça)
het horloge, de horloges relógio
de ketting, de kettingen colar
de muts, de mutsen boné, chapéu
de oorbel, de oorbellen brincos
de ring, de ringen anel
het sieraad, de sieraden jóias
de sjaal, de sjaals cachecol

6.8 De rok is kapot.


dezelfde o mesmo / semelhante
Een ogenblik alstublieft. Um momento, por favor.
even apenas, apenas um momento
het gat , de gaten buraco
heel jammer Que pena!
jammer pena
kapot, kapotte quebrado / avariado
meenemen (ik neem mee, jij neemt mee, Trazer (tu trazes)
hij neemt mee, wij nemen mee)
ruilen (ik ruil, jij ruilt, hij ruilt, wij ruilen) trocar
sturen (ik stuur, jij stuurt, hij stuurt, enviar
wij sturen)
wel certamente, de facto
werken (ik werk, jij werkt, hij werkt, trabalhar (trabalha)
wij werken)

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

23
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

6.9 Ik wil, jij wil, hij wil, wij willen


het onregelmatige werkwoord * verbo irregular

6.10 De tijd
de avond, de avonden noite
duren (het duurt) durar (dura)
een half uur meia hora
Hoe laat is het? Que horas são?
de klok, de klokken relógio
een kwartier quarto
de middag, de middagen tarde
de nacht, de nachten noite
‘s nachts de noite
de ochtend, de ochtenden de manhã
een seconde, de secondes segundo
de tijd tempo (horas)
een uur, de uren hora

6.11 Is de winkel open?


behalve exceto
bestellen (ik bestel, jij bestelt, hij bestelt, encomendar (encomendo)
wij bestellen)
brengen (ik breng, jij brengt, hij brengt, trazer (ele traz)
wij brengen)
dicht fechado(a)
de feestdag, de feestdagen feriados
gesloten fechado(a) / encerrado(a)
online online
open aberto(a)
de openingstijd, de openingstijden horários de funcionamento
ophalen (ik haal op, jij haalt op, hij haalt op, pegar, ir buscar
wij halen op)
de spullen coisas
toch não obstante / no entanto

6.13 Duizend, miljoen, miljard


duizend mil
het getal, de getallen números
miljard bilião
miljoen milhão
ongeveer cerca de
precies exatamente

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

24
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
6.14 Kleren wassen
alles tudo
apart separadamente
donker , donkere escuro(a)
droog, droge seco(a)
de graad, de graden graus
meteen imediatamente
ophangen (ik hang op, jij hangt op, hij hangt pendurar (roupas)
op,
wij hangen op)
schoon, schone limpo(a)
vies, vieze sujo(a)
warm, warme quente
wassen (ik was, jij wast, hij wast, wij wassen) lavar
zelf, ikzelf próprio, eu próprio, eu mesmo

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

25
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

A1 Thema 7 Reizen
7.1 Ik ga op reis.
de auto, de auto’s carro
de boot, de boten barco
de bus, de bussen autocarro, ônibus (Br.)
de fiets, de fietsen bicicleta
laat atrasado (a)
de metro, de metro’s metropolitano, metrô (Br.)
nemen (ik neem, jij neemt, hij neemt, wij apanhar, pegar o ônibus
nemen)
reizen (ik reis, jij reist, hij reist, wij reizen) Viajar (viajo)
het station, de stations estação
de tram, de trams elétrico
de trein, de treinen comboio, trem (Br.)
het vliegtuig, de vliegtuigen avião

7.2 Hoe?
hoe como
de lengte * comprimento / duração

7.3 Regels in het verkeer


het bord, de borden sinalização
het fietspad, de fietspaden ciclovia
de kilometer, de kilometers quilómetro
Let op! Atenção!
de regel, de regels regras
rijden (ik rijd, jij rijdt, hij rijdt, wij rijden) conduzir
de snelweg, de snelwegen autoestrada
het stoplicht, de stoplichten semáforo
stoppen (ik stop, jij stopt, hij stopt, wij stoppen) parar
het verkeer tráfego
de weg, de wegen caminho/ estrada
het zebrapad, de zebrapaden passadeira (para peões)

7.4 Ik kan, wij kunnen – ik mag, wij mogen


het onregelmatige werkwoord * verbo irregular

7.5 De kaart van Nederland


belangrijk, belangrijke importante
het eiland, de eilanden ilhas
de hoofdstad, de hoofdsteden capital
de kaart, de kaarten mapa
het land, de landen país
* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

26
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
het midden centro
het noorden norte
naartoe para / na direção de
het oosten este / leste
de provincie, de provincies província
het westen oeste
het zuiden sul

7.6 Op de doos, achter de doos, in de doos


aan para / à(ao)
achter atrás / retaguarda
boven por cima de, em cima de
in em / no(a)
naast próximo / ao lado de
onder debaixo
op no(a) / em cima de
over sobre / por cima de
tegenover oposto / em frente de
tussen entre / no meio de
uit fora
voor em frente a

7.7 In de file
alvast já
de collega, de collega’s colega
denken (ik denk, jij denkt, hij denkt, wij denken) Pensar (penso)
doorgeven (ik geef door, jij geeft door, transmitir
hij geeft door, wij geven door)
dus assim / deste modo / então
de file, de files bicha, fila (de trânsito)
onderweg a caminho
de plek, de plekken sítio / localização
prima ótimo
snappen (ik snap, jij snapt, hij snapt, wij entender (entendo)
snappen)
te laat tarde demais / atrasado(a)
tot straks até logo

7.8 Waar is het station?


bij ao pé de, a, em
dichtbij próximo / perto
eerst primeiro(a)
het kruispunt, de kruispunten cruzamento

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

27
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

linksaf virar à esquerda


links esquerda
oversteken (ik steek over, jij steekt over, atravessar / ultrapassar
hij steekt over, wij steken over)
rechtdoor em frente / em linha reta
rechtsaf à direita
rechts direita
ver distante / longe
de weg caminho/ estrada

7.9 Woorden opzoeken


de betekenis, de betekenissen * significados
het hele werkwoord, de hele werkwoorden * verbo no infinitivo
opzoeken (ik zoek op, jij zoekt op, hij zoekt op, olhar, procurar
wij zoeken op) *
passen (het past) * ficar bem, caber (cabe)
de vorm, de vormen * forma
het woordenboek * dicionário

7.10 Voor het eten, op donderdag, om negen uur


in juni em junho
na het eten depois de
om 9:00 uur às nove horas
op 15 juni em 15 de junho
over 2 uur (daqui) em 2 horas
sinds desde
tijdens durante
tot até
van de
voor antes

7.11 Op het station


het bord, de borden sinal
gelukkig felizmente / sortudo(a)
halen (ik haal, jij haalt, hij haalt, wij halen) conseguir pegar (o trem)
de kant, de kanten canto / lado
aankomen (ik kom aan, jij komt aan, chegar
hij komt aan, wij komen aan)
missen (ik mis, jij mist, hij mist, wij missen) perder (o transporte) (perde)
rennen (ik ren, jij rent, hij rent, wij rennen) correr
het spoor, de sporen via-férrea / pista
vertrekken (ik vertrek, jij/hij vertrekt, wij partir
vertrekken)

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

28
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
de vertrektijd, de vertrektijden horários de partida
via via
wachten (ik wacht, jij wacht, hij wacht, esperar
wij wachten)

7.12 Mijn auto, jouw auto, onze auto


mijn o meu/a minha/os meus/as
minhas
jouw / je o teu/a tua/os teus/as tuas
uw o seu/a sua/os seus/as suas/ do
senhor/da senhora
zijn dele
haar dela
ons o nosso/a nossa/ os nossos/ as
nossas/ da gente
onze o nosso/a nossa/ os nossos/ as
nossas/ da gente
jullie o vosso/ a vossa/os vossos/as
vossas/ de vocês
hun deles/delas

7.13 Met de bus


blijven (ik blijf, jij blijft, hij blijft, wij blijven) ficar (ele fica)
de chauffeur, de chauffeurs motorista
eindelijk finalmente
de halte, de haltes paragem, ponto de ônibus(Br.)
hangen (ik hang, jij hangt, hij hangt, wij hangen) Pendurar (pendura)
instappen (ik stap in, jij stapt in, hij stapt in, embarcar
wij stappen in)
net agora mesmo
slapen (ik slaap, jij slaapt, hij slaapt, wij slapen) dormir
t/m (tot en met) até..., inclusive
uitstappen (ik stap uit, jij stapt uit, hij stapt uit, desembarcar
wij stappen uit)
vanavond hoje à noite / esta noite
volgend, volgende próximo / seguinte

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

29
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

A1 Thema 8 Vrije tijd


8.1 De boerderij
de boerderij, de boerderijen quinta, fazenda (Br.)
het dier, de dieren animais
dik, dikke gordo(a)
de hond, de honden cão, cachorro
de kat, de katten gato
de koe, de koeien vacas
kwijt perdido
leven (ik leef, jij leeft, hij leeft, wij leven) viver
overal em toda a parte
het paard, de paarden cavalo
het schaap, de schapen ovelhas
het varken, de varkens porco

8.2 Woorden leren


de betekenis, de betekenissen * significado
de manier, de manieren * maneiras
onthouden (ik onthoud, jij onthoudt, lembrar-se / recordar
hij onthoudt, wij onthouden) *
de taal, de talen * língua / idioma
de tegenstelling, de tegenstellingen * oposto
de tekening, de tekeningen * desenho
het woordweb, de woordwebben * esquema

8.3 Voetbalclub Groen Gras


de club, de clubs clube
de dame, de dames damas/senhoras
de heer, de heren cavalheiros/senhores
iedereen toda a gente / todos
de informatie informação
spelen (ik speel, jij speelt, hij speelt, wij spelen) jogar (tu jogas)
sporten (ik sport, jij sport, hij sport, praticar
wij sporten)
het team, de teams equipe/time
trainen (ik train, jij traint, hij traint, wij trainen) treinar
vanaf desde
voetballen (ik voetbal, jij voetbalt, hij voetbalt, jogar futebol
wij voetballen)
de wedstrijd, de wedstrijden competições, jogos

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

30
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
8.4 Zinnen maken (2)
aan het einde * no final
het hele werkwoord, de hele werkwoorden * verbo no infinitivo
de hoofdzin, de hoofdzinnen * frases principais
het werkwoord, de werkwoorden * verbo

8.5 Wat is je hobby?


de bal, de ballen bola
bewegen (ik beweeg, jij beweegt, hij beweegt, movimentar-se / mexer-se
wij bewegen)
dansen (ik dans, jij danst, hij danst, wij dansen) dançar (danço)/bailar
gezond, gezonde saudável
de hobby, de hobby’s passatempo
houden van (ik houd van, jij houdt van, adorar, gostar de (eu gosto de)
hij houdt van, wij houden van)
de muziek música
tekenen (ik teken, jij tekent, hij tekent, desenhar
wij tekenen)
vertellen (ik vertel, jij vertelt, hij vertelt, contar (histórias)
wij vertellen)
de vriend, de vrienden amigos
weer novamente
zwemmen (ik zwem, jij zwemt, hij zwemt, nadar
wij zwemmen)

8.6 Een formulier invullen


het adres, de adressen endereço
de cursus, de cursussen curso
daarom portanto / por isso
het e-mailadres, de e-mailadressen e-mail
het formulier, de formulieren formulário
de geboortedatum data de nascimento
inschrijven (ik schrijf in, jij schrijft in, inscrever / registrar
hij schrijft in, wij schrijven in)
invullen (ik vul in, jij vult in, hij vult in, preencher
wij vullen in)
het nummer, de nummers número
de postcode, de postcodes código postal
starten (ik start, jij start, hij start, wij starten) começar (começa)
de telefoon, de telefoons telefone

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

31
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES

8.7 De broek, een broek – het paard, een paard


de lidwoord, de lidwoorden * artigos
het meervoud * plural
tellen (ik tel, jij telt, hij telt, wij tellen) * contar (números)

8.8 Wat ga jij in het weekend doen?


als se, quando
het concert, de concerten concerto
een dagje weg fazer um passeio, pequena
viagem
het liedje, de liedjes canções
het museum, de museums museu
op bezoek visitando
de radio, de radio’s rádio
het restaurant, de restaurants restaurante
het strand, de stranden praia
uit eten jantar fora
de zee, de zeeën mar
zingen (ik zing, jij zingt, hij zingt, wij zingen) cantar

8.9 Geen of niet


het meervoud * plural
tellen (ik tel, jij telt, hij telt, wij tellen) * contar (números)
de situatie, de situaties * situações

8.10 Op vakantie
de bloem, de bloemen flores
fietsen (ik fiets, jij fietst, hij fietst, wij fietsen) andar de bicicleta
groetjes cumprimentos / saudações
ieder, iedere cada
de natuur natureza
op vakantie gaan (ik ga op vakantie, jij gaat … , ir de férias (vou de férias)
hij gaat … , wij gaan … )
de tent , de tenten tenda
de vakantie, de vakanties férias
de vogel, de vogels pássaros / aves
wandelen (ik wandel, jij / hij wandelt, wij passear
wandelen)
het weer tempo (clima)
het zwembad, de zwembaden piscina

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

32
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST PORTUGEES
8.11 Ik begrijp het niet.
bedoelen (ik bedoel, jij bedoelt, hij bedoelt, querer dizer
wij bedoelen) (tu queres dizer)
herhalen (ik herhaal, jij / hij herhaalt, repetir
wij herhalen)
langzaam lentamente
nog een keer mais uma vez
verstaan (ik versta, jij / hij verstaat, entender (eu entendo)/ ouvir
wij verstaan)
uitleggen (ik leg uit, jij legt uit, hij legt uit, explicar
wij leggen uit)

8.12 Dit boek is hier. Dat boek is daar.


aanwijzen (ik wijs aan, jij wijst aan, indicar
hij wijst aan, wij wijzen aan) *
het meervoud * plural

8.13 Vrienden
het bier cerveja
het café, de cafés café, pub
elkaar um ao outro
de film, de films filme
inderdaad com certeza
jawel sim
kletsen (ik klets, jij kletst, hij kletst, wij kletsen) falar / conversar
schoonmaken (ik maak schoon, jij maakt limpar
schoon, hij maakt schoon, wij maken schoon)
veel plezier divirte-se bastante!
de vriendin , de vriendinnen amiga
weleens às vezes
zin hebben in (ik heb zin in, jij hebt zin in, apetecer / ter vontade de
hij heeft zin in, wij hebben zin in) (tenho vontade de)

* Dit woord hoef je niet te leren. / Não precisa de aprender as palavras assinaladas com asterisco (*)

33

You might also like