Professional Documents
Culture Documents
2021/2022
College 1
Pentatonisch = 5 noten systeem (5 noten spelen voordat je weer terug gaat naar de
eerste noot) → continuïteit
De oudste muzieknotatie
➢ Hymne aan Nikkal → Babylonisch kleitablet
○ In spijkerschrift → meestal voor wettelijke zaken
○ Diatonisch → 7 noten systeem
Grieken
➢ Basis voor veel cultuur/kunst
➢ Ook joodse en islamitische tradities beïnvloedde de westerse muziek, niet alleen
de Grieken
➢ Muzikale termen uit Grieks
○ Melodie, harmonie, symfonie, polyfonie, orkest, etc.
➢ Mousikē technē → de kunst van de muzen
○ Clio (geschiedenis)
○ Kalliope (epos)
○ Melpomene (tragedie)
○ Thaleia (komedie)
○ Urania (sterrenkunde)
○ Terpsichore (dans)
○ Erato (lyriek)
○ Euterpe (fluitspel)
○ Polyhymnia (zang)
■ Het ging allemaal samen (niet apart)
■ Aristoteles wist geen woord voor muziek
■ Notatie was een bijzaak
Instrumenten
➢ Luit
➢ Bekkens
➢ Tamboerijn
➢ Panfluit
➢ Aulos →
○ Rietinstrument
○ 2 buizen waar in blies
○ Werd vooral buiten gebruikt
○ Militaire context
➢ Kithara →
○ Snaarinstrument
○ Complex instrument → voor professionals
○ Pythische spelen → wedstrijd wie er het beste
kon spelen
○ Uitgebreide variant van de lier
➢ Lier
○ Privégebruik
○ Gedichten begeleiden →
○ Onder élite thuis graag spelen
○ Professionals (kithara) konden beter
spelen maar werd nog steeds op
neergekeken
Griekse toonsysteem
➢ Opgebouwd uit tetrachorden → 4 tonen
➢ Afstand tussen de uiterste tonen is een kwart
➢ Meerdere tetrachorden kunnen samengesteld worden tot grotere toonladders
➢ Hieruit ontstaan verschillende harmoniai (modi):
○ dorisch, frygisch, lydisch, mixolydisch, etc.
Ethosleer
➢ Muziek werkt volgens dezelfde mathematische wetten als de rest van de wereld
(Pythagoras)
➢ Harmonia in de muziek kan de harmonie van de menselijke ziel beïnvloeden
➢ Muziek heeft verband met de maatschappij
➢ Verschillende harmoniai (modi) waren verbonden met verschillende menselijke
eigenschappen
Plato, de Staat
➢ Alle mensen opvoeden en ondergeschikt maken aan de staat
➢ Het mooie leren, het lelijke afkeuren → opvoeden
➢ Plato keurde veel toonsoorten af, twee bleven er over → dorische en frygische
➢ Hij keurde de aulos af, maar de kithara en lier niet
➢ Hij keurde deze dingen af omdat ze niet ethisch waren voor de staat (?)
Noem drie instrumenten die in de Griekse oudheid werden gebruikt en leg uit wat de
verschillen in gebruik en betekenis van deze instrumenten waren.
➢ Lier: met poëzie, privé/intieme setting, élite/goede burgers
➢ Kythara: show-instrument, door professionals
➢ Aulos: 2 rietstengels, militaire context, riempje om gezicht, Marsyas
In de ideale samenleving die Plato schetst in De Staat (Politeia) is geen ruimte voor een
grote harp of een aulos. Leg uit waarom (op basis van welke redenering) hij deze
instrumenten wil verbieden.
➢
College 2
Romeinse Rijk:
➢ Lijkt erg op de oude Griekse muziek
➢ We weten er weinig over
➢ Belangrijk: opkomst christendom
○ 313: Constantijn I legaliseert het christendom
○ 392: Theodosius maakt christendom staatsreligie
○ 476: definitieve val van (West-)Romeinse Rijk
○ Splitsing christendom in West (Rome, Latijn) en Oost (Byzantium, Grieks)
○ Opkomst van de pauselijke autoriteit (Gregorius I)
○ Opkomst van de Islam
Gregoriaans:
➢ Sequentie Paaszondag:
○ Eerste genoteerde repertoire aan
middeleeuwse muziek
➢ Vernoemd naar Paus Gregorius I
○ Plain chant (in geschiedenisboek)
○ Paus kreeg een duifje op zijn schouder →
die fluisterde de repertoire in zijn oor van
hoe je het in de kerk moet zingen
■ Duifje was een heilige geest
➢ Karolingische Renaissance (late 8e en 9e eeuw)
○ Deal tussen Franken en Paus
○ Tweezwaardenleer
■ Paus → geestelijke macht
■ Koning → wereldlijke macht
➢ Romeinse liturgie werd overgenomen en verving andere liturgiën in het
Frankische Rijk
➢ Geen toeval dat in deze tijd het repertoire werd opgeschreven (?)
➢ Gregoriaans werd opgeschreven om liturgie te standaardiseren
➢ Gregoriaans → officiële versie uit Rome
Gregoriaans Kenmerken:
➢ Eenstemmig: 1 melodie (monofoon)
➢ Middeleeuwse toonladders → modi
➢ Soepele lijnen → geen grote melodische intervallen → kleine intervallen (klinkt
eenvoudig)
➢ geen maten (of ritme) → tekst volgen
➢ alleen zang
➢ Melodieën zijn syllabisch (een noot per lettergreep) of melismatisch (meerdere
noten per lettergreep)
Uitvoering:
➢ Gezongen door mannelijke geestelijken (behalve vrouwenklooster)
➢ Cantor was verantwoordelijk voor de uitvoering van de gezangen tijdens de
kerkdienst
➢ Koor: geestelijken of professionele zangers
➢ De uitvoering verschilt per locatie en onderdeel van de dienst
➢ Twee belangrijke vormen
○ Antifonaal: afwisseling twee koren
○ Responsoriaal: afwisseling koor en solist
Kerktoonsoorten:
➢ Toonsoorten zijn paarwijs gekoppeld in een authentieke en plagale modus
○ Authentiek Plagaal
■ Dorisch (d) Hypodorisch
■ Frygisch → (repercussa wijkt af) (e) Hypofrygisch
■ Lydisch (f) Hypolydisch
■ Mixolydisch (g) Hypomixolydisch
● Namen afkomstig uit Grieks
● De kerktoonladders verschillen in hun eindtoon, reciteertoon
en ambitus (bereik)
➢ F: finalis (eindtoon) R: repercussa (reciteertoon) → kwint boven eindtoon, in het
midden een beetje blijven
hangen
➢ De noot ‘b’ werd apart behandeld
○ Mocht geen repercussa zijn
➢ Standaard optie voor kerkzang: psalmodi
○ Formule voor reciteren van psalmverzen
○ Geen notatie - bepaalde regels
Gregoriaanse liturgie:
➢ Men probeerde zich voortdurend bezig te houden met God → psalmen
➢ Getijdengebed/Heilige officie
➢ Het zingen in kloosters van psalmen, hymnen en antifonen in een dagelijkse
cyclus:
○ Metten (’s nachts)
○ Lauden (zonsopgang)
○ Priem (rond 6 uur)
○ Terts (rond 9 uur)
○ Sext rond 12 uur)
○ None (rond 15 uur)
○ Vespers (rond 17 uur) → voorbereiding
○ Completen (rond 20 uur)
Het Officie:
➢ Bepaalt de tijd in het klooster
➢ Regels voor het leven in een klooster werden vastgelegd door Benedictus
➢ De teksten voor het officie zijn verzameld in een brevier (brevarium) de muziek in
een antifonarium
Vormen:
➢ Antifoon:
○ Rondom een psalm (voor, na of refrein)
○ Één of meerdere regels tekst met een eigen melodie
○ Aanvankelijk na elk vers van een psalm of lofzang
○ Hangt af van de dag in een jaar
➢ Hymnen:
○ Nieuwe (niet Bijbelse) poëzie
○ Strofisch: metrum en melodie steeds hetzelfde
■ net als Wilhelmus
➢ De mis:
○ Openbare dienst
○ Rituele herenscenering van het Laatste Avondmaal
○ Bestaat uit:
■ Ordinarium
● teksten die in iedere mis hetzelfde zijn
■ Proprium:
● Afhankelijk van de dag van het jaar
● Verschillende teksten voor bv Pasen en Kerstmis
De Rooms-Katholieke liturgie:
➢ Latijn
➢ Ordinarium: Kyrie en Gloria: melodie kan verschillen op basis van gelegenheid
Kerkelijke kalender:
➢ Proprium de tempore (leven van Jezus)
○ Kerstkring (vaste data)
○ Paaskring (variabel)
➢ Proprium de sanctis (heiligen)
➢ Teksten en melodieën zijn afhankelijk van aardviering: soberder op kleine feesten
en bv. in vastentijd
Introïtus (P)
➢ intr. = introïtus
➢ 7 = modus
➢ P = eerste letter
➢ ps. = psalm → afgeleid formuladische manier van zingen (psalmodi)
➢ E u o u a e = saeculorum. Amen → standaard → kleine doxologie (Gloria
Patri)
➢ Einde van regel: noot + stokje → custos: waarschuwing voor eerste noot
volgende regel
➢ Vorm:
○ Antifoon
○ Psalmvers
○ Kleine doxologie (Gloria Patri)
Kyrie (O)
➢ Latijn
➢ iij = III = 3 keer zingen
➢ 3 is een belangrijk getal/heilig getal
➢ Rijk versierd → grote feestdag als Kerst
➢ Vorm
○ 3x Kyrie eleison
○ 3x Christe eleison
○ 3x Kyrie eleison
Gloria (O)
➢ Grote doxologie
➢ Lange tekst, dus weinig melisme (melismatisch = meerdere noten per
lettergreep)
Graduale (P)
➢ Responsoriale psalmodi: koor vs solist
➢ Veel versieringen → goede zangers
➢ Psalmvers voor solist
Alleluia (P)
➢ Vorm
○ ‘Alleluia’
○ Psalmvers
○ ‘Alleluia’
➢ Jubilus: lang melisme op de ‘a’
Credo (O)
➢ Geloofsbelijdenis
○ “ik geloof in één God”
Offertorium (P)
➢ Melismatisch
Sanctus (O)
➢ Vorm
○ 3x Sanctus (misgezang van joodse oorsprong)
○ Benedictus (tekst uit nieuwe Testament)
Communio (P)
➢ Kort
Enkele bijzonderheden
➢ Het ordinarium missae blijft over het algemeen door het jaar heen onveranderd,
maar met een paar uitzonderingen zoals:
○ Alleluia wordt vervangen door Tract tijdens sobere missen, zoals bij
vastentijd en bij een Requiem (dodenmis)
■ Tract = langste gezang in de liturgie, met meerdere psalmverzen,
melismatisch
○ Gloria wordt niet op weekdagen gezongen → alleen op zondagen
○ Geen Credo en Gloria in het Requiem (dodenmis)
○ Bij sommige missen zingt men een Sequentie
■ ‘Dies irae’ in het Requiem
■ ‘Victimae paschali laudes’ in de Paasmis
Muziek en geheugen
➢ Hoe werden al deze teksten en melodieën onthouden?
○ Notker Balbulus (‘De Stotteraar’)
■ Teksten verzinnen voor de lange melismas van de Alleluias (de
jubili)
○ “Troperen” of “troop” (tropus) : toevoegingen van tekst en/of melodie aan
liturgische gezangen
■ Inleidend troop: nieuwe woorden en muziek vóór het gezang
■ Geïncaleerd troop: nieuwe woorden en muziek vóór elke frase
■ Prosula: tekst toegevoegd aan melismas
■ Toegevoegde melismas
■ In de 16e eeuw werden deze weer geschrapt omdat de creativiteit
niet geduld werd
○ Zo ontstonden ook weer nieuwe gezangen en vormen, zoals de sequentia
■ Ook van deze werden er later weer veel geschrapt
○ Tegen de dertiende eeuw bestonden er honderden sequentiae (waarvan
er nog maar vijf gezongen worden)
Muziektheorie
➢ Zeven vrije kunsten (artes liberales)
○ Trivium: grammatica, dialectica, retorica
○ Quadrivium: aritmetica, geometrica, musica, astronomia
■ Boethius
Ontwikkeling van het notenschrift
➢ Neumen (vanaf ca. 9e eeuw)
➢ Notenbalk en toonhoogte (eerste helft 11e eeuw)
➢ Kwadraatnotatie (vanaf 12e eeuw)
➢ Ritme (eind 12e eeuw)
Neumen
➢ Losse figuurtjes boven de tekst
➢ Geven alleen richting van de melodie aan, geen precieze toonhoogte
➢ Werkt als geheugensteuntje: orale overdracht blijft nodig
Wereldlijke muziek
➢ Wereldlijke = niet geestelijke (hoort niet bij de kerk)
➢ Muziek in Latijn:
○ Beroemde Vroeg Middeleeuwse dichter: Venantius Fortunatus
○ Goldiarden
■ Religieuze en morele thema's
■ Vb. Carmina burana (verzameling uit Benediktbeuern, Beieren,
11e/12e eeuw)
○ Belangrijke genres:
■ Versus (religieus lied, met rijm)
■ Conductus (serieus lied, ook wereldlijk, met rijm en metrum, later
meerstemmig)
➢ Vernacular song (volkstalen)
○ Veel liederen in volkstaal waren niet bewaard gebleven → grootste deel
van de populatie was analfabetisch
○ Chanson de geste → heldendichten
■ “song of deeds” (recounting the deeds of national heroes)
■ Er bestaan ongeveer 100 chansons maar weinig was bewaard
gebleven
➢ Mensen die muziek maakten:
○ Barden → zong heldendichten met een snaarinstrument
○ Jongleurs → entertainers, deden allerlei dingen om te entertainen (lagere
groep)
○ Minstrelen → meer gespecialiseerd in muziek
➢ 1000-1300 → bevolking groeit enorm en economie ook
○ Kastelen/hoven → interesse in verfijnde cultuur
○ Feodaal → veel heren
Troubadours en Trouvères
➢ Troubadours (vrouwelijke vorm = trobairitz)
○ Zuid-Frankrijk: langue d’oc (Occitaans, Provençaals)
○ Ca. 1120 - 1220
○ Liederen in eigen taal
➢ Trouvères
○ Noord-Frankrijk: langue d’oïl (Oud Frans)
○ ca. 1150 - 1300
➢ Werd aan het hof gewaardeerd (?)
➢ Hofcultuur in het zuiden werd uitgeroeid door een ‘burgeroorlog’: Het Noorden
roeide de “ketters” uit het zuiden uit omdat ze alles “verkeerd” deden
➢ (Minnesänger:
○ Liefdeszanger uit Duitsland)
Troubadours
➢ Élite hield zich hiermee bezig, maar ook andere klassen
➢ Strofische poëzie → aantal dichtregels met een vorm en die vorm herhalen
➢ Thematiek: hoofse liefde (fin amors)
○ Apart soort liefde → onbeantwoorde liefde
○ Smachten naar iemand die niet te krijgen was
■ Vb. iemand van een lagere klas en iemand van een hoge klas
➢ Levens opgetekend in zogenaamde vidas
○ Levens van bekende troubadours worden beschreven
○ Kwam wel fantasie bij kijken
○ Lang na de dood van die troubadour opgeschreven
○ Overdreven + fantasie = aantrekkelijker maken
➢ Bekende namen
○ Willem IX
○ Macabru
○ Bernart de Ventadorn
○ Beatriz, Comtessa de Dia (trobairitz)
➢ Genres:
○ Canso: strofisch liefdeslied (meest voorkomend)
○ Pastorela: over ridder en herderin
○ Sirventes: kritisch of satirisch lied
○ (alba: dageraad lied)
○ (balada: dans lied)
○ (plan: klaaglied)
○ (tenso: debat lied)
➢ Lang niet alle werken van de troubadours zijn met noten overgebleven → teksten
zonder noten
Trouvères
➢ Adam de la Halle
○ Adam le Bossu
○ Actief in Arras (Noord-Frankrijk)
○ Er zijn veel werken van hem overgebleven → er wordt een “verzameling”
gemaakt
■ Een van de eerste auteurs, van wie een “verzameling” van zijn werk
wordt gemaakt
○ Zangspel: Le Jeu de Robin et Marion (Pastorela)
■ Vorm met refrein → rondeau
● Eerst refrein (2 regels: A B)
● Muziek herhaalt (3 regels: a a b)
● Refrein (A B)
Sirventes
➢ Satirische en kritische liederen
➢ Melodie lenen van bestaande liederen + eigen tekst (contrafactuur)
➢ Soms meer geavanceerde rijmschema’s
➢ Bertran de Born (ca. 1140 - 1215)
Middeleeuwse instrumenten
➢ Snaarinstrumenten
○ Vielle/vedel → 5 snaren gestemd in kwarten en kwinten
○ Draailier → 3 snaren vielle
○ Psalterium → snaren tokkelen, houten frame → voorouder van piano
➢ Blaasinstrumenten
○ Dwarsfluit → hout en ivoor en zonder noten
○ Schalmei → middeleeuwse trompet
○ Pijp en tabor → hoge fluit in de linkerhand en een kleine drum met de
rechterhand
➢ Doedelzakken, bellen en orgels
○ Draag orgel → portable orgel
○ Positive organ → iets grotere orgel dan de portable en moet op een tafel
staan
Dans muziek
➢ Carole
○ Cirkeldans, één of meer dansers zingen en soms ook instrumenten
○ Populair in Frankrijk (12e - 14e eeuw)
➢ Estampie
○ Twee delen:
■ Open (ouvert) of incomplete cadens
■ Closed (clos) of volledige cadens
○ Hadden alle twee een ander eind
Ontwikkeling en notatie van polyfonie
➢ Vroege meerstemmigheid: Hucbald, de harmonica institutione (ca. 880)
○ Consonantie → het goed samenklinken van tonen tegelijkertijd
○ Organum → genre: vroege meerstemmigheid
■ Twee of meer stemmen zingen verschillende noten in consonante
combinaties
○ Geen genoteerde praktijk
➢ Begint als geïmproviseerde praktijk
➢ Parallel organum: kwinten en octaven
○ Alleen de octaaf, kwint en kwart gelden als consonant/zuiver
➢ Musica en Scolica enchiriadis
○ Voornaamste vroege bronnen: twee boeken voor meerstemmige
liturgische zang (ca. 800 - 900)
■ Musica enchiriadis → muziekhandboek
● Hierin werden parallelle perfecte intervallen beschreven
■ Scolica enchiriadis → commentaar op het muziekhandboek
○ Deze manier van improviseren wordt ars organizandi genoemd
○ Toont vooral dat er al een meerstemmige praktijk bestond
➢ Parallel organum
○ Maakt onderscheid tussen vox principalis (hoofdstem) en vox organalis
(toegevoegde stem)
○ Er wordt vooral in parallelle kwinten gezongen, maar ook tegenbeweging
en zijdelingse beweging zijn mogelijk
○ Kwinten waren consonant in de middeleeuwen
➢ Mixed parallel and oblique organum
○ Een stijl om overmatige kwarten te vermijden
○ Eindigt op een priem
➢ Noot-tegen-noot organum
○ De vox organalis is onafhankelijker en prominenter
○ Eigenlijk een eigen melodielijn die consonante intervallen maakt
➢ Melismatisch organum
○ Twee melodielijnen, onafhankelijk in toonhoogte en ritme
○ Meerdere noten op één lettergreep
Cantus firmus = de tenor → een bestaande melodie (meestal kerkgezang) en dan een
nieuw polyfoon werk erbovenop, gebruikt voor melodieën van lange noten
De ritmische modi
➢ Een vast systeem voor ritme dat een heel stuk lang geldt
➢ 6 modi, afgeleid van versvoeten uit de oudheid
➢ Korte en lange noten
➢ Ze worden genoteerd door ligaturen, door drie nieuwe tekens
➢ Afhankelijk van de volgorde van de ligaturen om te weten in welke modi je zit
➢ De modale notatie vormt groepjes van 3 (religie) als basale eenheid
○ De longa is daarom 2x zo lang als een brevis en soms 3x
○ De ligaturen worden in moderne notatie aangegeven met vierkante haken
Franconiaanse notatie →
➢ Vrijheid van ritmische modi
➢ geen ligaturen, lange en korte
noten
Motet
➢ Term met verschillende definities
➢ Late middeleeuwen
○ Stuk met extra tekst toegevoegd (motetuts)
○ Meertalige compositie
○ Niet heel toegankelijk
○ Seculier, geestelijk, of combinatie van beide
➢ Adam de la Halle → trouvère → meegaan met tijd
○ Franconiaanse notatie
○ Iedere stem heeft een onafhankelijk ritme
College 4
De veertiende eeuw
➢ Bloei gotiek
➢ Opkomst teksten en dichtwerken in de plaatselijke talen en dialecten (geen latijn)
(Dante, Petrarca, Boccaccio, Chaucer)
➢ Nieuwe “realistische” stijl in de schilderkunst
➢ Paus boet in aan invloed en gezag
○ Vertrekt uit Rome naar Avignon, 1378 komt het tot een afsplitsing
(schisma) in de kerk
➢ De zwarte dood, 100 jarige oorlog en kouder weer leiden tot armoede, honger en
onzekerheid
Ars Nova
➢ Nieuw systeem notatie ritme
○ Weer een kortere noot: de minima
○ Verdeling van ritmische notenwaarden Ars nova notandi
■ Modus (verhouding longa - brevis)
■ Tempus (verhouding brevis - semibrevis)
■ Prolatio (verhouding semibrevis - minimae)
○ Elke waarde kan in drie (perfectus/major) of twee (imperfectus/minor)
notenwaarden gesplitst worden
○ Bv:
■ Tempus perfectus cum prolatione minore (lijkt op ¾ - maat)
■ Tempus imperfectum cum prolatione maior (lijkt op 6/8 maat)
○ De C van de 4/4 maat komt uit het Ars Nova notatie systeem
➢ Philippe de Vitry (1291-1361)
○ Studeert in Parijs
○ Bisschop van Meaux
○ Dichter en componist
■ Beroep componist bestond niet, componeren wel
■ Dichten en componeren ging vaak samen
○ Wordt door Petrarca ‘de enige echte dichter van Frankrijk’ genoemd
○ Verhandeling Ars Nova (c. 1320) wordt aan hem toegeschreven
Isoritmiek
➢ Een combinatie van ritmische patronen en melodische patronen
➢ Talea: een herhalend ritmisch patroon
➢ Color: een herhalend melodisch patroon
○ Deze hoeven niet even lang te zijn of gelijk te lopen
○ Vooral voor de tenor
○ Belangrijk genre: isoritmisch motet
○ De Vitry, Cum statua/ Hugo princeps invidie
■ Hoketus (hikken) → stemmen hebben allerlei rusten, daardoor
hoor je stemmen om en om zingen
Muziektheorie
➢ Hexachorden
○ Van oorsprong drie hexachorden
■ natuurlijk (hexachordum naturale) op C
■ hard (hexachordum durum) op G
■ zacht (hexachordum molle) op F
○ verschil b/bes ontstond door deze noot op te vatten als in hard hexachord
() of als fa in zacht hexachord ()
Musica ficta
➢ Gebruik “fictieve” hexachorden, met noten die er “eigenlijk niet horen te zijn”
➢ Meestal ongenoteerde praktijk: alleen in bijzondere gevallen opgeschreven
➢ In modernere edities kruisen en mollen erboven geschreven
➢ Cadensen:
○ Als een imperfect interval oplost in een perfect interval, kies dan de vorm
die het dichts bij het daaropvolgende interval ligt
○ Dus:
■ terts die oplost in kwint: groot
■ sext die oplost in octaaf:
○ Uitzondering: cadens op E
➢ Waarom ontstaan → muzikanten verhoogden of verlaagden vaak noten met een
halve toon om de tritone F-B in een melodie te vermijden
Trecento
➢ Betekent veertiende eeuw (“jaren driehonderd”)
➢ Term gebruikt voor Italiaanse kunst en cultuur
➢ Belangrijkste genres:
○ Madrigaal
○ Caccia
○ Ballata
Caccia
➢ Betekent: jacht
➢ In de tekst wordt gerefereerd naar jacht
➢ Doorgaans driestemmig: een tweestemmige canon boven een (waarschijnlijk
instrumentale) tenor
➢ In de tekst wordt een jachttafereel weergegeven. In de muzikale vorm ‘jaagt’ een
stem de andere op
➢ vb: Landini, Così pensoso
➢ Kenmerken
○ Onregelmatig
○ Gaat over jacht
○ Doorgaans driestemmig met een tweestemmige canon boven de tenor
Ballata
➢ Belangrijkste vorm in de tweede helft van de veertiende eeuw
➢ Lijkt op Franse virelai
➢ Oorspronkelijk gedanst, maar in toenemende mate een abstracte liedvorm
➢ Schema: AbbaA
➢ De st
Madrigaalritornello
➢ Bestaat uit een of meer terzetti (strofen van drie regels)
○ gevolgd door een ritornello (eind regels) van één of twee regels
➢ bij de overgang naar het ritornello vindt vaak een maatwisseling plaats
○ de ritmische structuur verandert tussen couplet en refrein
Renaissance:
➢ De belangstelling voor de Grieks-Romeinse oudheid
➢ Ontwikkeling in architectuur, kunst en muziek
➢ Humanisme (Thomas More, Erasmus):
○ Wereldbeeld waarin de mens centraal staat
○ Niet altijd in tegenspraak met de kerk → het geloof blijft heel prominent
aanwezig
➢ 1450: boekdrukkunst (verspreiden van teksten)
➢ 1492: Columbus ‘ontdekt’ Amerika
➢ 15e & 16e eeuw → niet altijd klassieke oudheid, kan ook late middeleeuwen zijn (?)
“Contenance Angloise”
➢ Engelse polyfonie ontwikkelt zich anders dan op het continent:
○ Faburden:
■ Geïmproviseerde polyfonische praktijk → kwart boven genoteerde
melodie en terts eronder (eigenlijk een formule van hoe voer je iets
uit)
○ Genres: carols, cantilenas, motetten
○ Voorbeeld:
■ John Dunstaple (Dunstable) (ca. 1390-1453) Motet/antifoon Quam
Pulchra es
○ Soepelheid en welluidendheid: wordt overgenomen door Gilles Binchois en
Guillaume Dufay
Generaties componisten
➢ 1420-1460: Dunstable, Dufay, Binchois
➢ 1460-1490: Ockeghem, Busnoys
➢ 1490-1520: Obrecht, Josquin, Isaac
➢ 1520-1560: Willaert, Janequin
➢ 1560-1600: A. Gabrieli, Lassus, Palestrina
➢ 1580-1620: G. Gabrieli, Gesualdo, Marenzio, Sweelinck
○ Muziek van de Nederlanders → meestal uit België
Stijl: Contrapunt
➢ Renaissance: Dunstable: Quam pulchra es
○ 1 dissonant (septiem of secunde t.o.v. een andere stem)
○ Parallelle sextakkoorden (vgl. faburden)
➢ Middeleeuwen: Machaut: Rose, liz
○ Veel dissonanten
○ Parallelle kwinten
Waarom deze stijl:
➢ Politiek-maatschappelijke situatie: Bourgondië
○ Hertogen van Bourgondië worden de machtigste politieke heersers van
de vijftiende eeuw
■ Goede huwelijken sluiten → nog machtiger
○ Bourgondische hof is in die periode het belangrijkste centrum van
culturele activiteit
■ Was mobiel, nooit in één paleis
○ Contact met Engeland
○ Rekruteren componisten en musici uit de Lage Landen
Het chanson
➢ Gilles Binchois
➢ Hoofse liefde thema
Stijl: cadensen
➢ Binchois:
○ Bas naar tenor een kwart omhoog (verspringende bas)
○ Het ritme verandert een beetje vlak voor de cadens (rode notatie, ritme
‘hapert’ vaak bij cadens)
➢ Dufay:
○ Bas kwint omlaag
Cantus firmus-mis
➢ L’homme armé
○ Waarschijnlijk meest gebruikte wereldlijke cantus firmus (ca. veertig
missen) → tot aan de vroege 17e eeuw
➢ Dufay: Missa L’homme armé, Kyrie I
○ L’homme armé zit verstopt in de tenor (?)
➢ Dufay: Missa L’homme armé, Kyrie II
○ luisterlijst
➢ Dufay: Se la face ay pale
○ Tenor belangrijkste stem (?)
○ Kopmotief
■ Begint bij c en daalt een kwart naar g toe
■ (Et in terra pax → één zanger zing gloria… en dan komt het koor
met et in terra pax)
● vierstemmige glorias beginnen meestal hiermee
Muziekdruk
➢ Ottaviano Petrucci (1466-1539)
○ Privilege Venetië voor 20 jaar
○ Heeft meer dan 50 drukken uitgegeven
○ Drie stappen…
➢ Pierre Attaignant
○ Gebruikt bewegelijke lettervormen met een fragment van een notenbalk
per noot
■ Aparte noten met een notenbalk
➢ Tielman Susato
○ Maakt Antwerpen een van de grote centra voor …
➢ Muziekdruk produceert identieke exemplaren
➢ Goedkoper dan een manuscript
➢ Grotere verspreiding
➢ Schept nieuwe kijk op het vraagstuk van overzichtelijkheid van muzieknotatie
Imitatieve stijl
➢ ‘Imitatiepunt’: stemmen zetten een voor een imitatief in, en gaan vervolgens vrij
verder
Homofone stijl
➢ Alle noten zoveel mogelijk boven elkaar
➢ Cantus firmus zit bovenaan (Isaac, Innsbruck, ich muss dich lassen)
Parodiemis
➢ Gebruikt meerdere stemmen uit bestaand polyfoon werk
Cadensen
➢ Cadensen markeren bepaalde eindpunten maar gaat daarna weer soepel verder
De Reformatie
➢ Lutherse kerk
○ Maarten Luther (1483-1546)
○ Had kritiek op de kerk
➢ Calvinistische kerk
○ Johannes Calvijn (1509-1564)
○ Had kritiek op de kerk
➢ Anglicaanse kerk
○ Henry VIII (r. 1509-1547)
➢ 1517 → Maarten Luther, Disputatio pro declaratione virtutis indulgentiarum (95
stellingen)
➢ 1534 → Hendrik VIII scheidt zich af van Rome, vestigt Church of England
Muziek in de Reformatie
➢ Aandacht voor godsdienst in de volkstaal
○ Nieuwe vormen van diensten in volkstaal
○ Mensen moesten zelf de Bijbel lezen → vertaalt in volkstaal
➢ Lutheranisme
○ Nieuwe genre: koraal (en afgeleide genres als koraalmotetten)
■ functioneert hetzelfde als Gregoriaans
■ Beginsel is een eenstemmige melodie in het Duits en daarna gaan
mensen meerstemmige stukken maken
■ Koraal ‘Ein feste Burg’ van Maarten Luther
■ Mensen zelf mee kunnen zingen
➢ Calvinisme
○ Geneefse Psalter (1539-1562) (muziek o.a. Loys Bourgeois)
■ Vertalingen van de psalmen in het Frans
■ Nederland → calvinisme → nederlandse vertaling psalmen
○ Nadruk op soberheid en gemeentezang
■ De gelovigen met elkaar zingen, niet professionelen in een koor
■ Eenvoudig ritme → lange en korte noten in psalmen
➢ Beeldenstorm → vernieling van katholieke versieringen in kerken
○ Muziek → geen orgels, alleen zingen
■ Niet veel mensen konden de melodieën zingen → 17e eeuw toch
weer orgels
➢ Sweelinck (Nederlandse organist en componist)
○ Hij speelde niet in diensten
○ Orgelconcerten
○ Kerk was niet meer de grote geldschieter van muziekactiviteiten
➢ Anglicanisme
Contrareformatie
➢ Het Concilie van Trente (1545-1563)
○ Katholieke reactie op reformatie
○ 25 bijeenkomsten van prelaten en theologen (geestelijken)
○ Hervorming liturgie
■ Nieuwe uitgaven teksten Officie en Mis (zgn. Tridentijnse Mis)
■ Afschaffen tropen en merendeel sequenties
■ Tekst moet verstaanbaar zijn
■ Muziek mag niet afleiden van boodschap
○ De soberheid van het oude christendom is verdwenen
○ Er ontstond een mythe → men wilde de hele polyfonie afschaffen, maar
er was 1 man die de muziek in de kerk heeft gered → Giovanni Pierluigi da
Palestrina
Muziektheorie
➢ Henricus Glareanus, Dodecachordon (1547)
➢ Propageert systeem met twaalf modi in plaats van acht
○ 4 nieuwe toonsoorten introduceren
○ Ionisch en hypoionisch, met finalis op C (als de latere majeurtoonladder)
(toonladder van C naar C)
○ æolisch en hypoæolisch, met finalis op A (als de latere mineurtoonladder)
(toonladder van A naar A)
➢ Gioseffo Zarlino, Le Istitutioni harmoniche (1558)
○ Spreekt als eerste van majeur- en mineur-drieklanken
■ tertsen en sexten worden normaler
○ Bespreekt stemmingen (reine en middentoonstemming)
Stemmingen
➢ Pythagoreïsche stemming
○ Gebaseerd op kwinten (3/2)
○ Twee problemen
■ 7 octaven zijn net niet gelijk aan 12 kwinten
7
2 = 128
(3 /2)12= 129,746….
→ het verschil heet de pythagoreïsche komma
→ je krijgt een kwint die heel vals klinkt
■ Grote terts is te groot, klinkt onzuiver
● Zingen kon aanpassen (de toon), instrumenten niet
➢ Alternatieve oplossingen in de Renaissance
○ Reine stemming
■ Gebaseerd op boventoonreeksen
■ Reine grote terts, maar twee grote secundes: groot (9/8) en klein
(10/9)
○ Middentoonstemming
■ Tertsen zuiver, kwinten een compromis sluiten
■ Mikt op zuivere tertsen (5/3) door kwinten iets te verkleinen
■ één kwint (zgn. ‘wolfskwint’) wordt daardoor veel te groot
○ Gelijkzwevende stemming
■ Alle secundes gelijk (12√ 2)
■ Wordt over gedebatteerd door Vincenzo Galilei en Zarlino
Instrumenten
➢ Onderscheid:
○ Haut (luid volume): luide instrumenten, geschikt voor buiten
bijvoorbeeld: schalmei, trompet
○ Bas (zacht volume): zachte instrumenten, geschikt voor binnen
bijvoorbeeld: luit, klavecimbel, harp
➢ Sommige instrumenten spelen samen in consorten (families): bv. blokfluit of
gamba
➢ Instrumentatie is tot eind zestiende eeuw doorgaans niet in partituren
aangegeven, maar praktijk bestond wel degelijk
○ ze speelde meestal gewoon de noten van de zangstem
➢ Het Orgel
○ speelden noten van polyfone stukken / improv
➢ De Luit
○ Ontwikkelt het spelen met de vingers in plaats van een plectrum
○ pa….
○ Luitmuziek/luittabulatuur → niet aangeven welke noten, maar hoe je je
vingers moet zetten op je instrument → vlaggetjes voor hoe lang de noot
moet zijn (ritmische aanduidingen)
Dansmuziek
➢ Hofdans
○ Noord-Europa: basse danse
■ sierlijk lopen, trage beheerste dans
■ Op den duur → instructies voor hoe je moet dansen
■ Vaste melodieën → vast patroon van stappen
● Melodie + lettertjes
● R = révérence
● b = branle
● ss = twee enkele stappen
● d = dubbele stap
●
■ Meer dan 50 verschillende melodieën bekend o.a……
■ Heinrich Isaac, Missa super la Spagna → voor hof van Lorenzo de’
Medici, Florence
○ Italië: bassadanza
➢ Diego Ortiz, Tratado de glosas (1533)
○ Varianten van hoe je versieringen kan spelen die passen bij de cantus
firmus
○ Ostinato-baspatronen
■ Passamezzo antico
■ Passamezzo moderno → einde heeft kwintsprongen
● Recercada segunda (op passamezzo moderno)
■ Romanesco
■ Ruggiero
➢ Dansmuziek/instrumentale muziek bestond wel maar werd niet genoteerd
➢ Genres:
○ Pavane: langzaam, tweedelige maatsoort
■ “lopen met decorum en gemeten ernst” (Arbeau)
○ Gaillarde: Sneller, samengestelde maat (6/4)
■ Arbeau, Orchésographie
■ Kenmerkend ritme:
■ Welke stappen + verticaal muzieknotatie
○ Branle: kring of lijndans, zijwaartse stappen
■ verschillende varianten ….
Het madrigaal
➢ Wordt het centrale wereldlijke genre in de zestiende eeuw
➢ Polyfoon: vier tot zes stemmen
➢ Gebruikt literaire teksten, regelmatig van gerenommeerde dichters, i.h.b
Francesco Petrarca (1304-1374)
➢ Doorgecomponeerd: geen refreinen of grootschalige herhalingen
○ De muziek volgt de tekst
➢ Uitdrukking van de woorden is essentieel: woordschildering of madrigalismen
➢ Belangrijke componisten: Jacques Arcadelt (ca. 1505- ca. 1568)
○ Il bianco e dolce cigno, uit: Il primo libro di Madrigali d’Archadelt (Venetië,
1539)
○ Contrasten: dood/leven, pijn/plezier, etc.
○ Erotische lezing → “the little death”
○ Gebruikt dissonanten: g-f / e-bes → probeert uitdrukking te geven aan de
tekst (?)
○ Querstand → a-es
➢ Cipriano de Rore (1516-1565)
○ Da le belle contrade d’oriente, uit: Il quinto libro de madrigali a 5 voci
(1566)
○ Lage stem: man/verteller, Hoge stem: vrouw
○ chromatiek: bes-b !
■ ‘je laat me alleen’ → alleen de hoge stem, andere stemmen
stoppen even
➢ Carlo Gesualdo (ca. 1561-1613)
○ ‘Io parto’ e non più dissi, Uit: Madrigali a cinque voci libro sesto (1611)
○ Muziek in bijzondere samenklanken bevatten
○
Chromatiek
➢ Luca Marenzio (ca. 1553-1599)
○ Solo e pensoso, Uit: Il nono libro de madrigali a cinque voci (1599)
○ Tekst: Petrarca
➢ Men gaat experimenteren met chromatiek
➢ Chromatiek in de geestelijke muziek
○ Orlando di LAsso (1532-1594), Prophetiae Sibyllarum
■ 13 motetten, waarschijnlijk voor Albrecht V van Beieren
■ Postuum gepubliceerd (1600)
■ Inleiding (prelude): Carmina chromatico
Leren:
- Aantekeningen + powerpoints
- Het boek
- Vragen: grotendeels over onderwerpen in college, maar ook grote lijnen uit boek
- Check oefenvragen
- Luistertoets
- in college stukken besproken → kijk goed wat daarover gezegd wordt
Oefentoets
5. Wat is het Magnus liber organi? Wie is hiervan wel als de auteur aangewezen?
Grote collectie van organum van de Notre Dame school. Leoninus was de auteur
6. Leg uit waarom in het gregoriaans het Kyrie over het algemeen melismatisch,
en het Gloria meer syllabisch gezongen wordt
Kyrie is weinig tekst en veel muziek, Gloria veel tekst en muziek per lettergreep.
7. Leg uit wat voor notatie dit is. Waarvoor dienen de rode en de gele lijnen? En
waarom, denk je, staan die op die plek en niet ergens anders?
Guidoniaanse notatie.
Luisteren