You are on page 1of 12

Hoofdstuk 3: De resultatenrekeningen p.

49-70

3.1 Het resultaat van het boekjaar als verschil tussen opbrengsten en kosten p.51-63

In de boekhouding onderscheiden we 2 soorten activiteiten:


1) Commerciële of bedrijfsactiviteiten
2) Financiële activiteiten

In beide groepen hebben we recurrente en niet-recurrente activiteiten.

1) Commerciële of bedrijfsactiviteiten:

Recurrente opbrengsten en kosten: ontstaan uit de dagdagelijkse werking van de


onderneming

 Bedrijfsopbrengsten:
- Verkoop van HG
- Levering van diensten
- Nevenactiviteiten, oa. Huuropbrengsten

 Bedrijfskosten
- Aankoop HG, grondstoffen, diensten
- Aankoop diverse goederen (oa. Elektriciteit, water, gas,…)
- Bezoldigingen (het personeel dat in dienst is)
- Afschrijvingen/waardeverminderingen (geen kasuitgaven!)

Niet-recurrent opbrengsten en kosten: ontstaan uit occasionele gebeurtenissen en zijn


eenmalig

 Bedrijfsopbrengsten
- Verkoop terrein (Je kan maar 1 keer je terrein verkopen)

 Bedrijfskosten
- Verlies HG door brand

2) Financiële activiteiten:

Recurrente opbrengsten en kosten:

 Financiële opbrengsten
- Ontvangen interesten uit obligaties
 Financiële kosten
- Bankkosten
- Betaalde interesten op leningen
 We hebben balansrekeningen: - Actiefrekeningen
- Passiefrekeningen

 We hebben resultatenrekeningen: - Opbrengstenrekeningen


- Kostenrekeningen

 4 soorten rekeningen in totaal

Hoe gebeurd de registratie in de boekhouding?

We krijgen tijdens het boekjaar te maken met ondernemingsactiviteiten en die worden


onderverdeeld in commerciële en financiële activiteiten.

Die leiden tot 2 resultaten, namelijk een bedrijfsresultaat en een financieel resultaat.

Dit komt tot stand door opbrengsten - kosten te doen. Zijn de kosten hoger dan de
opbrengsten, krijgen we verlies. Zijn de opbrengsten hoger dan de kosten, krijgen we winst.

Dit wordt dus apart berekend voor het bedrijfsgedeelte en het financieel gedeelte. En we
krijgen een bedrijfsresultaat en een financieel resultaat, wat winst of verlies kan zijn.

Het bedrijfsresultaat en het financieel resultaat worden samen genomen, dit noemt men het
winst/verlies van het boekjaar voor belastingen.

Als we een negatief resultaat krijgen, hebben we verlies en dan stopt het daar. Men spreekt
dan over het verlies van het boekjaar.
Krijgen we een positief resultaat, dan krijgen we winst. Op die winst moeten we nog
belastingen afdoen. Het resultaat hiervan noemt men de nettowinst van het boekjaar na
belastingen.

3.2 De bestemming van het resultaat

 Wat als er winst is? Dan heeft een onderneming 2 mogelijkheden, namelijk:
1) Uitkeren aan de eigenaar  schulden < 1 jaar
2) In de onderneming houden  om schulden af te betalen of nieuwe investeringen
te doen

De winst kan je afleiden uit de resultatenrekening door opbrengsten – kosten te doen. Als je
je winst weet moet je nu nadenken wat je ermee wilt doen: uitkeren aan de eigenaar of in
de onderneming houden?
Als je kiest om het uit te keren aan de eigenaar, dan zal dit komen staan onder ‘schulden’.
Als je kiest om het in de onderneming te houden, dan zal dit komen onder ‘eigen vermogen’.

3.3 Wettelijk schema van de resultatenrekening p.49-50

In situatie A krijgen we te maken met winst, want de opbrengsten zijn groter dan de kosten.
We hebben 3 mogelijkheden:
1) Reservering: dan blijft de winst of een deel van de winst definitief in het bedrijf. De
reserves komen onder ‘het eigen vermogen’ van de balans te staan.

2) Overdracht: dan heeft nog geen definitieve bestemming gegeven aan de winst en ze komt
onder de balanspost ‘overgedragen winsten’ te staan. Het jaar erop wordt de overgedragen
winst op de balans opnieuw bekeken samen met de winst van het volgend boekjaar. De
overgedragen winst komt ook onder de balanspost ‘eigen vermogen’ te staan.
3) Uitkering: aan naargelang aan wie wordt uitgekeerd worden verschillende termijn
gebruikt
- Uitkeren aan de eigenaars of de aandeelhouders, dan spreken we over dividenden.
- Uitkeren aan de bestuurders of zaakvoerders, dan spreken we over tantièmes.

Stel: men heeft winst van 10 000 en men beslist het als volgt te verdelen:
- Reserves: 500
- Uitkeren als dividend: 4500
- Overdragen: 5000

A Eindbalans P
Vaste activa 115 500 Eigen vermogen 85 500
Gebouwen 109 625 Kapitaal 80 000
Meubilair 5875 Reserves 500
Overgedragen winst 5000

Vlottende activa 25 500 Schulden 55 500


HG 5250 Schulden > 1 jaar 40 500
Handelsdebiteuren 2625 Leveranciers 15 000
Bank 15 750 Dividenden 4500
Kas 1875

TOTAAL 141 000 TOTAAL 141 000

In situatie B krijgen we te maken met verlies, want de opbrengsten zijn kleiner dan de
kosten. Het verlies zal op de balans als ‘overgedragen verlies’ komen te staan onder ‘het
eigen vermogen’. Het gevolg is dat door het verlies het eigen vermogen verminderd.
Stel: men heeft verlies van 20 000 men beslist om het verlies over te dragen

In het voorbeeld dat je hier ziet gaat het over een verlies van 20 000 dat wordt
overgedragen. Het bedrag komt als negatief in de balans te staan en doet het eigen
vermogen dalen met 20 000.

Het kapitaal dat bij de opstart in de onderneming is gestort, blijft behouden. Het totaal aan
eigen vermogen is wel lager dan het kapitaal.

A Eindbalans P
Vaste activa 90 000 Eigen vermogen 60 000
Gebouwen 84 125 Kapitaal 80 000
Meubilair 5875 Overgedragen - 20 000
verlies

Vlottende activa 25 500 Schulden 55 500


HG 5250 Schulden > 1 jaar 40 500
Handelsdebiteuren 2625 Leveranciers 15 000
Bank 15 750
Kas 1875

TOTAAL 115 500 TOTAAL 115 500

Bij bedrijven die een aantal jaren na elkaar verlies maken wordt de overgedragen verlies elk
jaar groter en kan het zelfs gebeuren dat het eigen vermogen negatief wordt.

Hier zie je een voorbeeld. Dus hier zie je een negatief bedrag van het eigen vermogen met
- 5000.

A Eindbalans P
Vaste activa 25 000 Eigen vermogen - 5000
Gebouwen 19 125 Kapitaal 80 000
Meubilair 5875 Overgedragen - 85 000
verlies

Vlottende activa 25 500 Schulden 55 500


HG 5250 Schulden > 1 jaar 40 500
Handelsdebiteuren 2625 Leveranciers 15 000
Bank 15 750
Kas 1875

TOTAAL 50 500 TOTAAL 50 500


3.4 Boekingsregels van resultatenrekeningen

Hoe zit het met de boekingsregels van resultatenrekeningen? Een resultatenrekening wordt
op het einde van het boekjaar opgesteld, net zoals de balans.

De verrichtingen gebeuren op afzonderlijke rekeningen (T-rekeningen) in het grootboek.


Maar hoe gebeurd dat dan?

 Als een actiefrekening stijgt, moeten we debiteren.


 Dit is net hetzelfde bij een kostenrekening: als een kostenrekening stijgt, moeten we
debiteren.

 Als een passiefrekening stijgt, moeten we crediteren.


 Dit is net hetzelfde bij een opbrengstenrekening: als een opbrengstenrekening stijgt,
moeten we crediteren.

Enkele toepassingen:
(1) AF/25: Telefoonkosten, bedrag 1000 + 21% BTW

- Toename bedrijfskosten voor 1000, kostenrekening  D


- BTW op AK voor 210, actiefrekening  D
- Leveranciersschuld voor 1210, passiefrekening  C

D+ Telefoonkosten C- D- Leveranciersschuld C+
(1) 1000 1210 (1)

D+ BTW op AK C-
(1) 210
(2) BU/5: Brandverzekering van 1250 betaald via bankoverschrijving (op bankrekening een
tegoed van 6500)

- Toename bedrijfskosten (verzekering) voor 1250, kostenrekening  D


- Vermindering bankrekening voor 1250, actiefrekening  C

D+ Brandverzekering C- D+ Bank R/C C-


(2) 1250 (0) 6500 1250 (2)

(3) VF/1: Geleverde onderhoudswerken aan klant, 2500 + 21% BTW

- Toename gepresteerde diensten van 2500, opbrengstenrekening  C


- BTW op VK van 525, passiefrekening  C
- Handelsdebiteuren van 3025, actiefrekening  D

D- Gepresteerde Diensten C+ D+
D- Handelsdeb.
BTW op VK C-
C+
2500 (3) (3) 3025 525 (3)

(4) BU/5: 15 euro interesten ontvangen op zichtrekening

- Toename bank R/C met 15, actiefrekening  D


- Ontvangen interesten voor 15, opbrengstenrekening  C

D+ Gepresteerde Diensten C- D- Gepresteerde Diensten C+


(0) 6500 1250 (2) 15 (4)
(4) 15

3.5 Schematische samenvatting


Zie boek p.57
Zelfstudie

De inhoud komt overeen met blz. 64 tem blz. 67 van het handboek.

Deze verrichtingen vind je terug op pg. 58 in het boek. Het gaat over de bloemenwinkel die
we de 2 vorige hoofdstukken ook al hebben gezien.

Boekingsregels:

4 soorten rekeningen:

Soort rekening D of C bij stijging


Actiefrekening D
Passiefrekening C
Kostenrekening D
Opbrengstenrekening C

Verantwoordingsstukken:
Altijd kijken wat voor soort document het is. Zo kan je afleiden wat voor soort rekeningen je
zal hebben. Vb. Je hebt een AF. Dan zullen je zeker een AK van iets, BTW op AK en een
leveranciersschuld hebben.

Bankrekeninguittreksel: BU
Kasblad: KB
Aankoopfactuur: AF
Verkoopfactuur: VF

3.6 Opgave voor zelfstudie

(1) AF/2: Aankoop snijbloemen, 1.250 + 6% BTW

- AK HG voor 1250, kostenrekening  D


- BTW op AK voor 75, actiefrekening  D
- Leveranciersschuld voor 1325, passiefrekening  C

D+ AK snijbloem. C- D- Leveranciers C+
(1) 1.250 1.325 (1)

D+ BTW op AK C-
(1) 75
(2) VF/1: Verkoop planten, 3.500 + 21% BTW

- VK HG voor 3500, opbrengstenrekening  C


- BTW op VK voor 210, passiefrekening  C
- Handelsdebiteuren voor 3710, actiefrekening 

D+ Handelsdebit. C- D- BTW op VK C+
(2) 3.710 210 (2)

D- VK planten C+
3.500 (2)

Let op:

• BTW op AK: een vordering


• BTW op VK: een schuld
 2 verschillende rekeningen

(3) VF/2: Verkoop potgrond, 125 + 6% BTW

- VK potgrond voor 125, opbrengstenrekening  C


- BTW op VK voor 7.5, passiefrekening  C
- Handelsdebiteuren voor 132.5, actiefrekening  D

D+ Handelsdebit. C- D- BTW op VK C+
(2) 3.710 210 (2)
(3) 132,5 7,5 (3)
D- VK potgrond C+
125 (3)

(4) AF/3: Herstelling computer, 100 + 21% BTW

- Toename herstellingskosten voor 100, kostenrekening  D


- BTW op AK van 21, actiefrekening  D
- Leveranciersschuld van 121, passiefrekening  C

D Herstellingsks. C D Leveranciers C
(4) 100 1.325 (1)
121 (4)

D BTW op AK C
(1) 75
(4) 21

(5) BU/2: vereffening autoverzekering, 450 EUR

- Toename verzekeringskosten van 450, kostenrekening  D


- Vermindering bank R/C met 450, actiefrekening  C

D Verzekerings kosten C D Bank R/C C


(5) 450 450 (5)

!! (6) AF/4: telefoonkosten, 100 + 21% BTW


1/3 zijn privékosten van de eigenaar, 2/3 ten laste van de zaal
- We hebben in H1 gezien dat de onderneming en de eigenaar een verschillende entiteit is
en we bekijken alles vanuit het standpunt van de onderneming.

- De onderneming zal het volledige bedrag van dit factuur betalen aan de leverancier (100 +
21% BTW) = €121
Dus: Leveranciersschuld van 121, passiefrekening  C

- Maar de kost voor de onderneming is slechts 2/3


Dus: telefoonkosten van 66.67, kostenrekening  A

- De BTW is ook maar terugvorderbaar van de administratie voor het beroepsgedeelte (en
dus niet voor het privé gedeelte): de totale BTW op AK is €21 en als we daar 2/3 van nemen
houden we €14 over.
Dus: BTW op AK van 14, actiefrekening  D

- De onderneming gaat 1/3 van de kosten terugvorderen op de eigenaar; dat is het bedrag
voor €33,33. MAAR: de onderneming gaat ook het BTW bedrag dat niet terugvorderbaar is
aan de BTW administratie terugvorderen; dat is 1/3 van €21 = €7.
 Totaal bedrag is dus: €40,33 aan vorderingen t.o.v. de eigenaar

D Telefoon kosten C D Vordering tov de eigenaar C


(6) 66,67 (6) 40,33

D BTW op AK C D Leveranciers C
(1) 75 1.325 (1)
(4) 21 121 (4)
(6) 14 121 (6)

(7) BU/3: Betaling €12,5 interesten op geleend bedrag


- Interesten betalen, kostenrekening  D
- Vermindering bank R/C, actiefrekening  C

D Betaalde interesten C D Bank R/C C


(7) 12,5 450 (5)
12,5 (7)
Globale resultatenrekening

Let op de opstelling:
- Kosten moeten links, net zoals de actiefrekeningen bij de balans omdat die rekeningen
worden gedebiteerd bij een vermeerdering.
- Opbrengsten moeten rechts, net zoals de passiefrekeningen bij de balans omdat die
rekeningen worden gecrediteerd bij een vermeerdering.

- Helemaal bovenaan staan de bedrijfskosten en de bedrijfsopbrengsten.


- Bedrijfswinst = bedrijfsopbrengsten – bedrijfskosten

- In het 2e deel van de resultatenrekening komt het financiële luik aan bod: de financiële
kosten en de financiële opbrengsten.
- Als je dan die financiële zaken in rekening brengt met de bedrijfswinst (dus – bij de kosten
en + van opbrengsten), dan kom je uit tot het totaal van de winst voor belastingen.

You might also like