Professional Documents
Culture Documents
AVD/sh/13/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
ALGEMENE THEORIE EN DE BEGINSELEN VAN DE BOEKHOUDING (010)
Opgelet : er wordt giscorrectie toegepast : +1 bij correct antwoord – 1 bij een foutief
antwoord, geen antwoord is 0.
b. Bij het aanleggen van voorzieningen worden liquide middelen opzij gezet voor
latere duidelijk omschreven risico’s, maar waarvan het bedrag niet vast staat ;
d. Het hebben van een grote toename in de over te dragen kosten dit boekjaar ten
opzichte van vorig boekjaar kan mogelijk verklaard worden vanuit de prikkel
tot positieve winststuring.
1. Op 3 december 2017 ontvangt “MARBELLA” het uittreksel van haar rol met betrekking
tot haar laatste vennootschapsbelastingaangifte. De administratie vertelt de
onderneming dat ze nog steeds 4.000 EUR moest betalen.
/9
6701 6.500
4120 2.500
452 4.000
2. Op 18 december doet het bedrijf een vooruitbetalingen aan de belastingen voor 2017
voor een bedrag van 20.000 EUR.
/6
6700 8.000
5502 8.000
3. De lening LT die blijkt uit de proef- en saldiebalans werd aangegaan op 1 juli 2017, en
wordt terugbetaald in 15 jaar in constante jaarlijkse kapitaalaflossingen en rente is 5%
per jaar, hoofdsom en rente zijn jaarlijks betaalbaar achteraf.
/6
173 10.000
422 10.000
65 3.750
492 3.750
15 3800
168 3800
15 1200
168 800
753 1200
780 800
/12
550 700
67 300
75 1000
Het bedrijf “CORDOBA” geeft op 1 juli 2017 een obligatielening uit. De totale waarde is
10.000.000 EUR, vertegenwoordigd door 10.000 obligaties met een nominale waarde van 1.000
EUR. De rente is 5%, de terugbetaling gebeurt in constante annuïteiten, in 20 jaar. Tijdens het
uitgifteproces besluit het bedrijf om de obligatie uit te geven aan een waarde van 950 EUR uit
te geven. De kosten van de uitgifte van leningen bedragen 10.000 EUR. De constante annuïteit
voor 1 euro bedraagt 0,0802426. Het actuarieel rendement is 0,2568%. De roerende voorheffing
is 30%.
4164 9500000
200 Frais d’émission d’emprunt 10.000
550 A Banque 10.000
171 EONS 9500000
Terugbetaling
lening : ………….. ………………….
/8
AVD/sh/27/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
Een juist antwoord geeft recht op 5 of 6 punten (zie vermelding bij elke individuele vraag). Indien
geen antwoord wordt gegeven, is het resultaat 0. Voor een fout antwoord wordt een punt
afgetrokken (-1). Er wordt evenwel geen punt afgetrokken bij vragen die op 5 punten staan.
Vraag 1 (5 punten) :
Vraag 2 (5 punten) :
Een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid moet jaarlijks een inventaris
opmaken :
Altijd;
Wanneer het gaat om een grote onderneming;
Wanneer tenminste één van de vennoten een rechtspersoon is;
Wanneer de zaakvoerder dit nuttig oordeelt.
021 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen 2018 1/6
Vraag 3 (6 punten) :
Vraag 4 (6 punten) :
Een microvennootschap :
Vraag 5 (6 punten) :
Met betrekking tot bijkantoren van buitenlandse ondernemingen is het algemeen rekeningenstelsel :
van toepassing;
niet van toepassing;
slechts van toepassing indien het bijkantoor de criteria van KMO overschrijdt;
van toepassing, zodra het bijkantoor eigen opbrengsten heeft door verkoop van goederen of
dienstverlening aan derden.
Vraag 6 (5 punten) :
Een moederonderneming moet haar geconsolideerde jaarrekening steeds opmaken overeenkomstig
de internationale verslaggevingsstandaarden IFRS wanneer :
zij deze internationale normen reeds heeft toegepast in een voorgaand boekjaar;
de consolidatiekring een buitenlandse vennootschap bevat;
zij een dochteronderneming is van een buitenlandse groep;
zij deel uitmaakt van een consortium waartoe een buitenlandse vennootschap behoort.
021 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen 2018 2/6
Vraag 7 (6 punten) :
Een onderneming mag een waarderingsregel toepassen die afwijkt van de door het Belgische
boekhoudrecht opgelegde regels, indien het bestuursorgaan vaststelt dat :
Vraag 8 (6 punten) :
De afschrijving van een in leasing gehouden goed gebeurt overeenkomstig :
Vraag 9 (6 punten) :
Afschrijvingen op immateriële vaste activa met beperkte gebruiksduur :
moeten worden teruggenomen indien een uitzonderlijke afschrijving niet meer verantwoord is;
mogen niet worden teruggenomen;
mogen slechts worden teruggenomen indien het om uitzonderlijke afschrijvingen gaat;
mogen steeds worden teruggenomen.
021 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen 2018 3/6
Vraag 10 (6 punten) :
Op handelsvorderingen worden waardeverminderingen toegepast :
Vraag 11 (6 punten) :
De bij de levering van een voor de productie bestemde machine gefactureerde vervoerkosten
worden geboekt als :
bedrijfskosten;
oprichtingskosten;
bijkomende kosten bij de aanschaffing;
bijkomende kosten of bedrijfskosten naargelang de door de onderneming vastgestelde
waarderingsregels.
Vraag 12 (6 punten) :
Volgens het boekhoudrecht kunnen de volgende elementen nooit deel uitmaken van de
vervaardigingsprijs van een product :
de productiekosten;
de aan het product toerekenbare afschrijvingen;
het aandeel in de algemene beheerskosten;
de financiële kosten.
021 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen 2018 4/6
Vraag 13 (6 punten) :
Vraag 14 (6 punten) :
Een vordering in vreemde munt waarvoor een specifieke afdekkingsovereenkomst werd afgesloten,
wordt geboekt tegen de waarde uitgedrukt in euro tegen de koers :
Vraag 15 (5 punten) :
onder de oprichtingskosten;
onder de geldbeleggingen;
onder de overlopende rekeningen, voor het gedeelte dat nog niet in resultaat werd genomen.
021 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen 2018 5/6
Vraag 16 (5 punten) :
moet zij een voorziening vormen ten belope van het verschil tussen de overeengekomen prijs en
de lagere marktwaarde op balansdatum;
moet zij een voorziening vormen, maar indien de verrichting het voorwerp uitmaakt van een
afdekking, mag de voorziening niet hoger zijn dan de minderwaarde op het niet afgedekte saldo;
Vraag 17 (5 punten) :
Bij een vennootschap die haar aandelen in een andere vennootschap niet volledig heeft volstort,
moeten de niet opgevraagde bedragen op die aandelen:
Vraag 18 (6 punten) :
andere bedrijfskosten;
voorraadwijzigingen;
021 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van jaarrekeningen 2018 6/6
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !
AVD/sh/20/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
M
A B C
D
Gelieve voor het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening voor de 4 vennootschappen het
belangenpercentage, het controlepercentage alsook de consolidatiemethode te bepalen:
022 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen ‐ 2018 1/4
Belangen percentage Controle percentage Consolidatie methode
M in A
M in B
M in C
M in D
022 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen ‐ 2018 2/4
Vraag 2: (20 punten)
022 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen ‐ 2018 3/4
Vraag 3: (50 punten)
Een vennootschap M heeft 55% van de aandelen (en stemrechten) van een vennootschap F
verworven op 31 december 2016 voor de prijs van 16.000.000 EUR. Op de verwervingsdatum
bedroeg het eigen vermogen van F 12.000.000 EUR als volgt samengesteld: 4.000.000 EUR
kapitaal, 8.000.000 EUR reserves.
Ingevolge een niet-geboekt geschil ten bedrage van 1.600.000 EUR en een latente meerwaarde
op het land ten bedrage van 600.000 EUR, lijkt het erop dat het eigen vermogen ten belope van
1.000.000 EUR overgewaardeerd is.
Tijdens het boekjaar 2017 realiseerde F een winst ten bedrage van 10.000.000 EUR en M
maakte een winst van 20.000.000 EUR. Goodwill wordt afgeschreven over een periode van 20
jaar.
022 ‐ Wettelijke voorschriften en normen voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen ‐ 2018 4/4
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !
AVD/sh/13/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
Vraag 1 (5 punten) :
b) X is een joint venture en L en H erkennen elk 50% van de netto activa van X in hun
boeken;
d) X is een joint venture en L en H erkennen elk hun aandeel in de activa en passiva van
X in hun boeken.
030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018 1/9
Vraag 2 (5 punten) :
IFRS 7 schrijft aan ondernemingen voor om een tabel op te stellen waarin wordt aangeduid in
welke mate vorderingen reeds langer uitstaan dan hun inbaarheidsdatum. M.b.t. welk risico
verschaft deze tabel inzichten aan de gebruiker van deze jaarrekeninginformatie?
a) Marktrisico;
b) Liquiditeitsrisico;
c) Krediet risico;
d) Interest risico.
Vraag 3 ( 10 punten):
Wanneer de volgende elementen als afzonderlijke lijnen worden gepresenteerd in één document
(single statement), welk document is dit dan en welke presentatie voorschriften (presentation
formats) gebruikt de onderneming dan?
‐ Omzet;
‐ Kost der Verkochte Goederen;
‐ Netto resultaat verworven van partijen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat
(associates);
‐ Actuariële winsten en verliezen als gevolg van het pensioenplan.
a) De winst en verliesrekening (profit and loss account) met een classificatie van kosten
volgens soort;
b) De winst en verliesrekening (profit and loss account) met een classificatie van kosten
volgens functie;
c) Een comprehensive income statement met een classificatie van kosten volgens soort;
d) Een comprehensive income statement met een classificatie van kosten volgens functie.
030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018 2/9
Vraag 4 (10 punten) :
Welke uitspraak ( uitspraken ) die hieronder vermeld wordt (of worden), is of zijn fout volgens
de nieuwe IFRS reglementering m.b.t. leasing, nl IFRS 16 “Leasing”, die van kracht wordt
vanaf 2019 ?
a) De nieuwe norm IFRS 16 zal een verhoging van de schuldgraad en van de EBITDA in
de jaarrekening van de leasingnemers (lessees) veroorzaken;
Vraag 5 ( 5 punten) :
Op 31 december 2017 registreerde entiteit S een interestinkomen van € 500 000. De ontvangst
van de interest zal plaatsgrijpen in 2018, waardoor S een overlopend element (accrual) boekte
op haar staat van financiële positie op het einde van 2017. Voor de belastingen wordt het
inkomen belast in de periode waarin het inkomen ontvangen wordt.
(i) Wat is de belastbare basis bij dit verworven inkomen eind 2017?
(ii) Wat is het tijdelijk verschil (temporary difference)?
c) (i) € 500 000; (ii) belastbaar tijdelijk verschil van € 500 000;
030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018 3/9
Vraag 6 ( 5 punten) :
Welke van de onderstaande items is geen item dat voldoet aan de definitie van een immaterieel
vast actief verworven bij een ‘business combination’ volgens IFRS 3?
a) een handelsmerk (trade mark);
Vraag 7 ( 10 punten) :
030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018 4/9
Vraag 8 ( 5 punten) :
b) Alle Belgische vennootschappen die niet op een beurs genoteerd zijn, hebben de
keuze voor het opstellen van hun geconsolideerde jaarrekening. Zij mogen deze
jaarrekening opstellen volgens de Belgische boekhoudnormen of volgens de
Internationale Rapporteringsstandaarden;
030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018 5/9
Vraag 9 (5 punten):
030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018 6/9
Vraag 10 ( 10 punten):
Welke van de onderstaande elementen moet volgens IAS 2 ‘Voorraden’ meegerekend worden
in de vervaardigingsprijs van de producten die een onderneming zelf produceert? Meerdere
antwoorden zijn mogelijk.
a) het salaris van het verkoopteam;
c) het salaris van de toezichter van het magazijn waarin de afgewerkte producten
bewaard worden;
d) de salarissen van het personeel dat mee werkt aan de vervaardiging van het
product;
Vraag 11 ( 10 punten):
030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018 7/9
Vraag 12 (5 punten) :
De onderneming A beschikt over meerdere terreinen die ze waardeert tegen reële waarde (fair
value) in haar geconsolideerde jaarrekening, die ze opstelt volgens de Internationale
Rapporteringsstandaarden, op het einde van het boekjaar. Deze terreinen werden echter lang
geleden aangeschaft en daardoor ligt hun aanschaffingswaarde (die tevens ook de belastbare
basis is) op het einde van het boekjaar veel lager dan de reële waarde.
Welke van de onderstaande bewering is correct?
a) Onderneming A dient een actieve belastinglatentie te erkennen op het tijdelijk
verschil tussen de boekwaarde van de terreinen volgens IFRS en de fiscale
waarde van de terreinen;
Vraag 13 ( 10 punten):
Een fabriek D is geïdentificeerd als een kasstroom genererende eenheid (cash generating unit).
De boekwaarde (= aanschaffingswaarde verminderd met de reeds geboekte afschrijvingen) van
de materiële vaste activa van deze fabriek D bedraagt 200 op 31 december 2017. De reële
waarde min de verkoopkosten van deze materiële vaste activa bedraagt 250 op 31 december
2017. De gebruikswaarde van deze materiële vaste activa bedraagt 180. De groep waartoe de
fabriek D behoort, heeft de intentie om de fabriek D verder te blijven gebruiken in het kader
van haar activiteiten. Een verkoop van de fabriek D wordt door het management van de groep
niet overwogen.
Welk bedrag aan een bijzondere waardevermindering (impairment) dient de groep te erkennen
in haar geconsolideerde jaarrekening die ze opstelt volgens de Internationale
Rapporteringsnormen met betrekking tot fabriek D?
030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018 8/9
Vraag 14 ( 5 punten):
Een vliegtuig werd aangeschaft op 1 januari 2014 voor 100 miljoen EUR en heeft een
levensduur van 20 jaar. Het vliegtuig heeft 2 motoren waarvan de waarde op 20% van de
aanschaffingswaarde van het vliegtuig wordt geschat. De motoren zullen binnen 5 jaar
vervangen worden. De belastingvoet in het land waarin de luchtvaartmaatschappij, die het
vliegtuig zal gebruiken, gevestigd is, bedraagt 30%. De totale kost van het vliegtuig wordt
lineair afgeschreven. Wat is het totale afschrijvingsbedrag voor dit vliegtuig dat als kost van
het boekjaar 2017 (het jaar waarin de vierde afschrijving van het toestel gebeurt), wordt
geboekt?
a) Afschrijvingskost ter waarde van 3,5 miljoen EUR;
030 ‐ Internationale standaarden voor jaarrekeningen ‐ 2018 9/9
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !
AVD/sh/13/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
a) Indien een onderneming de statische solvabiliteit wil remediëren op lange termijn is het
meest aangewezen dit te doen via een kapitaalverhoging wanneer de
zelffinancieringsgraad negatief is;
b) Ceteris paribus, indien een onderneming de statische solvabiliteit wil remediëren is het
aangewezen dit te doen via een kapitaalverhoging wanneer de zelffinancieringsgraad
positief is en weinig afwijkt van de graad van financiële onafhankelijkheid;
c) Indien een onderneming de statische solvabiliteit wil remediëren is het aangewezen dit
te doen via resultaatverbetering wanneer de zelffinancieringsgraad positief is en weinig
afwijkt van de graad van financiële onafhankelijkheid;
d) Een onvoldoende EBITDA creatie leidt niet altijd tot het hebben van een onvoldoende
graad van financiële onafhankelijkheid.
040 ‐ Financiële analyse – 2018 1/7
2. Welke van de onderliggende stellingen is juist?
Twee ondernemingen hebben een NBK van 80.000 EUR. De onderliggende componenten
vindt u hieronder.
Onderneming A Onderneming B
Kapitaal 100000 200000
Overgedragen resultaat 50000 -50000
Lange termijn schulden 100000 115000
Korte termijn schulden 75000 75000
Goodwill 0 85000
Machines 170000 100000
Voorraden 40000 40000
Liquide middelen 115000 115000
d) Beide balansstructuren zijn even gezond gegeven hetzelfde niveau van NBK.
040 ‐ Financiële analyse – 2018 2/7
3. Welke van de onderliggende stellingen is juist?
b) Indien een onderneming de netto-kaspositie wil remediëren, kan ze dit doen via
het verhogen van de voorraadrotatie;
c) Indien een onderneming de netto-kaspositie wil remediëren, kan ze dit doen via
het uitbreiden van het klantenkrediet;
d) Indien een onderneming de netto-kaspositie wil verbeteren, kan ze dit doen door
nieuwe lange termijn leningen aan te gaan voor de financiering van nieuwe vaste
activa.
040 ‐ Financiële analyse – 2018 3/7
In bijlage de jaarrekening van de onderneming X.
a) Welk kengetal uit de resultatenrekening (geen ratio) zou u gebruiken om een potentiële
overnemer ervan te overtuigen dat de onderneming wel degelijk levensvatbaar is en dat de
onderneming voldoende middelen genereert om de schulden ten opzichte van de banken af
te lossen opdat hij zou investeren ?
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
b) Bereken dit kengetal voor het boekjaar 2016 (huidige boekjaar) (2 punten)
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
c) Kan de onderneming haar huidige financiële verplichtingen ten op zichte van de banken
nakomen, welke dynamische solvabiliteitsratio zou u daarvoor gebruiken die gebaseerd is
op uw antwoord onder b) ?
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
040 ‐ Financiële analyse – 2018 4/7
d) Bereken dit kengetal voor het boekjaar 2016.
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
e) Kent u het kengetal dat de nadruk legt op de recurrente activiteiten en verbonden is met
het kengetal vermeld onder a) ?
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
040 ‐ Financiële analyse – 2018 5/7
h) Bereken deze ratio onder h voor het boekjaar 2016 (huidige boekjaar).
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
i) Wanneer u de wijziging van de ratio berekend onder h) bekijkt (vergelijk dit boekjaar met
het vorige boekjaar), wat is volgens u de belangrijkste oorzaak voor de wijziging van de
ratio? Gebruik daarvoor de cijfers uit de resultatenrekening.
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
Vraag 3 (7 punten)
a) Welke algemene liquiditeitsratio (in ruime zin) zou u voor de onderneming kunnen
berekenen?
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
040 ‐ Financiële analyse – 2018 6/7
b) Rekening houdend met de voorbereidende werkzaamheden waarbij een externe
(bedrijfsrevisor) een uitspraak doet over het getrouw beeld, zou u het verstandig vinden om
nog een additionele liquiditeitsratio te berekenen naast deze algemene liquiditeitsratio?
Welke zou u berekenen. Argumenteer.
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
..........................................................................................................................................
040 ‐ Financiële analyse – 2018 7/7
Evoluie
I. OPRICHTINGSKOSTEN 20
II. UITGIFTEPREMIES 11
III. HERWAARDERINGSMEERWAARDEN 12
VI. KAPITAALSUBSIDIES 15
VI. WINST/VERL BOEKJAAR VR BEL. (+/-) 9903 -3.591.656 323.573 291.898 223.709
Onttrekking aan uitgestelde belast. (+) 780
Overboeking naar uitgestelde bel. (-) 680
VIII. WINST/VERLIES VAN HET BJ (+/-) 9904 -3.675.326 135.048 207.691 174.831
AVD/sh/20/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
ANALYTISCHE EN BELEIDSBOEKHOUDING (050)
Een autoproducent maakt en verkoopt twee soorten wagens. Voor het jaar 2015 zijn volgende
gegevens bekend:
Sportwagens Familiewagens
Aantal geproduceerde en 1.000 1.500
verkochte wagens
Verkoopprijs per stuk 80.000 € 40.000 €
Direct materiaal per stuk 20.000 € / stuk 15.000 € / stuk
Totale directe arbeidsuren 300.000 u 200.000 u
De directe arbeidskost is een variabele kost. De kost per direct arbeidsuur is € 25. Voor de
motoren zijn twee patenten neergelegd die dit jaar respectievelijk € 14.500.000 en
€ 12.000.000 kosten voor de sportwagens en de familiewagens. De vaste overheadkosten
bedragen € 7.500.000 en worden verdeeld via de verdeelsleutel aantal verkochte wagens.
Vragen :
1.1 Bereken de contributiemarge van het bedrijf en de break-even omzet bij deze
verkoopmix.
1.2 Bereken de datum waarop het bedrijf het break-even punt bereikt. Gebruik de assumptie
dat een jaar 360 dagen telt en de productie en verkoop gelijkelijk verdeeld zijn over het
jaar.
1.3 Stel grafisch voor.
Voor 2018 verwacht het bedrijf het volgende :
‐ Een verhoging van 5% van de verkoopprijs voor beide modellen;
‐ Een vermindering van de verkochte hoeveelheden met 2% voor de sportwagens en 4%
voor de familiewagens;
‐ Een verhoging van 10% van de directe loonkost per uur;
‐ Een verhoging van 5% van de vaste overheadkosten.
1.4 Bereken de impact hiervan op de winst voor de sportwagens.
Een bedrijf produceert en verkoopt 2 soorten computers. Model A heeft professoren als
doelgroep en model B studenten. De productie bedraagt 12.000 stuks van model A en
18.000 stuks van model B. Het bedrijf levert in loten van 150 stuks van model A en 120 stuks
van model B. De verkoopprijzen per stuk zijn respectievelijk € 2.000 voor model A en € 1.500
voor model B. Op dit moment worden de indirecte kosten verdeeld op basis van de
verdeelsleutel aantal verkochte stuks.
Kostprijs per stuk Model A Model B
Direct materiaal € 500 € 300
Directe arbeid € 100 € 200
Indirecte kosten € 1.123,30 € 1.123,30
Vraag 2.1 :
Stel een andere manier van kostprijsberekening voor, leg de keuze van dit systeem uit, maak de
berekeningen en becommentarieer de resultaten.
De vaste overhead is € 55.000 en wordt verdeeld in functie van het aantal geproduceerde
eenheden. De productie van 100 pannenkoeken vergt 1 uur directe arbeid. De productie van
150 wafels vergt eveneens 1 uur directe arbeid. In december heeft het bedrijf
60.000 pannenkoeken en 90.000 wafels geproduceerd en verkocht. De werkelijke vaste
overhead was gelijk aan € 55.000. De volgende kosten werden hiervoor gemaakt :
‐ 2800 liter melk à € 0,72/liter ;
o Pannenkoeken = 1500 liter
o Wafels = 1300 liter
AVD/sh/13/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
Vraag 2 ( 25 punten) :
Een belangrijk gegeven inzake interne controle is het bestaan van voldoende functiesplitsingen.
Welke fundamentele functiesplitsingen zijn noodzakelijk om een goede interne controle te
kunnen realiseren?
Wat zijn de voor- en nadelen van het gebruik van checklists ter evaluatie van de interne
controle?
060 ‐ Risicomanagement en interne beheersing ‐ 2018 1/1
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP EEN ANTWOORDBLAD MET VERMELDING
VAN DE TITEL ‘CONTROLELEER EN BEROEPSVAARDIGHEDEN’. UW NAAM
NIET OP HET ANTWOORDBLAD NOTEREN !
AVD/sh/13/10/2018
THÉORETISCH STAGE-EXAMEN
Vraag 1 (6 punten) :
Veronderstel dat bij het initieel onderzoek van de jaarrekening van een cliënt blijkt dat de
voorraadrotatie zeer sterk gedaald is en dat tegelijkertijd de winstmarge abnormaal hoog is.
Welke mogelijke fouten in de jaarrekening kunnen hieraan ten grondslag liggen?
Vraag 2 (4 punten) :
Vraag 3 (6 punten) :
Wat zijn de belangrijkste kenmerken van PPS sampling (‘Probability proportionate to size’ of
‘Monetary unit sampling’) die dit een steekproeftechniek maken die uitermate geschikt is voor
het uitvoeren van substantieve testen?
Vraag 4 (4 punten) :
070 ‐ Controleleer en beroepsvaardigheden – 2018 1/1
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !
AVD/sh/27/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
(080)
Instructies:
De vragenlijst telt 10 meerkeuzevragen. Bij elke vraag worden een aantal mogelijke antwoorden
gegeven. Slechts 1 keuze is juist. U moet het juiste antwoord omcirkelen. Een correct antwoord levert 3
punten op, een fout antwoord -1, geen antwoord 0.
Vraag 1
Wanneer de ondernemingsraad beraadslaagt over het voorstel van het bestuursorgaan om een
commissaris aan te stellen, dan vereist de beslissing :
a) Bewering 1 is correct.
b) Bewering 2 is correct.
c) Beweringen 1 en 2 zijn correct.
d) Beweringen 1 en 3 zijn correct.
Eigen aan het oordeel met voorbehoud is het feit dat het effect of mogelijk effect van de aangelegenheid
die de aanleiding vormt voor het aanpassen van het oordeel door de commissaris wordt beschouwd :
a) als van immaterieel belang doch niet als van diepgaande invloed op de jaarrekening.
b) als van immaterieel belang en met diepgaande invloed op de jaarrekening.
c) als van materieel belang doch niet als van diepgaande invloed op de jaarrekening.
d) als van materieel belang en met diepgaande invloed op de jaarrekening.
Vraag 3
a) het bestuursorgaan.
b) de algemene vergadering.
c) het auditcomité.
d) de commissaris.
Vraag 4
Als de commissaris concludeert dat er een inconsistentie van materieel belang lijkt te bestaan tussen de
jaarrekening en andere informatie opgenomen in het jaarrapport, moet hij dit met het management
bespreken en, indien nodig, andere werkzaamheden uitvoeren om een conclusie te trekken omtrent de
vraag :
De commissaris moet vermelden of hij kennis heeft gekregen van verrichtingen gedaan of beslissingen
genomen met overtreding van de statuten of van de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen
of van andere wet- en regelgeving waarnaar in het Wetboek van vennootschappen wordt verwezen :
a) Bewering 1 is correct.
b) Bewering 2 is correct.
c) Bewering 3 is correct.
d) Beweringen 2 en 3 zijn correct.
Vraag 6
Wanneer de notulen van het bestuursorgaan melding maken van het bestaan van een belangenconflict,
dan :
Indien de commissaris vaststelt dat de jaarrekening en de samen met de jaarrekening neer te leggen
documenten niet binnen de wettelijke termijnen werden neergelegd, dient hij :
Vraag 8
Bij de uitvoering van een wettelijke controleopdracht, is het de commissaris toegelaten om contractueel
een beperking van zijn aansprakelijkheid in de uitvoering van zijn werkzaamheden vast te leggen.
Vraag 9
Wanneer de commissaris een aangepast oordeel tot uitdrukking bracht in het voorafgaand boekjaar en
de aangelegenheid die aanleiding gaf tot het aangepaste oordeel is nog niet opgelost in het boekjaar
onder controle maar het (mogelijk) effect daarvan is niet van materieel belang in het boekjaar onder
controle, dan :
Indien de commissaris oordeelt dat er een onzekerheid van materieel belang bestaat die verband houdt
met een aangelegenheid die significante twijfel kan doen ontstaan over de continuïteit van de
vennootschap, waardoor de vennootschap mogelijk niet in staat zal zijn te voldoen aan haar
verplichtingen bij een normaal verloop van haar bedrijfsactiviteiten en wanneer in de jaarrekening een
adequate toelichting werd opgenomen met betrekking tot deze onzekerheid, zodat deze aangelegenheid
door de commissaris niet als een afwijking van materieel belang wordt beschouwd, dan
a) Bewering 1 is correct.
b) Bewering 2 is correct.
c) Beweringen 1 en 3 zijn correct.
d) Beweringen 2 en 3 zijn correct.
AVD/sh/20/10/2018
Instructies:
De vragenlijst telt 20 meerkeuzevragen. Bij elke vraag worden een aantal mogelijke antwoorden
gegeven. Slechts 1 keuze is juist. U moet het juiste antwoord omcirkelen. Een correct antwoord levert 3
punten op, een fout antwoord -1, geen antwoord 0.
Vraag 1
a) Mag de auditor niet verwijzen naar de werkzaamheden van een door de auditor ingeschakelde
deskundige.
b) Moet de auditor verwijzen naar de werkzaamheden van een door de auditor ingeschakelde
deskundige.
c) Moet de auditor verwijzen naar de werkzaamheden van een door de auditor ingeschakelde
deskundige op diens verzoek.
d) Moet de auditor verwijzen naar de werkzaamheden van een door de auditor ingeschakelde
deskundige indien hij hiertoe op grond van wet- of regelgeving verplicht is.
Vraag 3
Voor een verslag naar aanleiding van een opdracht tot het uitvoeren van overeengekomen specifieke
werkzaamheden:
Indien de auditor niet in staat is om de fysieke voorraadopname bij te wonen als gevolg van onvoorziene
omstandigheden, dient de auditor in eerste instantie:
Vraag 5
In het kader van de ISA’s wordt de term “aangepast oordeel” gebruikt voor een controleverslag met:
Vraag 6
Bij het opstellen van de financiële overzichten dient het management een bewering dat een transactie
met een verbonden partij onder dezelfde voorwaarden als een marktconforme transactie is uitgevoerd,
te staven. De minst geschikte manier om dat te doen is:
a) een externe confirmatie vragen aan de verbonden partij om de marktvoorwaarden voor de transactie
te bevestigen.
b) de voorwaarden van de transactie met een verbonden partij vergelijken met die van een identieke of
gelijksoortige transactie met een of meer niet-verbonden partijen.
c) een externe deskundige inschakelen om een marktwaarde te bepalen en de marktvoorwaarden voor
de transactie te bevestigen.
d) de voorwaarden van de transactie met bekende marktvoorwaarden voor globaal vergelijkbare
transacties in een open markt vergelijken.
Vraag 8
a) enkel meedeelt aan het management door middel van een verslag.
b) enkel meedeelt aan de boekhouder die de fout heeft begaan.
c) tijdig meedeelt aan het management.
d) enkel opneemt in het controledossier wanneer ze het oordeel van de auditor niet beïnvloeden.
Vraag 9
Onder de confirmaties die hieronder worden beschreven, vervult er één niet op zich de voorwaarden
van een externe confirmatie, namelijk:
a) Het achterwege blijven van het ontvangen van een reactie op een verzoek om negatieve confirmatie.
b) Een mondelinge reactie van een advocaat op een verzoek om positieve confirmatie.
c) Het ontvangen van een brief in antwoord op een verzoek om positieve confirmatie.
d) Het ontvangen van een e-mail in antwoord op een verzoek om positieve confirmatie.
Vraag 11
Voor de toepassing van de ISA’s wordt de term ‘met diepgaande invloed’ gebruikt binnen de context
van afwijkingen om de gevolgen of mogelijke gevolgen voor de financiële overzichten te beschrijven
van eventuele afwijkingen die niet zijn gedetecteerd als gevolg van de onmogelijkheid om voldoende
en geschikte controle-informatie te verkrijgen, zoals:
1. gevolgen niet beperkt tot specifieke elementen, rekeningen of posten van de financiële
overzichten.
2. gevolgen die een substantieel deel van de financiële overzichten vertegenwoordigen of zouden
kunnen vertegenwoordigen.
3. gevolgen met betrekking tot toelichtingen die van fundamenteel belang zijn voor het begrip van
gebruikers van de financiële overzichten.
a) Antwoord 1 is correct.
b) Antwoord 2 is correct.
c) Geen van de antwoorden is correct.
d) Alle antwoorden zijn correct.
Vraag 13
De ISA’s bepalen dat de auditor een verzoek om negatieve bevestiging enkel mag gebruiken wanneer:
a) hij het risico op een afwijking van materieel belang als hoog heeft ingeschat en hij voldoende en
geschikte controle-informatie omtrent de effectieve werking van voor de bewering relevante
beheersingsmaatregelen heeft verkregen.
b) hij het risico op een afwijking van materieel belang als hoog heeft ingeschat en hij onvoldoende of
ongeschikte controle-informatie omtrent de effectieve werking van voor de bewering relevante
beheersingsmaatregelen heeft verkregen.
c) hij het risico op een afwijking van materieel belang als laag heeft ingeschat en hij voldoende en
geschikte controle-informatie omtrent de effectieve werking van voor de bewering relevante
beheersingsmaatregelen heeft verkregen.
d) hij het risico op een afwijking van materieel belang als laag heeft ingeschat en hij onvoldoende of
ongeschikte controle-informatie omtrent de effectieve werking van voor de bewering relevante
beheersingsmaatregelen heeft verkregen.
De auditor van een gebruikersorganisatie dient in zijn controleverklaring waarin een niet aangepast
oordeel is opgenomen:
Vraag 15
Indien de auditor niet de instemming van het management verkrijgt dat het zijn verantwoordelijkheid
erkent en begrijpt voor het opstellen van de financiële overzichten in overeenstemming met het van
toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaggeving en dat het toegang verschaft tot informatie en
personen binnen de entiteit, dan:
a) het toetsen of de interne beheersingsmaatregelen die zijn uitgevoerd, een passende basis vormen
voor het steunen op deze interne beheersingsmaatregelen.
b) het evalueren of de presentatie van de financiële overzichten als geheel, met inbegrip van de
toelichtingen daarop, in overeenstemming is met het van toepassing zijnde stelsel inzake financiële
verslaggeving.
c) het aansluiten of afstemmen van de financiële overzichten op de onderliggende administratieve
vastleggingen.
d) het toetsen van de effectiviteit van de general IT controls.
Vraag 17
Indien de auditor niet in staat is om de fysieke voorraadopname bij te wonen als gevolg van onvoorziene
omstandigheden en de fysieke voorraad is niet van materieel belang voor de financiële overzichten, dan:
1. dient de auditor een aantal fysieke opnames te doen of waar te nemen op een alternatieve datum,
alsmede controlewerkzaamheden op de tussenliggende transacties uit te voeren.
2. dient de auditor het oordeel in de controleverklaring te wijzigen.
3. dient de auditor alternatieve controlewerkzaamheden uit te oefenen om bewijskrachtig materiaal
te verzamelen over het bestaan van de voorraad.
a) Antwoord 1 is correct.
b) Antwoord 2 is correct.
c) Antwoord 3 is correct.
d) Alle antwoorden zijn correct.
e) Geen van de antwoorden is correct.
Vraag 19
De auditor dient controlewerkzaamheden op te zetten en uit te voeren gericht op het onderkennen van
rechtszaken en claims waarbij de entiteit betrokken is en die mogelijk een risico van een afwijking van
materieel belang doen ontstaan, met inbegrip van al wat volgt behalve:
Vraag 20
Wanneer de auditor een afwijking ontdekt in een statistische steekproef van een populatie, dan bepalen
de ISA’s dat:
a) de auditor een nieuwe steekproef dient uit te voeren, en dat hij, indien hij geen afwijkingen ontdekt
in deze nieuwe steekproef, de eerste steekproef elimineert uit de controledocumentatie.
b) de auditor de afwijking systematisch dient te projecteren op de populatie.
c) de afwijking niet wordt geprojecteerd op de populatie als de auditor een hoge mate van zekerheid
verkrijgt dat de afwijking niet representatief is voor de populatie.
d) de afwijking nooit wordt geprojecteerd op de populatie.
AVD/sh/27/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
Duid één of meerdere juiste antwoorden aan. Een correct antwoord krijgt 6 punten; geen
antwoord is 0 punten. Een antwoord dat gedeeltelijk juist/fout is, krijgt 2 punten. Een
volledig fout antwoord krijgt 1 minuspunt.
1. (6 punten) Een bedrijfsrevisor mag geen enkele revisorale opdracht in België uitvoeren :
4. (6 punten) Wanneer een auditkantoor een wettelijke controle uitvoert bij een organisatie
van openbaar belang:
□ dat ze niet kan worden gewijzigd tijdens zijn mandaat. Indien het mandaat meer tijd
vergt dan ingeschat, kan de commissaris dit niet doorrekenen aan de vennootschap;
□ dat het urenloontarief niet kan worden gewijzigd tijdens zijn mandaat. De extra uren
werk zullen steeds worden getarifeerd aan het door de algemene vergadering
goedgekeurde urenloontarief;
□ dat ze niet kan worden gewijzigd dan in uitzonderlijke gevallen (bv. fusie, overname)
en mits instemming van de vennootschap (algemene vergadering);
□ dat ze niet kan worden gewijzigd dan mits instemming van het auditcomité.
□ wanneer hij een opdracht aanvaardt zonder dat hij over de nodige bekwaamheid
beschikt om de opdracht tot een goed einde te brengen en wetende dat hij deze kan
verwerven door met een andere revisor samen te werken;
□ wanneer hij een opdracht aanvaardt in omstandigheden die de objectiviteit van zijn
opdracht zouden kunnen aantasten;
□ wanneer de vaste vertegenwoordiger van een bedrijfsrevisorenvennootschap die als
commissaris werd benoemd, wordt vervangen vóór een termijn van drie jaar;
□ wanneer zijn beroepsaansprakelijkheid niet verzekerd is.
10. (6 punten) De professioneel-kritische instelling zoals bedoeld in artikel 15 van de wet van
17 december 2016 tot organisatie van het beroep en het openbaar toezicht van
bedrijfsrevisoren, houdt in:
Volgens artikel 12 §5 van de wet van 17/12/2016 tot organisatie van het beroep van en het
publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, onderbouwt de bedrijfsrevisor in zijn werkdocumenten
alle aanzienlijke bedreigingen voor zijn onafhankelijkheid en de veiligheidsmaatregelen die
zijn genomen om deze bedreigingen in te perken.
Licht kort de 5 belangrijkste risico’s toe die leiden tot het verlies van onafhankelijkheid.
AVD/sh/27/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
VENNOOTSCHAPSRECHT (111)
Iedere vraag staat op 2 punten – Er is geen giscorrectie
Vraag 1:
Vraag 2:
De NV moet een commissaris benoemen. De raad van bestuur moet een jaarverslag
opstellen.
De NV moet een commissaris benoemen. De raad van bestuur moet geen jaarverslag
opstellen.
De NV moet geen commissaris benoemen. De raad van bestuur moet een jaarverslag
opstellen.
De NV moet geen commissaris benoemen. De raad van bestuur moet geen jaarverslag
opstellen.
De vennootschap kan gerechtelijk ontbonden worden als slapende vennootschap indien zij
gedurende drie opeenvolgende boekjaren haar jaarrekening niet neerlegt.
De vennootschap kan steeds onmiddellijk gerechtelijk ontbonden worden indien de
jaarrekening niet werd neergelegd binnen de 7 maanden te rekenen van datum van afsluiting
van boekjaar.
De vennootschap kan gerechtelijk ontbonden worden indien de jaarrekening niet werd
neergelegd binnen de 7 maanden te rekenen van datum van afsluiting van boekjaar, meestal
is dat na een regularisatietermijn van drie maanden, maar uitzonderlijk is dat onmiddellijk.
De vennootschap wordt van rechtswege ontbonden indien de jaarrekening niet werd
neergelegd binnen de 7 maanden te rekenen van datum van afsluiting van boekjaar, meestal
is dat na een regularisatietermijn van drie maanden, maar uitzonderlijk is dat onmiddellijk.
Vraag 4:
De bestuurder kan voor deze feiten niet worden aangesproken op grond van een kennelijke
grove fout die bijgedragen heeft tot het faillissement nu een advocaat niet failliet kan
verklaard worden.
Een advocaat kan wel degelijk failliet verklaard worden maar de bestuurder kan voor deze
feiten niet worden aangesproken op grond van een kennelijke grove fout die bijgedragen
heeft tot het faillissement als de advocatenvennootschap de rechtsvorm heeft van een VOF.
De kennelijke grove fout die bijgedragen heeft tot het faillissement is immers een bijzondere
vennootschapsrechtelijke aansprakelijkheidsgrond die enkel van toepassing is op de BVBA,
CVBA en NV.
De bestuurder kan voor deze feiten voor alle of een deel van de vennootschapsschulden
worden aangesproken op vordering van de curator. Het feit dat de activiteit een vrij beroep
is, heeft geen implicaties behalve op tuchtrechtelijk vlak. De kennelijke grove fout die
bijgedragen heeft tot het faillissement is immers een aansprakelijkheidsgrond uit het
ondernemingsrecht die van toepassing is op alle vennootschappen maar ook op stichtingen,
maatschappen en VZW’s.
De bestuurder kan voor deze feiten niet worden aangesproken.
B verkoopt de aandelen in de BVBA X aan M. M kan niet meteen betalen en komt met B
overeen een financiering te voorzien. Deze financiering is als volgt: B betaalt zichzelf uit de
gelden van de BVBA en boekt dit in als een schuld van hem in rekening courant aan de BVBA.
Vervolgens zal M deze schuld in rekening courant overnemen en naar goeddunken
terugbetalen.
Een NV aangegaan voor onbepaalde duur kan worden ontbonden door de loutere wil van
een aandeelhouder, op voorwaarde dat zulks te goeder trouw en niet ontijdig gebeurt.
De vereffenaar van een BVBA kan de onderneming van die vennootschap verderzetten tot
de tegeldemaking van het vennootschapsvermogen zonder dat daarvoor een bijzondere
machtiging van de algemene vergadering is vereist.
De sluiting van de vereffening van een V.O.F. heeft niet tot gevolg dat alle procedures
waarin de vennootschap optrad als verweerder vervallen.
De schulden aangegaan door de vereffenaar van een CVBA ter gelegenheid van de
vereffening zijn steeds onderworpen aan de regel van de samenloop zodat ze niet bij
voorrang kunnen worden betaald uit de activa van de CVBA.
Vraag 8:
Vraag 9:
Een NV wordt opgericht met een maatschappelijk kapitaal van 100.000 EUR, verdeeld in 100
aandelen waarbij de 4 aandeelhouders inschrijven op elk 25 aandelen. 3 aandeelhouders
storten onmiddellijk 25.000 EUR. Tom stort slechts 5.000 EUR. Welke uitspraak is correct?
Om uit te maken of een groepering een vennootschap dan wel een vereniging uitmaakt.
AVD/sh/27/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
Analyseer – met voorbeelden ter staving – de rol van de commissaris bij de toepassing van de
principes en bepalingen inzake corporate governance.
Op 1 juni 2018 wenst een vennootschap over te gaan tot de benoeming van een nieuwe
gedelegeerd bestuurder. Tijdens de onderhandelingen verkrijgen de advocaten van de
gedelegeerd bestuurder de opname in de beheersovereenkomst van een clausule die bepaalt dat
- in geval van opzegging door de vennootschap - een vertrekvergoeding gelijk aan een
vergoeding van 48 maanden zal worden betaald. Wat denkt u hierover?
Analyseer de procedure die binnen een beursgenoteerd filiaal gevolgd moet worden om een
beslissing te nemen met betrekking tot haar relaties met een andere vennootschap die deel
uitmaakt van dezelfde groep.
AVD/sh/13/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
1. Bij failllissement :
AVD/sh/27/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
BELASTINGRECHT (130)
Vraag 1 (2 punten)
Antwoord
130 – Belastingrecht 2018 1/6
Vraag 2 (2 punten)
Antwoord
Vraag 3 (2 punten)
De Belgische vennootschap “ALFA N.V.” koopt een terrein ter waarde van 10 miljoen EUR.
De aanschaffingskosten bedragen 14% van de aankoopprijs (registratierechten en notariskosten).
Alfa N.V. wenst te genieten van een belastingaftrek op deze kosten. Wat zou u haar aanraden?
Antwoord
130 – Belastingrecht 2018 2/6
Vraag 4 (2 punten)
Antwoord
Vraag 5 (2 punten)
Percentage
c) taxikosten; ……………………
130 – Belastingrecht 2018 3/6
Vraag 6 (2 punten)
In 2016 verkocht de Belgische vennootschap Alfa een terrein voor een bedrag van
10 miljoen EUR dat ze sinds 15 jaar bezat. Zij realiseert een mooie meerwaarde en wenst
gebruik te maken van het regime van de gespreide taxatie. In 2018 koopt zij dus voor 10 miljoen
€ een kantoorgebouw dat zij beslist in dertig jaar af te schrijven.
In 2020 ontvangt zij een bod van 18 miljoen EUR voor het kantoorgebouw. Ze verkoopt dit
gebouw en realiseert een nieuwe meerwaarde:
a) Kan de meerwaarde op de grond genieten van het regime van de gespreide taxatie?
Waarom ?
c) Denkt u dat de verkoop van het kantoorgebouw een goede transactie is op fiscaal
gebied? Waarom?
Antwoord
a)
b)
c)
130 – Belastingrecht 2018 4/6
Vraag 7 (2 punten)
De aandeelhouders, allen natuurlijke personen, vinden dat het eigen vermogen te omvangrijk is;
zij besluiten dus in 2018 het kapitaal met 600 te verminderen. Wat zijn de fiscale gevolgen van
deze kapitaalvermindering?
Antwoord
Vraag 8 (2 punten)
Een vennootschap naar Frans recht neemt een deelname van 5 miljoen EUR in “AB-INBEV.”
De Belgische vennootschap beslist een dividend uit te keren tijdens zijn algemene vergadering
van mei 2018. Wat is het tarief van de roerende voorheffing die ingehouden zal worden?
Waarom?
Antwoord
130 – Belastingrecht 2018 5/6
Vraag 9 (2 punten)
Advocaten vormen een burgerlijke vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid die als een
kostenassociatie werkt. Hoe wordt deze vennootschap belast?
Antwoord
Vraag 10 (2 punten)
Antwoord
130 – Belastingrecht 2018 6/6
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN !
AVD/sh/13/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
1. Een overeenkomst :
De schuldeiser (onderneming) kan in dit geval moratoire interesten vragen, zonder dat een
ingebrekestelling noodzakelijk is gelet op de wet betalingsachterstand ondernemingen;
De schuldeiser (ook een onderneming) kan in dit geval moratoire interesten vragen na
ingebrekestelling gelet op artikel 1153 BW;
impliceert dat bij pluraliteit van debiteuren de schuldeiser(s) iedere schuldenaar voor de
totaliteit van de schuld kunnen aanspreken.
In het recht maakt men een onderscheid tussen een middelenverbintenis en een
resultaatsverbintenis. Het ontdekken van een fraude door een commissaris is een
middelenverbintenis. Dat impliceert dat het slachtoffer van de fraude die een
aansprakelijkheidsvordering instelt tegen de commissaris moet aantonen:
dat de commissaris niet gehandeld heeft zoals hij dat gebruikelijk doet;
dat de commissaris niet gehandeld heeft zoals een normale commissaris in dezelfde
omstandigheden zou hebben gehandeld;
dat er fraude is, wat op zich een bewijs inhoudt van de onzorgvuldigheid van de
commissaris.
Een baby is :
rechtsonbekwaam en handelingsonbekwaam;
feitelijk bekwaam en handelingsonbekwaam;
Feitelijk onbekwaam en handelingsonbekwaam.
A draagt de schuldvordering over die hij heeft t.o.v. B. aan C. Na deze overdracht kan B
enkel geldig betalen :
aan A of C;
uitsluitend aan C;
aan A zolang geen kennis gegeven werd van de overdracht aan B of B deze overdracht niet
heeft erkend;
enkel aan C vanaf het ogenblik dat B deze overdracht heeft goedgekeurd.
koop is een reële overeenkomst omdat levering van de zaak verplicht is;
als een eenzijdige rechtshandeling;
als een meerzijdige rechtshandeling;
als een eenzijdige overeenkomst;
als een wederkerige overeenkomst.
Na een dodelijk ongeval bevond het voertuig van Mevrouw X zich op de openbare weg en
maakte aldaar een hinderlijke hindernis uit, ook al bevond het voertuig zich niet op de
rijbaan. Met het oog op de openbare veiligheid trof de politie de nodige maatregelen om
het wrak door een takelfirma te laten verwijderen. De takelfirma stuurt Mevrouw X in
februari een factuur ten belope van €525 betreffende de takelkosten. De factuur
vermeldde dat er stallingskosten verschuldigd zouden zijn van €7 per dag. Mevrouw X
protesteerde de factuur niet doch betaalde evenmin en gaf ook niet aan wat met het
voertuig diende te geschieden. Ruim twee maanden later werd een factuur opgemaakt
voor stallingskosten. Mevrouw X reageert opnieuw niet. De takelfirma vordert tenslotte
in rechte betaling van de 2 facturen. In geval van de eerste factuur, de takelkosten, op
grond van welke mogelijke rechtsfiguur zou de takelfirma over een rechtstreekse
vordering tegen de belanghebbende kunnen beschikken?
Vertegenwoordiging ;
Schijnvertegenwoordiging ;
Zaakwaarneming ;
Sterkmaking.
Mevrouw JONAS, een antiquair uit Parijs, koopt een pendule en twee vazen bij “GRAAF
LIPPEVELDE”. Deze wist haar immers te vertellen dat de schouwornamenten binnen de
familie van generatie op generatie waren overgedragen en naar verluidt het werk waren
van GONTHIÈRES, een beroemd kunstenaar onder de heerschappij van LOUIS XVI. De
fraaie stukken veranderen voor €22.000 van eigenaar. In werkelijkheid blijken de
stukken niet van deze GONTHIÈRES te zijn, al evenmin uit de tijd van LOUIS XVI en zelfs
in het geheel geen antiek uit te maken. Kan Mevrouw JONAS een vordering instellen, nu u
weet dat de kwitantie nergens precies aan gaf dat het antieke stukken betrof?
koop is een reële overeenkomst omdat levering van de zaak verplicht is;
de oprichting van een vennootschap met volkomen rechtspersoonlijkheid gebeurt bij
plechtig contract;
Leg uit hoe naar Belgisch recht eigendom overgaat bij een :
a) Roerend goed
a. tussen de partijen;
b. tegenover derden.
b) Onroerend goed
a. tussen partijen;
b. tegenover derden.
AVD/sh/13/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
HANDELSRECHT (142)
b) Definieer het begrip “handelshuur” en geef de kenmerken ervan aan (duur, vernieuwing,
overdracht, huurprijsherziening, einde van de huur).
- Onderneming (in de zin van de wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het
ondernemingsrecht);
- Daad van koophandel ;
- Burgerlijke daad.
Duid ook het juridisch belang en de gevolgen van het begrip onderneming.
Een handelaar verkoopt materiaal aan een andere handelaar. Deze laatste weigert te betalen
omdat volgens hem geen enkele overeenkomst tussen hen werd afgesloten. Hoe kan de
verkoper het bestaan van een overeenkomst in rechte bewijzen? In uw antwoord past het om
een onderscheid te maken tussen het geval waar de waarde van het goed hoger of lager is dan
500 EUR.
b) Wat zijn de rechten van de concessiehouder bij verbreking van het contract door de
concessiegever? Onderscheid het geval van een grove fout door de concessiehouder en
het geval van een afwezigheid van grove fout. Duid aan wanneer een opzegging moet
gegeven worden, onder welke vorm en hoe die moet berekend worden.
AVD/sh/27/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
Correct antwoord : 10 punten
Fout antwoord : -2 punten
Geen antwoord : 0 punten
a) Elke werkgever moet pas wanneer hij voor het eerst geconfronteerd wordt met
een ernstig arbeidsongeval, een interne dienst voor preventie en bescherming op
het werk inrichten.
b) Een werkgever moet niet op eigen initiatief over gaan tot het oprichten van een
syndicale afvaardiging. Het zijn de vakorganisaties die hiertoe het initiatief
moeten nemen.
c) Sociale verkiezingen hebben als doel om de werkgevers- en
werknemersafgevaardigden in de ondernemingsraad en het comité voor
preventie en bescherming op het werk te verkiezen.
d) Een geldige collectieve arbeidsovereenkomst kan worden gesloten tussen een
werkgever en de meerderheid van zijn personeelsleden.
a) Sinds 1 januari 2014 zijn alle verschillen in het arbeidsrecht tussen werklieden
en bedienden opgeheven.
b) Met de toestemming van de werknemer kunnen een onbeperkt aantal geldige
opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden gesloten.
c) De weigering om redelijke aanpassingen te treffen voor een werknemer
getroffen door een handicap is een vorm van discriminatie.
d) Het recht op ouderschapsverlof staat niet open voor mannen, behalve indien hun
echtgenote overleden is.
7. Hoofdelijke aansprakelijkheid:
a) De Dimona-aangifte heeft als doel het begin en einde van een arbeidsrelatie
onmiddellijk aan te geven aan de openbare instanties die over deze gegevens
moeten beschikken. De werkgever dient aldus een Dimona-aangifte bij de RSZ
te doen uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer de prestaties aanvat. Hij
dient het einde van de tewerkstelling mee te delen aan de RSZ uiterlijk de eerste
werkdag volgend op het einde van de tewerkstelling.
b) De Dimona-aangifte heeft als doel het begin en einde van een arbeidsrelatie
onmiddellijk aan te geven aan de openbare instanties die over deze gegevens
moeten beschikken. De werknemer dient aldus een Dimona-aangifte bij de RSZ
te doen uiterlijk op het tijdstip waarop hij zijn prestaties aanvat. Hij dient het
einde van zijn tewerkstelling mee te delen aan de RSZ uiterlijk de eerste
werkdag volgend op het einde van zijn tewerkstelling.
c) Gedetacheerde werknemers die tijdelijk of gedeeltelijk in België komen werken
en niet onderworpen zijn aan de Belgische sociale zekerheid, moeten vooraf bij
de RSZ worden gemeld met de zgn. Limosa-aangifte.
d) Binnen de maand na het kwartaal waarop de aangifte betrekking heeft stuurt de
werkgever (of zijn mandataris) de Dmfa-aangifte door aan de RSZ.
AVD/sh/20/10/2018
Open vragen: /8
1. Beschrijf de 5 belangrijkste business procesgroepen van een bedrijf. Beschrijf voor elk
proces welke transacties typisch plaats vinden tijdens de uitvoering van het proces.
160 ‐ Informatietechnologieën en informaticasystemen ‐ 2018 1/4
Meerkeuzevragen: /7
Voor elk van onderstaande meerkeuzevragen is precies één antwoord juist. Welk ?
1. Welke van de volgende processen beschouwt men als een primair bedrijfsproces in de
value chain van Porter:
A. Accounting proces;
B. Human resources proces;
C. Dienst na verkoop proces;
D. Financieringsproces.
2. Een ……….. is een pad dat toelaat om een transactie te traceren doorheen verschillende
informatiesystemen vanaf het punt van creatie tot output en omgekeerd:
A. Audit trail;
B. General ledger;
C. Databank;
D. Query.
3. Elektronische communicatie er doen uitzien alsof het door iemand anders wordt gestuurd
met als doel het vertrouwen van de ontvanger te winnen, komt overeen met:
A. spamming;
B. spoofing;
C. cracking;
D. click fraud;
160 ‐ Informatietechnologieën en informaticasystemen ‐ 2018 2/4
4. Welke type audit bestaat uit het inspecteren van de algemene en applicatie
controlemechanismen, met als doel na te gaan of deze in overeenstemming zijn met de
bedrijfsregels en ook voldoende de activa van de onderneming beschermen:
5. Verifiëren van het kaartnummer van een kredietkaart tijdens een online transactie is een
voorbeeld van een:
A. Detective controle;
B. Preventieve controle;
C. Applicatie controle;
D. Algemene controle.
6. Welke van de volgende technieken kan een organisatie gebruiken voor het beschermen
van de privacy van zijn klanten indien het realistische data wenst te gebruiken bij het
testen van een nieuw informatiesysteem?
A. Digitale handtekening;
B. Data maskering;
C. Digitaal watermerk;
D. Encryptie.
A. Training;
B. Log analyse;
C. CIRT;
D. Virtualisatie.
160 ‐ Informatietechnologieën en informaticasystemen ‐ 2018 3/4
Zijn de volgende beweringen waar of onwaar? /5
1. Predictive Analytics maakt gebruik van data warehouses en complexe algoritmen voor het
voorspellen van toekomstige gebeurtenissen, op basis van historische trends en berekende
probabiliteiten.
........................................
3. Het fysisch datamodel geeft weer hoe de gebruikers de verschillende data items aan elkaar
relateren.
........................................
4. Semantische data modellering en normalisatie zijn beiden technieken die kunnen gebruikt
worden voor database design.
........................................
5. De term Internet of Things (IoT) refereert naar het toevoegen van sensoren aan
verschillende toestellen zodat deze kunnen connecteren met het Internet
........................................
160 ‐ Informatietechnologieën en informaticasystemen ‐ 2018 4/4
GELIEVE TE ANTWOORDEN OP HET VRAGENBLAD. UW NAAM NIET OP HET
VRAGENBLAD VERMELDEN!
AVD/sh/20/10/2018
THEORESTISCH STAGE-EXAMEN
I.2. Illustreer uw antwoord met een analyse van de effecten op de Belgische economie van de
maatregelen van de Regering Michel (zoals taks shift enz.) (20 punten).
Antwoord op vraag I
II.1. Wat wordt verstaan onder de ‘minimum efficient scale’ (MES) van een onderneming. Wat is
daarvan de invloed op de marktstructuur en op het aantal levensvatbare ondernemingen op deze
markt? (15 punten)
II.2. Welke invloed heeft deze MES op de evolutie van de elektriciteits- en telecommunicatie-
sector in België? (15 punten)
Antwoord op vraag II
III.1. Een fietsfabrikant van elektrische fietsen heeft de vraagelasticiteiten van deze fietsen
bestudeerd en komt tot:
Definieer deze 3 vormen van elasticiteit en pas deze toe op elektrische fietsen (20 punten).
III.2. Het Brussels Gewest beslist om de aankoop van elektrische fietsen met 10% te subsidiëren.
Welke positieve externe effecten ontstaan daardoor en welke invloed zal dit hebben op de inkomsten
van de verkopers van elektrische fietsen? Te berekenen. (10 punten)
III.3. Het Planbureau voorspelt een daling van de werkloosheid en een stijging van de inkomens
met 5%. Is dat goed of slecht nieuws voor de verkopers van elektrische fietsen? Becijfer. (10 punten).
AVD/sh/20/10/2018
Veel succes!
Je mag veronderstellen dat alles wat geproduceerd wordt, ook effectief verkocht wordt en dat
q bijgevolg zowel de gevraagde als de geproduceerde hoeveelheid voorstelt.
Ook indien je er niet in slaagt deze uitdrukking te bekomen, mag je dit resultaat wel gebruiken
om vragen 1.2, 1.3 en 1.4 te beantwoorden.
1.2 (10 punten) Bereken het kritieke punt (nulpunt van de eerste afgeleide functie) van deze
winstfunctie.
1.3 (10 punten) Bepaal voor welke hoeveelheid de maximale winst wordt bereikt (maak
daartoe gebruik van het criterium van de tweede afgeleide).
2.2 (5 punten) Stel op een gepaste figuur het consumentensurplus en het producentensurplus
bij marktevenwicht grafisch voor.
2.3 (20 punten) Bereken het totale surplus (gedefinieerd als de som van het
consumentensurplus en het producentensurplus) bij marktevenwicht. Het is daarbij niet nodig
het consumenten- en het producentensurplus afzonderlijk te berekenen).
De hoeveelheid q die van een zeker goed kan geproduceerd worden met een geïnvesteerde
hoeveelheid kapitaal K en een geïnvesteerde hoeveelheid arbeid L, kan gemodelleerd worden
door
1 1
𝑞 3𝐾 𝐿 𝐾 𝐿
32 8
3.1 (10 punten) Bereken de marginale productie met betrekking tot het kapitaal in het punt
(K , L) (2, 4) .
q( K , L)
3.2 (10 punten) 1,5 (dat moet je niet narekenen). Beschrijf de economische
L K 2, L 4
We noteren met N(t ) het aantal inwoners van de Verenigde Staten van Amerika op moment t
waarbij t het aantal jaar voorstelt dat verstreken is sinds begin 2000. We beschouwen zowel t
als N als continue variabelen.
We gaan ervan uit dat de functie N(t ) een stijgende functie is. We veronderstellen meer
bepaald dat N(t ) een logistische functie is, dit wil zeggen van de vorm
A
N(t ) met k > 0.
1 Be kt
AVD/sh/20/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
STATISTIEK (182)
Instructies
Geef bij uw antwoord op elke vraag voldoende detail, over de redenering die tot de
oplossing heeft geleid en de bijhorende berekeningen.
Een einduitkomst zonder bijkomende informatie over de gevolgde redenering wordt niet
aanvaard.
U kunt gebruik maken van een wetenschappelijk rekenmachine, maar niet van een grafisch
rekenmachine.
Veel succes!
1. Laten we aannemen dat, vóór de economische crisis, de bedragen Y (in € 100 000)
geïnvesteerd door bedrijven om hun productie te verbeteren, wordt beschreven door de
normale verdeling met gemiddelde 4 en standaardafwijking 2.50.
1.1 (15 punten) Bereken de kans dat een dergelijk bedrag geïnvesteerd door een specifiek
bedrijf, ligt tussen de 350 000 EUR en 520 000 EUR.
2.1 (5 punten) Bereken de gemiddelde omzet gerealiseerd en het gemiddeld bedrag
geïnvesteerd door deze 40 ondernemingen.
2.3 (5 punten) Bereken de covariantie tussen omzet gerealiseerd en het bedrag geïnvesteerd
door deze 40 ondernemingen.
2.4 (10 punten) Bereken de correlatie tussen omzet gerealiseerd en het bedrag geïnvesteerd
door deze 40 ondernemingen. Interpreteer deze waarde.
3. We willen testen of de economische crisis een significante negatieve impact heeft gehad op
het gemiddelde bedrag dat door bedrijven werd geïnvesteerd om de productie te verbeteren.
Herinner dat, voor de economische crisis, de verdeling van de bedragen geïnvesteerd door
bedrijven (in € 100 000) om het productieproces te verbeteren, wordt beschreven door de
normale verdeling met gemiddelde 4 en standaardafwijking 2.50. Verder leverde een
steekproef van 40 bedrijven, genomen na de economische crisis, de volgende resultaten:
𝑦 150; 𝑦 620.
3.1 (30 punten) Ga na, op basis van bovenstaande gegevens en op significantieniveau 𝛼
5%, of het gemiddelde bedrag geïnvesteerd door bedrijven om de productie te verbeteren,
al of niet gedaald ia na de economische crisis, in vergelijking met de situatie voor de crisis.
Geef de uitdrukkingen van de null-hypothese en het alternatief om deze test uit te voeren.
𝐻 :
𝐻:
Geef de gepaste toetsingsgrootheid en zijn verdeling onder de nulhypothese, bereken zijn
waarde op basis van de steekproefgegevens, vergelijk met het kritisch punt en formuleer
uw conclusie.
4. (20 punten) Van een steekproef van 144 bedrijven gingen 57 bedrijven failliet na de
economische crisis. Construeer een 95% betrouwbaarheidsinterval voor het percentage
bedrijven dat na de economische crisis failliet ging.
AVD/sh/20/10/2018
THEORETISCH STAGE-EXAMEN
Om hun huis te kunnen bouwen hebben Joris en Evy geld geleend. Om hun schulden (hoofdsom +
interest) af te betalen moeten ze nog gedurende 4 jaar, telkens op het einde van het jaar, een storting
doen van 8.000 EUR. Bij nader inzien zouden ze hun afbetalingen echter graag spreiden over 6 jaar
in plaats van over 4 jaar. Hoeveel moeten ze dan jaarlijks afbetalen als de jaarlijkse, effectieve,
samengestelde rentevoet aangerekend door de bank 8% bedraagt?
Antwoord op vraag I
Een onderneming is geïnteresseerd in een project met een aanvangsinvestering van 400.000 EUR.
De projectduur is 5 jaar en de aanvangsinvestering wordt lineair afgeschreven tot nul over deze
periode. Door deze investering wordt er op jaarbasis een kostenbesparing gerealiseerd van € 50.000
en een extra bedrijfsinkomen (EBITDA) van € 100.000 per jaar is verwacht.
De belastingsvoet is 50% en de gewogen gemiddelde vermogenskost van de onderneming ( = WACC)
is 14%.
De restwaarde van de investering is 40.000 EUR.
Moet de onderneming deze investering doen?
Gebruik de “Net Present Value” methode.
Antwoord op vraag II
De marktwaarde van het eigen vermogen van een onderneming bedraagt 50 miljoen EUR. De
marktwaarde van het interestdragend vreemd vermogen 30 miljoen EUR.
De equity beta van de onderneming bedraagt 1,50. De belastingsvoet van de onderneming is 50%.
De risicoloze interestvoet bedraagt 4% en de marktrisicopremie bedraagt 5%. De marginale kostprijs
van het vreemd vermogen bedraagt 7% voor belastingen.
Bereken onder deze assumpties de gewogen gemiddelde vermogenskost (=WACC- weighted average
cost of capital) van de onderneming? Bespreek het resultaat.
Antwoord op vraag IV