You are on page 1of 118

GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD.

UW NAAM NIET OP HET


VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/13/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN
ALGEMENE THEORIE EN DE BEGINSELEN VAN DE BOEKHOUDING (010)

Gelieve te antwoorden op de onderstaande vragen (de antwoorden op het vragenblad noteren).


Indien u op de achterzijde van een bladzijde wenst te schrijven, gelieve dit dan goed aan te
duiden. U mag een rekenmachine gebruiken. Een rekeningenstelsel vindt u in bijlage.

Vraag 1 (20 punten)

Opgelet : er wordt giscorrectie toegepast : +1 bij correct antwoord – 1 bij een foutief
antwoord, geen antwoord is 0.

1. Onderneming A heeft een directe participatie van 80% in onderneming B. Onderneming


B heeft een directe participatie in onderneming A van 10%. Onderneming A heeft een
directe participatie van 40% in onderneming C. Onderneming B heeft een directe
participatie van 20% in onderneming C. Onderneming B heeft een directe participatie
van 30% in onderneming D.
Het eigen vermogen van ondernemingen A, B, C en D is telkens gelijk aan 10 000 EUR.
Welke van onderstaande uitspraken is juist?

a. In de jaarrekening van onderneming A staat de participatie in onderneming C op


rekening 2800 voor een bedrag van 6000 EUR ;

b. In de jaarrekening van onderneming B staat de participatie in onderneming A op


rekening 2800 voor een bedrag van 1000 EUR ;

c. In de jaarrekening van onderneming A staat de participatie in onderneming D


op rekening 2820 voor 3000 EUR ;

d. In de jaarrekening van onderneming A staat de participatie in onderneming D


op rekening 2820 voor 720 EUR.

010 - Algemene theorie en de beginselen van de boekhouding - 2018 1/6


2. Welke van onderstaande uitspraken is juist?

a. Het activeren van herstructureringskosten kan gebeuren wanneer deze een


ingrijpende wijziging betreft en een duurzame en gunstige invloed heeft op de
toekomstige rentabiliteit van de onderneming ;

b. Bij het aanleggen van voorzieningen worden liquide middelen opzij gezet voor
latere duidelijk omschreven risico’s, maar waarvan het bedrag niet vast staat ;

c. Het boeken van een herwaardering op aandelen onder de geldbeleggingen kan


verantwoord worden op voorwaarde dat deze herwaarderingsmeerwaarde
duurzaam is ;

d. Het hebben van een grote toename in de over te dragen kosten dit boekjaar ten
opzichte van vorig boekjaar kan mogelijk verklaard worden vanuit de prikkel
tot positieve winststuring.

010 - Algemene theorie en de beginselen van de boekhouding - 2018 2/6


Oefening 1 (45 punten)

Het bedrijf “MARBELLA” produceert tuinmeubilair.

• Het is onderworpen aan een btw van 21%.


• Roerende voorheffing is 30%.
• Het tarief van de vennootschapsbelasting in 2017 is 40%.
• De enige constructie werd verworven in februari 2016 (lineaire afschrijving). De bouw
werd in 2016 voor 40.000 gesubsidieerd, het percentage van de vennootschapsbelasting
in 2016 was 30%.
• De investering wordt gehouden in Sevilla, waarvan we momenteel 40% (zonder
controle) houden.

“MARBELLA” ’s voorlopige proef en saldibalans op 30/11/2017 (de gepresenteerde cijfers


houden rekening met alle geregistreerde transacties in 2017, alle rekeningen die nuttig zijn voor
uw antwoorden zijn voorgesteld in de proef- en saldibalans).

Reknr. Omschrijving Debet Credit


100 Kapitaal 200.000
130 Wettelijke reserve 18.000
140 Overgedragen winst 24.000
15 Kapitaalsubsidies 26.600
168 Uitgestelde belastingen 11.400

1730 Kredietinstellingen (LT) 150.000


440 Leveranciers 7.260
2200 Terreinen: AW 60.000
2210 Gebouwen: AW 400.000
2219 Gebouwen: Geboekte afschrijvingen 20.000
Ondernemingen waarmee een
282 deelnemingsverhouding is: AW 80.000
340 Voorraden goederen, AW 55.000
400 Handelsvorderingen 14.520
4120 Geraamde belastingvorderingen 2.500
550 Bank 40.355
570 Kassen contanten 13.000
604 Aankopen handelsgoederen 42.000
61 Diverse goederen en diensten 12.000
620 Bezoldiging en sociale lasten 440.000
621 Werkgeversbijdragen 168.696
64 Andere bedrijfskosten 4.500
65 Financiële kosten 1.500
Belastingen en inhouding verschuldigd
6700 of betaald 12.000
700 Omzet 836.696

010 - Algemene theorie en de beginselen van de boekhouding - 2018 3/6


Tijdens de maand december 2017 moeten de volgende bewerkingen in het journaal
worden geregistreerd :

1. Op 3 december 2017 ontvangt “MARBELLA” het uittreksel van haar rol met betrekking
tot haar laatste vennootschapsbelastingaangifte. De administratie vertelt de
onderneming dat ze nog steeds 4.000 EUR moest betalen.
/9
6701 6.500

4120 2.500
452 4.000

2. Op 18 december doet het bedrijf een vooruitbetalingen aan de belastingen voor 2017
voor een bedrag van 20.000 EUR.
/6

6700 8.000
5502 8.000

3. De lening LT die blijkt uit de proef- en saldiebalans werd aangegaan op 1 juli 2017, en
wordt terugbetaald in 15 jaar in constante jaarlijkse kapitaalaflossingen en rente is 5%
per jaar, hoofdsom en rente zijn jaarlijks betaalbaar achteraf.
/6

173 10.000
422 10.000
65 3.750
492 3.750

4. De boekingen met betrekking tot de afschrijvingen op het gebouw en de subsidies


worden geboekt.
/12
6302 20.000
2219 20.000

15 3800
168 3800

15 1200
168 800
753 1200
780 800

010 - Algemene theorie en de beginselen van de boekhouding - 2018 4/6


5. De onderneming Sévilla stort een dividend aan “MARBELLA” voor 1000 EUR bruto.

/12

550 700
67 300
75 1000

Oefening 2 (35 punten)

Het bedrijf “CORDOBA” geeft op 1 juli 2017 een obligatielening uit. De totale waarde is
10.000.000 EUR, vertegenwoordigd door 10.000 obligaties met een nominale waarde van 1.000
EUR. De rente is 5%, de terugbetaling gebeurt in constante annuïteiten, in 20 jaar. Tijdens het
uitgifteproces besluit het bedrijf om de obligatie uit te geven aan een waarde van 950 EUR uit
te geven. De kosten van de uitgifte van leningen bedragen 10.000 EUR. De constante annuïteit
voor 1 euro bedraagt 0,0802426. Het actuarieel rendement is 0,2568%. De roerende voorheffing
is 30%.

1. Geef de boekingen bij uitgifte op 1 juli 2017 /20

4164 9500000
200 Frais d’émission d’emprunt 10.000
550 A Banque 10.000
171 EONS 9500000

550 Banque 9.500.000


4164 A 9.500.000

2. Bereken het terugbetalingsbedrag en de rente bij de eerste betaling in de maand juli


2018 /7

Interesten : ………….. ………………….

Terugbetaling
lening : ………….. ………………….

010 - Algemene theorie en de beginselen van de boekhouding - 2018 5/6


3. Geef de boekingen op het einde van boekjaar 2017 (bij het afsluiten van het boekjaar)

/8

010 - Algemene theorie en de beginselen van de boekhouding - 2018 6/6


1. Eigen vermogen, voorzieningen voor risico’s en 2. Oprichtingskosten, vaste activa en vorderingen op 2852 Vastrentende effecten 4128 Buitenlandse belastingen
kosten, en schulden op meer dan 1 jaar meer dan 1 jaar 2857 Dubieuze debiteuren 414 Te innen opbrengsten
10. Kapitaal 20. Oprichtingskosten 2859 Geboekte waardeverminderingen (-) 42. Schulden op meer dan 1 jaar die binnen het jaar vervallen
100 Geplaatst kapitaal 200 Kosten van oprichting en kapitaalverhoging 288 Borgtochten betaald in contanten 43. Financiële schulden
101 Niet opgevraagd kapitaal (-) 201 Kosten bij uitgifte van leningen 29. Vorderingen op meer dan een jaar 430 Kredietinstellingen – leningen op rekening met vaste
11. Uitgiftepremies 202 Overige oprichtingskosten 290 Handelsvorderingen termijn
12. Herwaarderingsmeerwaarden 204 Herstructureringskosten 2900 Handelsdebiteuren 431 Kredietinstellingen – promessen
120 Op immateriële vaste activa 21. Immateriële vaste activa 2901 Te innen wissels 432 Kredietinstellingen – acceptkredieten
121 Op materiële vaste activa 210 Kosten van onderzoek en ontwikkeling 2906 Vooruitbetalingen 433 Kredietinstellingen – schulden in rekening-courant
122 Op financiële vaste activa 211 Concessies, octrooien, licenties, know-how, merken 2907 Dubieuze debiteuren 439 Overige leningen
123 Op voorraden en soortgelijke rechten 2909 Geboekte waardeverminderingen (-) 44. Handelsschulden
122 Terugneming van waardeverminderingen op 212 Goodwill 291 Overige vorderingen 440 Leveranciers
geldbeleggingen 213 Vooruitbetalingen 2910 Vorderingen op rekening 441 Te betalen wissels
13. Reserves 22. Terreinen en gebouwen 2911 Te innen wissels 444 Te ontvangen facturen
130 Wettelijke reserves 220 Terreinen 2917 Dubieuze debiteuren 45. Schulden m.b.t. belastingen, bezoldigingen en sociale
131 Onbeschikbare reserves 221 Gebouwen 2919 Geboekte waardeverminderingen (-) lasten
1310 Reserve voor eigen aandelen 222 Bebouwde terreinen 450 Geraamde bedrag der belastingschuld
1311 Andere onbeschikbare reserves 223 Overige zakelijke rechten op onroerende goederen 3. Voorraden en bestellingen in uitvoering 4500 t/m 4504 Belgische winst-belastingen
132 Belastingvrije reserves 23. Installaties, machines en uitrusting 30. Grondstoffen 4505 t/m 4507 Andere Belgische belastingen en taksen
133 Beschikbare reserves 24. Meubilair en rollend materieel 300 Aanschaffingswaarde 4508 Buitenlandse belastingen en taksen
14. Overgedragen resultaat 25. Vaste activa in leasing of op grond van een soortgelijk 309 Geboekte waardeverminderingen (-) 451 Te betalen B.T.W.
140 Overgedragen winst recht 31. Hulpstoffen 452 Te betalen belastingen en taksen
141 Overgedragen verlies (-) 250 Terreinen en gebouwen 310 Aanschaffingswaarde 4520 t/m 4524 Belgische winst-belastingen
15. Kapitaalsubsidies 251 Installaties, machines en uitrusting 319 Geboekte waardeverminderingen (-) 4525 t/m 4527 Andere Belgische belastingen en taksen
16. Voorzieningen en uitgestelde belastingen 252 Meubilair en rollend materieel 32. Goederen in bewerking 4528 Buitenlandse belastingen en taksen
Voorzieningen 26. Andere materiële vaste activa 320 Aanschaffingswaarde 453 Ingehouden voorheffingen
160 Voor pensioenen en soortelijke verplichtingen 27. Vaste activa in aanbouw en vooruitbetalingen 329 Geboekte waardeverminderingen (-) 454 Rijksdienst voor Sociale Zekerheid
161 Voor belastingen 28. Financiële vaste activa 33. Gereed product 455 Bezoldigingen
162 Voor grote herstellings- en onderhoudswerken 280 Deelnemingen in verbonden ondernemingen 330 Aanschaffingswaarde 456 Vakantiegeld
163 tot 165 Voor overige risico’s en kosten 2800 Aanschaffingswaarde 339 Geboekte waardeverminderingen (-) 459 Andere sociale schulden
168 Uitgestelde belastingen 2801 Nog te storten bedragen (-) 34. Handelsgoederen 46. Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen
1680 Uitgestelde belastingen op kapitaalsubsidies 2808 Geboekte meerwaarden 340 Aanschaffingswaarde 47. Schulden uit de bestemming van het resultaat
1681 Uitgestelde belastingen op gerealiseerde 2809 Geboekte waardeverminderingen (-) 349 Geboekte waardeverminderingen (-) 470 Dividenden en tantiemes over vorige boekjaren
meerwaarden op immateriële vaste activa 281 Vorderingen op verbonden ondernemingen 35. Onroerende goederen bestemd voor verkoop 471 Dividenden over het boekjaar
1682 Uitgestelde belastingen op gerealiseerde 2810 Vorderingen op rekening 350 Aanschaffingswaarde 472 Tantiemes over het boekjaar
meerwaarden op materiële vaste activa 2811 Te innen wissels 359 Geboekte waardeverminderingen (-) 473 Andere rechthebbenden
1687 Uitgestelde belastingen op gerealiseerde 2812 Vastrentende effecten 36. Vooruitbetalingen op voorraadinkopen 48. Diverse schulden
meerwaarden op effecten die zijn uitgegeven 2817 Dubieuze debiteuren 360 Vooruitbetalingen 480 Vervallen obligaties en coupons
door de Belgische openbare sector 2819 Geboekte waardeverminderingen (-) 369 Geboekte waardeverminderingen (-) 488 Borgtochten ontvangen in contanten
1688 Buitenlandse uitgestelde belastingen 282 Deelnemingen in ondernemingen waarmee een 37. Bestellingen in uitvoering 489 Andere diverse schulden
17. Schulden op meer dan 1 jaar deelnemingsverhouding bestaat 370 Aanschaffingswaarde 49. Overlopende rekeningen
170 Achtergestelde leningen 2820 Aanschaffingswaarde 371 Toegerekende winst 490 Over te dragen kosten
1700 Converteerbaar 2821 Nog te storten bedragen (-) 379 Geboekte waardeverminderingen (-) 491 Verkregen opbrengsten
1701 Niet converteerbaar 2828 Geboekte meerwaarden 492 Toe te rekenen kosten
171 Niet achtergestelde obligatieleningen 2829 Geboekte waardeverminderingen (-) 4. Vorderingen en schulden op ten hoogste een jaar 493 Over te dragen opbrengsten
1710 Converteerbaar 283 Vorderingen op ondernemingen waarmee een 40. Handelsvorderingen 499 Wachtrekeningen
1711 Niet converteerbaar deelnemingsverhouding bestaat 400 Handelsdebiteuren 499.1 Verschuldigde BTW op verkopen
172 Leasingschulden en soortgelijke 2830 Vorderingen op rekening 401 Te innen wissels 499.2 Regularisatie verschuldigde BTW op verkopen
173 Kredietinstellingen 2831 Te innen wissels 404 Te innen opbrengsten 499.3 Terugvorderbare BTW op aankopen
1730 Schulden op rekening 2832 Vastrentende effecten 406 Vooruitbetalingen 499.4 Regularisatie terugvorderbare BTW op
1731 Promessen 2837 Dubieuze debiteuren 407 Dubieuze debiteuren aankopen
1732 Acceptkredieten 2839 Geboekte waardeverminderingen (-) 409 Geboekte waardeverminderingen (-)
174 Overige leningen 284 Andere aandelen 41. Overige vorderingen 5. Geldbeleggingen en liquide middelen
175 Handelsschulden 2840 Aanschaffingswaarde 410 Opgevraagd, niet gestort kapitaal 50. Eigen aandelen
1750 Leveranciers 2841 Nog te storten bedragen (-) 4101 Vennoten in te brengen 51. Aandelen
1751 Te betalen wissels 2848 Geboekte meerwaarden 4102 Vennoten nog te storten 510 Aanschaffingswaarde
176 Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen 2849 Geboekte waardeverminderingen (-) 411 Terug te vorderen B.T.W. 511 Niet opgevraagde bedragen (-)
178 Borgtochten ontvangen in contanten 285 Overige vorderingen 412 Terug te vorderen belastingen en voorheffingen 519 Geboekte waardeverminderingen (-)
179 Overige schulden 2850 Vorderingen op rekening 4120 t/m 4142 Belgische winstbelastingen 52. Vastrentende effecten
2851 Te innen wissels 4125 t/m 4127 Andere Belgische belastingen 520 Aanschaffingswaarde
529 Geboekte waardeverminderingen (-) 63. Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen 6560 Toevoegingen 715 In de voorraad onroerende goederen bestemd voor
53. Termijndeposito’s voor risico’s en kosten 6561 Bestedingen en terugnemingen (-) verkoop
530 Op meer dan een jaar 630 Afschrijvingen en waardeverminderingen op vaste 657 tot 659 Diverse financiële kosten 717 In de bestellingen in uitvoering
531 Op meer dan een maand en op ten hoogste een jaar activa – toevoeging 66. Uitzonderlijke kosten 7170 Aanschaffingswaarde
532 Op ten hoogste een maand 6300 Afschrijvingen op oprichtingskosten 660 Uitzonderlijke afschrijvingen en waarde- 7171 Toegerekende winst
539 Geboekte waardeverminderingen (-) 6301 Afschrijvingen op immateriële vaste activa verminderingen (toevoeging) 72. Geactiveerde interne productie
54. Te incasseren vervallen waarden 6302 Afschrijvingen op materiële vaste activa 6600 op oprichtingskosten 74. Andere bedrijfsopbrengsten
55. Kredietinstellingen 6308 Waardeverminderingen op immateriële vaste 6601 op immateriële vaste activa 740 Bedrijfssubsidies en compenserende bedragen
550 tot 559 Rekeningen geopend bij verschillende activa 6602 op materiële vaste activa 741 Meerwaarden op de courante realisatie van vaste
instellingen, onder te verdelen in: 6309 Waardeverminderingen op materiële vaste 661 Waardeverminderingen op financiële vaste activa activa
…0 Rekening-courant activa (toevoeging) 742 Meerwaarden op de realisatie van handels-
…1 Uitgeschreven cheques (-) 631 Waardeverminderingen op voorraden 662 Voorzieningen voor uitzonderlijke risico’s en kosten vorderingen
…9 Geboekte waardeverminderingen 6310 Toevoeging 6620 Toevoegingen 743 t/m 749 Diverse bedrijfsopbrengsten
(-) 6311 Terugneming (-) 6621 Bestedingen (-) 75. Financiële opbrengsten
56. Postcheque- en girodienst 632 Waardeverminderingen op bestellingen in uitvoering 663 Minderwaarden op de realisatie van vaste activa 750 Opbrengsten uit financiële vaste activa
560 Rekening-courant 6320 Toevoeging 664 tot 668 Andere uitzonderlijke kosten 751 Opbrengsten uit vlottende activa
561 Uitgeschreven cheques (-) 6321 Terugneming (-) 669 Uitzonderlijke kosten als herstructureringskosten 752 Meerwaarden op de realisatie van vlottende activa
57. Kassen 633 Waardeverminderingen op handelsvorderingen op opgenomen onder de activa (-) 753 Kapitaal- en intrestsubsidies
570 t/m 577 Kassen-contanten meer dan een jaar 67. Belastingen op het resultaat 754 Wisselresultaten
578 Kassen-zegels 6330 Toevoeging 670 Belgische belastingen op het resultaat van het 755 Resultaten uit de omrekening van vreemde valuta
58. Interne overboekingen 6331 Terugneming (-) boekjaar 756 t/m 759 Diverse financiële opbrengsten
634 Waardeverminderingen op handelsvorderingen op ten 6700 Verschuldigde of gestorte belastingen en 76. Uitzonderlijke opbrengsten
6. Kosten hoogste een jaar voorheffingen 760 Terugneming van afschrijvingen en waarde-
60. Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen 6340 Toevoeging 6701 Geactiveerde voorschotten van betaalde verminderingen
600 Aankopen van grondstoffen 6341 Terugneming (-) belastingen en voorheffingen (-) 7600 Op immateriële vaste activa
601 Aankopen van hulpstoffen 635 Voorzieningen voor pensioenen en soortgelijke 6702 Geraamde belastingen 7601 Op materiële vaste activa
602 Aankopen van diensten, werk en studies verplichtingen 671 Belgische belastingen op het resultaat van vorige 761 Terugneming van waardeverminderingen op
603 Algemene onderaannemingen 6350 Toevoeging boekjaren financiële vaste activa
604 Aankopen van handelsgoederen 6351 Besteding en terugneming (-) 6710 Verschuldigde of gestorte belasting- 762 Terugneming van voorzieningen voor uitzonderlijke
605 Aankopen van onroerende goederen bestemd voor 636 Voorzieningen voor grote herstellingswerken en supplementen risico’s en kosten
verkoop onderhoudswerken 6711 Geraamde fiscale voorzieningen 763 Meerwaarden op de realisatie van vaste activa
608 Ontvangen kortingen, ristorno’s en rabatten (-) 6360 Toevoeging 6712 Gevormde fiscale voorzieningen 764 t/m 769 Andere uitzonderlijke opbrengsten
609 Voorraadwijzigingen 6361 Besteding en terugneming (-) 672 Buitenlandse belastingen op het resultaat van het 77. Regularisering van belastingen en terugneming van
6090 van grondstoffen 637 Voorzieningen voor andere risico’s en kosten boekjaar fiscale voorzieningen
6091 van hulpstoffen 6370 Toevoeging 673 Buitenlandse belastingen op het resultaat van vorige 771 Belgische belastingen op het resultaat
6094 van handelsgoederen 6371 Besteding en terugneming (-) boekjaren 7710 Regularisering van verschuldigde of betaalde
6095 van gekochte gebouwen bestemd voor verkoop 64. Andere bedrijfskosten 68. Overboeking naar de uitgestelde belastingen en naar de belastingen
61. Diensten en diverse goederen 640 Bedrijfsbelastingen belastingvrije reserves 7711 Regularisering van geraamde belastingen
617 Uitzendkrachten en personen ter beschikking gesteld 641 Minderwaarden op courante realisatie van vaste activa 680 Overboeking naar de uitgestelde belastingen 7712 Terugneming van fiscale voorzieningen
van de onderneming 642 Minderwaarden op de realisatie van handels- 689 Overboeking naar de belastingvrije reserves 773 Buitenlandse belastingen op het resultaat
618 Bezoldigingen, premies voor buitenwettelijke vorderingen 69. Resultaatverwerking 78. Onttrekkingen aan belastingen en aan reserves
verzekeringen, ouderdoms- en 643 tot 648 Diverse bedrijfskosten 690 Overgedragen verlies van het vorige boekjaar 780 Onttrekkingen aan uitgestelde belastingen
overlevingspensioenen van bestuurders, 649 Als herstructureringskosten geactiveerde 691 Toevoeging aan het kapitaal en aan de uitgiftepremie 789 Onttrekkingen aan belastingvrije reserves
zaakvoerders en werkende vennoten, die niet worden bedrijfskosten (-) 692 Toevoeging aan de reserves 79. Resultaatverwerking
toegekend uit hoofde van de arbeidsovereenkomst 65. Financiële kosten 6920 Toevoeging aan de wettelijke reserves 790 Overgedragen winst van het vorige boekjaar
62. Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen 650 Kosten van schulden 6921 Toevoeging aan de overige reserves 791 Onttrekking aan het kapitaal en aan de uitgiftepremies
620 Bezoldigingen en rechtstreekse sociale voordelen 6500 Rente, commissies en kosten verbonden aan 693 Over te dragen winsten 792 Onttrekking aan de reserves
6200 Bestuurders of zaakvoerders schulden 694 Vergoeding van het kapitaal 793 Over te dragen verlies
6201 Directiepersoneel 6501 Afschrijvingen van kosten bij uitgifte van 695 Bestuurders of zaakvoerders 794 Tussenkomst van vennoten (of van de eigenaar) in het
6202 Bedienden leningen en van disagio 696 Andere rechthebbenden verlies
6203 Arbeiders 6502 Andere kosten van schulden
6204 Andere personeelsleden 6503 Geactiveerde intercalaire interesten (-) 7. Opbrengsten Niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen
621 Werkgeversbijdragen voor sociale verzekeringen 651 Waardeverminderingen op vlottende activa 70. Omzet 070 Gebruiksrechten op lange termijn
622 Werkgeverspremies voor bovenwettelijke 6510 Toevoeging 700 t/m 707 Verkopen en dienstprestaties 071 Crediteuren wegens huurgelden en vergoedingen
verzekeringen 6511 Terugneming (-) 708 Toegekende kortingen, ristorno’s en rabatten (-)
623 Andere personeelskosten 652 Minderwaarden op de realisatie van vlottende activa 71. Wijzigingen in de voorraden en in de bestellingen in 090 Recht tot aankoop vaste activa
624 Ouderdoms- en overlevingspensioenen 653 Discontokosten op vorderingen uitvoering 091 Crediteuren wegens recht tot aankoop
6240 Bestuurders of zaakvoerders 654 Wisselresultaten 712 In de voorraad goederen in bewerking
6241 Personeel 655 Resultaten uit de omrekening van vreemde valuta 713 In de voorraad gereed product
656 Voorzieningen met financieel karakter
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/27/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN EN NORMEN VOOR DE OPSTELLING VAN


JAARREKENINGEN (021)

Duid telkens één goed antwoord aan.

Een juist antwoord geeft recht op 5 of 6 punten (zie vermelding bij elke individuele vraag). Indien
geen antwoord wordt gegeven, is het resultaat 0. Voor een fout antwoord wordt een punt
afgetrokken (-1). Er wordt evenwel geen punt afgetrokken bij vragen die op 5 punten staan.

Vraag 1 (5 punten) :

Welke van de onderstaande rechtssubjecten mag een vereenvoudigde boekhouding voeren ?

□ Een BVBA waarvan de omzet niet meer dan 10 miljoen bedraagt;


□ Een gewone commanditaire vennootschap waarvan de omzet niet meer dan 20 miljoen bedraagt;
□ Een natuurlijke persoon die koopman is ongeacht het bedrag van zijn omzet;
□ Een VZW.

Vraag 2 (5 punten) :

Een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid moet jaarlijks een inventaris
opmaken :

 Altijd;
 Wanneer het gaat om een grote onderneming;
 Wanneer tenminste één van de vennoten een rechtspersoon is;
 Wanneer de zaakvoerder dit nuttig oordeelt.

021 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen 2018  1/6 
 
Vraag 3 (6 punten) :

De openbaarmaking van de jaarrekening gebeurt door een :

 bekendmaking in de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad;


 neerlegging bij de griffie van de bevoegde rechtbank van koophandel;
 elektronische neerleging bij de Nationale bank (balanscentrale);
 neerlegging bij een ondernemingsloket.

Vraag 4 (6 punten) :
Een microvennootschap :

□ mag een omzet hebben van meer dan € 700.000 ;


□ mag niet meer dan 50 aandeelhouders hebben ;
□ mag geen dochteronderneming zijn van een andere vennootschap ;
□ mag een bijkantoor zijn van een buitenlandse vennootschap.

Vraag 5 (6 punten) :

Met betrekking tot bijkantoren van buitenlandse ondernemingen is het algemeen rekeningenstelsel :

 van toepassing;
 niet van toepassing;
 slechts van toepassing indien het bijkantoor de criteria van KMO overschrijdt;
 van toepassing, zodra het bijkantoor eigen opbrengsten heeft door verkoop van goederen of
dienstverlening aan derden.

Vraag 6 (5 punten) :
Een moederonderneming moet haar geconsolideerde jaarrekening steeds opmaken overeenkomstig
de internationale verslaggevingsstandaarden IFRS wanneer :

 zij deze internationale normen reeds heeft toegepast in een voorgaand boekjaar;
 de consolidatiekring een buitenlandse vennootschap bevat;
 zij een dochteronderneming is van een buitenlandse groep;
 zij deel uitmaakt van een consortium waartoe een buitenlandse vennootschap behoort.

021 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen 2018  2/6 
 
Vraag 7 (6 punten) :
Een onderneming mag een waarderingsregel toepassen die afwijkt van de door het Belgische
boekhoudrecht opgelegde regels, indien het bestuursorgaan vaststelt dat :

 de waarderingsregel in overeenstemming is met de regels opgelegd door de


moederonderneming;
 de waarderingsregel in overeenstemming is met de internationale verslaggevingsstandaarden
IFRS;
 de waarderingsregel een rechtmatig fiscaal voordeel oplevert;

 de afwijking noodzakelijk is in functie van het getrouw beeld.

Vraag 8 (6 punten) :
De afschrijving van een in leasing gehouden goed gebeurt overeenkomstig :

 het ritme van de betalingen aan de leasingonderneming;


 de door de leasinggever gegeven aanwijzingen;
 het door de moederonderneming vastgestelde afschrijvingsplan;
 het afschrijvingsplan voor goederen van dezelfde soort, ongeacht of deze in eigendom dan wel
in leasing worden gehouden.

Vraag 9 (6 punten) :
Afschrijvingen op immateriële vaste activa met beperkte gebruiksduur :

 moeten worden teruggenomen indien een uitzonderlijke afschrijving niet meer verantwoord is;
 mogen niet worden teruggenomen;
 mogen slechts worden teruggenomen indien het om uitzonderlijke afschrijvingen gaat;
 mogen steeds worden teruggenomen.

021 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen 2018  3/6 
 
Vraag 10 (6 punten) :
Op handelsvorderingen worden waardeverminderingen toegepast :

 alleen bij faillissement van de schuldenaar;


 zo er voor het geheel of een gedeelte van de vordering onzekerheid bestaat over de betaling
hiervan op de vervaldag;
 ten belope van de door de fiscale wetgeving toegelaten maxima;
 wanneer de vordering met een minderwaarde aan een derde wordt overgedragen.

Vraag 11 (6 punten) :

De bij de levering van een voor de productie bestemde machine gefactureerde vervoerkosten
worden geboekt als :

 bedrijfskosten;
 oprichtingskosten;
 bijkomende kosten bij de aanschaffing;
 bijkomende kosten of bedrijfskosten naargelang de door de onderneming vastgestelde
waarderingsregels.

Vraag 12 (6 punten) :

Volgens het boekhoudrecht kunnen de volgende elementen nooit deel uitmaken van de
vervaardigingsprijs van een product :

 de productiekosten;
 de aan het product toerekenbare afschrijvingen;
 het aandeel in de algemene beheerskosten;
 de financiële kosten.

021 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen 2018  4/6 
 
Vraag 13 (6 punten) :

Een gereed product :

 wordt steeds gewaardeerd tegen de marktwaarde op balansdatum;


 wordt steeds gewaardeerd tegen de marktwaarde op balansdatum indien die lager is dan de
aanschaffingswaarde;
 mag niet meer gewaardeerd blijven tegen de lagere marktwaarde wanneer het
ondernemingshoofd op korte termijn een stijging van deze waarde verwacht;
 wordt steeds gewaardeerd tegen vervaardigingsprijs.

Vraag 14 (6 punten) :

Een vordering in vreemde munt waarvoor een specifieke afdekkingsovereenkomst werd afgesloten,
wordt geboekt tegen de waarde uitgedrukt in euro tegen de koers :

 die is bepaald in de termijnovereenkomst die als afdekking dient;

 die gold bij het ontstaan van de vordering;

 die gold op de datum van de jaarafsluiting;

 die als standaard door de onderneming werd gekozen.

Vraag 15 (5 punten) :

De terugbetalingspremie van een obligatie in portefeuille waarvan het actuariële rendement


verschilt van het nominaal rendement, wordt geboekt :

 onder de oprichtingskosten;

 onder de materiële vaste activa;

 onder de geldbeleggingen;

 onder de overlopende rekeningen, voor het gedeelte dat nog niet in resultaat werd genomen.

021 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen 2018  5/6 
 
Vraag 16 (5 punten) :

Indien een onderneming goederen op termijn heeft gekocht waarvan de marktwaarde op


balansdatum lager is:

 moet zij een voorziening vormen ten belope van het verschil tussen de overeengekomen prijs en
de lagere marktwaarde op balansdatum;

 moet zij een voorziening vormen, maar indien de verrichting het voorwerp uitmaakt van een
afdekking, mag de voorziening niet hoger zijn dan de minderwaarde op het niet afgedekte saldo;

 moet zij een waardevermindering boeken;

 moet zij geen waardevermindering boeken noch een voorziening vormen.

Vraag 17 (5 punten) :

Bij een vennootschap die haar aandelen in een andere vennootschap niet volledig heeft volstort,
moeten de niet opgevraagde bedragen op die aandelen:

 niet worden vermeld in de jaarrekening;

 als schulden op het passief worden geboekt;

 in mindering worden gebracht van de vorderingen;


 in de toelichting worden opgenomen.

Vraag 18 (6 punten) :

Algemene onderaannemingen worden in de resultatenrekening geboekt bij de :

 diensten en diverse goederen;

 andere bedrijfskosten;

 voorraadwijzigingen;

 aankopen van handelsgoederen, grond en hulpstoffen.

021 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen 2018  6/6 
 
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/20/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN EN NORMEN VOOR DE OPSTELLING VAN


GECONSOLIDEERDE JAARREKENINGEN (022)

Vraag 1: (30 punten)

Een moedervennootschap M bezit rechtstreeks of onrechtstreeks aandelen in


4 vennootschappen, volgens onderstaand schema :

80% 60%  40% 

A B  C 

10% 20%  60%  10%

Gelieve voor het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening voor de 4 vennootschappen het
belangenpercentage, het controlepercentage alsook de consolidatiemethode te bepalen:

022 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen ‐ 2018  1/4 
Belangen percentage Controle percentage Consolidatie methode
M in A
M in B
M in C
M in D
 
   

022 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen ‐ 2018  2/4 
Vraag 2: (20 punten)

Beschrijf de monetaire/niet-monetaire methode voor de consolidatie van


dochtervennootschappen met een vreemde buitenlandse munt. Op welke boekhoudkundige
rubriek worden de omrekeningsverschillen volgens deze methode geboekt? Geef aan of het
over een post van de activa, passiva of het resultatenrekening handelt.

022 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen ‐ 2018  3/4 
Vraag 3: (50 punten)

Een vennootschap M heeft 55% van de aandelen (en stemrechten) van een vennootschap F
verworven op 31 december 2016 voor de prijs van 16.000.000 EUR. Op de verwervingsdatum
bedroeg het eigen vermogen van F 12.000.000 EUR als volgt samengesteld: 4.000.000 EUR
kapitaal, 8.000.000 EUR reserves.

Ingevolge een niet-geboekt geschil ten bedrage van 1.600.000 EUR en een latente meerwaarde
op het land ten bedrage van 600.000 EUR, lijkt het erop dat het eigen vermogen ten belope van
1.000.000 EUR overgewaardeerd is.

Tijdens het boekjaar 2017 realiseerde F een winst ten bedrage van 10.000.000 EUR en M
maakte een winst van 20.000.000 EUR. Goodwill wordt afgeschreven over een periode van 20
jaar.

Bepaal de goodwill (of badwill) en de minderheidsbelangen op 31 december 2016 en op


31 december 2017.

022 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen ‐ 2018  4/4 
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !
AVD/sh/13/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN (030)

Duid in de onderstaande vragen telkens het correcte antwoord of de correcte antwoorden


aan.
Een correct antwoord op de vraag levert 5 of 10 punten op (aangeduid per vraag), de vraag
niet beantwoorden levert 0 punten op en de vraag verkeerd beantwoorden levert -1 op.

Vraag 1 (5 punten) :

De ondernemingen L en H zetten gezamenlijk een gemeenschappelijke activiteit op (joint


arrangement). Deze gemeenschappelijke activiteit is ondergebracht in een juridisch
afzonderlijke entiteit X, waarbij de ondernemingen L en H elk over 50% van de aandelen in X
bezitten. Belangrijke beslissingen dienen genomen te worden met een meerderheid van de
stemmen in de Algemene Vergadering van X. De entiteit X beslist zelf over de
schuldfinanciering die ze aangaat en ze verkoopt haar producten aan derde partijen. Sommige
van de materialen die X inkoopt, koopt ze aan bij onderneming L of H. Welk type activiteit is
dit en hoe dienen de ondernemingen H en L deze activiteit op te nemen in hun boeken?

a) X is een gezamenlijke operatie (joint operation) en L en H erkennen elk 50% van de


netto activa van X in hun boeken;

b) X is een joint venture en L en H erkennen elk 50% van de netto activa van X in hun
boeken;

c) X is een gezamenlijke operatie (joint operation) en L en H erkennen elk hun aandeel in


de activa en passiva van X in hun boeken;

d) X is een joint venture en L en H erkennen elk hun aandeel in de activa en passiva van
X in hun boeken.

030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018  1/9 
 
Vraag 2 (5 punten) :

IFRS 7 schrijft aan ondernemingen voor om een tabel op te stellen waarin wordt aangeduid in
welke mate vorderingen reeds langer uitstaan dan hun inbaarheidsdatum. M.b.t. welk risico
verschaft deze tabel inzichten aan de gebruiker van deze jaarrekeninginformatie?

a) Marktrisico;

b) Liquiditeitsrisico;

c) Krediet risico;

d) Interest risico.

Vraag 3 ( 10 punten):

Wanneer de volgende elementen als afzonderlijke lijnen worden gepresenteerd in één document
(single statement), welk document is dit dan en welke presentatie voorschriften (presentation
formats) gebruikt de onderneming dan?
‐ Omzet;
‐ Kost der Verkochte Goederen;
‐ Netto resultaat verworven van partijen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat
(associates);
‐ Actuariële winsten en verliezen als gevolg van het pensioenplan.

a) De winst en verliesrekening (profit and loss account) met een classificatie van kosten
volgens soort;

b) De winst en verliesrekening (profit and loss account) met een classificatie van kosten
volgens functie;

c) Een comprehensive income statement met een classificatie van kosten volgens soort;

d) Een comprehensive income statement met een classificatie van kosten volgens functie.

030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018  2/9 
 
Vraag 4 (10 punten) :

Welke uitspraak ( uitspraken ) die hieronder vermeld wordt (of worden), is of zijn fout volgens
de nieuwe IFRS reglementering m.b.t. leasing, nl IFRS 16 “Leasing”, die van kracht wordt
vanaf 2019 ?
a) De nieuwe norm IFRS 16 zal een verhoging van de schuldgraad en van de EBITDA in
de jaarrekening van de leasingnemers (lessees) veroorzaken;

b) De nieuwe norm IFRS 16 schrijft een gelijkaardige of symmetrische boekhoudkundige


verwerking voor van leasingcontracten in de boekhouding en rapportering van de
leasingnemer (lessee) en van de leasinggever (lessor);

c) De nieuwe norm IFRS 16 elimineert elk verschil tussen financiële leasing


(finance lease) en operationele leasing (operating lease);

d) De duurtijd van het leasingcontract dat in overweging genomen moet worden om de


leasingschuld te berekenen, houdt ook rekening met de opties tot hernieuwing van het
leasingcontract die met vrij grote zekerheid zullen worden uitgevoerd.

Vraag 5 ( 5 punten) :

Op 31 december 2017 registreerde entiteit S een interestinkomen van € 500 000. De ontvangst
van de interest zal plaatsgrijpen in 2018, waardoor S een overlopend element (accrual) boekte
op haar staat van financiële positie op het einde van 2017. Voor de belastingen wordt het
inkomen belast in de periode waarin het inkomen ontvangen wordt.
(i) Wat is de belastbare basis bij dit verworven inkomen eind 2017?
(ii) Wat is het tijdelijk verschil (temporary difference)?

a) (i) € 0; (ii) belastbaar tijdelijk verschil van € 500 000;

b) (i) € 500 000; (ii) geen tijdelijk verschil;

c) (i) € 500 000; (ii) belastbaar tijdelijk verschil van € 500 000;

d) (i) € 0 ; (ii) aftrekbaar tijdelijk verschil van € 500 000.

030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018  3/9 
 
Vraag 6 ( 5 punten) :

Welke van de onderstaande items is geen item dat voldoet aan de definitie van een immaterieel
vast actief verworven bij een ‘business combination’ volgens IFRS 3?
a) een handelsmerk (trade mark);

b) een marketing team met veel ervaring (experienced marketing team);

c) krantentitels (newspaper mastheads);

d) reeds binnengekomen bestellingen (order backlogs).

Vraag 7 ( 10 punten) :

“KUALA” is een Maleisische onderneming die haar activiteiten ontplooit in Maleisië.


“KUALA” is tevens een dochteronderneming van een Amerikaanse multinational “FOX”.
Beide entiteiten hebben de USDollar als functionele valuta, maar de locale wetgeving in
Maleisië verplicht “KUALA” om haar boeken te houden in het Maleisische Ringgit. “KUALA”
heeft een gebouw in haar boeken staan dat werd aangeschaft op 1 januari 2010 voor
100 miljoen Ringgit. De boekwaarde voor het gebouw op 31 december 2017 bedraagt
85 miljoen Ringgit. De wisselkoers Ringgit – USDollar bedroeg 0.25:1 op 1 januari 2010 en
0.20:1 op 31 december 2017.
Wat is de boekwaarde waartegen het gebouw in de geconsolideerde jaarrekening van “FOX”
zal opgenomen worden op 31 december 2017?

a) Ringgit 100 miljoen * 0.25 = USD 25 miljoen;

b) Ringgit 85 miljoen * 0.25 = USD 21.25 miljoen;

c) Ringgit 100 miljoen * 0.20 = USD 20 miljoen;

d) Ringgit 85 miljoen * 0.20 = USD 17 miljoen.

030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018  4/9 
 
Vraag 8 ( 5 punten) :

Welke twee onderstaande beweringen zijn niet correct?

a) Alle beursgenoteerde ondernemingen op Europese markten moeten hun


geconsolideerde jaarrekening opstellen en openbaar maken volgens de
Internationale Rapporteringsstandaarden;

b) Alle Belgische vennootschappen die niet op een beurs genoteerd zijn, hebben de
keuze voor het opstellen van hun geconsolideerde jaarrekening. Zij mogen deze
jaarrekening opstellen volgens de Belgische boekhoudnormen of volgens de
Internationale Rapporteringsstandaarden;

c) De IASB heeft de bevoegdheid om alle multinationale ondernemingen ter


wereld te verplichten om hun geconsolideerde jaarrekening op te maken volgens
de Internationale Rapporteringsstandaarden;

d) De Belgische vennootschapen hebben voor het opstellen en openbaar maken van


hun individuele jaarrekening de keuze tussen de Belgische boekhoudnormen en
de Internationale Rapporteringsstandaarden;

e) Wanneer de Commissie van Boekhoudkundige Normen adviezen opstelt, laat ze


zich soms inspireren door de Internationale Rapporteringsstandaarden.

030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018  5/9 
 
Vraag 9 (5 punten):

Onderneming A, die actief is in de software industrie, heeft overgedragen recupereerbare fiscale


verliezen voor een bedrag van 6 miljoen EUR op 31 december 2017. Onderneming A raamt
voor de jaren erop haar resultaten als volgt : voor 2018 een verlies van 1 miljoen EUR, voor
2019 een winst van 1 miljoen EUR en vanaf 2020 voorziet onderneming A een jaarlijkse winst
van 2 miljoen EUR. Door het feit dat de industrie waarin onderneming A actief is aan snelle
veranderingen onderworpen is, vindt onderneming A dat ze slechts over een horizon van vier
jaar betrouwbare ramingen kan maken m.b.t. haar resultaat. De belastingvoet geldig in het land
waarin onderneming A actief is, is 40%. Welke van de onderstaande boekhoudkundige
verwerkingen is correct volgens de Internationale Financiële Rapporteringsstandaarden.

a) Onderneming A moet een actieve belastinglatentie erkennen voor een bedrag


van 1,6 miljoen EUR;

b) Onderneming A moet een actieve belastinglatentie erkennen voor een bedrag


van 2 miljoen EUR;

c) Onderneming A moet een actieve belastinglatentie erkennen voor een bedrag


van 4 miljoen EUR;

d) Onderneming A moet een actieve belastinglatentie erkennen voor een bedrag


van 5 miljoen EUR;

e) Geen enkele van de bovenvermelde actieve belastinglatenties moet erkend


worden.

030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018  6/9 
 
Vraag 10 ( 10 punten):

Welke van de onderstaande elementen moet volgens IAS 2 ‘Voorraden’ meegerekend worden
in de vervaardigingsprijs van de producten die een onderneming zelf produceert? Meerdere
antwoorden zijn mogelijk.
a) het salaris van het verkoopteam;

b) de afschrijving van de machines die gebruikt worden om het product te


vervaardigen;

c) het salaris van de toezichter van het magazijn waarin de afgewerkte producten
bewaard worden;

d) de salarissen van het personeel dat mee werkt aan de vervaardiging van het
product;

e) de aankoopkost van de materialen verwerkt in het product;

f) de terug te vorderen BTW op aankopen;

g) de te betalen BTW op verkopen.

Vraag 11 ( 10 punten):

Welke van de onderstaande Internationale Rapporteringsstandaarden is verplicht van


toepassing op beursgenoteerde ondernemingen en is een optie voor ondernemingen die niet ter
beurs genoteerd zijn, maar toch hun geconsolideerde jaarrekening opstellen volgens de
Internationale Rapporteringsstandaarden. Het is mogelijk dat meerdere antwoorden correct zijn.
a) IAS 33 ‘Winst per aandeel’ (Earnings per share);

b) IFRS 1 ‘ Eerste toepassing van IFRS’ (First time application of IFRS);

c) IFRS 8 ‘Segment Rapportering (Operating Segments);

d) IFRS 9 ‘Financiële Instrumenten’ (Financial Instruments);

e) IFRS 15 ‘Opbrengsten van contracten met klanten’ (Revenue from contracts


with customers).

030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018  7/9 
 
Vraag 12 (5 punten) :

De onderneming A beschikt over meerdere terreinen die ze waardeert tegen reële waarde (fair
value) in haar geconsolideerde jaarrekening, die ze opstelt volgens de Internationale
Rapporteringsstandaarden, op het einde van het boekjaar. Deze terreinen werden echter lang
geleden aangeschaft en daardoor ligt hun aanschaffingswaarde (die tevens ook de belastbare
basis is) op het einde van het boekjaar veel lager dan de reële waarde.
Welke van de onderstaande bewering is correct?
a) Onderneming A dient een actieve belastinglatentie te erkennen op het tijdelijk
verschil tussen de boekwaarde van de terreinen volgens IFRS en de fiscale
waarde van de terreinen;

b) Onderneming A dient een passieve belastinglatentie te erkennen op het tijdelijk


verschil tussen de boekwaarde van de terreinen volgens IFRS en de fiscale
waarde van de terreinen;

c) Geen enkele belastinglatentie dient erkend te worden op het tijdelijk verschil


tussen de boekwaarde en de fiscale waarde, vermits de terreinen niet
afgeschreven worden en daardoor de tijdelijke verschillen ook niet omkeren.

Vraag 13 ( 10 punten):

Een fabriek D is geïdentificeerd als een kasstroom genererende eenheid (cash generating unit).
De boekwaarde (= aanschaffingswaarde verminderd met de reeds geboekte afschrijvingen) van
de materiële vaste activa van deze fabriek D bedraagt 200 op 31 december 2017. De reële
waarde min de verkoopkosten van deze materiële vaste activa bedraagt 250 op 31 december
2017. De gebruikswaarde van deze materiële vaste activa bedraagt 180. De groep waartoe de
fabriek D behoort, heeft de intentie om de fabriek D verder te blijven gebruiken in het kader
van haar activiteiten. Een verkoop van de fabriek D wordt door het management van de groep
niet overwogen.
Welk bedrag aan een bijzondere waardevermindering (impairment) dient de groep te erkennen
in haar geconsolideerde jaarrekening die ze opstelt volgens de Internationale
Rapporteringsnormen met betrekking tot fabriek D?

a) een bijzondere waardevermindering ter waarde van 70;

b) een bijzondere waardevermindering ter waarde van 50;

c) een bijzondere waardevermindering ter waarde van 20;

d) geen bijzondere waardevermindering.

030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018  8/9 
 
Vraag 14 ( 5 punten):

Een vliegtuig werd aangeschaft op 1 januari 2014 voor 100 miljoen EUR en heeft een
levensduur van 20 jaar. Het vliegtuig heeft 2 motoren waarvan de waarde op 20% van de
aanschaffingswaarde van het vliegtuig wordt geschat. De motoren zullen binnen 5 jaar
vervangen worden. De belastingvoet in het land waarin de luchtvaartmaatschappij, die het
vliegtuig zal gebruiken, gevestigd is, bedraagt 30%. De totale kost van het vliegtuig wordt
lineair afgeschreven. Wat is het totale afschrijvingsbedrag voor dit vliegtuig dat als kost van
het boekjaar 2017 (het jaar waarin de vierde afschrijving van het toestel gebeurt), wordt
geboekt?
a) Afschrijvingskost ter waarde van 3,5 miljoen EUR;

b) Afschrijvingskost ter waarde van 5 miljoen EUR;

c) Afschrijvingskost ter waarde van 5,6 miljoen EUR;

d) Afschrijvingskost ter waarde van 8 miljoen EUR;

e) Afschrijvingskost ter waarde van 14 miljoen EUR;

f) Afschrijvingskost ter waarde van 20 miljoen EUR.

030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018  9/9 
 
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/13/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

FINANCIËLE ANALYSE (040)

Vraag 1 : Multiple Choice (6 punten)

1. Welke van de onderstaande beweringen is correct?

a) Indien een onderneming de statische solvabiliteit wil remediëren op lange termijn is het
meest aangewezen dit te doen via een kapitaalverhoging wanneer de
 
 
zelffinancieringsgraad negatief is;

b) Ceteris paribus, indien een onderneming de statische solvabiliteit wil remediëren is het
aangewezen dit te doen via een kapitaalverhoging wanneer de zelffinancieringsgraad
positief is en weinig afwijkt van de graad van financiële onafhankelijkheid;

c) Indien een onderneming de statische solvabiliteit wil remediëren is het aangewezen dit
te doen via resultaatverbetering wanneer de zelffinancieringsgraad positief is en weinig
afwijkt van de graad van financiële onafhankelijkheid;

d) Een onvoldoende EBITDA creatie leidt niet altijd tot het hebben van een onvoldoende
graad van financiële onafhankelijkheid.

   

 
040 ‐ Financiële analyse – 2018    1/7 
 
2. Welke van de onderliggende stellingen is juist?

Twee ondernemingen hebben een NBK van 80.000 EUR. De onderliggende componenten
vindt u hieronder.

Onderneming A Onderneming B
Kapitaal 100000 200000
Overgedragen resultaat 50000 -50000
Lange termijn schulden 100000 115000
Korte termijn schulden 75000 75000
Goodwill 0 85000
Machines 170000 100000
Voorraden 40000 40000
Liquide middelen 115000 115000

a) De balansstructuur van B is gezonder dan van de onderneming A omdat de


 
  samenstelling van de uitgebreide vaste activa minder risico inhoudt;

b) Gegeven hetzelfde NBK - ceteris paribus - verwachten we dezelfde evolutie van


het NBK naar de toekomst toe voor beide ondernemingen;

c) De balansstructuur van de onderneming B is ongezonder dan van onderneming A


omdat het risico verbonden aan de activa groter is;

d) Beide balansstructuren zijn even gezond gegeven hetzelfde niveau van NBK.

 
040 ‐ Financiële analyse – 2018    2/7 
3. Welke van de onderliggende stellingen is juist?

a) Indien een onderneming de netto-kaspositie wil remediëren, kan ze dit doen


door nieuwe investeringEN in vaste activa;

b) Indien een onderneming de netto-kaspositie wil remediëren, kan ze dit doen via
het verhogen van de voorraadrotatie;

c) Indien een onderneming de netto-kaspositie wil remediëren, kan ze dit doen via
het uitbreiden van het klantenkrediet;

d) Indien een onderneming de netto-kaspositie wil verbeteren, kan ze dit doen door
nieuwe lange termijn leningen aan te gaan voor de financiering van nieuwe vaste
activa.

 
040 ‐ Financiële analyse – 2018    3/7 
In bijlage de jaarrekening van de onderneming X.

Vraag 2 (4 punten ; elk subvraag staat op 1 punt tenzij anders vermeld)

De onderneming is failliet verklaard. U moet de rentabiliteit van de onderneming X analyseren om


te bekijken of een eventuele overname tot de mogelijkheden behoort.

a) Welk kengetal uit de resultatenrekening (geen ratio) zou u gebruiken om een potentiële
overnemer ervan te overtuigen dat de onderneming wel degelijk levensvatbaar is en dat de
onderneming voldoende middelen genereert om de schulden ten opzichte van de banken af
te lossen opdat hij zou investeren ?
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................

b) Bereken dit kengetal voor het boekjaar 2016 (huidige boekjaar) (2 punten)

..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................

c) Kan de onderneming haar huidige financiële verplichtingen ten op zichte van de banken
nakomen, welke dynamische solvabiliteitsratio zou u daarvoor gebruiken die gebaseerd is
op uw antwoord onder b) ?

..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................

 
040 ‐ Financiële analyse – 2018    4/7 
d) Bereken dit kengetal voor het boekjaar 2016.

..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................

e) Kent u het kengetal dat de nadruk legt op de recurrente activiteiten en verbonden is met
het kengetal vermeld onder a) ?

..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................

f) Bereken dit kengetal voor de onderneming voor het boekjaar 2016.

..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................

g) Welke rentabiliteitsratio kan u afleiden op basis van het kengetal onder e) ?

..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
 
040 ‐ Financiële analyse – 2018    5/7 
h) Bereken deze ratio onder h voor het boekjaar 2016 (huidige boekjaar).

..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................

i) Wanneer u de wijziging van de ratio berekend onder h) bekijkt (vergelijk dit boekjaar met
het vorige boekjaar), wat is volgens u de belangrijkste oorzaak voor de wijziging van de
ratio? Gebruik daarvoor de cijfers uit de resultatenrekening.

..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................

Vraag 3 (7 punten)

a) Welke algemene liquiditeitsratio (in ruime zin) zou u voor de onderneming kunnen
berekenen?

..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................

 
040 ‐ Financiële analyse – 2018    6/7 
b) Rekening houdend met de voorbereidende werkzaamheden waarbij een externe
(bedrijfsrevisor) een uitspraak doet over het getrouw beeld, zou u het verstandig vinden om
nog een additionele liquiditeitsratio te berekenen naast deze algemene liquiditeitsratio?
Welke zou u berekenen. Argumenteer.

..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................

c) Bereken de voorgestelde ratio onder b) voor het huidige boekjaar.

..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................

d) Bespreek deze ratio op basis van de onderliggende componenten en oordeel of er


eventueel liquiditeitsproblemen bestaan. Argumenteer op basis van de onderliggende
componenten.

..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................

 
040 ‐ Financiële analyse – 2018    7/7 
Evoluie

ACTIVA 2016 2015 2014 2013

I. OPRICHTINGSKOSTEN 20

VASTE ACTIVA 21/28 4.040.920 6.063.955 4.064.753 3.374.787

IMMATERIELE VASTE ACTIVA 21 198.058 397.101 720.140 1.229.615

III. MATERIELE VASTE ACTIVA 22/27 2.158.441 2.127.307 1.295.000 1.752.132


A. Terreinen en gebouwen 22
B. Installaties, machines en uitrusting 23 431.860 315.064 23.214 27.956
C. Meubilair en rollend materieel 24 1.214 1.883 5.996
D. Leasing en soortgelijke rechten 25
E. Overige materiële vaste activa 26 1.679.179 1.811.029 1.269.903 1.718.181
F. Activa in aanbouw en vooruitbetalingen 27 47.403

IV. FINANCIELE VASTE ACTIVA 28 1.684.421 3.539.547 2.049.613 393.040


A. Verbonden ondernemingen 28/1 1.684.421 3.536.873 2.047.089 390.515
Deelnemingen 280 389.481 390.515
Vorderingen 281 1.684.421 3.536.873 1.657.608
B. Ondern. met deelverhouding 282/3
Deelnemingen 282
Vorderingen 283
C. Andere financiële vaste activa 284/8 2.674 2.524 2.524
Aandelen 284
Vorderingen en borgtochten in contanten 285/8 2.674 2.524 2.524
VLOTTENDE ACTIVA 29/58 6.222.652 6.136.673 5.899.971 7.693.475

V. VORDERINGEN > 1 JAAR 29


A. Handelsvorderingen 290
B. Overige vorderingen 291

VI. VOORR. EN BESTELL. IN UITVOER. 3 2.271.234 2.395.916 2.091.993 2.724.858


A. Voorraden 30/36 2.271.234 2.395.916 2.091.993 2.724.858
B. Bestellingen in uitvoering 37

VII. VORDERINGEN < 1 JAAR 40/41 283.144 2.884.127 3.442.162 4.254.722


A. Handelsvorderingen 40 283.144 941.865 645.553 636.200
B. Overige vorderingen 41 1.942.262 2.796.609 3.618.522

VIII. GELDBELEGGINGEN 50/53

IX. LIQUIDE MIDDELEN 54/58 3.502.355 662.480 135.674 272.401

X. OVERLOPENDE REKENINGEN 490/1 165.919 194.150 230.142 441.496

TOTAAL DER ACTIVA 20/58 10.263.572 12.200.628 9.964.724 11.068.262

PASSIVA 2016 2015 2014 2013

EIGEN VERMOGEN 10/15 1.131.879 4.807.205 4.672.157 5.732.573

I. KAPITAAL 10 299.834 299.834 299.834 385.000


A. Geplaatst kapitaal 100 299.834 299.834 299.834 385.000
B. Niet-opgevraagd kapitaal (-) 101

II. UITGIFTEPREMIES 11

III. HERWAARDERINGSMEERWAARDEN 12

IV. RESERVES 13 4.129.983 4.129.983 4.029.983 5.038.500


A. Wettelijke reserve 130 29.983 29.983 29.983 38.500
B. Onbeschikbare reserves 131
C. Belastingvrije reserves 132
D. Beschikbare reserves 133 4.100.000 4.100.000 4.000.000 5.000.000

V. OVERGEDRAGEN WINST/VERLIES 14 -3.297.938 377.388 342.340 309.073

VI. KAPITAALSUBSIDIES 15

VII VOORZIEN. EN UITGEST. BELAST. 16 37.700


A. Voorzieningen voor risico's en kosten 160/5 37.700
Pensioenen en soortgelijke verplichtingen 160
Belastingen 161
Grote herstellings- en onderhoudswerken 162
Milieuverplichtingen 163
Overige risico's en kosten 164/5
B. Uitgestelde belastingen 168

SCHULDEN 17/49 9.131.694 7.393.423 5.254.867 5.335.689

VIII. SCHULDEN > 1 JAAR 17 940.066 2.663.184 452.381


A. Financiële schulden 170/4 940.066 2.663.184 452.381
Achtergestelde leningen 170
Niet-achtergestelde leningen 171
Leasing- & soortgelijke schulden 172
Kredietinstellingen 173 180.953 358.333 452.381
overige leningen 174 759.114 2.304.851
B. Handelsschulden 175
1. Handelsschulden 1750
2. Te betalen wissels 1751
C. Ontv. vooruitbet. op bestell. 176
D. Overige schulden 178/9

IX. SCHULDEN < 1 JAAR 42/48 7.543.910 4.188.509 4.260.780 4.593.469


A. Schulden > 1 jaar, binnen jaar vervall. 42 135.714 185.714 135.714 723.810
B. Financiële schulden 43 118.702
1. Kredietinstellingen 430/8 118.702
2. Overige schulden 439
C. Handelsschulden 44 6.349.064 2.766.835 3.455.735 2.528.917
1. Leveranciers 440/4 6.349.064 2.766.835 3.455.735 2.528.917
2. Te betalen wissels 441
D. Ontv. vooruitbet. op bestell. 46
E. Schuld. m.b.t. belast., bezoldig., soc. lasten 45 918.282 1.029.663 609.060 1.160.405
1. Belastingen 450/3 194.308 302.572 174.612 260.683
2. Bezoldigingen en sociale lasten 454/9 723.974 727.091 434.448 899.723
F. Overige schulden 47/48 140.850 206.297 60.271 61.634

X. OVERLOPENDE REKENINGEN 492/3 647.717 541.730 541.706 742.220

TOTAAL DER PASSIVA 10/49 10.263.572 12.200.628 9.964.724 11.068.262

RESULTATENREKENING 2016 2015 (*) 2014 (*) 2013 (*)

I. BEDRIJFSOPBRENGSTEN 70/76A 18.840.815 20.231.076 19.420.387 24.179.479


A. Omzet (facultatief) 70 17.034.400 16.539.960 15.545.640 22.099.853
B. Wijz. voorr. goed.in bew., bestell. in uitv. (+, -) 71
C. Geproduceerde vaste activa 72
D. Andere bedrijfsopbrengsten 74 1.806.415 3.691.116 3.874.747 2.079.625
Niet-recurrente bedrijfsopbrengsten 76A

II. BEDRIJFSKOSTEN (-) 60/66A 19.009.600 19.343.578 19.068.896 23.895.026


A. Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen 60 6.402.170 5.878.104 4.521.775 6.905.909
1. Aankopen 600/8 6.261.389 6.176.431 5.127.754 6.055.760
2. Wijzig. voorr. (toename -, afname +) 609 140.782 -298.327 -605.979 850.149
B. Diensten en diverse goederen 61 6.975.599 7.478.565 7.524.682 10.275.803
C. Bezold., soc. last. en pens. 62 3.973.871 3.954.873 4.006.778 6.045.306
D. Afschr.en waardeverm. op OK, IMVA en MVA 630 707.213 554.921 535.187 565.801
Waardeverm.op voorr, bestell. uitv.en
E. 631/4 -16.100 16.257 -215.616 -44.564
HV (toevoeg.+,terugn.-)
F. Voorz. risico's en kosten (toevoeg.+, terugn.-) 635/8
G. Andere bedrijfskosten 640/8 966.847 1.498.558 2.658.390 146.771
H. Als herstruct.kost geactiv.bedrijfskost (-) 649
Niet-recurrente bedrijfskosten 66A

III. BEDRIJFSWINST/VERLIES (+/-) 9901A -168.784


Bedrijfswinst/verlies zonder 76A en
9901 -168.784 887.498 351.491 284.453
66A (vorig schema)

IV. FINANCIELE OPBRENGSTEN 75/76B 32.636 59.218 16.616 520


Recurrente financiële opbrensten 75 32.636 59.218 16.616 520
A. Opbrengsten uit financiële vaste activa 750 4.329 43.283 50
B. Opbrengsten uit vlottende activa 751 23.020 14.245 11.084
C. Andere financiële opbrengsten 752/9 5.287 1.690 5.532 470
Niet-recurrente financiële opbrengsten 76B

V. FINANCIELE KOSTEN (-) 65/66B 1.062.240 69.867 36.558 61.338


Recurrente financiële kosten 65 1.062.240 69.867 36.558 61.338
A. Kosten van schulden 650 26.450 40.371 15.412 24.278
B. Waardeverm. op andere VLA (+/-) 651 856.467
C. Andere financiële kosten 652/9 179.323 29.496 21.146 37.060
Niet-recurrente financiële kosten 66B

WINST/VERL UIT GEWONE BEDR.ACT. VR


VI. 9902 -1.198.389 876.849 331.549 223.635
BEL. (+/-)

Uitzonderlijke opbrengsten (vorig schema) 76 15.521 74


Uitzonderlijke kosten (-) (vorig schema) 66 2.408.788 553.276 39.651

VI. WINST/VERL BOEKJAAR VR BEL. (+/-) 9903 -3.591.656 323.573 291.898 223.709
Onttrekking aan uitgestelde belast. (+) 780
Overboeking naar uitgestelde bel. (-) 680

VII. BELASTINGEN OP RESULTAAT (-)(+) 67/77 83.671 188.525 84.207 48.879


A. Belastingen (-) 670/3 83.671 188.565 89.397 51.107
B. Reg. bel. en terugn. voorz. voor bel. 77 40 5.190 2.228

VIII. WINST/VERLIES VAN HET BJ (+/-) 9904 -3.675.326 135.048 207.691 174.831

IX. Onttrekking bel.-vrije reserves (+) 789


Overboeking bel.-vrije reserves (-) 689

X. TE BESTEMMEN WINST/VERL (+/-) 9905 -3.675.326 135.048 207.691 174.831

RESULTAATVERWERKING 2016 2015 2014 2013

A. TE BESTEMMEN WINST/VERL (+/-) 9906 -3.297.938 477.388 448.394 509.073


1. Te bestemmen winst/verlies BJ 9905 -3.675.326 135.048 207.691 174.831
2. Overgedragen winst/verlies vorig BJ 14P 377.388 342.340 240.703 334.243
B. ONTTREKKING EIGEN VERMOGEN 791/2
1. aan kapitaal en aan de uitgiftepremies 791
2. aan reserves 792
C. TOEVOEGING EIGEN VERMOGEN (-) 691/2 100.000 106.054 200.000
1. aan kapitaal en aan de uitgiftepremies 691
2. aan wettelijke reserve 6920
3. aan de overige reserves 6921 100.000 106.054 200.000
D. OVER TE DRAGEN WINST/VERLIES (+/-) 14 -3.297.938 377.388 342.340 309.073
TUSSENKOMST VENNOTEN IN HET
E. 794
VERLIES
F. UIT TE KEREN WINST (-) 694/7
1. Vergoeding van het kapitaal 694
2. Bestuurders of zaakvoerders 695
3. Werknemers 696
4. Andere rechthebbenden 697
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP EEN ANTWOORDBLAD MET VERMELDING
VAN DE TITEL ‘ANALYTISCHE EN BELEIDSBOEKHOUDING’. UW NAAM NIET
OP HET ANTWOORDBLAD NOTEREN.

AVD/sh/20/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN
ANALYTISCHE EN BELEIDSBOEKHOUDING (050)

Vraag 1 : Break-even analyse (30 punten)

Een autoproducent maakt en verkoopt twee soorten wagens. Voor het jaar 2015 zijn volgende
gegevens bekend:
Sportwagens Familiewagens
Aantal geproduceerde en 1.000 1.500
verkochte wagens
Verkoopprijs per stuk 80.000 € 40.000 €
Direct materiaal per stuk 20.000 € / stuk 15.000 € / stuk
Totale directe arbeidsuren 300.000 u 200.000 u

De directe arbeidskost is een variabele kost. De kost per direct arbeidsuur is € 25. Voor de
motoren zijn twee patenten neergelegd die dit jaar respectievelijk € 14.500.000 en
€ 12.000.000 kosten voor de sportwagens en de familiewagens. De vaste overheadkosten
bedragen € 7.500.000 en worden verdeeld via de verdeelsleutel aantal verkochte wagens.
Vragen :
1.1 Bereken de contributiemarge van het bedrijf en de break-even omzet bij deze
verkoopmix.
1.2 Bereken de datum waarop het bedrijf het break-even punt bereikt. Gebruik de assumptie
dat een jaar 360 dagen telt en de productie en verkoop gelijkelijk verdeeld zijn over het
jaar.
1.3 Stel grafisch voor.
Voor 2018 verwacht het bedrijf het volgende :
‐ Een verhoging van 5% van de verkoopprijs voor beide modellen;
‐ Een vermindering van de verkochte hoeveelheden met 2% voor de sportwagens en 4%
voor de familiewagens;
‐ Een verhoging van 10% van de directe loonkost per uur;
‐ Een verhoging van 5% van de vaste overheadkosten.
1.4 Bereken de impact hiervan op de winst voor de sportwagens.

050 - Analytische en beleidsboekhouding 2018 1/4


 
Vraag 2 : Kostenallocatie (30 punten)

Een bedrijf produceert en verkoopt 2 soorten computers. Model A heeft professoren als
doelgroep en model B studenten. De productie bedraagt 12.000 stuks van model A en
18.000 stuks van model B. Het bedrijf levert in loten van 150 stuks van model A en 120 stuks
van model B. De verkoopprijzen per stuk zijn respectievelijk € 2.000 voor model A en € 1.500
voor model B. Op dit moment worden de indirecte kosten verdeeld op basis van de
verdeelsleutel aantal verkochte stuks.
Kostprijs per stuk Model A Model B
Direct materiaal € 500 € 300
Directe arbeid € 100 € 200
Indirecte kosten € 1.123,30 € 1.123,30

Verkoopprijs € 2.000 € 1,500

Volgende informatie is bekend :


Model A Model B
Aantal componenten 15 10
Aantal automatisch geplaatste componenten 10 2
Aantal manueel geplaatste componenten 5 8

Met betrekking tot de indirecte kosten, zijn de volgende gegevens bekend :


Activiteiten Bedrag (€) Activity driver
Aankoop onderdelen 8.925.000 Aantal componenten
Automatische plaatsing onderdelen 5.244.000 Aantal automatisch
geplaatste componenten
Manuele plaatsing onderdelen 4.230.000 Aantal manueel geplaatste
componenten
Transport 7.800.000 Aantal leveringen
Administratie 7.500.000 Omzet
TOTAAL 33.699.000

Vraag 2.1 :
Stel een andere manier van kostprijsberekening voor, leg de keuze van dit systeem uit, maak de
berekeningen en becommentarieer de resultaten.

050 - Analytische en beleidsboekhouding 2018 2/4


 
Vraag 3 : Verschillenanalyse (40 punten)

Een industriële bakkerij die pannenkoeken en wafels produceert en verkoopt, betaalt de


volgende prijzen aan de leveranciers:
‐ Melk : € 0,70 / liter
‐ Bloem : € 2,50 / kg
‐ Boter : € 4 / kg
‐ Eieren : € 0,50 / stuk
De directe arbeidskost per uur is gelijk aan € 10.
Voor de maand december budgetteerde het bedrijf een productie en verkoop van 50.000
pannenkoeken en 60.000 wafels. De verkoopprijs van pannenkoeken en wafels bedragen
respectievelijk € 1 en € 2 per stuk. De recepten voor de productie van 25 pannenkoeken en 30
wafels zijn als volgt :

Ingrediënten Pannenkoeken (25 stuks) Wafels (30 stuks)


Melk : € 0,70/liter 0,6 liter 1 liter
Bloem : € 2,50/kg 300 g 400 g
Boter : € 4/kg 50 g 150 g
Eieren: € 0,5 /stuk 3 eieren 4 eieren

De vaste overhead is € 55.000 en wordt verdeeld in functie van het aantal geproduceerde
eenheden. De productie van 100 pannenkoeken vergt 1 uur directe arbeid. De productie van
150 wafels vergt eveneens 1 uur directe arbeid. In december heeft het bedrijf
60.000 pannenkoeken en 90.000 wafels geproduceerd en verkocht. De werkelijke vaste
overhead was gelijk aan € 55.000. De volgende kosten werden hiervoor gemaakt :
‐ 2800 liter melk à € 0,72/liter ;
o Pannenkoeken = 1500 liter
o Wafels = 1300 liter

‐ 2150 kg bloem à € 2,40/kg ;


o Pannenkoeken= 700 kg
o Wafels = 1450 kg

‐ 2800 kg boter à € 3,80/kg


o Pannenkoeken = 1100kg
o Wafels = 1700

‐ 23000 eieren à € 0,45/stuk


o Pannenkoeken = 7500 eieren
o Wafels = 15500 eieren

050 - Analytische en beleidsboekhouding 2018 3/4


 
‐ Directe arbeidsuren : 1250 uren à € 9,80
o Pannenkoeken = 630h
o Wafels = 620h
Vragen :
3.1 Bereken de standaadkostprijs voor een recept van 25 pannenkoeken en 30 wafels.
3.2 Vergelijk voor de pannenkoeken de standaardkostprijs met de werkelijke kostprijs en
bereken de totale variantie, de prijsvariantie en de volumevariantie voor elke
kostencomponent.
3.3 Geef de grafische voorstelling van de varianties voor bloem en boter.

050 - Analytische en beleidsboekhouding 2018 4/4


 
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP EEN ANTWOORDBLAD MET VERMELDING
VAN DE TITEL ‘RISICOMANAGEMENT EN INTERNE BEHEERSING’. UW NAAM
NIET OP HET ANTWOORDBLAD NOTEREN!

AVD/sh/13/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

RISICOMANAGEMENT EN INTERNE BEHEERSING (060)

Vraag 1 (25 punten) :

Het COSO rapport omschrijft communicatie- en informatiesystemen als een belangrijke


component van interne controle. Wat is het belang van deze systemen?

Vraag 2 ( 25 punten) :

Een belangrijk gegeven inzake interne controle is het bestaan van voldoende functiesplitsingen.
Welke fundamentele functiesplitsingen zijn noodzakelijk om een goede interne controle te
kunnen realiseren?

Vraag 3 (25 punten) :

Hoe kan een productieonderneming de interne controle over de voorraden versterken?

Vraag 4 (25 punten) :

Wat zijn de voor- en nadelen van het gebruik van checklists ter evaluatie van de interne
controle?

060 ‐ Risicomanagement en interne beheersing ‐ 2018  1/1 
 
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP EEN ANTWOORDBLAD MET VERMELDING
VAN DE TITEL ‘CONTROLELEER EN BEROEPSVAARDIGHEDEN’. UW NAAM
NIET OP HET ANTWOORDBLAD NOTEREN !

AVD/sh/13/10/2018

THÉORETISCH STAGE-EXAMEN

CONTROLELEER EN BEROEPSVAARDIGHEDEN (070)

Vraag 1 (6 punten) :

Veronderstel dat bij het initieel onderzoek van de jaarrekening van een cliënt blijkt dat de
voorraadrotatie zeer sterk gedaald is en dat tegelijkertijd de winstmarge abnormaal hoog is.
Welke mogelijke fouten in de jaarrekening kunnen hieraan ten grondslag liggen?

Vraag 2 (4 punten) :

Wat is de relatie tussen de inschatting van het controlerisico en de planning van de


auditwerkzaamheden?

Vraag 3 (6 punten) :

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van PPS sampling (‘Probability proportionate to size’ of
‘Monetary unit sampling’) die dit een steekproeftechniek maken die uitermate geschikt is voor
het uitvoeren van substantieve testen?

Vraag 4 (4 punten) :

Wat zijn de voor- en nadelen van analytische procedures als audittest ?

070 ‐ Controleleer en beroepsvaardigheden – 2018  1/1 
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/27/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN EN GEDRAGS- EN BEROEPSNORMEN


BETREFFENDE DE WETTELIJKE CONTROLE VAN JAARREKENINGEN EN DE
DAARMEE BELASTE WETTELIJKE AUDITORS

(080)

Instructies:

De vragenlijst telt 10 meerkeuzevragen. Bij elke vraag worden een aantal mogelijke antwoorden
gegeven. Slechts 1 keuze is juist. U moet het juiste antwoord omcirkelen. Een correct antwoord levert 3
punten op, een fout antwoord -1, geen antwoord 0.

Vraag 1

Wanneer de ondernemingsraad beraadslaagt over het voorstel van het bestuursorgaan om een
commissaris aan te stellen, dan vereist de beslissing :

1. een meerderheid van de stemmen uitgebracht door de vertegenwoordigers van de werknemers.


2. een meerderheid van de stemmen uitgebracht door de vertegenwoordigers van de werkgevers.
3. een meerderheid van de stemmen uitgebracht door het geheel van de ondernemingsraad.

a) Bewering 1 is correct.
b) Bewering 2 is correct.
c) Beweringen 1 en 2 zijn correct.
d) Beweringen 1 en 3 zijn correct.

080 - Wettelijke voorschriften en gedrags- en beroepsnormen betreffende de wettelijke controle van


jaarrekeningen en de daarmee belaste wettelijke auditors 2018 1/5
Vraag 2

Eigen aan het oordeel met voorbehoud is het feit dat het effect of mogelijk effect van de aangelegenheid
die de aanleiding vormt voor het aanpassen van het oordeel door de commissaris wordt beschouwd :

a) als van immaterieel belang doch niet als van diepgaande invloed op de jaarrekening.
b) als van immaterieel belang en met diepgaande invloed op de jaarrekening.
c) als van materieel belang doch niet als van diepgaande invloed op de jaarrekening.
d) als van materieel belang en met diepgaande invloed op de jaarrekening.

Vraag 3

In België ligt de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de jaarrekening en de overige


boekhoudkundige of financiële informatie die in overeenstemming met de wetgeving moet worden
opgesteld bij :

a) het bestuursorgaan.
b) de algemene vergadering.
c) het auditcomité.
d) de commissaris.

Vraag 4

Als de commissaris concludeert dat er een inconsistentie van materieel belang lijkt te bestaan tussen de
jaarrekening en andere informatie opgenomen in het jaarrapport, moet hij dit met het management
bespreken en, indien nodig, andere werkzaamheden uitvoeren om een conclusie te trekken omtrent de
vraag :

a) of er een afwijking van materieel belang in de andere informatie bestaat;


b) of er een afwijking van materieel belang in de jaarrekening bestaat;
c) of zijn inzicht in de entiteit en haar omgeving moet worden geactualiseerd;
d) alle bovenstaande werkzaamheden zijn relevant.

080 - Wettelijke voorschriften en gedrags- en beroepsnormen betreffende de wettelijke controle van


jaarrekeningen en de daarmee belaste wettelijke auditors 2018 2/5
Vraag 5

De commissaris moet vermelden of hij kennis heeft gekregen van verrichtingen gedaan of beslissingen
genomen met overtreding van de statuten of van de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen
of van andere wet- en regelgeving waarnaar in het Wetboek van vennootschappen wordt verwezen :

1. in elk geval van niet-naleving ;


2. behoudens wanneer deze openbaarmaking aan de vennootschap onverantwoorde schade kan
berokkenen ;
3. behoudens wanneer de vennootschap de gepaste corrigerende maatregelen heeft getroffen.

a) Bewering 1 is correct.
b) Bewering 2 is correct.
c) Bewering 3 is correct.
d) Beweringen 2 en 3 zijn correct.

Vraag 6

Wanneer de notulen van het bestuursorgaan melding maken van het bestaan van een belangenconflict,
dan :

1. dient de commissaris na te gaan of de notulen voldoende gedetailleerd zijn in vergelijking met


de voorgeschreven inlichtingen;
2. dient de commissaris in de sectie “Andere vermeldingen” van het commissarisverslag een
omschrijving op te nemen van de vermogensrechtelijke gevolgen voor de vennootschap van de
besluiten van het bestuursorgaan;
3. heeft de commissaris een actieve onderzoeksplicht naar analogie van het nazicht van de niet-
naleving van het Wetboek van vennootschappen en de statuten.

a) Beweringen 1 en 2 zijn correct.


b) Beweringen 1 en 3 zijn correct.
c) Beweringen 2 en 3 zijn correct.
d) Alle beweringen zijn correct.

080 - Wettelijke voorschriften en gedrags- en beroepsnormen betreffende de wettelijke controle van


jaarrekeningen en de daarmee belaste wettelijke auditors 2018 3/5
Vraag 7

Indien de commissaris vaststelt dat de jaarrekening en de samen met de jaarrekening neer te leggen
documenten niet binnen de wettelijke termijnen werden neergelegd, dient hij :

a) dit schriftelijk te melden aan de algemene vergadering ;


b) dit schriftelijk te melden aan het bestuursorgaan ;
c) dit schriftelijk te melden aan het auditcomité ;
d) zelf zorg te dragen voor de neerlegging in het kader van zijn maatschappelijke rol.

Vraag 8

Bij de uitvoering van een wettelijke controleopdracht, is het de commissaris toegelaten om contractueel
een beperking van zijn aansprakelijkheid in de uitvoering van zijn werkzaamheden vast te leggen.

a) voor een onbeperkt bedrag;


b) voor een maximumbedrag van 12 miljoen EUR;
c) voor een maximumbedrag van 12 miljoen EUR voor genoteerde vennootschappen en
3 miljoen EUR voor niet-genoteerde vennootschappen;
d) een contractuele beperking is niet toegestaan.

Vraag 9

Wanneer de commissaris een aangepast oordeel tot uitdrukking bracht in het voorafgaand boekjaar en
de aangelegenheid die aanleiding gaf tot het aangepaste oordeel is nog niet opgelost in het boekjaar
onder controle maar het (mogelijk) effect daarvan is niet van materieel belang in het boekjaar onder
controle, dan :

a) moet de commissaris een oordeel zonder voorbehoud tot uitdrukking brengen;


b) moet de commissaris een oordeel zonder voorbeghoud tot uitdrukking brengen en een paragraaf
inzake overige aangelegenheden toevoegen;
c) kan de commissaris oordelen dat hij een oordeel met voorbehoud tot uitdrukking moet brengen;
d) moet de commissaris een oordeel met voorbehoud tot uitdrukking brengen.

080 - Wettelijke voorschriften en gedrags- en beroepsnormen betreffende de wettelijke controle van


jaarrekeningen en de daarmee belaste wettelijke auditors 2018 4/5
Vraag 10

Indien de commissaris oordeelt dat er een onzekerheid van materieel belang bestaat die verband houdt
met een aangelegenheid die significante twijfel kan doen ontstaan over de continuïteit van de
vennootschap, waardoor de vennootschap mogelijk niet in staat zal zijn te voldoen aan haar
verplichtingen bij een normaal verloop van haar bedrijfsactiviteiten en wanneer in de jaarrekening een
adequate toelichting werd opgenomen met betrekking tot deze onzekerheid, zodat deze aangelegenheid
door de commissaris niet als een afwijking van materieel belang wordt beschouwd, dan

1. brengt de commissaris een oordeel zonder voorbehoud tot uitdrukking ;


2. brengt de commissaris een oordeel met voorbehoud tot uitdrukking ;
3. neemt de commissaris een aparte sectie op in zijn verslag met als titel “Onzekerheid van
materieel belang omtrent de continuïteit.

a) Bewering 1 is correct.
b) Bewering 2 is correct.
c) Beweringen 1 en 3 zijn correct.
d) Beweringen 2 en 3 zijn correct.

080 - Wettelijke voorschriften en gedrags- en beroepsnormen betreffende de wettelijke controle van


jaarrekeningen en de daarmee belaste wettelijke auditors 2018 5/5
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/20/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN – INTERNATIONALE CONTROLESTANDAARDEN


(090)

Instructies:

De vragenlijst telt 20 meerkeuzevragen. Bij elke vraag worden een aantal mogelijke antwoorden
gegeven. Slechts 1 keuze is juist. U moet het juiste antwoord omcirkelen. Een correct antwoord levert 3
punten op, een fout antwoord -1, geen antwoord 0.

Vraag 1

In een controleverklaring die een goedkeurend oordeel bevat:

a) Mag de auditor niet verwijzen naar de werkzaamheden van een door de auditor ingeschakelde
deskundige.
b) Moet de auditor verwijzen naar de werkzaamheden van een door de auditor ingeschakelde
deskundige.
c) Moet de auditor verwijzen naar de werkzaamheden van een door de auditor ingeschakelde
deskundige op diens verzoek.
d) Moet de auditor verwijzen naar de werkzaamheden van een door de auditor ingeschakelde
deskundige indien hij hiertoe op grond van wet- of regelgeving verplicht is.

090 - Internationale controlestandaarden - 2018  1/9 


Vraag 2

De controledocumentatie heeft een aantal aanvullende doeleinden, waaronder:

1. het opdrachtteam te helpen bij het plannen en uitvoeren van de controle.


2. het opdrachtteam in staat te stellen verantwoording af te leggen over zijn werkzaamheden.
3. het mogelijk te maken dat externe kwaliteitsbeoordelingen en inspecties worden uitgevoerd
overeenkomstig de toepasselijke standaarden of nationale vereisten.

a) Enkel bewering 1 is correct.


b) Enkel beweringen 1 en 2 zijn correct.
c) Geen enkele bewering is correct.
d) Alle beweringen zijn correct.

Vraag 3

Voor een verslag naar aanleiding van een opdracht tot het uitvoeren van overeengekomen specifieke
werkzaamheden:

a) certificeert de auditor de financiële informatie die betrekking heeft op die specifieke


werkzaamheden.
b) voert de auditor de overeengekomen specifieke werkzaamheden uit en rapporteert over de feitelijke
bevindingen hieromtrent zodat de lezer zelf conclusies kan trekken.
c) formuleert de auditor een oordeel in negatieve vorm over de financiële informatie die betrekking
heeft op die specifieke werkzaamheden.
d) kiest de auditor de specifieke werkzaamheden die hij zal uitvoeren en beschrijft die in zijn verslag.

090 - Internationale controlestandaarden - 2018  2/9 


Vraag 4

Indien de auditor niet in staat is om de fysieke voorraadopname bij te wonen als gevolg van onvoorziene
omstandigheden, dient de auditor in eerste instantie:

a) alternatieve controlewerkzaamheden uit te voeren om voldoende en geschikte controle-informatie


met betrekking tot het bestaan en de conditie van de voorraad te verkrijgen.
b) zijn oordeel in de controleverklaring aan te passen.
c) bepaalde fysieke opnames te doen of te observeren op een alternatieve datum.
d) bepaalde fysieke opnames te doen of te observeren op een alternatieve datum, alsmede
controlewerkzaamheden op de tussenliggende transacties uit te voeren.

Vraag 5

In het kader van de ISA’s wordt de term “aangepast oordeel” gebruikt voor een controleverslag met:

a) een oordeel met beperking.


b) een afkeurend oordeel.
c) een oordeelonthouding.
d) elk oordeel anders dan een oordeel zonder beperking.

Vraag 6

Bij het opstellen van de financiële overzichten dient het management een bewering dat een transactie
met een verbonden partij onder dezelfde voorwaarden als een marktconforme transactie is uitgevoerd,
te staven. De minst geschikte manier om dat te doen is:

a) een externe confirmatie vragen aan de verbonden partij om de marktvoorwaarden voor de transactie
te bevestigen.
b) de voorwaarden van de transactie met een verbonden partij vergelijken met die van een identieke of
gelijksoortige transactie met een of meer niet-verbonden partijen.
c) een externe deskundige inschakelen om een marktwaarde te bepalen en de marktvoorwaarden voor
de transactie te bevestigen.
d) de voorwaarden van de transactie met bekende marktvoorwaarden voor globaal vergelijkbare
transacties in een open markt vergelijken.

090 - Internationale controlestandaarden - 2018  3/9 


Vraag 7

Bij cijferanalyses wordt de betrouwbaarheid van de gegevens beïnvloed door:

1. de bron van de beschikbare informatie.


2. de vergelijkbaarheid van de beschikbare informatie.
3. de aard en relevantie van de beschikbare informatie.
4. de interne beheersingsmaatregelen met betrekking tot het opstellen van de informatie.

a) Enkel bewering 1 is correct.


b) Enkel beweringen 1 en 2 zijn correct.
c) Enkel beweringen 1, 2 en 3 zijn correct.
d) Alle beweringen zijn correct.

Vraag 8

De ISA’s bepalen dat de auditor niet-gecorrigeerde afwijkingen:

a) enkel meedeelt aan het management door middel van een verslag.
b) enkel meedeelt aan de boekhouder die de fout heeft begaan.
c) tijdig meedeelt aan het management.
d) enkel opneemt in het controledossier wanneer ze het oordeel van de auditor niet beïnvloeden.

Vraag 9

Het controlerisico hangt af van:

a) de risico’s van een afwijking van materieel belang en het ontdekkingsrisico.


b) het inherent risico en het interne beheersingsrisico.
c) het inherent risico en het ontdekkingsrisico.
d) het interne beheersingsrisico en het ontdekkingsrisico.

090 - Internationale controlestandaarden - 2018  4/9 


Vraag 10

Onder de confirmaties die hieronder worden beschreven, vervult er één niet op zich de voorwaarden
van een externe confirmatie, namelijk:

a) Het achterwege blijven van het ontvangen van een reactie op een verzoek om negatieve confirmatie.
b) Een mondelinge reactie van een advocaat op een verzoek om positieve confirmatie.
c) Het ontvangen van een brief in antwoord op een verzoek om positieve confirmatie.
d) Het ontvangen van een e-mail in antwoord op een verzoek om positieve confirmatie.

Vraag 11

De controleverklaring dient niet vroeger te worden gedateerd dan de datum:

a) van de finale goedkeuring van de financiële overzichten door de aandeelhouders.


b) waarop de auditor voldoende en geschikte controle-informatie heeft verkregen waarop hij zijn
oordeel over de financiële overzichten baseert.
c) van de finale goedkeuring van de financiële overzichten door de bevoegde management- en
governancestructuren.
d) waarop de opdrachtpartner en de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordelaar hiervoor samen hun finale
goedkeuring geven.

090 - Internationale controlestandaarden - 2018  5/9 


Vraag 12

Voor de toepassing van de ISA’s wordt de term ‘met diepgaande invloed’ gebruikt binnen de context
van afwijkingen om de gevolgen of mogelijke gevolgen voor de financiële overzichten te beschrijven
van eventuele afwijkingen die niet zijn gedetecteerd als gevolg van de onmogelijkheid om voldoende
en geschikte controle-informatie te verkrijgen, zoals:

1. gevolgen niet beperkt tot specifieke elementen, rekeningen of posten van de financiële
overzichten.
2. gevolgen die een substantieel deel van de financiële overzichten vertegenwoordigen of zouden
kunnen vertegenwoordigen.
3. gevolgen met betrekking tot toelichtingen die van fundamenteel belang zijn voor het begrip van
gebruikers van de financiële overzichten.

a) Antwoord 1 is correct.
b) Antwoord 2 is correct.
c) Geen van de antwoorden is correct.
d) Alle antwoorden zijn correct.

Vraag 13

De ISA’s bepalen dat de auditor een verzoek om negatieve bevestiging enkel mag gebruiken wanneer:

a) hij het risico op een afwijking van materieel belang als hoog heeft ingeschat en hij voldoende en
geschikte controle-informatie omtrent de effectieve werking van voor de bewering relevante
beheersingsmaatregelen heeft verkregen.
b) hij het risico op een afwijking van materieel belang als hoog heeft ingeschat en hij onvoldoende of
ongeschikte controle-informatie omtrent de effectieve werking van voor de bewering relevante
beheersingsmaatregelen heeft verkregen.
c) hij het risico op een afwijking van materieel belang als laag heeft ingeschat en hij voldoende en
geschikte controle-informatie omtrent de effectieve werking van voor de bewering relevante
beheersingsmaatregelen heeft verkregen.
d) hij het risico op een afwijking van materieel belang als laag heeft ingeschat en hij onvoldoende of
ongeschikte controle-informatie omtrent de effectieve werking van voor de bewering relevante
beheersingsmaatregelen heeft verkregen.

090 - Internationale controlestandaarden - 2018  6/9 


Vraag 14

De auditor van een gebruikersorganisatie dient in zijn controleverklaring waarin een niet aangepast
oordeel is opgenomen:

a) te refereren aan de door een auditor van de serviceorganisatie uitgevoerde werkzaamheden.


b) niet te refereren aan de door een auditor van de serviceorganisatie uitgevoerde werkzaamheden.
c) niet te refereren aan de door een auditor van de serviceorganisatie uitgevoerde werkzaamheden,
tenzij dit wordt vereist door wet- of regelgeving.
d) niet te refereren aan de door een auditor van de serviceorganisatie uitgevoerde werkzaamheden,
tenzij de auditor van de serviceorganisatie een aangepast oordeel heeft uitgedrukt.

Vraag 15

Indien de auditor niet de instemming van het management verkrijgt dat het zijn verantwoordelijkheid
erkent en begrijpt voor het opstellen van de financiële overzichten in overeenstemming met het van
toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaggeving en dat het toegang verschaft tot informatie en
personen binnen de entiteit, dan:

a) dient de auditor de aangelegenheid met het management te bespreken en daarna de controleopdracht


te accepteren.
b) dient de auditor de voorgestelde controleopdracht niet te accepteren, tenzij het vereist is door wet-
of regelgeving om dit te doen.
c) dient de auditor de aangelegenheid met het management te bespreken, de verkregen verantwoording
te documenteren en daarna de controleopdracht te accepteren.
d) mag de auditor de voorgestelde controleopdracht niet accepteren.

090 - Internationale controlestandaarden - 2018  7/9 


Vraag 16

De gegevensgerichte controles die de auditor uitvoert, dienen in ieder geval de volgende


controlewerkzaamheden te omvatten bij het proces van het opstellen van de financiële overzichten:

a) het toetsen of de interne beheersingsmaatregelen die zijn uitgevoerd, een passende basis vormen
voor het steunen op deze interne beheersingsmaatregelen.
b) het evalueren of de presentatie van de financiële overzichten als geheel, met inbegrip van de
toelichtingen daarop, in overeenstemming is met het van toepassing zijnde stelsel inzake financiële
verslaggeving.
c) het aansluiten of afstemmen van de financiële overzichten op de onderliggende administratieve
vastleggingen.
d) het toetsen van de effectiviteit van de general IT controls.

Vraag 17

Indien de auditor niet in staat is om de fysieke voorraadopname bij te wonen als gevolg van onvoorziene
omstandigheden en de fysieke voorraad is niet van materieel belang voor de financiële overzichten, dan:

1. dient de auditor een aantal fysieke opnames te doen of waar te nemen op een alternatieve datum,
alsmede controlewerkzaamheden op de tussenliggende transacties uit te voeren.
2. dient de auditor het oordeel in de controleverklaring te wijzigen.
3. dient de auditor alternatieve controlewerkzaamheden uit te oefenen om bewijskrachtig materiaal
te verzamelen over het bestaan van de voorraad.

a) Antwoord 1 is correct.
b) Antwoord 2 is correct.
c) Antwoord 3 is correct.
d) Alle antwoorden zijn correct.
e) Geen van de antwoorden is correct.

090 - Internationale controlestandaarden - 2018  8/9 


Vraag 18

De ISA’s vereisen inzake de controlewerkzaamheden:

a) een bijzondere aandacht te besteden aan transacties met verbonden partijen.


b) dat transacties met verbonden partijen moeten worden behandeld als normaal, dus als elke andere
transactie van de onderneming.
c) dat de controlewerkzaamheden de auditor in staat moeten stellen alle transacties met verbonden
partijen te identificeren.
d) dat er geen controlewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd op transacties met verbonden
partijen vermits ze worden geëlimineerd bij consolidatie.

Vraag 19

De auditor dient controlewerkzaamheden op te zetten en uit te voeren gericht op het onderkennen van
rechtszaken en claims waarbij de entiteit betrokken is en die mogelijk een risico van een afwijking van
materieel belang doen ontstaan, met inbegrip van al wat volgt behalve:

a) het verzoeken om inlichtingen bij het management.


b) het reviewen van de correspondentie tussen de entiteit en haar externe juridisch adviseur.
c) het controleren van de volledigheid van de toelichting.
d) het reviewen van kostenrekeningen met betrekking tot juridische adviezen.

Vraag 20

Wanneer de auditor een afwijking ontdekt in een statistische steekproef van een populatie, dan bepalen
de ISA’s dat:

a) de auditor een nieuwe steekproef dient uit te voeren, en dat hij, indien hij geen afwijkingen ontdekt
in deze nieuwe steekproef, de eerste steekproef elimineert uit de controledocumentatie.
b) de auditor de afwijking systematisch dient te projecteren op de populatie.
c) de afwijking niet wordt geprojecteerd op de populatie als de auditor een hoge mate van zekerheid
verkrijgt dat de afwijking niet representatief is voor de populatie.
d) de afwijking nooit wordt geprojecteerd op de populatie.

090 - Internationale controlestandaarden - 2018  9/9 


GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/27/10/2018
 

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

BEROEPSETHIEK EN ONAFHANKELIJKHEID (100)

EERSTE DEEL - MEERKEUZEVRAGEN (80 punten)

Duid één of meerdere juiste antwoorden aan. Een correct antwoord krijgt 6 punten; geen
antwoord is 0 punten. Een antwoord dat gedeeltelijk juist/fout is, krijgt 2 punten. Een
volledig fout antwoord krijgt 1 minuspunt.

1. (6 punten) Een bedrijfsrevisor mag geen enkele revisorale opdracht in België uitvoeren :

□ Wanneer hij tewerkgesteld is bij een verzekeringsmakelaar;


□ Wanneer hij tewerkgesteld is bij een multidisciplinair auditkantoor in een andere
Europese lidstaat;
□ Wanneer hij aandeelhouder is van een vermogensbeheerkantoor;
□ Wanneer hij aandelen heeft van een beursgenoteerde vennootschap.

2. (6 punten) De commissaris van een organisatie van openbaar belang (OOB) is


onderworpen aan striktere regels, meer bepaald:

□ De kwaliteitscontrole van de opdrachten in een organisatie van openbaar belang wordt


uitgevoerd door de FSMA;
□ De inspecties van het toezichtsorgaan worden uitgevoerd door personeelsleden van de
FSMA of door personen die door een samenwerkingsovereenkomst verbonden zijn met
de FSMA;
□ De commissaris kan slechts twee mandaten van telkens 3 jaar uitoefenen;
□ Zijn beroepsaansprakelijkheid is niet beperkt.

100 - Beroepsethiek en onafhankelijkheid 2018  1/6 


3. (6 punten) Welke niet-auditactiviteit(en) mag de commissaris van een vennootschap wel
uitvoeren?

□ Advies over het opstellen van een herstructureringsplan;


□ Controle van een inbreng in natura bij een gecontroleerde vennootschap;
□ De vereffening van een vennootschap;
□ Advies over de verbetering van de interne controle.

4. (6 punten) Wanneer een auditkantoor een wettelijke controle uitvoert bij een organisatie
van openbaar belang:

□ moet het auditkantoor een transparantieverslag opstellen;


□ mag de vaste vertegenwoordiger aangesteld door het auditkantoor niet ouder zijn dan
65 jaar;
□ moet een Review Partner benoemd worden voor elk OOB-mandaat;
□ mag de duurtijd van de commissarismandaten die het auditkantoor aanvaard heeft, de
termijn van 9 jaar niet overschrijden.

5. (6 punten) De bezoldiging van een commissaris, goedgekeurd door de algemene


vergadering, is vast, hetgeen betekent:

□ dat ze niet kan worden gewijzigd tijdens zijn mandaat. Indien het mandaat meer tijd
vergt dan ingeschat, kan de commissaris dit niet doorrekenen aan de vennootschap;
□ dat het urenloontarief niet kan worden gewijzigd tijdens zijn mandaat. De extra uren
werk zullen steeds worden getarifeerd aan het door de algemene vergadering
goedgekeurde urenloontarief;
□ dat ze niet kan worden gewijzigd dan in uitzonderlijke gevallen (bv. fusie, overname)
en mits instemming van de vennootschap (algemene vergadering);
□ dat ze niet kan worden gewijzigd dan mits instemming van het auditcomité.

100 - Beroepsethiek en onafhankelijkheid 2018  2/6 


6. (6 punten) In welke geval(len) voorziet de wet een uitzondering op zijn verplichting om
het beroepsgeheim na te leven:

□ Wanneer hij zijn titel van bedrijfsrevisor verliest;


□ Wanneer hij verhoord wordt door de gerechtelijke politie;
□ Wanneer hij als getuige optreedt in een rechtszaak;
□ Wanneer hij zelfs buiten de algemene vergadering op de vragen van een aandeelhouder
antwoordt.

7. (6 punten) Een bedrijfsrevisor begaat een professionele fout:

□ wanneer hij een opdracht aanvaardt zonder dat hij over de nodige bekwaamheid
beschikt om de opdracht tot een goed einde te brengen en wetende dat hij deze kan
verwerven door met een andere revisor samen te werken;
□ wanneer hij een opdracht aanvaardt in omstandigheden die de objectiviteit van zijn
opdracht zouden kunnen aantasten;
□ wanneer de vaste vertegenwoordiger van een bedrijfsrevisorenvennootschap die als
commissaris werd benoemd, wordt vervangen vóór een termijn van drie jaar;
□ wanneer zijn beroepsaansprakelijkheid niet verzekerd is.

8. (6 punten) Onverminderd de internationale auditstandaarden, hebben de auditnormen geen


uitwerking zonder:

□ de goedkeuring van de Raad van het Instituut;


□ de goedkeuring van de Raad van het Instituut en de Hoge Raad voor de Economische
Beroepen;
□ de goedkeuring van de Raad van het Instituut, de Hoge Raad van de Economische
Beroepen en de Minister die voor economische zaken bevoegd is;
□ de goedkeuring van de Hoge Raad van de Economische Beroepen, de FSMA en de
Minister die voor economische zaken bevoegd is.

100 - Beroepsethiek en onafhankelijkheid 2018  3/6 


9. (6 punten) Welke activiteiten van het College van openbaar toezicht op de bedrijfsrevisoren
kan deze delegeren aan de Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren?

□ De toekenning en de intrekking van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor


□ De kwaliteitscontrole bij de kantoren die geen enkele organisatie van openbaar belang
controleren
□ De benoeming van inspecteurs voor kwaliteitscontrole
□ Tuchtprocedures

10. (6 punten) De professioneel-kritische instelling zoals bedoeld in artikel 15 van de wet van
17 december 2016 tot organisatie van het beroep en het openbaar toezicht van
bedrijfsrevisoren, houdt in:

□ de verplichting om vermoedelijke witwastransacties schriftelijk vast te leggen;


□ de weigering om een bevestiging te aanvaarden wanneer deze niet bekrachtigd wordt
met een bewijsstuk;
□ de bijzondere aandachtspunten vereist bij de audit van het jaarverslag;
□ een houding die gekenmerkt wordt door een onderzoekende geest, oplettendheid
voor omstandigheden die kunnen wijzen op mogelijke afwijkingen als gevolg van
fouten of fraude, en een kritische beoordeling van de controle-informatie.

11. (10 punten) Een commissaris aangesteld in een vennootschap:

□ mag steeds ontslag nemen indien de bedrijfsleiding weigert correcties in de


verslaggeving aan te brengen zoals de commissaris aanraadt;
□ mag slechts ontslag nemen na de goedkeuring te hebben gekregen van het CTR
(College van Toezicht op de Bedrijfsrevisoren);
□ mag steeds ontslag nemen omwille van ernstige persoonlijke redenen;
□ mag ontslag nemen in onderling akkoord met de vennootschap en na goedkeuring
door de algemene vergadering.

100 - Beroepsethiek en onafhankelijkheid 2018  4/6 


12. (10 punten) Welke van de volgende niet-revisorale diensten zijn steeds verboden voor de
commissaris van de vennootschap:

□ Bijeenroepen van de algemene vergadering ;


□ Het aanwerven van de verantwoordelijke voor interne audit;
□ Het geven van fiscaal advies ;
□ Onderhandelen in het kader van een juridisch geschil.

DEEL 2 – OPEN VRAAG – 20 punten

Volgens artikel 12 §5 van de wet van 17/12/2016 tot organisatie van het beroep van en het
publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, onderbouwt de bedrijfsrevisor in zijn werkdocumenten
alle aanzienlijke bedreigingen voor zijn onafhankelijkheid en de veiligheidsmaatregelen die
zijn genomen om deze bedreigingen in te perken.

Licht kort de 5 belangrijkste risico’s toe die leiden tot het verlies van onafhankelijkheid.

100 - Beroepsethiek en onafhankelijkheid 2018  5/6 


100 - Beroepsethiek en onafhankelijkheid 2018  6/6 
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/27/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

VENNOOTSCHAPSRECHT (111)

 
 
Iedere vraag staat op 2 punten – Er is geen giscorrectie

Vraag 1:

Welke van de onderstaande uitspraken is fout (na 1 november 2018, na de inwerkingtreding


van de hervorming van het Ondernemingsrecht)?

 De vennoten van een maatschap zijn altijd hoofdelijk aansprakelijk.


 De vennoten van een maatschap zijn enkel hoofdelijk aansprakelijk bij een commerciële
maatschap.
 De vennoten van een maatschap zijn aansprakelijk volgens hun inbreng bij een maatschap
naar burgerlijk recht.
 De aansprakelijkheid van de vennoten van een maatschap hangt af van het aantal vennoten:
de vennootschapsschuld wordt verdeeld.

Vraag 2:

De NV “PRINT-IT” is een Leuvens bedrijf dat is gespecialiseerd in 3D printing. De NV werd


opgericht door twee vrienden na hun studies. De zaken gaan uitstekend. De NV telt inmiddels 15
voltijdse werknemers en genereert jaarlijks een omzet van 1 miljoen euro. De aandelen van de NV
zijn sinds kort genoteerd op de Brusselse beurs.

 De NV moet een commissaris benoemen. De raad van bestuur moet een jaarverslag
opstellen.
 De NV moet een commissaris benoemen. De raad van bestuur moet geen jaarverslag
opstellen.
 De NV moet geen commissaris benoemen. De raad van bestuur moet een jaarverslag
opstellen.
 De NV moet geen commissaris benoemen. De raad van bestuur moet geen jaarverslag
opstellen.

111 - Vennootschapsrecht 2018 1/5


Vraag 3:

Het vennootschapsbestuur laat na om tijdig de jaarrekening van een NV neer te leggen:

 De vennootschap kan gerechtelijk ontbonden worden als slapende vennootschap indien zij
gedurende drie opeenvolgende boekjaren haar jaarrekening niet neerlegt.
 De vennootschap kan steeds onmiddellijk gerechtelijk ontbonden worden indien de
jaarrekening niet werd neergelegd binnen de 7 maanden te rekenen van datum van afsluiting
van boekjaar.
 De vennootschap kan gerechtelijk ontbonden worden indien de jaarrekening niet werd
neergelegd binnen de 7 maanden te rekenen van datum van afsluiting van boekjaar, meestal
is dat na een regularisatietermijn van drie maanden, maar uitzonderlijk is dat onmiddellijk.
 De vennootschap wordt van rechtswege ontbonden indien de jaarrekening niet werd
neergelegd binnen de 7 maanden te rekenen van datum van afsluiting van boekjaar, meestal
is dat na een regularisatietermijn van drie maanden, maar uitzonderlijk is dat onmiddellijk.

Vraag 4:

De bestuurder van een advocatenvennootschap draagt het cliënteel van de advocaten-


vennootschap over aan een andere, die dezelfde bestuurder heeft als de eerste, zonder dat
daarvoor enige vergoeding betaald werd, en zonder de procedure inzake belangenconflicten
na te leven. De vennootschap heeft bovendien geen boekhouding. Dit resulteert uiteindelijk
in een faillissement.

 De bestuurder kan voor deze feiten niet worden aangesproken op grond van een kennelijke
grove fout die bijgedragen heeft tot het faillissement nu een advocaat niet failliet kan
verklaard worden.
 Een advocaat kan wel degelijk failliet verklaard worden maar de bestuurder kan voor deze
feiten niet worden aangesproken op grond van een kennelijke grove fout die bijgedragen
heeft tot het faillissement als de advocatenvennootschap de rechtsvorm heeft van een VOF.
De kennelijke grove fout die bijgedragen heeft tot het faillissement is immers een bijzondere
vennootschapsrechtelijke aansprakelijkheidsgrond die enkel van toepassing is op de BVBA,
CVBA en NV.
 De bestuurder kan voor deze feiten voor alle of een deel van de vennootschapsschulden
worden aangesproken op vordering van de curator. Het feit dat de activiteit een vrij beroep
is, heeft geen implicaties behalve op tuchtrechtelijk vlak. De kennelijke grove fout die
bijgedragen heeft tot het faillissement is immers een aansprakelijkheidsgrond uit het
ondernemingsrecht die van toepassing is op alle vennootschappen maar ook op stichtingen,
maatschappen en VZW’s.
 De bestuurder kan voor deze feiten niet worden aangesproken.

111 - Vennootschapsrecht 2018 2/5


Vraag 5:

Het aanwezigheidsquorum voor een gewone algemene vergadering bedraagt:

 Minimum de helft van de aandeelhouders dient aanwezig of vertegenwoordigd te zijn.


 De aanwezigheid of vertegenwoordiging van één aandeelhouder volstaat.
 Minimum ¾ van de aandeelhouders, tenzij het een tweede bijeenroeping betreft.
 Geen enkele aandeelhouder hoeft aanwezig of vertegenwoordigd te zijn.
Vraag 6:

B verkoopt de aandelen in de BVBA X aan M. M kan niet meteen betalen en komt met B
overeen een financiering te voorzien. Deze financiering is als volgt: B betaalt zichzelf uit de
gelden van de BVBA en boekt dit in als een schuld van hem in rekening courant aan de BVBA.
Vervolgens zal M deze schuld in rekening courant overnemen en naar goeddunken
terugbetalen.

 Dit stelt geen enkel probleem.


 Dit is strijdig met het verbod op middelen voor te schieten, leningen toe te staan met het oog
op verkrijging van eigen aandelen van de BVBA door een derde. Dergelijke leningen zijn
nooit mogelijk.
 Dit kan strijdig zijn met het verbod op middelen voor te schieten, leningen toe te staan met
het oog op verkrijging van eigen aandelen van de BVBA door een derde. Financiële
steunverlening is binnen bepaalde grenzen mogelijk mits voorafgaande goedkeuring door de
algemene vergadering beslissend met een quorum en meerderheid vereist voor
statutenwijziging, na een voorafgaandelijk verslag van de raad van bestuur.
 Dit kan strijdig zijn met het verbod op middelen voor te schieten, leningen toe te staan met
het oog op verkrijging van eigen aandelen van de BVBA door een derde. Financiële
steunverlening is onbeperkt mogelijk mits hiertoe voorafgaande goedkeuring door de
algemene vergadering beslissend met een quorum en meerderheid vereist voor
statutenwijziging, na een voorafgaandelijk verslag van de raad van bestuur.

111 - Vennootschapsrecht 2018 3/5


Vraag 7:

Welke van de volgende uitspraken is juist:

 Een NV aangegaan voor onbepaalde duur kan worden ontbonden door de loutere wil van
een aandeelhouder, op voorwaarde dat zulks te goeder trouw en niet ontijdig gebeurt.
 De vereffenaar van een BVBA kan de onderneming van die vennootschap verderzetten tot
de tegeldemaking van het vennootschapsvermogen zonder dat daarvoor een bijzondere
machtiging van de algemene vergadering is vereist.
 De sluiting van de vereffening van een V.O.F. heeft niet tot gevolg dat alle procedures
waarin de vennootschap optrad als verweerder vervallen.
 De schulden aangegaan door de vereffenaar van een CVBA ter gelegenheid van de
vereffening zijn steeds onderworpen aan de regel van de samenloop zodat ze niet bij
voorrang kunnen worden betaald uit de activa van de CVBA.

Vraag 8:

Wat is geen kenmerk van de coöperatieve vennootschap?

 De grote statutaire vrijheid ten voordele van haar oprichters.


 De verplichting om aan elke vennoot één deelbewijs toe te kennen met een vaste waarde in
geld.
 Het maatschappelijk kapitaal dat in twee delen uiteenvalt, namelijk een vlottend en een vast
gedeelte.
 De mogelijkheid voor een vennoot om vrij in- en uit te treden met uitbetaling van een
scheidingsaandeel.

Vraag 9:

Een NV wordt opgericht met een maatschappelijk kapitaal van 100.000 EUR, verdeeld in 100
aandelen waarbij de 4 aandeelhouders inschrijven op elk 25 aandelen. 3 aandeelhouders
storten onmiddellijk 25.000 EUR. Tom stort slechts 5.000 EUR. Welke uitspraak is correct?

 Het minimumkapitaal is niet volledig en onvoorwaardelijk geplaatst.


 De vier aandeelhouders worden aangesproken tot volstorting van 1.250 EUR.
 De minimale volstortingsplicht werd nageleefd.
 Tom kan als enige worden aangesproken tot het storten van minstens 1.250 EUR.

111 - Vennootschapsrecht 2018 4/5


Vraag 10:

Om uit te maken of een groepering een vennootschap dan wel een vereniging uitmaakt.

 Is de vraag belangrijk welke soort activiteiten een groepering feitelijk stelt.


 Is de vraag belangrijk welke soort activiteiten voorkomen in het statutair doel van de
groepering en of de activiteiten worden gesteld met het oog op het realiseren van winst.
 Is de vraag belangrijk welke soort activiteiten voorkomen in het statutair doel van de
groepering en of de activiteiten worden gesteld met het oog op het realiseren van winst en het
verdelen van de winst onder de leden van de groepering.
 Is enkel de vraag belangrijk of de vennootschap al dan niet een winstgevend doel heeft.

111 - Vennootschapsrecht 2018 5/5


GELIEVE TE ANTWOORDEN OP EEN ANTWOORDBLAD MET VERMELDING
VAN DE TITEL ‘CORPORATE GOVERNANCE’. UW NAAM NIET OP HET
ANTWOORDBLAD NOTEREN!

AVD/sh/27/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

CORPORATE GOVERNANCE (112)

Vraag 1 (50 punten)

Analyseer – met voorbeelden ter staving – de rol van de commissaris bij de toepassing van de
principes en bepalingen inzake corporate governance.

Vraag 2 (25 punten)

Op 1 juni 2018 wenst een vennootschap over te gaan tot de benoeming van een nieuwe
gedelegeerd bestuurder. Tijdens de onderhandelingen verkrijgen de advocaten van de
gedelegeerd bestuurder de opname in de beheersovereenkomst van een clausule die bepaalt dat
- in geval van opzegging door de vennootschap - een vertrekvergoeding gelijk aan een
vergoeding van 48 maanden zal worden betaald. Wat denkt u hierover?

Vraag 3 (25 punten)

Analyseer de procedure die binnen een beursgenoteerd filiaal gevolgd moet worden om een
beslissing te nemen met betrekking tot haar relaties met een andere vennootschap die deel
uitmaakt van dezelfde groep.

112 - Corporate governance 2018 1/1


GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/13/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

FAILLISSEMENTSRECHT EN SOORTGELIJKE PROCEDURES (120)

Vraag 1 (25 punten)

a) Wat is het wettelijk doel van een faillissementsprocedure ?

b) Wie kan een faillissementsprocedure initiëren en op welke wijze ?

120 - Faillissementsrecht en soortgelijke procedures – 2018 1/4


Vraag 2 (25 punten)

a) Wat is kwijtschelding? Welk regime vervangt dit uit het faillissementsrecht?

b) Is de kwijtschelding automatisch? Wie kan zich ertegen verzetten?

120 - Faillissementsrecht en soortgelijke procedures – 2018 2/4


Vraag 3 (30 punten)

a) Welke procedures van gerechtelijke organisatie worden door de wet erkend?

b) Welk gevolgen verbindt boek XX Wetboek Economisch aan de inleiding van


een verzoekschrift tot gerechtelijke organisatie?

c) Wat is het gevolg van een gerechtelijke organisatie op de lopende


overeenkomsten?

120 - Faillissementsrecht en soortgelijke procedures – 2018 3/4


Vraag 4 (20 punten)

1. Bij failllissement :

 Is de schuldenaar altijd verplicht daarvan aangifte te doen;


 Handelingen of betalingen verricht met bedrieglijke benadeling van de rechten van de
schuldeisers kunnen niet worden tegengeworpen onverschillig op welke datum zij hebben
plaatsgehad;

 De gefailleerde verliest van rechtswege het beheer over al zijn goederen;


 De niet vervallen schulden worden opeisbaar ten aanzien van de gefailleerde.

2. Moeten aangifte doen van faillissement? :

 De tijdelijke handelsvennootschap met een commercieel doel;


 De beoefenaar van een vrij beroep die het beroep van advocaat uitoefent;
 De vennoten van een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid met een
handelsdoel;

 Een vereniging zonder winstoogmerk die tweedehandskledij verkoopt.

120 - Faillissementsrecht en soortgelijke procedures – 2018 4/4


GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN!

AVD/sh/27/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN
BELASTINGRECHT (130)

Vraag 1 (2 punten)

De vennootschap naar Amerikaans recht “ALFA INC.”, heeft een Belgische


dochteronderneming met liquiditeitsproblemen. Zij verleent haar een renteloze lening. Wat zijn
de fiscale gevolgen van deze lening:

a) als de Belgische dochteronderneming verliezen boekt?

b) als de Belgische dochteronderneming, ondanks haar liquiditeitsproblemen, geen verliezen


boekt?

Licht uw antwoord bondig toe.

Antwoord

130 – Belastingrecht 2018    1/6 
Vraag 2 (2 punten)

De Belgische vennootschap “ALFA N.V.” is een dochteronderneming van de Duitse


vennootschap “ALFA GMBH”. Eenvoudigheidshalve zou de Duitse moedermaatschappij haar
Belgische dochteronderneming willen overnemen. Wat zou het belastingregime van deze fusie
door overneming (opslorping) in België kunnen zijn?

Licht uw antwoord bondig toe.

Antwoord

Vraag 3 (2 punten)

De Belgische vennootschap “ALFA N.V.” koopt een terrein ter waarde van 10 miljoen EUR.
De aanschaffingskosten bedragen 14% van de aankoopprijs (registratierechten en notariskosten).
Alfa N.V. wenst te genieten van een belastingaftrek op deze kosten. Wat zou u haar aanraden?

Licht uw antwoord bondig toe.

Antwoord

 
130 – Belastingrecht 2018    2/6 
Vraag 4 (2 punten) 
 

De hervorming van de vennootschapsbelasting van 25 december 2017 heeft meerdere


wijzigingen doorgevoerd in het stelsel van de notionele interestaftrek waardoor dit tot een
onbeduidend niveau wordt herleid. Geef de twee belangrijkste wijzigingen die in 2018 werden
doorgevoerd.

Licht uw antwoord bondig toe.

Antwoord

Vraag 5 (2 punten) 

Wat is het fiscale afschrijvingspercentage van de volgende beroepskosten:

Percentage

a) advieskosten voor de verkoop van vennootschapsaandelen ; ……………………

b) onroerende voorheffing ; ……………………

c) taxikosten; ……………………

d) premies van groepsverzekeringen betaald aan een Zwitserse ……………………


verkeringsmaatschappij.

 
130 – Belastingrecht 2018    3/6 
Vraag 6 (2 punten)

In 2016 verkocht de Belgische vennootschap Alfa een terrein voor een bedrag van
10 miljoen EUR dat ze sinds 15 jaar bezat. Zij realiseert een mooie meerwaarde en wenst
gebruik te maken van het regime van de gespreide taxatie. In 2018 koopt zij dus voor 10 miljoen
€ een kantoorgebouw dat zij beslist in dertig jaar af te schrijven.

In 2020 ontvangt zij een bod van 18 miljoen EUR voor het kantoorgebouw. Ze verkoopt dit
gebouw en realiseert een nieuwe meerwaarde:

a) Kan de meerwaarde op de grond genieten van het regime van de gespreide taxatie?
Waarom ?

b) Wat zijn de gevolgen van de verkoop van het kantoorgebouw?

c) Denkt u dat de verkoop van het kantoorgebouw een goede transactie is op fiscaal
gebied? Waarom?

Antwoord

a)

b)

c)

 
130 – Belastingrecht 2018    4/6 
Vraag 7 (2 punten) 

De vennootschap “ALFA N.V.” heeft als eigen vermogen:

- Kapitaal: 1.000 (waarvan 300 geïncorporeerde belaste reserves);


- Belaste reserves: 500:
- Vrijgestelde reserves : 600.

De aandeelhouders, allen natuurlijke personen, vinden dat het eigen vermogen te omvangrijk is;
zij besluiten dus in 2018 het kapitaal met 600 te verminderen. Wat zijn de fiscale gevolgen van
deze kapitaalvermindering?

Antwoord

Vraag 8 (2 punten) 

Een vennootschap naar Frans recht neemt een deelname van 5 miljoen EUR in “AB-INBEV.”
De Belgische vennootschap beslist een dividend uit te keren tijdens zijn algemene vergadering
van mei 2018. Wat is het tarief van de roerende voorheffing die ingehouden zal worden?
Waarom?

Antwoord

 
130 – Belastingrecht 2018    5/6 
Vraag 9 (2 punten) 

Advocaten vormen een burgerlijke vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid die als een
kostenassociatie werkt. Hoe wordt deze vennootschap belast?

Antwoord

Vraag 10 (2 punten) 

Geef de twee gevallen waarin een waardevermindering van aandelen aftrekbaar is in de


vennootschapsbelasting?

Antwoord

 
130 – Belastingrecht 2018    6/6 
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/13/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

BURGERLIJK RECHT (141)

I. Multiple Choice Vragen

Vraag 1 (10 punten)

1. Een overeenkomst :

 van bepaalde duur kan steeds eenzijdig worden opgezegd;


 van onbepaalde duur kan steeds eenzijdig worden opgezegd;
 is slechts bindend wanneer deze schriftelijk werd bevestigd;
 die verbintenissen inhoudt voor beide partijen kan worden nietig verklaard bij een grove
tekortkoming van een van beide partijen in de uitvoering van de overeenkomst.

Vraag 2 (10 punten)

Een authentieke akte is een :

 synoniem van een notariële akte ;


 een akte opgemaakt door een bevoegde openbaar ambtenaar;
 akte opgemaakt door partijen.

141 - Burgerlijk Recht - 2018 1/7


Vraag 3 (10 punten)

Een rechtshandeling is een :

 menselijke handeling met gewilde of ongewilde juridische gevolgen;


 menselijke handeling die men stelt met het oog op het uitlokken van rechtsgevolgen;
 menselijke handeling met ongewilde juridische gevolgen.

Vraag 4 (10 punten)

Een onderneming betaalt zijn geldschulden laattijdig :

 De schuldeiser (onderneming) kan in dit geval moratoire interesten vragen, zonder dat een
ingebrekestelling noodzakelijk is gelet op de wet betalingsachterstand ondernemingen;

 De schuldeiser (ook een onderneming) kan in dit geval moratoire interesten vragen na
ingebrekestelling gelet op artikel 1153 BW;

 De schuldeiser (onderneming) kan een dwangsom vragen teneinde de betaling af te


dwingen.

Vraag 5 (10 punten)

Duid de rechten aan die onroerend zijn:

 De rolkranen in de haven die beperkt functioneel beweegbaar zijn;


 Intellectuele rechten ;
 Stacaravan aangesloten op openbare nutsleiding.

141 - Burgerlijk Recht - 2018 2/7


Vraag 6 (10 punten)

Hoofdelijke gehoudenheid van een schuldenaar :

 synoniem van persoonlijke gehoudenheid met heel zijn vermogen;


 impliceert dat bij pluraliteit van debiteuren de schuld per hoofd verdeeld wordt;

 impliceert dat bij pluraliteit van debiteuren de schuldeiser(s) iedere schuldenaar voor de
totaliteit van de schuld kunnen aanspreken.

Vraag 7 (10 punten)

In het recht maakt men een onderscheid tussen een middelenverbintenis en een
resultaatsverbintenis. Het ontdekken van een fraude door een commissaris is een
middelenverbintenis. Dat impliceert dat het slachtoffer van de fraude die een
aansprakelijkheidsvordering instelt tegen de commissaris moet aantonen:

 dat de commissaris niet gehandeld heeft zoals hij dat gebruikelijk doet;
 dat de commissaris niet gehandeld heeft zoals een normale commissaris in dezelfde
omstandigheden zou hebben gehandeld;

 dat er fraude is, wat op zich een bewijs inhoudt van de onzorgvuldigheid van de
commissaris.

Vraag 8 (10 punten)

Regels van dwingend recht :

 zijn steeds van openbare orde;


 gelden niet wanneer partijen ervan afwijken;
 kunnen niet worden aangenomen door de federale overheid;
 zijn regels die toezien op de bescherming van private belangen – afwijken wordt
gesanctioneerd met relatieve nietigheid.

141 - Burgerlijk Recht - 2018 3/7


Vraag 9 (10 punten)

Een baby is :

 rechtsonbekwaam en handelingsonbekwaam;
 feitelijk bekwaam en handelingsonbekwaam;
 Feitelijk onbekwaam en handelingsonbekwaam.

Vraag 10 (10 punten)

A draagt de schuldvordering over die hij heeft t.o.v. B. aan C. Na deze overdracht kan B
enkel geldig betalen :

 aan A of C;
 uitsluitend aan C;
 aan A zolang geen kennis gegeven werd van de overdracht aan B of B deze overdracht niet
heeft erkend;

 enkel aan C vanaf het ogenblik dat B deze overdracht heeft goedgekeurd.

Vraag 11 (10 punten)

An woont op een nogal rumoerig kot en studeert daarom graag in de


Rechtenbibliotheek. Op een dag vergeet An haar cursus ‘Strafprocesrecht’ terug naar
haar kot mee te nemen. Daarom hangt ze aan de valven een beloningsbelofte uit waarop
staat te lezen dat de eerlijke vinder 5€ krijgt. Hoe kan je deze beloningsbelofte
kwalificeren :

 koop is een reële overeenkomst omdat levering van de zaak verplicht is;
 als een eenzijdige rechtshandeling;
 als een meerzijdige rechtshandeling;
 als een eenzijdige overeenkomst;
 als een wederkerige overeenkomst.

141 - Burgerlijk Recht - 2018 4/7


Vraag 12 (10 punten)

Na een dodelijk ongeval bevond het voertuig van Mevrouw X zich op de openbare weg en
maakte aldaar een hinderlijke hindernis uit, ook al bevond het voertuig zich niet op de
rijbaan. Met het oog op de openbare veiligheid trof de politie de nodige maatregelen om
het wrak door een takelfirma te laten verwijderen. De takelfirma stuurt Mevrouw X in
februari een factuur ten belope van €525 betreffende de takelkosten. De factuur
vermeldde dat er stallingskosten verschuldigd zouden zijn van €7 per dag. Mevrouw X
protesteerde de factuur niet doch betaalde evenmin en gaf ook niet aan wat met het
voertuig diende te geschieden. Ruim twee maanden later werd een factuur opgemaakt
voor stallingskosten. Mevrouw X reageert opnieuw niet. De takelfirma vordert tenslotte
in rechte betaling van de 2 facturen. In geval van de eerste factuur, de takelkosten, op
grond van welke mogelijke rechtsfiguur zou de takelfirma over een rechtstreekse
vordering tegen de belanghebbende kunnen beschikken?

 Vertegenwoordiging ;
 Schijnvertegenwoordiging ;
 Zaakwaarneming ;
 Sterkmaking.

Vraag 13 (10 punten)

Mevrouw JONAS, een antiquair uit Parijs, koopt een pendule en twee vazen bij “GRAAF
LIPPEVELDE”. Deze wist haar immers te vertellen dat de schouwornamenten binnen de
familie van generatie op generatie waren overgedragen en naar verluidt het werk waren
van GONTHIÈRES, een beroemd kunstenaar onder de heerschappij van LOUIS XVI. De
fraaie stukken veranderen voor €22.000 van eigenaar. In werkelijkheid blijken de
stukken niet van deze GONTHIÈRES te zijn, al evenmin uit de tijd van LOUIS XVI en zelfs
in het geheel geen antiek uit te maken. Kan Mevrouw JONAS een vordering instellen, nu u
weet dat de kwitantie nergens precies aan gaf dat het antieke stukken betrof?

Op welke basis kan dit ?

 de gebrekkige toestemming van een partij die zich verbindt;


 de bekwaamheid van een partij om contracten aan te gaan;
 het voorwerp van de overeenkomst;
 de oorzaak van de overeenkomst.

141 - Burgerlijk Recht - 2018 5/7


Vraag 14 (10 punten)

Welke van de volgende uitspraken is juist ?

 koop is een reële overeenkomst omdat levering van de zaak verplicht is;
 de oprichting van een vennootschap met volkomen rechtspersoonlijkheid gebeurt bij
plechtig contract;

 makelaardij is een zakelijke overeenkomst als ze slaat op een commerciële transactie.

Vraag 15 (10 punten)

Ik sluit een dading na een verkeersongeval met letselschade :

 Ik kan strafrechtelijk niet meer vervolgd worden;


 Ik kan wel strafrechtelijk nog vervolgd worden, maar in principe niet burgerrechtelijk tenzij
de dadingsovereenkomst nietig verklaard of ontbonden worden;

 Ik kan wel strafrechtelijk nog vervolgd worden, maar nooit burgerrechtelijk.

141 - Burgerlijk Recht - 2018 6/7


II. Leg uit naar Belgisch recht (50 punten)

Leg uit hoe naar Belgisch recht eigendom overgaat bij een :

a) Roerend goed

a. tussen de partijen;

b. tegenover derden.

b) Onroerend goed

a. tussen partijen;

b. tegenover derden.

141 - Burgerlijk Recht - 2018 7/7


GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/13/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

HANDELSRECHT (142)

Vraag 1 (30 punten)

a) Definieer het begrip en de rol van de factuur en geef de wettelijke verplichte


vermeldingen aan die op de factuur moeten voorkomen.

b) Definieer het begrip “handelshuur” en geef de kenmerken ervan aan (duur, vernieuwing,
overdracht, huurprijsherziening, einde van de huur).

c) Definieer de volgende begrippen :

- Onderneming (in de zin van de wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het
ondernemingsrecht);
- Daad van koophandel ;
- Burgerlijke daad.

Duid ook het juridisch belang en de gevolgen van het begrip onderneming.

142 - Handelsrecht – 2018 1/4


Vraag 2 (10 punten)

Een handelaar verkoopt materiaal aan een andere handelaar. Deze laatste weigert te betalen
omdat volgens hem geen enkele overeenkomst tussen hen werd afgesloten. Hoe kan de
verkoper het bestaan van een overeenkomst in rechte bewijzen? In uw antwoord past het om
een onderscheid te maken tussen het geval waar de waarde van het goed hoger of lager is dan
500 EUR.

142 - Handelsrecht – 2018 2/4


Vraag 3 (30 punten)

Leg de notie “factoring” uit en de manier waarop dit geconstrueerd is.

142 - Handelsrecht – 2018 3/4


Vraag 4 (30 punten)

a) Wat onderscheidt handelsagentuur van een concessie van alleenverkoop en


handelsvertegenwoordiging ?

b) Wat zijn de rechten van de concessiehouder bij verbreking van het contract door de
concessiegever? Onderscheid het geval van een grove fout door de concessiehouder en
het geval van een afwezigheid van grove fout. Duid aan wanneer een opzegging moet
gegeven worden, onder welke vorm en hoe die moet berekend worden.

142 - Handelsrecht – 2018 4/4


GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN!

AVD/sh/27/10/2018
 

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

SOCIALEZEKERHEIDSRECHT EN ARBEIDSRECHT (150)

 
Correct antwoord : 10 punten
Fout antwoord : -2 punten
Geen antwoord : 0 punten

Slechts één enkel antwoord per vraag.

1. Welke stelling is de enige juiste:

a) Elke werkgever moet pas wanneer hij voor het eerst geconfronteerd wordt met
een ernstig arbeidsongeval, een interne dienst voor preventie en bescherming op
het werk inrichten.
b) Een werkgever moet niet op eigen initiatief over gaan tot het oprichten van een
syndicale afvaardiging. Het zijn de vakorganisaties die hiertoe het initiatief
moeten nemen.
c) Sociale verkiezingen hebben als doel om de werkgevers- en
werknemersafgevaardigden in de ondernemingsraad en het comité voor
preventie en bescherming op het werk te verkiezen.
d) Een geldige collectieve arbeidsovereenkomst kan worden gesloten tussen een
werkgever en de meerderheid van zijn personeelsleden.

2. Welke stelling is de enige juiste: de werkgever die in België een gedetacheerde


werknemer tewerkstelt:

a) Is, behoudens enkele specifieke uitzonderingen, verplicht voor de


arbeidsprestaties die in België worden verricht, de arbeids-, loon- en
tewerkstellingsvoorwaarden na te leven die in België opgelegd worden door
regelgeving die strafrechtelijk beteugeld wordt.
b) Kiest vrij met zijn werknemer of hij de Belgische arbeids-, loon- en
tewerkstellingsvoorwaarden wenst na te leven, dan wel deze van het land van
waaruit de detachering plaatsvindt.
c) Is alleen verplicht voor de arbeidsprestaties die in België worden verricht de
Belgische loonvoorwaarden na te leven indien het gaat om een werknemer die
de onderdaan is van een lidstaat van de EU.
d) Kiest vrij met zijn werknemer of hij de Belgische arbeids-, loon- en
tewerkstellingsvoorwaarden wenst na te leven, dan wel deze van een ander land
van de EU.

150 - Socialezekerheidsrecht en arbeidsrecht 2018 1/4


3. Welke stelling is de enige juiste?

a) De werknemer moet handelen volgens de bevelen en de instructies die hem


worden gegeven door zijn werkgever met het oog op de uitvoering van de
arbeidsovereenkomst enkel wanneer de werknemer het met deze eens is.
b) De werkgever en werknemer zijn elkaar eerbied en achting verschuldigd en
moeten gedurende de uitvoering van de overeenkomst de welvoeglijkheid en de
goede zeden in acht nemen.
c) De werknemer mag tijdens de duur van zijn arbeidsovereenkomst zijn
werkgever geen oneerlijke concurrentie aandoen. Eerlijke concurrentie mag hij
steeds uitvoeren, maar dan enkel buiten de werkuren.
d) De werkgever mag onder geen enkele voorwaarde het internet- en emailgebruik
van de werknemer op het werk controleren.

4. Welke bewering is de enige juiste?

a) Een werkgever moet bij elk ontslag in de ontslagbrief uitgebreid motiveren


waarom hij de werknemer heeft ontslagen, zoniet is het ontslag kennelijk
onredelijk.
b) Een werknemer mag enkel worden ontslagen indien hij een zware fout heeft
begaan.
c) Bij kennelijk onredelijk ontslag is de werkgever een bijzondere
schadevergoeding verschuldigd aan de werknemer van minimaal 3, maximaal
17 weken loon.
d) Bij kennelijk onredelijk ontslag dient de werkgever de ten onrechte ontslagen
werknemer opnieuw in dienst te nemen.

5. Welke bewering is de enige juiste?

a) Een werkgever moet onmiddellijk een ondernemingsraad oprichten wanneer hij


100 werknemers tewerkstelt.
b) De sociale verkiezingen strekken er o.m. toe de preventieadviseur te verkiezen.
c) De werkgever kan beslissen om in plaats van een ondernemingsraad een
vakbondsafvaardiging te laten oprichten in de onderneming.
d) De vertegenwoordigers van de werknemers in de ondernemingsraad (effectieve
en plaatsvervangende) genieten van een bijzondere ontslagbescherming. Zij
kunnen alleen worden ontslagen om een dringende reden die vooraf door het
arbeidsgerecht is aangenomen, of om een economische of technische reden die
vooraf door het paritair comité is erkend.

150 - Socialezekerheidsrecht en arbeidsrecht 2018 2/4


6. Welke bewering is de enige juiste?

a) Sinds 1 januari 2014 zijn alle verschillen in het arbeidsrecht tussen werklieden
en bedienden opgeheven.
b) Met de toestemming van de werknemer kunnen een onbeperkt aantal geldige
opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden gesloten.
c) De weigering om redelijke aanpassingen te treffen voor een werknemer
getroffen door een handicap is een vorm van discriminatie.
d) Het recht op ouderschapsverlof staat niet open voor mannen, behalve indien hun
echtgenote overleden is.

7. Hoofdelijke aansprakelijkheid:

Welke bewering is de enige onjuiste?

a) Elke opdrachtgever bij een dienstverleningsovereenkomst is hoofdelijk


aansprakelijk met de dienstverlener voor de lonen die de dienstverlener nalaat te
betalen aan zijn personeel evenals voor de sociale bijdragen hierop.
b) Een N.V. die voor de bouw van haar kantoorgebouw een beroep doet op een
aannemer is, in principe en behoudens uitzonderingen, hoofdelijk aansprakelijk
voor de betaling van het loon dat verschuldigd is aan de werknemer die
tewerkgesteld wordt door deze aannemer en dat overeenstemt met de
arbeidsprestaties die deze werknemer heeft verricht voor die opdrachtgever.
c) Een aannemer die beroep doet op een onderaannemer voor diensten die vallen
onder de bevoegdheid van sommige paritaire comité (o.m. het P.C. van de
bewakings- en toezichtsdiensten en het P.C. voor de schoonmaak) en die door
de sociale inspectiedienst schriftelijk in kennis worden gesteld van de
omstandigheid dat hun onderaannemer op zwaarwichtige wijze tekortschiet in
zijn verplichting om zijn werknemers tijdig hun verschuldigde loon te betalen,
zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van het loon aan de betrokken
werknemers.
d) Een garagebedrijf dat voor de uitvoering van werken in onroerende staat aan de
garage een beroep doet op een aannemer die sociale schulden heeft aan de RSZ
op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst en die de inhoudingen
van 35% ten voordele van de RSZ op elke betaling niet correct heeft uitgevoerd,
is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schulden van die
aannemer aan de RSZ, weliswaar beperkt tot de totale prijs van de werken
toevertrouwd aan de aannemer.

150 - Socialezekerheidsrecht en arbeidsrecht 2018 3/4


8. Welke bewering is de enige onjuiste?

a) De Dimona-aangifte heeft als doel het begin en einde van een arbeidsrelatie
onmiddellijk aan te geven aan de openbare instanties die over deze gegevens
moeten beschikken. De werkgever dient aldus een Dimona-aangifte bij de RSZ
te doen uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer de prestaties aanvat. Hij
dient het einde van de tewerkstelling mee te delen aan de RSZ uiterlijk de eerste
werkdag volgend op het einde van de tewerkstelling.
b) De Dimona-aangifte heeft als doel het begin en einde van een arbeidsrelatie
onmiddellijk aan te geven aan de openbare instanties die over deze gegevens
moeten beschikken. De werknemer dient aldus een Dimona-aangifte bij de RSZ
te doen uiterlijk op het tijdstip waarop hij zijn prestaties aanvat. Hij dient het
einde van zijn tewerkstelling mee te delen aan de RSZ uiterlijk de eerste
werkdag volgend op het einde van zijn tewerkstelling.
c) Gedetacheerde werknemers die tijdelijk of gedeeltelijk in België komen werken
en niet onderworpen zijn aan de Belgische sociale zekerheid, moeten vooraf bij
de RSZ worden gemeld met de zgn. Limosa-aangifte.
d) Binnen de maand na het kwartaal waarop de aangifte betrekking heeft stuurt de
werkgever (of zijn mandataris) de Dmfa-aangifte door aan de RSZ.

9. Welke bewering is de enige onjuiste?

a) Er zijn socialezekerheidsbijdragen verschuldigd aan de RSZ op de


eindejaarspremie.
b) Op het voordeel van het persoonlijk gebruik van een bedrijfswagen is een zgn.
solidariteitsbijdrage afhankelijk van het CO2-uitstootgehalte van het voertuig
verschuldigd.
c) Op maaltijdcheques zijn, indien ze aan alle vrijstellingsvoorwaarden voldoen,
geen RSZ-bijdragen verschuldigd.
d) Er zijn geen sociale bijdragen verschuldigd op de werkgeversbijdragen voor de
opbouw van aanvullende pensioenen.

10. Welke bewering is de enige onjuiste?

De sociale inspectie kan :

a) Inlichtingen, adviezen en waarschuwingen geven.


b) De overtreder een termijn geven om zich in regel te stellen.
c) Een proces-verbaal opstellen tot vaststelling van de inbreuken.
d) Naar keuze van de inspecteur een administratieve of een strafrechtelijke
geldboete opleggen aan de overtreder.

150 - Socialezekerheidsrecht en arbeidsrecht 2018 4/4


GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/20/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN – INFORMATIETECHNOLOGIEËN EN


INFORMATICASYSTEMEN (160)

Open vragen: /8

1. Beschrijf de 5 belangrijkste business procesgroepen van een bedrijf. Beschrijf voor elk
proces welke transacties typisch plaats vinden tijdens de uitvoering van het proces.

2. Beschrijf de modelleertechnieken data flow diagram, flow chart en business process


diagrams. Geef ook duidelijk aan waarin ze verschillen van elkaar.

160 ‐ Informatietechnologieën en informaticasystemen ‐ 2018  1/4 
Meerkeuzevragen: /7

Voor elk van onderstaande meerkeuzevragen is precies één antwoord juist. Welk ?

De volgende giscorrectie wordt toegepast:

 +1 punt voor een goed antwoord


 0 punten voor geen antwoord
 -1 punt voor een slecht antwoord.

1. Welke van de volgende processen beschouwt men als een primair bedrijfsproces in de
value chain van Porter:

A. Accounting proces;
B. Human resources proces;
C. Dienst na verkoop proces;
D. Financieringsproces.

2. Een ……….. is een pad dat toelaat om een transactie te traceren doorheen verschillende
informatiesystemen vanaf het punt van creatie tot output en omgekeerd:
A. Audit trail;
B. General ledger;
C. Databank;
D. Query.

3. Elektronische communicatie er doen uitzien alsof het door iemand anders wordt gestuurd
met als doel het vertrouwen van de ontvanger te winnen, komt overeen met:

A. spamming;
B. spoofing;
C. cracking;
D. click fraud;

160 ‐ Informatietechnologieën en informaticasystemen ‐ 2018  2/4 
4. Welke type audit bestaat uit het inspecteren van de algemene en applicatie
controlemechanismen, met als doel na te gaan of deze in overeenstemming zijn met de
bedrijfsregels en ook voldoende de activa van de onderneming beschermen:

A. Information system audit;


B. Financiële audit;
C. Operationele audit;
D. Compliance audit.

5. Verifiëren van het kaartnummer van een kredietkaart tijdens een online transactie is een
voorbeeld van een:

A. Detective controle;
B. Preventieve controle;
C. Applicatie controle;
D. Algemene controle.

6. Welke van de volgende technieken kan een organisatie gebruiken voor het beschermen
van de privacy van zijn klanten indien het realistische data wenst te gebruiken bij het
testen van een nieuw informatiesysteem?

A. Digitale handtekening;
B. Data maskering;
C. Digitaal watermerk;
D. Encryptie.

7. Welke van de volgende technieken valt onder preventieve controle?

A. Training;
B. Log analyse;
C. CIRT;
D. Virtualisatie.

160 ‐ Informatietechnologieën en informaticasystemen ‐ 2018  3/4 
Zijn de volgende beweringen waar of onwaar? /5

De volgende giscorrectie wordt toegepast:

 +1 punt voor een goed antwoord


 0 punten voor geen antwoord
 -1 punt voor een slecht antwoord.

1. Predictive Analytics maakt gebruik van data warehouses en complexe algoritmen voor het
voorspellen van toekomstige gebeurtenissen, op basis van historische trends en berekende
probabiliteiten.
........................................

2. Het database management systeem omvat drie elementen: 1) het besturingssysteem, 2) de


databank en de informatiesystemen die gebruiken maken van de databank.
........................................

3. Het fysisch datamodel geeft weer hoe de gebruikers de verschillende data items aan elkaar
relateren.
........................................

4. Semantische data modellering en normalisatie zijn beiden technieken die kunnen gebruikt
worden voor database design.
........................................

5. De term Internet of Things (IoT) refereert naar het toevoegen van sensoren aan
verschillende toestellen zodat deze kunnen connecteren met het Internet
........................................

160 ‐ Informatietechnologieën en informaticasystemen ‐ 2018  4/4 
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN!

AVD/sh/20/10/2018

THEORESTISCH STAGE-EXAMEN

ALGEMENE, FINANCIËLE EN BEDRIJFSECONOMIE (170)

Vraag I (30 punten)

I.1. Definieer en verklaar de “Keynesiaanse fiscale multiplier” in een open economie


(10 punten).

I.2. Illustreer uw antwoord met een analyse van de effecten op de Belgische economie van de
maatregelen van de Regering Michel (zoals taks shift enz.) (20 punten).

Antwoord op vraag I

170 - Algemene, financiële en bedrijfseconomie - 2018 1/6


170 - Algemene, financiële en bedrijfseconomie - 2018 2/6
Vraag II (30 punten)

 
II.1. Wat wordt verstaan onder de ‘minimum efficient scale’ (MES) van een onderneming. Wat is
daarvan de invloed op de marktstructuur en op het aantal levensvatbare ondernemingen op deze
markt? (15 punten)

II.2. Welke invloed heeft deze MES op de evolutie van de elektriciteits- en telecommunicatie-
sector in België? (15 punten)

Antwoord op vraag II

170 - Algemene, financiële en bedrijfseconomie - 2018 3/6


Antwoord op vraag II

170 - Algemene, financiële en bedrijfseconomie - 2018 4/6


Vraag III (40 punten)

 
III.1. Een fietsfabrikant van elektrische fietsen heeft de vraagelasticiteiten van deze fietsen
bestudeerd en komt tot:

- Een basis prijselasticiteit van de vraag van -1,1;


- Een kruiselingse prijselasticiteit met niet-elektrische fietsen van +0,7;
- Een inkomenselasticiteit van de vraag van +1,1.

Definieer deze 3 vormen van elasticiteit en pas deze toe op elektrische fietsen (20 punten).

III.2. Het Brussels Gewest beslist om de aankoop van elektrische fietsen met 10% te subsidiëren.
Welke positieve externe effecten ontstaan daardoor en welke invloed zal dit hebben op de inkomsten
van de verkopers van elektrische fietsen? Te berekenen. (10 punten)

III.3. Het Planbureau voorspelt een daling van de werkloosheid en een stijging van de inkomens
met 5%. Is dat goed of slecht nieuws voor de verkopers van elektrische fietsen? Becijfer. (10 punten).

Antwoord op vraag III

170 - Algemene, financiële en bedrijfseconomie - 2018 5/6


Antwoord op vraag III

170 - Algemene, financiële en bedrijfseconomie - 2018 6/6


GELIEVE TE ANTWOORDEN OP EEN ANTWOORDBLAD MET VERMELDING
VAN DE TITEL ‘WISKUNDE’. UW NAAM NIET OP HET ANTWOORDBLAD
NOTEREN!

AVD/sh/20/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN – WISKUNDE (181)

Enkele belangrijke richtlijnen

 Schrijf de berekeningen en de redenering die je uitvoert om je eindresultaat te bekomen


nauwkeurig uit.
 Het eindresultaat alleen, zelfs als het correct is, zal niet geaccepteerd worden. Je mag
alleen gebruik maken van een wetenschappelijk (dus GEEN GRAFISCH) rekentoestel.
 Er mogen alleen efficiënte, algemeen wiskundige methoden gebruikt worden.
 Een antwoord bekomen door trial and error zal niet aanvaard worden.

Veel succes!

Vraag 1 (30 punten)

We veronderstellen dat de inverse vraagfunctie van een bepaald product en de kostenfunctie


voor het productieproces van dat product beschreven kunnen worden door:
1
𝑝 𝑞 100 𝑞 𝑚𝑒𝑡 𝑞 ∈ 0; 300
3
1 1 1000
𝑇𝐾 𝑞 𝑞 𝑞 50𝑞
600 3 3

Je mag veronderstellen dat alles wat geproduceerd wordt, ook effectief verkocht wordt en dat
q bijgevolg zowel de gevraagde als de geproduceerde hoeveelheid voorstelt.

1.1 (5 punten) Toon aan dat de winstfunctie 𝑊 𝑞 als voorschrift heeft:


1 1000
𝑊 𝑞 𝑞 50𝑞
600 3

Ook indien je er niet in slaagt deze uitdrukking te bekomen, mag je dit resultaat wel gebruiken
om vragen 1.2, 1.3 en 1.4 te beantwoorden.

1.2 (10 punten) Bereken het kritieke punt (nulpunt van de eerste afgeleide functie) van deze
winstfunctie.

1.3 (10 punten) Bepaal voor welke hoeveelheid de maximale winst wordt bereikt (maak
daartoe gebruik van het criterium van de tweede afgeleide).

1.4 (5 punten) Bereken de waarde van de maximale winst.

181 - Wiskunde – 2018 1/2


Vraag 2 (30 punten)

Veronderstel dat, voor een bepaald product, de aanbodfunctie gegeven is door 𝑝 3 𝑞 en


de vraagfunctie door 𝑝 18 𝑞.

2.1 (5 punten) Bereken het evenwichtspunt.

2.2 (5 punten) Stel op een gepaste figuur het consumentensurplus en het producentensurplus
bij marktevenwicht grafisch voor.

2.3 (20 punten) Bereken het totale surplus (gedefinieerd als de som van het
consumentensurplus en het producentensurplus) bij marktevenwicht. Het is daarbij niet nodig
het consumenten- en het producentensurplus afzonderlijk te berekenen).

Vraag 3 (20 punten)

De hoeveelheid q die van een zeker goed kan geproduceerd worden met een geïnvesteerde
hoeveelheid kapitaal K en een geïnvesteerde hoeveelheid arbeid L, kan gemodelleerd worden
door
1 1
𝑞 3𝐾 𝐿 𝐾 𝐿
32 8

3.1 (10 punten) Bereken de marginale productie met betrekking tot het kapitaal in het punt
(K , L)  (2, 4) .

q( K , L)
3.2 (10 punten)  1,5 (dat moet je niet narekenen). Beschrijf de economische
L K 2, L 4

betekenis (niet enkel de economische benaming) van dit resultaat.

Vraag 4 (20 punten)

We noteren met N(t ) het aantal inwoners van de Verenigde Staten van Amerika op moment t
waarbij t het aantal jaar voorstelt dat verstreken is sinds begin 2000. We beschouwen zowel t
als N als continue variabelen.

We gaan ervan uit dat de functie N(t ) een stijgende functie is. We veronderstellen meer
bepaald dat N(t ) een logistische functie is, dit wil zeggen van de vorm
A
N(t )  met k > 0.
1  Be  kt

We veronderstellen dat op ogenblik t = 0 (dat wil zeggen begin 2000) de Amerikaanse


bevolking 282 000 miljoen inwoners telde en dat op lange termijn de bevolkingsgrootte van de
Verenigde Staten zal convergeren naar 450 880 miljoen inwoners. We veronderstellen
bovendien dat de groeisnelheid van de functie N(t ) op ogenblik t = 0 gelijk was aan 2800
inwoners per jaar.

Bereken de waarden van de parameters A, B en k.

181 - Wiskunde – 2018 2/2


GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !

AVD/sh/20/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

STATISTIEK (182)

 
 
 
Instructies

 Geef bij uw antwoord op elke vraag voldoende detail, over de redenering die tot de
oplossing heeft geleid en de bijhorende berekeningen.
 Een einduitkomst zonder bijkomende informatie over de gevolgde redenering wordt niet
aanvaard.
 U kunt gebruik maken van een wetenschappelijk rekenmachine, maar niet van een grafisch
rekenmachine.

Veel succes!

182 – Statistiek - 2018 1/6


 
Beschrijvende statistiek (40 punten)

1. Laten we aannemen dat, vóór de economische crisis, de bedragen Y (in € 100 000)
geïnvesteerd door bedrijven om hun productie te verbeteren, wordt beschreven door de
normale verdeling met gemiddelde 4 en standaardafwijking 2.50.

1.1 (15 punten) Bereken de kans dat een dergelijk bedrag geïnvesteerd door een specifiek
bedrijf, ligt tussen de 350 000 EUR en 520 000 EUR.

2. Om de mogelijke relatie te bestuderen na de economische crisis tussen omzet X van een


bedrijf (in € 1 000 000) en investering Y door dit bedrijf (€ 100 000) ter verbetering van de
productie, werden gegevens van 40 bedrijven verzameld, met de volgende resultaten:
 

𝑥 65 ; 𝑦 150 ; 𝑥 120 ; 𝑦 620; 𝑥 𝑦 270.

 
2.1 (5 punten) Bereken de gemiddelde omzet gerealiseerd en het gemiddeld bedrag
geïnvesteerd door deze 40 ondernemingen.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

182 – Statistiek - 2018 2/6


2.2 (5 punten) Berekenen de variantie van de omzet gerealiseerd en het bedrag geïnvesteerd
door deze 40 ondernemingen.

2.3 (5 punten) Bereken de covariantie tussen omzet gerealiseerd en het bedrag geïnvesteerd
door deze 40 ondernemingen.

2.4 (10 punten) Bereken de correlatie tussen omzet gerealiseerd en het bedrag geïnvesteerd
door deze 40 ondernemingen. Interpreteer deze waarde.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
   

182 – Statistiek - 2018 3/6


 
 
Verklarende statistiek (60 punten)

3. We willen testen of de economische crisis een significante negatieve impact heeft gehad op
het gemiddelde bedrag dat door bedrijven werd geïnvesteerd om de productie te verbeteren.
Herinner dat, voor de economische crisis, de verdeling van de bedragen geïnvesteerd door
bedrijven (in € 100 000) om het productieproces te verbeteren, wordt beschreven door de
normale verdeling met gemiddelde 4 en standaardafwijking 2.50. Verder leverde een
steekproef van 40 bedrijven, genomen na de economische crisis, de volgende resultaten:

𝑦 150; 𝑦 620.

 
3.1 (30 punten) Ga na, op basis van bovenstaande gegevens en op significantieniveau 𝛼
5%, of het gemiddelde bedrag geïnvesteerd door bedrijven om de productie te verbeteren,
al of niet gedaald ia na de economische crisis, in vergelijking met de situatie voor de crisis.
Geef de uitdrukkingen van de null-hypothese en het alternatief om deze test uit te voeren.

𝐻 :
𝐻:
Geef de gepaste toetsingsgrootheid en zijn verdeling onder de nulhypothese, bereken zijn
waarde op basis van de steekproefgegevens, vergelijk met het kritisch punt en formuleer
uw conclusie.

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
   

182 – Statistiek - 2018 4/6


3.2 (10 punten) Bereken de p-waarde en geef aan hoe je deze p-waarde kan gebruiken om tot
uw conclusie uit 3.1 te komen.

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
4. (20 punten) Van een steekproef van 144 bedrijven gingen 57 bedrijven failliet na de
economische crisis. Construeer een 95% betrouwbaarheidsinterval voor het percentage
bedrijven dat na de economische crisis failliet ging.
 

182 – Statistiek - 2018 5/6


Tabel: Standaard normale verdeling 

182 – Statistiek - 2018 6/6


GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN!

AVD/sh/20/10/2018

THEORETISCH STAGE-EXAMEN

GRONDBEGINSELEN VAN FINANCIEEL BEDRIJFSBEHEER (190)

Vraag I (25 punten)

Om hun huis te kunnen bouwen hebben Joris en Evy geld geleend. Om hun schulden (hoofdsom +
interest) af te betalen moeten ze nog gedurende 4 jaar, telkens op het einde van het jaar, een storting
doen van 8.000 EUR. Bij nader inzien zouden ze hun afbetalingen echter graag spreiden over 6 jaar
in plaats van over 4 jaar. Hoeveel moeten ze dan jaarlijks afbetalen als de jaarlijkse, effectieve,
samengestelde rentevoet aangerekend door de bank 8% bedraagt?

Antwoord op vraag I

190 - Grondbeginselen van financieel bedrijfsbeheer 2018 1/5


190 - Grondbeginselen van financieel bedrijfsbeheer 2018 2/5
Vraag II (25 punten)

Een onderneming is geïnteresseerd in een project met een aanvangsinvestering van 400.000 EUR.
De projectduur is 5 jaar en de aanvangsinvestering wordt lineair afgeschreven tot nul over deze
periode. Door deze investering wordt er op jaarbasis een kostenbesparing gerealiseerd van € 50.000
en een extra bedrijfsinkomen (EBITDA) van € 100.000 per jaar is verwacht.
De belastingsvoet is 50% en de gewogen gemiddelde vermogenskost van de onderneming ( = WACC)
is 14%.
De restwaarde van de investering is 40.000 EUR.
Moet de onderneming deze investering doen?
Gebruik de “Net Present Value” methode.

Antwoord op vraag II

190 - Grondbeginselen van financieel bedrijfsbeheer 2018 3/5


Vraag III (25 punten)

De marktwaarde van het eigen vermogen van een onderneming bedraagt 50 miljoen EUR. De
marktwaarde van het interestdragend vreemd vermogen 30 miljoen EUR.
De equity beta van de onderneming bedraagt 1,50. De belastingsvoet van de onderneming is 50%.
De risicoloze interestvoet bedraagt 4% en de marktrisicopremie bedraagt 5%. De marginale kostprijs
van het vreemd vermogen bedraagt 7% voor belastingen.
Bereken onder deze assumpties de gewogen gemiddelde vermogenskost (=WACC- weighted average
cost of capital) van de onderneming? Bespreek het resultaat.

Antwoord op vraag III

190 - Grondbeginselen van financieel bedrijfsbeheer 2018 4/5


Vraag IV (25 punten)

Leg volgende financiële concepten uit:

IV.1. het verkopen van een put;


IV.2. de kascyclus van een onderneming;
IV.3. de betacoëfficient van het eigen vermogen van een onderneming;
IV.4. de free cash flow van een onderneming;
IV.5. verandering in werkkapitaalbehoefte.

Antwoord op vraag IV

190 - Grondbeginselen van financieel bedrijfsbeheer 2018 5/5

You might also like