Professional Documents
Culture Documents
Peter Epe RA
Wim Hoffmann RA
Jaarverslaggeving
Uitwerkingen docent
Achtste druk
Deel 4 Concernvorming 71
16 Kapitaalbelangen 72
17 Consolidatie 79
Toelichting:
• Gebouwen: € 352.000 – € 16.000 = € 336.000
• Auto’s: € 150.000 – € 60.000 = € 90.000
• Voorraad: 2 000 (3 000 + 18 000 – 19 000) € 50 = € 100.000
• Debiteuren: € 1.900.000 – € 1.810.000 = € 90.000
• Liquide middelen:
Saldo 1 januari 2016 € 83.000
Ontvangsten:
– Debiteuren 1 januari 2016 € 85.000 +
– Uit hoofde van verkopen in 2016 € 1.810.000 +
– Storting privégeld eigenaren € 50.000 +
Uitgaven:
– Crediteuren 1 januari 2016 € 165.000 –
– Uit hoofde van inkopen in 2016 € 790.000 –
– Uitgekeerde winst over 2015 € 40.000 –
– Aflossing lening € 20.000 –
– Interest lening € 18.000 –
– Lonen en sociale lasten € 696.000 –
––––––––––
Saldo 31 december 2016 € 299.000
• Eigen vermogen: Saldopost
• 9% hypothecaire lening: € 200.000 – € 20.000 = € 180.000
• Crediteuren: € 900.000 – € 790.000 = € 110.000
b Dit wordt veroorzaakt door de afwijking van de rentabiliteit van het vreemd vermogen
(RVV) ten opzichte van de rentabiliteit van het totale vermogen (RTV).
€ 3,50 € 3,50
De RVV is 100% = 100% = 1,8%. Omdat de
€ 289,50 € 95,00 € 194,50
vreemdvermogenverschaffers een lagere vergoeding eisen voor het ter beschikking
stellen van hun vermogen dan de RTV, komt de rentabiliteit van het eigen vermogen
vóór aftrek van belasting hoger uit dan de RTV. Men spreekt in dit verband van een
positieve hefboomwerking.
Verder is het van belang op te merken dat het bepalen van de liquiditeit aan de
hand van de balans (statische liquiditeit) slechts een momentopname is; zo
worden bijvoorbeeld financiële verplichtingen die kort na balansdatum ontstaan,
zoals uitgaven ten behoeve van het productieproces en loonbetalingen, niet in de
beoordeling betrokken. De liquiditeit is daarom beter te beoordelen aan de hand
Eigen vermogen € 95
d 1 0,33
Totaal vermogen € 289,50
2 Voor de verhouding eigen vermogen : totaal vermogen wordt vaak een minimale
norm van 31 voor een industriële onderneming als Reesink gehanteerd. De
verhouding van Reesink per 31 december 2015 zit hier precies op. Bij de
beoordeling speelt echter ook de rentabiliteit een rol. Bij een hogere rentabiliteit is
een lagere verhouding eerder acceptabel.
e 1 De rentabiliteit van het totale vermogen zal verslechteren omdat het resultaat
daalt, terwijl het totale vermogen ongewijzigd blijft.
De rentabiliteit van het eigen vermogen verslechtert eveneens omdat – bij een
rentabiliteit kleiner dan 100% – de negatieve werking van de daling van het
resultaat sterker doorwerkt op de rentabiliteitsberekening dan de positieve
werking van de daling van het eigen vermogen.
Indien het extra gegeven ertoe leidt dat op korte termijn de betalingsverplichtingen
toenemen, heeft dit een negatieve werking op de liquiditeit.
De solvabiliteit verslechtert door de toename van het vreemd vermogen en de
hieraan gelijke afname van het eigen vermogen.
2 Zowel het resultaat (door de lagere afschrijvingskosten) als het (eigen en totaal)
vermogen (door de hogere boekwaarde) zullen stijgen:
• De rentabiliteit van het (eigen en totaal) vermogen zal – bij een rentabiliteit
kleiner dan 100% – stijgen omdat de positieve werking van de stijging van het
resultaat sterker doorwerkt dan de negatieve werking van de toename van het
vermogen.
• De liquiditeit verandert niet.
• De solvabiliteit verbetert omdat het eigen vermogen toeneemt, terwijl het
vreemd vermogen gelijk blijft.
3 Door de daling van het vreemd vermogen en daarmee van het totaal vermogen
verbetert de rentabiliteit van het totale vermogen, terwijl de rentabiliteit van het
eigen vermogen onveranderd blijft.
De liquiditeit ondergaat in wezen geen verandering. De current ratio (zoals bij
vraag c1 berekend en die veelal als indicatie wordt gebruikt bij de beoordeling van
de liquiditeit) komt echter hoger uit. Een dergelijke gebeurtenis wordt daarom
vaak aangeduid als ‘window dressing’.
De solvabiliteit verbetert door de afname van het vreemd vermogen.
a Jaar 1
€ 30.000 € 30.000 € 50.000
€ 89.632
Vermogen 1/1 = 1,1 1,12 1,13
€ 30.000 € 50.000
Vermogen 31/12 = € 30.000 € 98.595
1,1 1,12
Winst = € 98.595 – € 89.632 = € 8.963
Jaar 2
€ 30.000 € 50.000
Vermogen 1/1 = € 21.037* € 89.632
1,1 1,12
€ 50.000
Vermogen 31/12 = € 21.037 € 30.000 € 96.492
1,1
Winst = € 96.492 – € 89.632 = € 6.860
Jaar 3
€ 50.000
Vermogen 1/1 = € 21.037 € 23.140* € 89.632
1,1
Vermogen 31/12 = € 21.037 + € 23.140 + € 50.000 = € 94.177
Winst = € 94.177 – € 89.632 = € 4.545
Toelichting:
9
• Bergingsschip: € 25.000.000 = € 22.500.000
10
• Liquide middelen:
Aandelenemissie € 15.000.000 +
Banklening € 20.000.000 +
Opbrengst veiling € 40.000.000 +
Interest 8% € 20.000.000 = € 1.600.000 –
Huur bedrijfspand € 500.000 –
Kosten ‘Historical research’ € 4.000.000 –
Aanschaf bergingsschip € 25.000.000 –
Kosten ‘Operations’ € 12.000.000 –
Kosten ‘Technical development’ € 3.000.000 –
Aanschaf aandelen € 1.000.000 –
–––––––––––
Saldo 31 december 2016 € 27.900.000
Toelichting:
9
• Ontwikkelingskosten: € 3.000.000 = € 2.700.000 (Uitgegaan is van
10
afschrijving over vijf jaar en een gelijkmatige spreiding van de kosten over het
jaar, waardoor over 2016 10% wordt afgeschreven; verder wordt in hoofdstuk
6 aangegeven dat tegenover de geactiveerde ontwikkelingskosten een
wettelijke reserve moet worden gevormd.)
19
• Pand: € 10.000.000 = € 9.500.000
20
• Huurverplichtingen: € 10.000.000 – € 500.000 = € 9.500.000 (Bij de
berekening van de huurverplichtingen is voorbijgegaan aan de berekening van
interest: in de huurprijs is geen interestvergoeding opgenomen; in hoofdstuk 6
wordt deze problematiek uitgebreid besproken.)
Toelichting:
• Toegerekende interest eigen vermogen: 12% € 15.000.000 = € 1.800.000
a Voor het moment van opbrengstneming geldt het realisatieprincipe, dat voorschrijft
dat dit dient te geschieden als de onderneming de verkoopprestatie voltooid heeft. Op
25 mei is dit het geval, zodat dan de opbrengst genomen zal moeten worden. Mocht
er nog een opleveringsprocedure volgen, kan eventueel opbrengstneming tot dat
moment worden uitgesteld, omdat de economische risico’s dan nog bij Stairway
liggen.
b Product matching:
• Inkoopkosten trappen 92 € 1.000 = € 92.000
1
• Loonkosten monteurs 800 uur € 25 = € 20.000
Period matching:
€ 60.000
• Afschrijving auto’s 3 = € 3.750
48
Direct ten laste van het resultaat:
• Bijkomende autokosten 3 € 500 = € 1.500
€ 21.600
• Kantoorhuur = € 1.800
12
€ 36.000
• Loonkosten kantoorpersoneel 2 = € 6.000
12
––––––––
€ 125.050
1 € 40.000
1.600 uur
a 1 Kas € 1.000.000
Aandelenkapitaal € 500.000
Agio € 500.000
2 Vooruitbetaalde huur (overlopende activa) € 25.000
Resultaat € 25.000
Kas € 50.000
220.000
3 Machine € 600.000 = € 440.000
300.000
Voorraad hout € 500.000 – 80.000 € 5 = € 100.000
Kas € 1.180.000
(machine € 600.000; personeel € 80.000; hout € 500.000)
5 a (Op grond van het voorzichtigheidsprincipe of ‘more likely than not’) vordering
niet activeren:
Resultaat € 10.000
Kas € 10.000
b (Op grond van het voorzichtigheidsprincipe of ‘more likely than not’) een
voorziening treffen:
Resultaat € 25.000
Voorziening € 25.000
Toelichting:
2
• Machines: € 10.000.000 = € 4.000.000
5
• Voorraden: 2 000 € 700* = € 1.400.000
d De eerste situatie betreft een gebeurtenis na balansdatum die nadere informatie geeft
over de feitelijke situatie per balansdatum en moet derhalve worden verwerkt in de
jaarrekening 2016. De verwerking dient plaats te vinden door de post Debiteuren ten
laste van het resultaat 2016 af te waarderen met € 200.000.
Relevantie
Om nuttig te zijn, moet informatie in de jaarrekening relevant zijn voor de
besluitvorming van gebruikers. Informatie bezit de eigenschap van relevantie
wanneer het bijdraagt aan de beoordeling van de weergave van vroegere, huidige of
toekomstige gebeurtenissen.
In de situatie dat de financiële gevolgen van een gebeurtenis niet precies bekend zijn,
zal de gebruiker toch gebaat zijn bij een schatting van die financiële gevolgen voor de
jaarrekening, zeker als de gevolgen materieel zijn.
Betrouwbaarheid
Bruikbare informatie in de jaarrekening moet tevens voldoen aan de eis van
betrouwbaarheid. De verstrekte informatie in de jaarrekening wordt geacht een
getrouwe weergave te zijn van de feiten en gebeurtenissen, en moet vrij zijn van
wezenlijke onjuistheden. Het maken van oordelen en van schattingen leidt doorgaans
tot minder betrouwbare informatie. Ter behoud van het getrouwe beeld verstrekt VDL
aanvullende informatie over veronderstellingen die aan die oordelen en schattingen
ten grondslag liggen.
b Het verstrekken van informatie in geval van onzekerheden leidt, als gevolg van de
daarmee gepaard gaande schattingen en min of meer subjectieve beoordelingen, tot
een lagere betrouwbaarheid. Desalniettemin kan het verstrekken van niet volledig
betrouwbare informatie waarde toevoegen aan economische beslissingen door
gebruikers van de informatie. In dit geval wint de informatie aan relevantie.
Ondernemingen zoeken in de praktijk naar een passend evenwicht tussen
verschillende kwalitatieve kenmerken, in dit geval relevantie en betrouwbaarheid.
c Algemeen
Toerekening
Dit principe schrijft voor om in een jaarrekening de baten en lasten van het
desbetreffende boekjaar op te nemen, ongeacht of zij tot ontvangsten respectievelijk
uitgaven in dat boekjaar hebben geleid. Toepassing van dit principe komt terug in
nagenoeg alle grondslagen die VDL hanteert.
Een meer specifieke uitwerking van het toerekeningsbeginsel geschiedt in de vorm
van het realisatieprincipe en het matchingprincipe. Bij de behandeling van de
afzonderlijke grondslagen zijn het juist déze principes waaraan de door VDH
gehanteerde grondslagen zullen worden getoetst.
Continuïteit
VDL waardeert haar activa en passiva tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs of
actuele waarde, amortisatiewaarde dan wel contante waarde onder de impliciete
veronderstelling dat de werkzaamheden in de toekomst zullen worden voortgezet. Zo
schrijft de onderneming (im)materiële vaste activa af over de verwachte toekomstige
gebruiksduur, betaalde goodwill over een periode van 5 tot 10 jaar en waardeert VDL
de voorziening voor jubilea-uitkeringen tegen contante waarde. Belastinglatenties
over herwaarderingen worden opgenomen tegen 15% hetgeen een benadering is van
de contante waarde van de toekomstige belastingbetalingen in verband gerealiseerde
herwaarderingen.
Ingeval van discontinuïteit echter zouden voor de (im)materiële activa de
opbrengstwaarden relevant zijn, voor de jubilea-uitkeringen – afhankelijk van de
afspraken bij niet-voortzetting van de activiteiten – de nominale waarde en worden
belastinglatenties berekend tegen het huidige belastingtarief.
Matching
VDL activeert betaalde goodwill en schrijft deze af in 5 tot 10 jaar. Ook eventuele andere
immateriële vaste activa worden afgeschreven. Omdat immateriële vaste activa kennelijk
over meerdere jaren economische voordelen in zich bergen, rekent VDL de uitgaven – in
de vorm van afschrijvingen – toe aan de toekomstige jaren waarin VDL de economische
voordelen verwacht (period matching).
Voorzichtigheid
Indien de realiseerbare waarde van een immaterieel vast actief beneden de boekwaarde
daalt, verwerkt VDL het verschil als een bijzondere waardevermindering ten laste van het
resultaat.
Bestendigheid
VDL waardeert alle immateriële vaste activa tegen verkrijgingsprijs onder aftrek van
afschrijvingen. Deze handelwijze duidt op gelijktijdige bestendigheid.
Matching
VDL rekent investeringsuitgaven toe aan toekomstige jaren in de vorm van afschrijvingen
welke worden berekend over de geschatte gebruiksduur.
Deze vorm van het matchingprincipe staat bekend als period matching.
Voorzichtigheid
VDL houdt bij materiële vaste activa rekening met bijzondere waardeverminderingen.
Bestendigheid
VDL waardeert bedrijfsgebouwen en -terreinen tegen actuele waarde en overige
materiële vaste activa tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Het hanteren van
verschillende waarderingsgrondslagen voor eenzelfde categorie activa betekent een
doorbreking van de gelijktijdige bestendigheid.
Onderhanden projecten
Matching
Bestede kosten voor onderhanden projecten worden pas als last genomen in het jaar
waarin zij tot opbrengst hebben geleid (zie ook onder Grondslagen voor de
resultaatbepaling). Dit is het moment waarop de diensten zijn geleverd.
De uitgaven die in het jaar nog niet tot opbrengsten hebben geleid, worden geactiveerd
onder de post Onderhanden projecten en daarmee doorgeschoven naar een volgend
jaar. Deze verschijningsvorm van het matchingprincipe wordt product matching
genoemd.
Vorderingen
Voorzichtigheid
Bij de waardering van vorderingen houdt VDL rekening met een voorziening voor het
risico van oninbaarheid.
Voorzieningen
Voorzichtigheid
VDL vormt voorzieningen voor verplichtingen die op balansdatum bestaan, die
waarschijnlijk zullen leiden tot een uitstroom van middelen en waarvan de omvang op
balansdatum op betrouwbare wijze is te schatten.
Matching
In de jaarrekening wordt reeds in het boekjaar rekening gehouden met lasten waarvan de
uitgaven nog in toekomstige jaren moeten worden gedaan. Deze lasten worden
opgenomen in het jaar waarin bepaalde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden
waarmee zij een causaal verband hebben. Op balansdatum bestaat dan een in rechte
afdwingbare of een feitelijke verplichting.
Bestendigheid
Er is sprake van doorbreking van de gelijktijdige bestendigheid: de in de voorzieningen
begrepen jubilea-uitkeringen en belastinglatenties worden gewaardeerd tegen
respectievelijk contante waarde en 15% (benadering van de contante waarde), terwijl de
overige voorzieningen worden opgenomen tegen nominale waarde.
Algemeen
Realisatie
VDL verantwoordt resultaten op transacties in het jaar waarin ze worden gerealiseerd.
Het tijdstip van realisatie wordt uitgewerkt onder de post Netto-omzet.
Matching
Ter bepaling van het resultaat zet VDL kosten en andere lasten over het jaar tegenover
de opbrengstwaarde van de geleverde prestaties.
Netto-omzet
Realisatie
De netto-omzet betreft de aan derden geleverde diensten en gerealiseerde
projectopbrengsten. (Het tijdstip van realisatie valt overigens samen met het moment
waarop alle belangrijke rechten en risico’s met betrekking tot de eigendom zijn
overgedragen aan de koper.)
Overheidssubsidies
Realisatie
Overheidssubsidies worden, afhankelijk van de aanwending, als bate verantwoord in het
jaar waarin de kosten zijn gemaakt, de opbrengsten zijn gederfd of een exploitatietekort
zich heeft voorgedaan (exploitatiesubsidies), dan wel in mindering gebracht op de
afschrijvingen van de gesubsidieerde activa (investeringssubsidies).
Matching
Baten (subsidies) en lasten (kosten en afschrijvingen) worden met elkaar geconfronteerd.
Aangezien de cijfers van ROVA boven de grenzen van die van middelgrote
rechtspersonen liggen, is er sprake van een grote rechtspersoon.
b Rechtspersonen die onder het regime van micro, klein of middelgroot vallen, hebben
vrijstellingen en vereenvoudigingen van bepaalde inrichtings- en
publicatievoorschriften. Bovendien zijn micro en kleine rechtspersonen vrijgesteld van
verplichte accountantscontrole.
c Een rechtspersoon valt onder het regime van micro, klein, middelgroot of groot indien
hij twee achtereenvolgende jaren aan minimaal twee criteria voldoet (artikelen 395a,
396.1 en 397.1). Dit is de zogenaamde ‘schommelbepaling’, die tot doel heeft dat de
rechtspersoon niet ieder jaar met andere voorschriften geconfronteerd wordt.
d ROVA valt in 2015 onder het regime van een grote rechtspersoon omdat het zowel in
2014 als in 2015 aan de drie criteria voldoet. Dit heeft als consequentie dat ROVA in
2015 geen recht heeft op vrijstellingen voor de inrichting en publicatie van de
jaarstukken en dat zij onderworpen is aan verplichte accountantscontrole.
c De jaarrekening moet worden opgemaakt door het bestuur binnen zes maanden na
afloop van het boekjaar; op grond van bijzondere omstandigheden kan deze termijn
door de algemene ledenvergadering met maximaal vier maanden worden verlengd
(artikel 49.1).
De algemene ledenvergadering stelt de jaarrekening vervolgens vast binnen één
maand nadat deze is opgemaakt (artikel 49.3).
a 1 De daling van de koers van de dollar na balansdatum werpt geen nieuw licht op
de waarde van de vordering per 31 december 2016: niet verwerken in de
jaarrekening 2016, maar in die van 2017.
Vermelding in de toelichting is eveneens niet vereist, ervan uitgaande dat het
gebeuren voor de onderneming van ondergeschikte betekenis is.
2 Het in vlammen opgaan van de loods met het total loss raken van de
laadschoppen werpt geen nieuw licht op de waarde van de laadschoppen per 31
december 2016: niet verwerken in de jaarrekening 2016, maar in die van 2017.
Wel moet dit gegeven – ervan uitgaande dat het voor de onderneming belangrijke
financiële gevolgen heeft – in het jaarrapport 2016 vermeld worden in de
toelichting (artikel 380a) en, voor zover de verwachtingen worden beïnvloed, in
het bestuursverslag (artikel 391.2).
3 Het boven tafel komen van informatie over de waarde per balansdatum van de
voorraad reserveonderdelen werpt een nieuw licht op de waarde per 31 december
2016 van deze post: verwerken in de jaarrekening 2013; de post Voorraad
reserveonderdelen en daarmee het eigen vermogen en het resultaat worden
verhoogd met € 40.000.
4 De gevolgen van deze gebeurtenis moeten in de jaarrekening 2016 worden
verwacht, omdat de oorzaak van de claim vóór balansdatum ligt. Er moet een
voorziening worden gevormd, tenzij de hoogte van de schadevergoeding niet
redelijkerwijs is te schatten; in dat geval moet het gegeven worden vermeld in de
toelichting als een niet uit de balans blijkende verplichting.
b De IASB schrijft voor dat de claim alsnog in de jaarrekening over 2016 wordt verwerkt
(IAS 10.3 en 10.8).
De RJ (RJ 160.202) en de wet (artikel 362.6) schrijven dit alleen voor indien dit
onontbeerlijk is voor het vereiste inzicht: alleen voor zeer belangrijke gebeurtenissen
behoeft de jaarrekening aanpassing. Aangezien het hier gaat om een materiële
schadeclaim is aanpassing van de jaarrekening geboden.
Journaalpost:
Winstreserve € 90.000
Aan Voorziening voor pensioenverplichtingen € 90.000
e Stelselwijziging
Met ingang van 2016 zijn de grondslagen voor de berekening van de voorziening
voor pensioenverplichtingen gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat vanaf 2016 ook de
toekomstige loonstijgingen in de berekening worden betrokken. De reden voor deze
wijziging is dat de berekeningsmethodiek nu beter aansluit op de grondslagen die
internationaal gebruikelijk zijn en op die gebruikelijk zijn in de bedrijfstak.
Toelichting:
• Kosten van research worden direct ten laste van het resultaat gebracht (IAS
38.54), ontwikkelingsuitgaven worden geactiveerd (IAS 38.57).
• De uitgaven voor het merk worden geactiveerd omdat deze naar verwachting
economische voordelen op zullen leveren (IAS 38.21).
• De uitgaven voor de reclamecampagne en die voor de cursus van de
medewerkers mogen niet worden geactiveerd (IAS 38.69).
• Materiële vaste activa: € 20.000.000 × 80% = € 16.000.000
• Liquide middelen:
Saldo 1 januari 2016 € 25.000.000
Omzet € 100.000.000 +
Bedrijfskosten € 85.000.000 –
Uitgaven voor research € 5.000.000 –
Ontwikkelingsuitgaven € 3.000.000 –
Aankoop merk € 8.000.000 –
Reclamecampagne € 4.500.000 –
Cursus medewerkers € 500.000 –
Winst € 1.000.000
b Ook indien de jaarrekening (verplicht of vrijwillig) wordt opgesteld op basis van IFRS
blijven een aantal bepalingen uit de Nederlandse wet van toepassing (artikel 362.9).
Daaronder valt artikel 365.2, dat voorschrijft dat voor geactiveerde
ontwikkelingskosten een wettelijke reserve moet worden gevormd. Dit betekent dat
Looking Good in de balans bij vraag a aan de passiefzijde een wettelijke reserve
moet opnemen ter grootte van € 3 mln en dat de post Algemene reserve wordt
opgenomen voor € 47 mln – € 3 mln = € 44 mln.
c 1 Op de balans komen uit hoofde van het leasecontract geen posten voor.
Op de resultatenrekening komt jaarlijks de post Leasekosten voor ten bedrage
van € 24.000 (12 € 2.000).
2 Balans:
• Activa: Bestelauto:
3
31 december 2017: € 65.000 = € 48.750
4
2
31 december 2018: € 65.000 = € 32.500
4
1
31 december 2019: € 65.000 = € 16.250
4
0
31 december 2020: € 65.000 = € –
4
• Passiva: Leaseverplichtingen (zie overzicht hierna):
31 december 2017: € 50.786
31 december 2018: € 35.293
31 december 2019: € 18.405
31 december 2020: € –
Resultatenrekening:
1
• Afschrijvingskosten: 2017 tot en met 2020: € 65.000 = € 16.250
4
• Interestkosten (zie overzicht hierna):
2017: € 5.850
2018: € 4.571
2019: € 3.176
2020: € 1.656
d Mutaties:
• er ontstaat een post Leasedebiteuren ter grootte van € 65.000 (alleen de
hoofdsom wordt opgenomen, niet de interest);
• de voorraad neemt af met € 50.000;
• er ontstaat een winst van € 15.000 (het verschil tussen van de opbrengst van
€ 65.000 en de kostprijs van € 50.000 van de Ikuzus Van): hiermee neemt het
eigen vermogen toe.
Toelichting:
3
• Snackcar: € 85.000 = € 63.750
4
• Rekening-courant bank:
Saldo 1 januari 2016 € 10.000 –
Verkoop snackbar € 100.000 +
Leasetermijn € 30.458 –
Brandstof- en andere kosten € 25.000 –
Omzet € 270.000 +
Inkopen € 200.000 –
––––––––
Saldo 31 december 2016 € 104.542
Resultatenrekening 2016
Omzet € 270.000
Diverse kosten € 200.000
1
Afschrijving snackcar € 85.000 = € 21.250
4
Interest € 10.431
Brandstof- en andere kosten € 25.000
––––––––
€ 256.681
––––––––
Winst € 13.319
c Andere methoden:
• op moment van groot onderhoud de uitgaven ineens ten laste van het resultaat
brengen;
• het vormen van een voorziening voor groot onderhoud.
d Het in zijn geheel verantwoorden van de kosten van groot onderhoud als last in het
jaar van uitvoering is in strijd met het matchingprincipe.
In geval van een voorziening voor groot onderhoud is er op balansdatum geen sprake
van een verplichting.
e Vliegtuig
Aanschaf 2 januari 2011 19.500
Afschrijving 2011 t/m 2015: 1/15 × (19.500 – 3.000) × 5 5.500 –
Boekwaarde 31 december 2015 14.000
f Vliegtuig
Boekwaarde 31 december 2015 14.000
Afschrijving 2016: 1/12,5 × (14.000 – 3.000) 880 –
Boekwaarde per 31 december 2016 13.120
1
b Afschrijvingskosten: € 240.000 × × 300 = € 9.000.000
8
Bijzonder waardeverminderingsverlies: (€ 150.000 – € 116.670) × 300 = € 9.999.000
Effecten € 7.000
Aan Herwaarderingsreserve € 7.000
Herwaarderingsreserve € 11.000
Aan Financiële baten € 11.000
Effecten € 7.000
Aan Herwaarderingsreserve € 7.000
Herwaarderingsreserve € 11.000
Aan Overige reserves/
Financiële baten € 11.000
Effecten € 7.000
Aan Financiële baten € 7.000
Herwaarderingsreserve € 11.000
Aan Overige reserves € 11.000
€ 1.200.000
a Afschrijvingskosten (variabel) = € 200
6.000
Constante productiekosten:
3 € 70.000
• Salarissen = € 420
500
€ 80.000
• Huur materieel = € 160
500
–––––
Fabricagekostprijs € 780
€ 70.000
Constante verkoopkosten = € 140
500
–––––
Commerciële kostprijs € 920
Toelichting:
• Zandput: € 1.200.000 – 600 € 200 = € 1.080.000
• Voorraad zand: (600 – 400) € 200 = € 40.000
• Liquide middelen:
Omzet 400 € 1.250 = € 500.000 +
Loonkosten € 280.000 –
Huur materieel € 80.000 –
––––––––
Saldo 31 december 2016 € 140.000
d De oorzaak van het ontstaan van een bezettingsresultaat op de productie is dat bij
absorption costing constante kosten worden behandeld als product costs. Indien de
werkelijke productie in een periode afwijkt van de normale productie, ontstaat er een
verschil tussen de onder de voorraad opgenomen geactiveerde kosten en de in de
periode ontstane constante kosten; dit verschil wordt het bezettingsresultaat
genoemd.
In dit vraagstuk wordt per gewonnen ton zand in de voorraadwaardering een bedrag
van € 580 aan constante productiekosten geactiveerd, dit is in 2016 in totaal 600
€ 580 = € 348.000. De werkelijke constante productiekosten in 2016 zijn € 210.000 +
€ 80.000 = € 290.000. Het bezettingsresultaat is dus € 348.000 – € 290.000 =
€ 58.000 positief.
e Het verschil in resultaat vindt zijn oorzaak in het verschil in de balanswaardering per
eenheid product. Indien in de periode de voorraad toeneemt, stijgt bij absorption
costing de totale waarde van de voorraad meer dan bij direct costing; dit betekent
een grotere toename van het eigen vermogen en daarmee een hogere winst. Bij een
voorraadafname is het omgekeerde het geval.
In 2016 neemt de voorraad toe met 200 ton zand. De waardering van één ton zand is
bij toepassing van absorption costing € 780 en bij direct costing € 200: het resultaat is
bij absorption costing 200 (€ 780 – € 200) = € 116.000 hoger dan bij direct costing.
b Resultatenrekening
Omzet 6 000 € 760 = € 4.560.000
Variabele productiekosten:
• Direct materiaal 6 000 € 400 = € 2.400.000
• Direct loon 6 000 € 100 = € 600.000
––––––––––
€ 3.000.000
––––––––––
€ 1.560.000
Variabele verkoopkosten € 60.000
––––––––––
Dekkingsbijdrage € 1.500.000
Constante kosten:
• Afschrijving bedrijfspand € 75.000
• Overige constante productiekosten € 1.375.000
• Constante verkoopkosten € 50.000
––––––––––
€ 1.500.000
––––––––––
Winst € 0
d Resultatenrekening
Omzet 6 000 € 760 = € 4.560.000
Kosten van de omzet 6 000 € 645 = € 3.870.000
––––––––––
€ 690.000
Verkoopkosten:
• Variabel deel € 60.000
• Constant deel € 50.000
––––––––
€ 110.000
––––––––––
€ 580.000
Bezettingsresultaat (10 000 – 10 000) € 145 = € 0
––––––––––
Winst € 580.000
e Bij het overschakelen van direct costing op absorption costing is er sprake van een
stelselwijziging ten aanzien van de grondslagen van waardering en winstbepaling.
Artikel 384.6 bepaalt dat dit slechts geoorloofd is indien daar een gegronde reden
voor is. De gegronde reden ontbreekt in de situatie van De Zonnekoning; het
‘oppoetsen’ van het resultaat wordt niet als zodanig aangemerkt: De Zonnekoning
mag volgens de wet niet op basis van deze reden overschakelen op absorption
costing.
f Ten aanzien van de variabele kosten is er geen verschil; bij zowel absorption costing
als bij direct costing worden deze ten laste van het resultaat gebracht op moment dat
de producten zijn verkocht en afgeleverd: dit betekent een strikte toepassing van het
matchingprincipe.
Het verschil tussen beide methoden zit in de behandeling van de constante
productiekosten; deze worden bij absorption costing – net als de variabele kosten –
ten laste van het resultaat gebracht op moment van verkoop en aflevering (hantering
van het matchingprincipe), terwijl ze bij direct costing op moment van ontstaan ten
laste van het resultaat worden gebracht (voorzichtigheidsprincipe krijgt hier
voorrang).
€ 120.000
• Rekening-courant bank:
Saldo 1 januari 2015 € 1.500.000
Ontvangen termijnbetaling € 7.000.000 +
Uitgaven bouwrijp maken en fundering € 6.500.000 –
Overheadkosten € 500.000 –
€ 1.260.000
€ 7.729.000
- Gedeclareerde termijnen € 7.000.000 –
€ 729.000
€ 14.740.000
Toegerekende winst:
7.120 / 14.740 × € 1.260.000 = € 609.000
€ 651.000
€ 6.380.000
- Gedeclareerde termijnen € 7.000.000 –
–€ 620.000
€ 16.740.000
a Het cumulatief effect bestaat uit de tot 1 januari 2016 toegerekende winsten op de
werken 1 en 2. Werk 3 leidt niet tot een wijziging omdat op dit werk per die datum
verlies wordt voorzien, hetgeen al verwerkt is.
€ 2.700.000
Journaalpost:
Onderhanden werk € 2.700.000
Aan Ingehouden winst € 2.700.000
e Voordelen zijn:
1 De solvabiliteit wordt optisch beter omdat de gedeclareerde termijnen als
vlottende passiva (= vreemd vermogen) wegvallen.
2 Het lagere balanstotaal leidt bij een gelijkblijvend resultaat tot een verbetering van
de gepresenteerde rentabiliteit van het totale vermogen.
3 De onderneming komt door het lagere balanstotaal eerder in aanmerking voor
indeling in de categorie van een kleine of middelgrote rechtspersoon, hetgeen
recht geeft op een aantal vrijstellingen op grond van de omvang van de
rechtspersoon.
Aandelen nv A (op te nemen onder de vlottende activa, categorie ‘held for trading’)
Waardering ultimo 2016 op reële waarde: 10 000 € 28 = € 280.000
Resultaat 2016:
• Dividend: 10 000 € 1,50 = € 15.000 +
• Mutatie beurswaarde: 10 000 (€ 28 – € 25) = € 30.000 +
–––––––
€ 45.000 +
Putopties nv A (op te nemen onder de vlottende activa, categorie ‘held for trading’)
Waardering ultimo 2016 op reële waarde: 100 € 50 = € 5.000
Resultaat 2016:
• Interest: 2 000 € 75 = € 150.000 +
• Mutatie boekwaarde: € 2.103.953 – (2 000 € 1.063) = € 22.047 –
––––––––
€ 127.953 +
Obligaties nv C (op te nemen onder de financiële vaste activa, categorie ‘available for
sale’)
Waardering ultimo 2016 op reële waarde: 2 500 € 1.129 = € 2.822.500
Resultaat 2016:
• Interest (effectief): 2 500 € 1.068 6% = € 160.200 +
De stijging van de reële waarde (beurskoers), afgezien van de interest, ad 167.300 (zie
journaalpost hieronder) wordt rechtstreeks in het eigen vermogen verwerkt. Op moment
van verkoop van de obligaties worden de cumulatieve waardeveranderingen die in het
eigen vermogen zijn opgenomen, overgeboekt naar de resultatenrekening.
Journaalpost:
c Zolang er sprake is van voorgesteld dividend is er nog geen schuld. Die ontstaat pas
als tijdens de Algemene vergadering van Aandeelhouders een beslissing wordt
genomen over de winstverdeling.
NB
Voor geactiveerde goodwill hoeft geen wettelijke reserve te worden gevormd.
f In dit geval dient het tekort in mindering te worden gebracht op de post Overige
reserves (RJ 240.230); daarmee geeft het negatieve bedrag van de overige reserves
de hoogte aan van de winst die in de toekomst nog behaald moet worden, alvorens
de onderneming tot dividenduitkering mag overgaan.
a 1 januari 2017:
Loonkosten € 75.000 (500 € 150)
Aan Overige reserves € 75.000
31 december 2019:
Liquide middelen € 100.000 (500 10 € 20)
Overige reserves € 75.000
Aan Aandelenkapitaal € 25.000 (500 10 € 5)
Aan Agio € 150.000
b 1 januari 2017:
Loonkosten € 25.000 (500 10 (€ 25 – € 20))
Aan Overige reserves € 25.000
31 december 2017:
Overige reserves € 10.000 (500 10 (€ 25 – € 23))
Aan Loonkosten € 10.000
31 december 2019:
Loonkosten € 20.000 (500 10 (€ 24 – € 20))
Aan Overige reserves € 20.000
a Het eigen vermogen in de enkelvoudige jaarrekening komt dan overeen met het
eigen vermogen in de (op basis van IFRS opgestelde) geconsolideerde jaarrekening
(zie paragraaf 4.1 van het theorieboek).
b 1 De rentabiliteit van het eigen vermogen blijft in eerste instantie onveranderd: noch
de winst, noch het eigen vermogen verandert. In de loop van de tijd zal de winst
beïnvloed worden door de te betalen provisie aan de factormaatschappij
(negatieve invloed op de winst) en de bespaarde kosten van wanbetaling en
interest (positieve invloed op de winst). Per saldo zal de invloed op het resultaat
normaliter gering zijn.
2 De solvabiliteit verbetert omdat het eigen vermogen gelijk blijft, terwijl het vreemd
vermogen daalt.
3 De liquiditeitspositie blijft gelijk, maar de current ratio verbetert; er is dan sprake
van window dressing.
f In geval van financial lease loopt de gebruiker het economisch risico en zal hij in de
balans zowel de duurzame productiemiddelen activeren als de leaseverplichtingen
passiveren: de solvabiliteit zal dan verslechteren. Bij een operational-leasecontract
heeft de gebruiker niet de economische eigendom: de duurzame productiemiddelen
worden niet geactiveerd en de leaseverplichtingen worden niet in de balans
opgenomen (wel moeten ze in de toelichting onder de ‘niet uit de balans blijkende
verplichtingen’ worden vermeld). Operational lease heeft qua solvabiliteitspresentatie
dan ook de voorkeur.
2 Ultimo 2015:
Ultimo 2014 is er sprake van een overdekking van € 2 mln (€ 142 – € 140 mln).
Indien Superhein in de balans ultimo 2014 voor deze overdekking een vordering op
het pensioenfonds heeft opgenomen, luidt de journaalpost als volgt:
Pensioenlasten € 16.000.000
Aan Liquide middelen € 12.000.000
Aan Vordering pensioenfonds € 2.000.000
Aan Pensioenvoorziening € 2.000.000 (€ 150 mln – € 148 mln)
Indien Superhein in de balans ultimo 2014 voor deze overdekking geen vordering op
het pensioenfonds heeft opgenomen, is de journaalpost:
Pensioenlasten € 14.000.000
Aan Liquide middelen € 12.000.000
Aan Pensioenvoorziening € 2.000.000
Ultimo 2016:
Pensioenlasten € 11.000.000
Pensioenvoorziening* € 1.000.000
Aan Liquide middelen € 12.000.000
1 De loods wordt niet geactiveerd omdat de gebruiker niet het economisch risico loopt;
de maandelijkse huurlasten komen ten laste van het resultaat.
Op grond van RJ 252.108 / artikel 381.1 moet in de toelichting onder de niet uit de
balans blijkende verplichtingen melding worden gemaakt van de toekomstige
financiële verplichtingen die uit deze huurovereenkomst zullen voortvloeien.
Waardeverminderingen van een actief mogen niet door vorming van een voorziening
tot uiting worden gebracht (artikel 374.2): het verlies wordt in mindering gebracht op
de actiefpost Debiteuren.
4 Omdat het niet mogelijk is een redelijke schatting te maken van de opruimkosten,
mag er geen voorziening worden gevormd. Wel dient in de toelichting onder de niet
uit de balans blijkende verplichtingen melding gemaakt te worden van dit gegeven.
5 Machine € 200.000
Aan Leaseverplichtingen € 200.000
Gezien de condities van het leasecontract is P/W aan te merken als economisch
eigenaar en dient hij op grond daarvan de machine te activeren en de hoofdsom van
de leaseverplichtingen als schuld te passiveren. Het feit dat de ondernemer niet de
juridisch eigenaar is, moet in de toelichting worden vermeld (artikel 366.2).
6 Reorganisatiekosten € 500.000
Aan Voorziening voor reorganisatie € 500.000
De RJ staat ook toe de hoofdsom van de lening in zijn geheel als schuld onder het
vreemd vermogen op te nemen, journaalpost:
b € 1.675.556 à 4% = € 67.022
d Interestlasten € 67.022
Aan Liquide middelen € 40.000
Aan Onderhandse lening € 27.022
a In de resultatenrekening: 3 t/m 6
Rechtstreekse vermogensmutaties: 2, 7 en 8
€ 10.000 +
––––––––––
Comprehensive income € 890.000
Werk 2:
Werk 2 is eind 2016 nog onderhanden en een verlies wordt niet voorzien.
Winstneming vindt plaats bij oplevering, dus geen winst in 2016.
Werk 3:
Bijstelling verlies 4.400 – 4.200 = 200
–––––
Brutowinst op werken 2.450
Afschrijvingen 15% 10.000 = 1.500
h Bezwaar is dat er een vertekend beeld ontstaat van de verhouding tussen winst en
netto-omzet; er wordt tussentijds winst genomen zonder dat er netto-omzet genomen
wordt.
b Naast het verschil in de eerste regel (Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening vóór
belastingen ad 6.814 in plaats van Bedrijfsresultaat ad 7.517) vervallen dan de regels
Ontvangen rentebaten en Betaalde rentelasten; de rentebaten en rentelasten zijn
immers al in het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening vóór belastingen
meegenomen.
a 1 Balans 31 oktober
Voorraad matten Eigen vermogen 1/10 € 9.000
100 € 25 = € 2.500 Winst oktober € 1.250
Kas € 9.000
€ 7.500 –
€ 7.000 +
€ 750 –
––––––
€ 7.750
––––––– –––––––
€ 10.250 € 10.250
2 Balans 31 oktober
Voorraad matten Eigen vermogen 1/10 € 9.000
100 € 25 1,15 = € 2.875 Winst oktober € 1.625
Kas € 7.750
––––––– –––––––
€ 10.625 € 10.625
3 Balans 31 oktober
Voorraad matten Eigen vermogen 1/10 € 9.000
100 € 25 1,15 = € 2.875 Extra eigen vermogen
Kas € 7.750 gebonden aan de onderneming:
300 € 25 0,15 = € 1.125
Winst oktober € 500
––––––– –––––––
€ 10.625 € 10.625
4 Balans 31 oktober
Voorraad matten Eigen vermogen 1/10 € 9.000
100 € 25 1,15 = € 2.875 Extra eigen vermogen
Kas € 7.750 gebonden aan de onderneming:
€ 9.000 0,02 = € 180
Winst oktober € 1.445
––––––– –––––––
€ 10.625 € 10.625
5 Balans 31 oktober
Voorraad matten Eigen vermogen 1/10 € 9.000
100 € 25 1,02 = € 2.550 Extra eigen vermogen
Kas € 7.750 gebonden aan de onderneming:
€ 9.000 0,02 = € 180
Winst oktober € 1.120
––––––– –––––––
€ 10.300 € 10.300
Opmerking:
Bij de uitwerking van vraag a2 en a4 is voorbijgegaan aan het voorzichtigheids- en
realisatieprincipe (waardestijgingen zijn direct als winst genomen) om in dit stadium
niet direct te verzanden in allerlei complicaties. Bij de behandeling van de bestaande
winstbepalingsstelsels in de betreffende hoofdstukken wordt uiteraard per stelsel
besproken of genoemde principes al dan niet worden toegepast.
115.000 115.000
Toelichting:
4
• Bestelauto: € 50.000 = € 40.000
5
• Voorraad: 1 500 € 20 = € 30.000
• Liquide middelen:
Saldo 1 januari 2016 € 20.000
Verkopen € 60.000 + € 32.000 = € 92.000 +
Inkopen € 18.000 + € 30.000 = € 48.000 –
Interest € 50.000 8% = € 4.000 –
Aflossing € 5.000 –
Overige kosten € 10.000 –
––––––––
Saldo 31 december 2016 € 45.000
• Banklening: € 50.000 – € 5.000 = € 45.000
b Bij het nominalisme is de winst gelijk aan de toename van het nominale eigen
vermogen, dit is het verschil tussen de opbrengsten (op de verkoopmarkt) en de
betaalde inkoopprijzen (op de inkoopmarkt): de voorraadresultaten (het volgtijdelijk
prijsverschil op de inkoopmarkt) maken onderdeel uit van de winst. Omdat bij vraag a
de kosten zijn gebaseerd op de in het verleden betaalde prijzen worden de
voorraadresultaten tot de winst gerekend en is er sprake van een nominalistische
winstbepaling.
2 Mutatieoverzicht voorraad:
1/1 100 000 € 0,20 = € 20.000
5/1 – 70 000 € 0,20 = € 14.000
––––––– –––––––
30 000 € 6.000
9/1 + 30 000 € 0,22 = € 6.600
––––––– –––––––
60 000 € 0,21* = € 12.600
8/2 + 80 000 € 0,25 = € 20.000
––––––– –––––––
140 000 € 0,2329** = € 32.600
23/2 – 110 000 € 0,2329 = € 25.619
––––––– –––––––
30 000 € 6.981
3/3 + 60 000 € 0,30 = € 18.000
––––––– –––––––
90 000 € 0,2776*** = € 24.981
€ 12.600
* = € 0,21
60 000
€ 32.600
** = € 0,2329
140 000
€ 24.981
*** = € 0,2776
90 000
e Bij lifo worden op de balans voorraden opgenomen die gewaardeerd worden tegen
veelal oude prijzen. In tijden van prijsstijging kunnen er in de voorraden aanzienlijke
stille reserves schuilen: er wordt geen getrouw beeld van het vermogen
weergegeven.
910.700 910.700
Toelichting:
• Pand:
14
Pand (exclusief ondergrond): € 300.000 = € 280.000
15
Ondergrond € 100.000
––––––––
€ 380.000
• Voorraad:
– Hoeveelheid: 120 000 – 108 000 = 12 000
€ 13,60 € 14
– Waardering: 12 000 = € 165.600
2
1
• Debiteuren: 108 000 € 18 = € 162.000
12
• Vooruitbetaalde interest:
12
€ 5.400
Rentepercentage: 3 100% = 9%
€ 240.000
3
€ 200.000 9% = € 4.500
12
• Liquide middelen:
Saldo 31-12-2015 € 126.600
Debiteuren 31-12-2015 € 58.000 +
11
Verkopen 108 000 € 18 = € 1.782.000 +
12
€ 10 € 14
Inkopen 120 000 = € 1.440.000 –
2
Aflossing € 40.000 –
Interest € 200.000 9% = € 18.000 –
Bedrijfskosten € 270.000 –
–––––––––
Saldo 31-12-2016 € 198.600
• Banklening: € 240.000 – € 40.000 = € 200.000
255.000 255.000
Toelichting:
7
• Vaste activa: € 80.000 = € 70.000
8
• Voorraad T:
IJzeren voorraad 10 000 € 5 = € 50.000
Manco 1 000 € 12 = € 12.000 –
–––––––
€ 38.000
• Debiteuren: 8 000 € 16 = € 128.000
• Liquide middelen:
Saldo 1 januari 2016 € 40.000
Verkopen 23 000 € 15 = € 345.000 +
Inkopen 21 000 € 10 + 11.000 € 11 = € 331.000 –
Aflossing € 10.000 –
Overige bedrijfskosten (inclusief interest) € 25.000 –
––––––––
Saldo 31 december 2016 € 19.000
• Hypotheek o/g: € 50.000 – € 10.000 = € 40.000
c Voor wat betreft de ijzeren voorraad is er sprake van een substantialistische werking;
deze voorraad wordt immers tegen een vaste prijs gewaardeerd, zodat
voorraadresultaten geheel worden geëlimineerd. Overigens heeft het alleen
betrekking op voorraden en niet op duurzame productiemiddelen; het
ijzerenvoorraadstelsel wordt daarom aangeduid als partieel substantialistisch.
e De waardering van de ijzeren voorraad tegen een vaste (veelal oude) prijs en de
afwaardering tegen vervangingswaarde van een mancopositie leidt tot een relatief
lage voorraadwaardering en daarmee tot een relatief lage fiscale winst. Als gevolg
hiervan wordt belastingheffing naar de toekomst verschoven, hetgeen een
rentevoordeel met zich meebrengt; bovendien geeft het speelruimte in de
financiering.
Toelichting:
39
• Pand: € 200.000 = € 195.000
40
• Voorraden: 250 € 550 = € 137.500
• Liquide middelen:
Verkregen middelen bij de oprichting € 500.000
Verkopen 200 € 710 + 200 € 750 = € 292.000 +
Oprichtings- en emissiekosten € 15.000 –
Aankoop pand € 200.000 –
Inkopen 200 € 500 + 200 € 520 + 250 € 550 = € 341.500 –
6
Interest € 300.000 8% = € 12.000 –
12
Overige kosten € 15.000 –
––––––––
Stand 31 december 2016 € 208.500
1.474.000 1.474.000
Toelichting:
2
• Vaste activa: € 300.000 = € 200.000
3
• Voorraad Q: 26 000 € 12 = € 312.000
• Liquide middelen:
Saldo 1 januari 2016 € 500.000
Verkopen 80 000 € 20 = € 1.600.000 +
Inkopen 43 000 € 10 + 43 000 € 12 = € 946.000 –
Interest € 400.000 8% = € 32.000 –
Bedrijfskosten € 160.000 –
–––––––––
Saldo 31 december 2016 € 962.000
1.506.000 1.506.000
Toelichting:
2
• Vaste activa: € 580.000 = € 232.000
5
• Voorraad Q: 26 000 € 12 = € 312.000
e Lager: de winst (teller) zal door de hogere afschrijving en kostprijs verkopen lager zijn
en het eigen vermogen (noemer) – uitgaande van volledige winstuitkering door de
ongerealiseerde en gerealiseerde waardestijgingen – hoger.
1.170.000 1.170.000
Toelichting:
24
• Pand: € 500.000 = € 480.000
25
• Voorraden: 2 000 € 20 = € 40.000
1.276.000 1.276.000
Toelichting:
24
• Pand: € 600.000 = € 576.000
25
• Voorraden: 2 000 € 25 = € 50.000
• Herwaarderingsreserve:
1
– Pand gerealiseerd € 100.000 = € 4.000
25
24
– Pand ongerealiseerd € 100.000 = € 96.000
25
– Voorraden gerealiseerd:
Kwartaal 2 4 000 (€ 20 – € 10) = € 40.000
Kwartaal 3 3 000 (€ 20 – € 10) = € 30.000
Kwartaal 4 6 000 (€ 25 – € 20) = € 30.000
–––––––
€ 100.000
– Voorraden ongerealiseerd 2 000 (€ 25 – € 20) = € 10.000
––––––––
€ 210.000
3.330.000 3.330.000
Toelichting:
14
• Pand: € 600.000 = € 420.000
20
€ 2,1mln
• Voorraad sigaren: per 31-12-2015 bedroeg de waardering per sigaar =
5 mln
€ 2 mln
€ 0,42, zijnde = € 0,10 loonkosten en
20 mln
€ 0,42 – € 0,10 = € 0,32 inkoopprijs.
Waardering per 31 december 2016 per sigaar:
– 1 000 000 (€ 0,35 + € 0,10) = € 450.000
– 3 000 000 (€ 0,40 + € 0,10) = € 1.500.000
––––––––––
€ 1.950.000
• Rekening-courant bank:
Saldo 31 december 2015 – € 300.000
Verkopen 9 000 000 € 0,48 + 11 000 000 € 0,54 = € 10.260.000 +
Inkopen 16 000 000 € 0,35 + 3 000 000 € 0,40 = € 6.800.000 –
Lonen € 2.000.000 –
Overige kosten € 200.000 –
––––––––––
Saldo 31 december 2016 € 960.000
Toelichting:
14
• Pand: € 720.000 = € 504.000
20
• Voorraad sigaren: 4 000 000 (€ 0,40 + € 0,10) = € 2.000.000
• Herwaarderingsreserve:
0,5
– Pand gerealiseerd: (€ 450.000 – € 15.000) 20% = € 3.000
14,5
14
– Pand ongerealiseerd: (€ 450.000 – € 15.000) 20% = € 84.000
14,5
– Voorraad sigaren gerealiseerd:
5 000 000 € 0,03 = € 150.000
11 000 000 € 0,05 = € 550.000
––––––––
€ 700.000
– Voorraad sigaren ongerealiseerd: 1 000 000 € 0,05 = € 50.000
997.700 997.700
Toelichting:
110
• Terrein: € 75.000 = € 82.500
100
120 14
• Bedrijfspand: € 135.000 = € 151.200
100 15
• Voorraad P: 32 000 € 12 = € 384.000
• Liquide middelen:
Saldo 31-12-2015 € 90.000
Crediteuren 31-12-2015 € 40.000 –
Inkopen 1e halfjaar 56 000 € 10 = € 560.000 –
5
Inkopen 2e halfjaar 56 000 € 12 = € 560.000 –
6
Verkopen 100 000 € 20 = € 2.000.000 +
Lonen en overige bedrijfskosten € 550.000 –
–––––––––
Saldo 31 december 2016 € 380.000
• Ongerealiseerde herwaardering:
– Terrein: € 75.000 10% = € 7.500
14
– Bedrijfspand: € 135.000 20% = € 25.200
15
–––––––
€ 32.700
1
• Crediteuren: 56 000 € 12 = € 112.000
6
997.700 997.700
339.050 339.050
Toelichting:
115
• Terrein: € 20.000 = € 23.000
100
120 1
• Aanhangwagens: € 150.000 = € 45.000
100 4
• Liquide middelen:
Startkapitaal begin 2014 € 200.000
Totaal: € 114.350
• Banklening: € 150.000 – (3 € 15.000) = € 105.000
69.700 69.700
339.050 339.050
969.020 969.020
Toelichting:
96 104
• Pand: € 500.000 = € 499.200
100 100
104
• Voorraad P: 30 000 € 1,10 = € 34.320
100
104
170 000 € 1,15 = € 195.500
104
––––––––
€ 229.820
• Liquide middelen:
Saldo 1 januari jaar 1 € 450.000
Verkopen € 324.000 + € 266.000 = € 590.000 +
Inkopen € 385.000 + € 195.500 = € 580.500 –
Interest € 550.000 9% = € 49.500 –
Aflossing € 50.000 –
Bedrijfskosten 12 € 10.000 = € 120.000 –
––––––––
Saldo 31 december jaar 1 € 240.000
• Koopkrachtcorrectie eigen vermogen: € 400.000 4% = € 16.000
• 9%-Banklening: € 550.000 – € 50.000 = € 500.000
1.226.900 1.226.900
Toelichting:
92 109
• Pand: € 500.000 = € 501.400
100 100
109
• Voorraad P: 10 000 € 1,40 = € 14.000
109
• Liquide middelen:
Saldo 31 december jaar 1 € 240.000
Verkopen € 440.000 + € 420.000 = € 860.000 +
Inkopen € 187.500 + € 126.000 = € 313.500 –
Interest € 500.000 9% = € 45.000 –
Aflossing € 50.000 –
Bedrijfskosten 12 € 10.000 = € 120.000 –
Emissie € 100.000 140% = € 140.000 +
––––––––
Saldo 31 december jaar 2 € 711.500
• Aandelenkapitaal: € 400.000 + € 100.000 = € 500.000
• Agio: € 100.000 40% = € 40.000
• Koopkrachtcorrectie eigen vermogen:
Stand 31 december jaar 1 € 16.000
109
Toevoeging € 469.020 ( – 1) = € 22.549
104
––––––––
Stand 31 december jaar 2 € 38.549
• 9%-Banklening: € 500.000 – € 50.000 = € 450.000
109
Opbrengst verkopen 220 000 € 2 = € 461.154
104
109
210 000 € 2 = € 420.000
109
––––––––
€ 881.154
109
Kostprijs verkopen 30 000 € 1,10 = € 35.970
100
109
170 000 € 1,15 = € 204.899
104
109
150 000 € 1,25 = € 196.514
104
109
80 000 € 1,40 = € 112.000
109
––––––––
€ 549.383
––––––––
Transactieresultaat € 331.771
109
Afschrijvingen € 500.000 4% = € 21.800
100
109
Interest € 45.000 = € 45.000
109
109
Bedrijfskosten 6 € 10.000 = € 62.885
104
109
6 € 10.000 = € 60.000
109
––––––––
€ 189.685
––––––––
Brutowinst € 142.086
Koopkrachtresultaat monetaire positie:
Stand monetaire positie per 1/1:
Liquide middelen € 240.000
9%-Banklening € 500.000 –
––––––––
€ 260.000 –
Mutaties monetaire positie 1/1-30/6:
Inkoop 1 februari € 187.500 –
Verkoop 1 april € 440.000 +
Bedrijfskosten € 60.000 –
––––––––
€ 67.500 –
109
Koopkrachtwinst € 67.500 ( – 1) = € 3.245
104
––––––––
Winst € 145.331
Opmerking:
De mutaties in de monetaire positie gedurende de tweede helft van de jaren 1 en 2
leiden niet tot koopkrachtresultaten, omdat gedurende die perioden geen wijzigingen zijn
opgetreden in het algemeen prijspeil.
* Aandelenkapitaal € 500.000
Winstreserve € 800.000
Stille reserve pand € 200.000
––––––––––
€ 1.500.000
* Aandelenkapitaal € 500.000
Winstreserve € 900.000 (€ 700.000 + € 200.000)
Winst 2016 € 280.000 (€ 300.000 – € 20.000)
––––––––––
Stand 31 december 2016 € 1.680.000
Stand 1 januari 2016 € 1.500.000
––––––––––
€ 180.000
€ 500.000
Afschrijving goodwill € 25.000 ( )
20
Aan Goodwill € 25.000
a 1 Een kapitaalbelang wordt volgens de IASB als een associate aangemerkt als de
deelnemer invloed van betekenis (‘significant influence’) heeft, waarbij invloed van
betekenis wordt gedefinieerd als de macht om deel te nemen aan de financiële en
operationele beleidsbeslissingen van het kapitaalbelang (IAS 28.3).
2 Dit wordt vermoed bij een bezit van minimaal 20% van de stemrechten (IAS 28.6).
c 1 A heeft voor 51% zeggenschap in B: er is sprake van een subsidiary (meer dan
50%).
2 B heeft voor 18% zeggenschap in C: er is noch sprake van een vermoede
associate (minder dan 20%), noch van een subsidiary (niet meer dan 50%).
3 A heeft voor 48% zeggenschap in C (30% direct en 18% via subsidiary B): er is
sprake van een vermoede associate (meer dan 20%, maar niet meer dan 50%).
Vraagstuk 16.3 bv Z
Z is geen dochtermaatschappij van E en van H: zowel E als H kunnen noch meer dan de
helft van de stemrechten in de Algemene vergadering van Aandeelhouders uitoefenen,
noch meer dan de helft van de bestuurders benoemen.
Z is wel een dochtermaatschappij van K: K heeft weliswaar niet de meerderheid van de
stemrechten in de algemene vergadering van aandeelhouders, maar kan wel meer dan de
helft van de bestuurders benoemen (5 van de 9).
a Omdat B 20% eigen aandelen heeft ingekocht, kan slechts op 80% van het geplaatste
100
aandelenkapitaal van B stem worden uitgebracht. A bezit 45% = 56,25% van de
80
stemrechten van B, dit is meer dan 50%: B is een dochtermaatschappij van A.
e Er is sprake van een wettelijk vermoeden van een deelneming indien de rechtspersoon
al dan niet tezamen met één of meer dochtermaatschappijen ten minste 20% van het
geplaatste kapitaal verschaft (artikel 24c.1).
Pewi heeft alleen een middellijk belang via dochtermaatschappij E van 10% (Pewi
heeft via dochtermaatschappij D 60% zeggenschap in E, zodat E een
dochtermaatschappij is van Pewi.): er bestaat geen wettelijk vermoeden van een
deelneming van Pewi in F.
Vraagstuk 16.5 nv A
b Balans:
• Goodwill
Aankoopbedrag € 1.000.000
Nettovermogenswaarde 1-1-2016 € 2.000.000 40% = € 800.000
––––––––––
€ 200.000
Resultatenrekening:
• Afschrijving goodwill: € 200.000 20% = € 40.000
• Resultaat uit deelneming: € 120.000
c Ja, op grond van artikel 389.9 mag worden afgeweken van verwerking volgens de
vermogensmutatiemethode indien daar een gegronde reden voor is. De internationale
verstrengeling van de groep is voor A een gegronde reden B te waarderen op
historische kosten. Overigens moet de reden van de afwijkende waarderingsgrondslag
in de toelichting worden vermeld.
d Balans:
• Deelneming: € 1.000.000
• Liquide middelen (dividend): € 64.000
Resultatenrekening:
• Resultaat uit deelneming: € 64.000
e Bezwaren zijn:
• Een stijging van de werkelijke waarde van het kapitaalbelang komt in de
boekwaarde van het kapitaalbelang niet tot uiting, waardoor er na verloop van tijd
een grote stille reserve in deze post kan schuilen.
a Koopprijs € 500.000
Zichtbaar eigen vermogen per 1-1-2016:
€ 100.000 + € 100.000 + € 134.000 + € 40.000 = € 374.000
Hogere waarde machines € 50.000 +
Hogere voorziening incourante voorraden € 5.000 –
––––––––
Nettovermogenswaarde per 1-1-2016 € 419.000
––––––––
Betaalde goodwill € 81.000
Toelichting:
• Onderneming A is een deelneming waarin waarschijnlijk invloed van betekenis
wordt uitgeoefend. Gewaardeerd wordt op nettovermogenswaarde (artikel 389.1);
de betaalde goodwill ad € 400.000 wordt geactiveerd (RJ 216.218).
• Onderneming B is een deelneming waarin waarschijnlijk geen invloed van
betekenis wordt uitgeoefend. Gewaardeerd wordt op de historische kostprijs ad
€ 1.100.000 (artikel 384.1).
• Onderneming C is een belegging omdat het doel van de kapitaaldeelname gelegen
is in het realiseren van koerswinst en niet in het duurzaam dienen van de eigen
bedrijfsuitoefening. Deze wordt gerubriceerd onder de vlottende activa en
gewaardeerd op beurswaarde, dit is de aankoopprijs ad € 750.000 (RJ 226.203).
• Onderneming D is een deelneming waarin waarschijnlijk invloed van betekenis
wordt uitgeoefend. Gewaardeerd wordt op nettovermogenswaarde (artikel 389.1);
van de negatieve goodwill ad € 300.000 wordt € 100.000 direct ten gunste van het
resultaat gebracht en € 200.000 als overlooppost gepassiveerd (RJ 216.235).
• Liquide middelen: € 12.000.000 – € 7.750.000 (totaal aankoopprijs belangen) =
€ 4.250.000.
Toelichting:
19
• Goodwill: € 400.000 = € 380.000
20
Hierbij is uitgegaan van de door de RJ vastgestelde maximale afschrijvingstermijn
(RJ 216.221).
• Materiële vaste activa: € 20.000.000 75% = € 15.000.000
• Algemene reserve:
Stand begin 2017 € 21.354.000
Vrijval wettelijke reserve ingehouden winsten deelnemingen € 196.000 +
–––––––––––
€ 21.550.000
• Winst 2017:
Dividend B € 44.000
Winst bij verkoop van:
– A € 2.200.000 – € 1.796.000 – € 380.000 = € 24.000
– B € 1.150.000 – € 1.100.000 = € 50.000
– C € 780.000 – € 780.000 = € 0
– D € 4.000.000 – € 4.290.000 + € 180.000 = € 110.000 –
––––––––
€ 8.000
H staat aan het hoofd van de UniSchelp-groep en is op grond van artikel 406.1
consolidatieplichtig.
Aan het hoofd van een groepsdeel staan volgens artikel 406.2, en dus
consolidatieplichtig zijn: SH1 en SH3. Zij hebben alle één of meer
dochtermaatschappijen in hun groepsdeel.
d Ja, indien wordt voldaan aan de in artikel 408 gestelde voorwaarden kan consolidatie
achterwege blijven. Het feit dat de moedermaatschappij in Canada is gevestigd, is niet
bepalend. Relevant is in dit kader de voorwaarde (artikel 408.1c) dat de
geconsolideerde jaarrekening en het bestuursverslag van de Canadese
moedermaatschappij zijn opgesteld overeenkomstig de voorschriften van de EG/EU-
richtlijnen inzake het vennootschapsrecht of, indien deze voorschriften (zoals in dit
geval) niet behoeven te worden gevolgd, op gelijkwaardige wijze.
a 1 Het belang in A betreft een belegging (er wordt niet voldaan aan de criteria voor
een deelneming) met een duurzaam karakter; de aandelen worden derhalve
gerubriceerd onder de financiële vaste activa ‘overige effecten’ (artikel 367e): als
waarderingsgrondslag komen in aanmerking de verkrijgingsprijs en de actuele
waarde (artikel 384.1).
2 Bij het belang in B is sprake van een belegging die niet duurzaam is bedoeld; deze
wordt gerubriceerd onder de vlottende activa ‘effecten’ (artikel 364.3): gewaardeerd
dient eveneens te worden tegen verkrijgingsprijs of actuele waarde (artikel 384.1).
3 C is een deelneming (er wordt voldaan aan de vereisten: voor eigen rekening,
duurzaam bedoeld en ten dienste van de eigen werkzaamheid); omdat Tegel 60%
van de stemrechten heeft, mag tevens worden aangenomen dat C is aan te
merken als een groepsmaatschappij (Tegel heeft immers beslissende
zeggenschap in C): rubricering dient plaats te vinden onder de financiële vaste
activa ‘aandelen, certificaten van aandelen en andere vormen van deelneming in
groepsmaatschappijen’ (artikel 367a).
Omdat Tegel waarschijnlijk invloed van betekenis op het zakelijke en financiële
beleid van C uitoefent (wettelijk vermoeden bij 20% of meer van de stemrechten),
dient gewaardeerd te worden op nettovermogenswaarde (artikel 389.1).
4 Wettelijk is het belang in D te kwalificeren als een deelneming (artikel 24c.2).
Gezien de relatieve omvang van het belang heeft Tegel geen beslissende
zeggenschap in D en is D daarom niet aan te merken als groepsmaatschappij:
rubricering dient plaats te vinden onder de financiële vaste activa ‘andere
deelnemingen’ (artikel 367b).
Omdat Tegel waarschijnlijk geen invloed van betekenis op het zakelijke en
financiële beleid van D uitoefent dient gewaardeerd te worden op verkrijgingsprijs
of op actuele waarde (artikel 384.1).
5 Omdat het belang in E niet voldoet aan de criteria van een deelneming, is er
sprake van een belegging. De rubricering en waardering zijn gelijk aan die van de
aandelen van nv B, genoemd bij punt 2.
b In de consolidatie moeten op grond van de artikelen 406.1 en 406.2 – naast Tegel zelf
– in beginsel de onder de vennootschap vallende groepsmaatschappijen worden
betrokken.
Tegel kan – door een meerderheid van de stemrechten – beslissende zeggenschap
uitoefenen in bv C en nv E, dit zijn derhalve groepsmaatschappijen. Op grond van
artikel 407.1c geldt de verplichting tot consolidatie van E echter niet omdat deze
slechts wordt gehouden om het te vervreemden.
Dit betekent dat alleen C in de consolidatie moet worden betrokken, dat wil zeggen dat
de activa en passiva van C afzonderlijk in de geconsolideerde balans van Tegel
worden opgenomen, en dat A, B, D en E op dezelfde wijze in de geconsolideerde
balans worden opgenomen als in de enkelvoudige balans van Tegel.
Omzet € 2.232.000
100
Aan Kostprijs van de omzet ( € 2.232.000) € 1.785.600
125
Aan Winst € 446.400
Omzet € 25.401.000
Aan Kostprijs van de omzet € 25.401.000
637.100 637.100
Toelichting:
• Goodwill: 19/20 (€ 150.000 – € 132.000 (60% x € 220.000)) = € 17.100
• Vrachtauto: 4/5 € 50.000 = € 40.000
• Voorraden:
Noord: Ingekocht van Zuid: 100/125 € 200.000 = € 160.000
Ingekocht bij derden € 100.000
–––––––––
€ 260.000
Zuid € 50.000
–––––––––
€ 310.000
• Liquide middelen:
Noord: Saldo 31 december 2015 € 210.000
Aankoop aandelen Zuid € 150.000 –
Dividend Zuid € 6.000 +
Verkoopopbrengst vrachtauto € 70.000 +
Omzet € 9.000.000 +
Inkopen bij Zuid € 1.000.000 –
Inkopen bij derden € 6.500.000 –
Bedrijfskosten € 1.500.000 –
––––––––––
€ 136.000
Vraagstuk 17.7 nv M
a Verkrijgingsprijs € 475.000
Nettovermogenswaarde eind 2015:
• Aandelenkapitaal € 250.000
• Winstreserve € 200.000
• Winst 2012 € 50.000
––––––––
€ 500.000 80% = € 400.000
c Balans:
• Goodwill € 15.000 (€ 75.000 20%)
• Kapitaalbelang N € 58.000
• Herwaarderingsreserve € 8.000
• Winst € 41.000 (€ 56.000 – € 15.000)
Resultatenrekening:
• Resultaat uit kapitaalbelang € 56.000 winst
• Afschrijving goodwill € 15.000
d 1 Aandelenkapitaal € 250.000
Herwaarderingsreserve € 10.000
Winstreserve € 250.000
Winst boekjaar € 70.000 (€ 100.000 – € 30.000)
Aan Kapitaalbelang N € 458.000
Aan Belang derden € 122.000 (20%)
25
Winst boekjaar ( € 150.000) € 30.000
125
Aan Voorraden € 30.000
Omzet € 150.000
100
Aan Kostprijs van de omzet ( ) € 120.000
125
25
Aan Nettowinst ( ) € 30.000
125
Omzet € 1.850.000
Aan Kostprijs van de omzet € 1.850.000
a Er is sprake van: voor eigen rekening, duurzaam bedoeld en ten dienste van de eigen
activiteiten deelneming.
Het wettelijk vermoeden van invloed van betekenis op het zakelijke en financiële beleid
ontbreekt verkrijgingsprijs is (naast actuele waarde) toegestane
waarderingsgrondslag.
b Verkrijgingsprijs € 750.000
Zichtbaar eigen vermogen € 340.000
Hogere waarde gebouwen € 510.000 – € 252.000 € 258.000 +
Lagere waarde deelneming Shoot € 30.000 –
––––––––
€ 568.000
Nettovermogenswaarde 60% € 568.000 = € 340.800
––––––––
Goodwill € 409.200
d Resultaat deelnemingen bestaat per 31 december 2015 uitsluitend uit het rechtstreeks
aan bv Publica uitgekeerde dividend van de 12%-deelneming in bv Shoot 12% van
€ 60.000 = € 7.200.
l Door het overstappen van verkrijgingsprijs naar zichtbaar eigen vermogen en wegens
ontbreken voldoende zeggenschap: wettelijke reserve deelnemingen (Shoot).
908.600 908.600
Toelichting:
39
• Pand: € 400.000 = € 390.000
40
• Voorraad B: 500 € 110 = € 55.000
• Debiteuren: 1 000 220 € 1 = € 220.000
• Liquide middelen:
Emissie € 400.000 +
Opname lening 200 000 € 2 = € 400.000 +
Aanschaf pand € 400.000 –
Inkoop 20/1 2 000 producten B à € 100 = € 200.000 –
Ontvangst verkoop 1 500 200 € 0,90 = € 270.000 +
Inkoop 9/8 1 000 producten B à € 110 = € 110.000 –
Bedrijfskosten € 10.000 –
1
Aflossing 200 000 € 1,90 = € 76.000 –
5
Interest 200 000 8% € 1,90 = € 30.400 –
––––––––
Saldo 31 december 2016 € 243.600
4
• Lening: 200 000 € 1,90 = € 304.000
5
c Er is sprake van een fair value hedge, omdat er – door het gelijktijdig bestaan van een
primair (de vordering in dollars) en een secundair (de valutaoptie) financieel instrument
– een automatische compensatie van winsten en verliezen plaatsvindt. Bij een
cashflow hedge wordt er een afdekkingsinstrument aangekocht voordat het primaire
financiële instrument bestaat.
a Bij gebeurtenis 1 is er sprake van een fair value hedge, omdat er – door het gelijktijdig
bestaan van een primair (de vordering in topi) en een secundair (het
valutatermijncontract) financieel instrument – een automatische compensatie van
winsten en verliezen plaatsvindt.
Bij gebeurtenis 2 is sprake van een cashflow hedge, omdat er een
afdekkingsinstrument wordt aangekocht voordat het primaire financiële instrument
bestaat.
b Transactie 1
1 november 2016
Debiteuren (5.000.000 € 0,05) € 250.000
Aan Voorraden € 200.000
Aan Winst € 50.000
1 december 2016
Winst (5.000.000 € 0,01) € 50.000
Aan Debiteuren € 50.000
31 december 2016
Winst (5.000.000 € 0,008) € 40.000
Aan Debiteuren € 40.000
Transactie 2
1 november 2016
Geen journaalpost (er heeft nog geen levering plaatsgevonden)
31 december 2016
Effecten ((10 (€ 16.000 – € 14.000)) € 20.000
Aan Herwaarderingsreserve € 20.000
* Inkopen in 2016: 900 + 480 – 400 = 980, dit is per kwartaal 980/4 = 245
e
Eindvoorraad: 235 uit 3 kwartaal × 0,047 = 11,045
e
245 uit 4 kwartaal × 0,05 = 12,250
23,295
c Deelnemingen € 6.395.000
Aan Resultaat uit deelnemingen € 6.395.000
d Sterk punt is dat de methode neutraal werkt ten opzichte van de gekozen grondslagen
van waardering en winstbepaling; dit betekent een consistente toepassing van de
gekozen grondslagen.
Zwak punt is dat - afhankelijk van de hoogte van de netto monetaire positie en de
ontwikkelingen van de valutakoersen - in de resultatenrekening omrekeningswinsten
zijn opgenomen, die nog niet gerealiseerd zijn.
f Deelnemingen € 18.500.000
Aan Resultaat uit deelnemingen € 4.950.000
Aan Reserve omrekeningverschillen € 13.550.000
a Investering € 50.000.000
Zichtbaar eigen vermogen Buon 1 januari 2016:
• Aandelenkapitaal VrV 8.000.000
• Algemene reserve VrV 3.000.000
––––––––––––
VrV 11.000.000
Stille reserves:
• Vaste activa
20% van VrV 8.000.000 = VrV 1.600.000
• Voorraad goederen
10 000 (VrV 430 – VrV 400) = VrV 300.000
––––––––––––
Fair value VrV 12.900.000
Nettovermogenswaarde: VrV 12.900.000 € 3 = € 38.700.000
–––––––––––
Goodwill € 11.300.000
1 120 7
VrV 8.000.000 = VrV 8.400.000
100 8
2
Volgens de balans van Buon VrV 3.000.000
Aanpassing stille reserves 1 januari 2016 VrV 1.900.000 +
––––––––––––
VrV 4.900.000
Specificatie omrekeningsverschillen
Monetaire positie 1-1 – 1.000 €3 = € 3.000 –
Verkopen + 44.050 € 3,20 = € 140.960 +
Inkopen – 23.020 € 3,20 = € 73.664 –
Interest – 364 € 3,20 = € 1.164,8 –
Overige kosten – 18.000 € 3,20 = € 57.600 –
–––––––– –––––––––
1.666 € 5.531,2
Monetaire positie 31-12 1.666 € 3,50 = € 5.831
–––––––––
Omrekeningswinst € 299,8
a Investering VR 1.100.000
Zichtbaar eigen vermogen Bruce per 1 januari 2016:
• Aandelenkapitaal VR 100.000
• Winstreserve VR 600.000
–––––––––
VR 700.000
Stille reserve gebouwen VR 250.000
Lagere voorziening VR 50.000
–––––––––
Nettovermogenswaarde VR 1.000.000
–––––––––––
Betaalde goodwill VR 100.000
Toelichting:
24 110
• Gebouwen: VR 1.250.000 € 2,40 = € 3.168.000
25 100
• Voorraden: VR 600.000 € 2,40 = € 1.440.000
• Liquide middelen: VR 540.000 € 2,40 = € 1.296.000
• Aandelenkapitaal: VR 100.000 € 2,20 = € 220.000
• Winstreserve: (VR 600.000 + VR 300.000) € 2,20 = € 1.980.000
24
• Herwaarderingsreserve: VR 1.250.000 10% € 2,40 = € 288.000
25
• Voorzieningen: VR 150.000 € 2,40 = € 360.000
• Lening NV Euro: VR 600.000 € 2,40 = € 1.440.000
• Kortlopende schulden: VR 350.000 € 2,40 = € 840.000
• Winst 2016: volgens resultatenrekening (zie hierna)
Specificatie omrekeningsverschillen
Over het begin eigen vermogen: VR 1.000.000 (€ 2,40 – € 2,20) = € 200.000
Over het resultaat: (VR 300.000 – VR 60.000) (€ 2,40 – € 2,30) = € 24.000
––––––––
€ 224.000
e Deelnemingen € 1.064.000
Aan Resultaat uit deelnemingen € 552.000
Aan Reserve omrekeningsverschillen € 224.000
Aan Herwaarderingsreserve € 288.000
c 1 Ten aanzien van de vordering uit hoofde van verliescompensatie zal nu alleen die
wegens carry back in de balans worden opgenomen; dit betreft de compensatie
met de winst over 2015. De vordering wegens carry forward is een voorwaardelijke
vordering: zij wordt pas opeisbaar indien er in de toekomst voldoende fiscale winst
wordt gehaald.
De kortlopende vordering op de fiscus in de balans wordt nu:
• Vordering uit hoofde van carry back
25% € 640.000 = € 160.000
• Te betalen vennootschapsbelasting 2015 € 160.000 –
––––––––
€ 0
a Een snelle fiscale afschrijving leidt tot een verschuiving van fiscale winst (en daarmee
van belastingbetalingen) naar de toekomst; hierdoor kan een rentevoordeel worden
verkregen. Verder geeft het speelruimte in de financiering.
250.000 250.000
Opmerking:
Door de lagere fiscale afschrijving stijgt de winst fiscaal jaarlijks met € 20.000.
146.100 146.100
Toelichting:
• Goodwill: 90% [€ 80.000 – (60% € 110.000)] = € 12.600
• Kantoorinventaris: 75% € 30.000 = € 22.500
• Deelneming bv Print: 60% (€ 110.000 + € 30.000) = € 84.000
• Liquide middelen:
Saldo 1 januari 2016 € 100.000
Aanschaf kantoorinventaris € 30.000 –
Omzet € 400.000 +
Diverse kosten € 363.000 –
Aankoop deelneming bv Print € 80.000 –
––––––––
Saldo 31 december 2016 € 27.000
a Omzet € 3.000.000
Loonkosten € 2.500.000 –
Afschrijving pand 5% € 1.500.000 = € 75.000 –
Boekwinst verkoop busje € 17.000 – € 8.000 = € 9.000 +
Afschrijving busje € 80.000 1/5 = € 16.000 –
Afschrijving inventaris 20% € 500.000 = € 100.000 –
––––––––––
Bedrijfseconomische winst vóór aftrek van belasting € 318.000
d 1 Busje:
Waardering bedrijfseconomisch (zie e) € 64.000
Waardering fiscaal: € 71.000 4/5 = € 56.800
––––––––
25% € 7.200 = € 1.800
Inventaris:
Waardering bedrijfseconomisch (zie e) € 350.000
Waardering fiscaal:
€ 39.300
Toelichting:
• Afschrijving pand: € 300.000 + € 75.000 = € 375.000
• Afschrijving inventaris: € 100.000 + € 100.000 = € 200.000
• Liquide middelen:
Saldo 1 januari 2016 € 100.000
Omzet € 3.000.000 +
Inruil busje € 63.000 –
Loonkosten € 2.500.000 –
Aankoop inventaris € 50.000 –
–––––––––
Saldo 31 december 2016 € 487.000
• Te betalen vennootschapsbelasting: 25% € 247.098 = € 61.774,50
c Omzet € 600.000
Afschrijvingen € 400.000 1/5 = € 80.000 –
Overige bedrijfskosten € 320.000 –
Winst vóór aftrek van belasting € 200.000
Belasting € 200.000 25% = € 50.000 –
Nettowinst € 150.000
Toelichting:
• Taxi’s: € 400.000 3/5 1,05 = € 252.000
• Liquide middelen:
Saldo 1 januari 2015 € 75.000
Omzet 2015 en 2016 € 1.200.000 +
Overige bedrijfskosten 2015 en 2016 € 640.000 –
Vennootschapsbelasting 2015 € 50.000 –
Saldo 31 december 2016 € 585.000
• Herwaarderingsreserve: € 16.000 3/4 75% = € 9.000
• Overige reserves:
Winst 2015 € 150.000
Gerealiseerde herwaardering: € 16.000 1/4 75% = € 3.000
€ 153.000
• Latente belastingverplichtingen: € 16.000 3/4 25% = € 3.000
Resultatenrekening:
• Belastinglast € 50.000
• Nettowinst € 146.000
2 Belastinglast € 50.000
Aan Te betalen belasting € 50.000
Of:
Boekwaarde gebouwen op herrekende balans van Culture:
f Opbrengst € 12.500.000
Boekwaarde deelneming Culture:
Stand 1 januari 2016 € 7.875.000
Resultaat uit deelneming over 2016 € 750.000
––––––––––
€ 8.625.000
9
Boekwaarde goodwill € 1.875.000 = € 1.687.500
10
––––––––––
€ 10.312.500
–––––––––––
Boekwinst € 2.187.500
a De onjuistheden zijn:
1 de fiscaal lagere garantievoorziening leidt niet tot een passieve, maar tot een
actieve latentie.
2 de fiscaal niet aftrekbare kosten zijn definitieve winstverschillen, en leiden daarom
niet tot een latentie.
c Een deel van het resultaat wordt behaald in landen als België, Duitsland, Verenigd
Koninkrijk, Italië, Denemarken, Bulgarije, Frankrijk, Spanje, Verenigde Staten en Azië,
waar afwijkende tarieven voor winstbelasting gelden (zie het begin van het vraagstuk).
Dit leidt voor 2015 in de situatie van Vion tot een gewogen gemiddelde belastingtarief
dat verschilt van het tarief vennootschapsbelasting in Nederland van 25%.
Onder omstandigheden zou het bij Vion kunnen voorkomen dat het gewogen
gemiddelde belastingtarief overeenkomt met het in Nederland toepasselijke tarief.
Dit kan betekenen dat resultaten van buitenlandse groepsmaatschappijen gezamenlijk
en de belasting daarover niet of nauwelijks meewegen in de totale resultaten van de
Nederlandse groepsmaatschappijen en de belasting daarover.
Een andere mogelijkheid is dat er een zodanig evenwicht bestaat tussen resultaten
van buitenlandse groepsmaatschappijen met een relatief hoog belastingtarief en
resultaten van buitenlandse groepsmaatschappijen met een relatief laag belastingtarief
dat deze invloeden elkaar (nagenoeg) geheel compenseren. Onder deze
veronderstelling zou het effect op het gewogen gemiddelde belastingtarief per saldo
(vrijwel) nihil zijn.
d Uit de verklaring blijkt dat Vion in 2015 compensabele verliezen en tijdelijke verschillen
heeft gebruikt waarvoor in voorgaande jaren geen actieve belastinglatentie is
verantwoord. Bij daadwerkelijke aanwending van deze verliezen en tijdelijke
verschillen in enig jaar daarna (in casu 2015) ontstaat in dat jaar een belastingbate.
Het aansluitingsoverzicht toont echter een belastinglast die zich in 2015 manifesteert
als een belastingoverdruk.
g Het ontstaan van fiscaal compensabele verliezen leidt niet tot een afwijkende
belastingdruk (in casu overdruk) indien
• in het verliesjaar het fiscaal verlies wordt teruggewenteld op fiscale winsten van
een voorgaand jaar (carry back, er ontstaat dan een zekere vordering op de fiscus)
en/of
• het (resterende) verlies wordt doorgeschoven naar toekomstige jaren teneinde dit
te verrekenen met fiscale winsten in die jaren (carry forward) of met af te wikkelen
Het gebruikmaken van fiscaal compensabele verliezen leidt niet tot een afwijkende
belastingdruk (in casu onderdruk) indien in het jaar van ontstaan van het fiscale verlies
een acute en/of een latente belastingvordering op de fiscus in de balans is/zijn
opgenomen.
h Oorzaak overdruk
Het bedrijfsresultaat bevat afschrijving goodwill ad 1.882, die fiscaal niet aftrekbaar is
omdat de desbetreffende goodwill is betaald als onderdeel van de verwerving van
kapitaalbelangen in groepsmaatschappijen (fiscaal worden deze in principe
gewaardeerd tegen kostprijs). Dit leidt tot een definitief winstverschil, leidend tot
overdruk.
Oorzaak onderdruk
In het resultaat 2015 is 174 wegens resultaat deelnemingen opgenomen, die vanwege
de deelnemingsvrijstelling fiscaal niet belast is. Dit leidt eveneens tot een definitief
winstverschil, deze echter leidend tot onderdruk.
l Het belastingtarief van 30% is van toepassing op fiscaal compensabele verliezen bij
groepsmaatschappijen die deels onder de Nederlandse belastingwet vallen (25%) en
deels onder jurisdicties elders in het buitenland (hogere belastingtarieven dan 25%).
Gegeven het lagere gewogen gemiddelde belastingtarief dat blijkt uit het
aansluitingsoverzicht bestaat de mogelijkheid dat niet tot waardering gebrachte fiscaal
compensabele verliezen zich bevinden bij buitenlandse groepsmaatschappijen die
onder jurisdicties vallen waar lagere belastingtarieven van toepassing zijn. Voor de
waardering van deze verliezen zou een lager belastingtarief dan 30% verdedigbaar
zijn.
(Waardering tegen contante waarde is in de situatie van Vion niet juist. Vion waardeert
latente belastingvorderingen namelijk tegen nominale waarde.)
m Het opnemen van een latente belastingvordering uit hoofde van compensabele
verliezen is verplicht voor zover het waarschijnlijk is dat toekomstige fiscale winst
beschikbaar zal zijn waarmee verliezen kunnen worden gecompenseerd en
verrekeningsmogelijkheden kunnen worden benut (IAS 12.34 / RJ 272.311).
n Het fiscaal verliesgevend zijn behoeft niet per definitie te betekenen dat de
onderneming ook bedrijfseconomisch verliesgevend is, bijvoorbeeld door de
aanwezigheid van fiscaal onbelaste resultaten van deelnemingen.
Onder te verdelen in
• herwaarderingsreserve 75% 267.993
• voorziening voor latente belastingenverplichtingen 25% 89.331
p Herwaarderingsreserve
Waardestijgingen (+) en -dalingen (–)
Overboeking van gerealiseerde herwaardering als gevolg van desinvesteringen en
afschrijvingen naar de overige reserves (–)
Verlaging van het geldende belastingtarief (+)
r Nadelige invloed op het resultaat over 2015 na belastingen bij verwerking van de
overdruk ten laste van het resultaat: 9.000 100/75 = 12.000. Volgens deze methode
is 3.000 (25% van 12.000) nodig om de overboeking van de herwaarderingsreserve
naar de overige reserves op brutoniveau te krijgen. Dit effect wordt bereikt door 3.000
te onttrekken aan het resultaat via het verhogen van de belastinglast.
V1 bv Rokershoestje
2.558.405 2.558.405
Toelichting:
4,5
• Ontwikkelingskosten: € 150.000 = € 135.000
5
3
• Bestelauto: € 50.000 = € 25.000
6
4
• Droogkast: € 25.000 = € 20.000
5
• Voorraad: Stand 1 januari 2016 € 500.000
Inkopen € 4.500.000 +
Verkopen (80% € 4.100.000) € 3.280.000 –
–––––––––
Stand 31 december 2016 € 1.720.000
• Liquide middelen:
Saldo 1 januari 2016 € 600.000
Verkoop deelneming € 375.000 +
Verkoop partij 1 en 4 € 4.240.000 +
Leasetermijn droogkast € 6.595 –
Reclamecampagne € 150.000 –
Inkopen € 4.500.000 –
Loonkosten € 300.000 –
–––––––––
Saldo 31 december 2016 € 258.405
• Wettelijke reserve: opgenomen in verband met geactiveerde ontwikkelingskosten
• Winstreserve: € 1.210.000 – € 135.000 = € 1.075.000
• Leaseverplichtingen: € 25.000 – (€ 6.595 – 10% van € 25.000) = € 20.905
b De IASB (IAS 38.69) en de RJ (RJ 210.235) laten niet toe dat reclamekosten worden
geactiveerd. De Nederlandse wet laat zich in deze niet over activering uit.
V2 Mirror bv
f Herwaarderingsreserve € 225.000
Voorziening latente belastingen € 75.000
100
Aan Materiële vaste activa ( € 225.000) € 300.000
75
g Van langlopende schulden moeten worden vermeld de rentevoet en het bedrag met
een resterende looptijd van langer dan vijf jaar (artikel 375.2).
h Ja, in artikel 362.9 is aangegeven dat indien een onderneming uitgaat van de
voorschriften van de IASB onder meer artikel 390 evenzo moet worden toegepast.
Overigens schrijft de IASB zelf deze overboeking niet voor, al is de overboeking wel
toegestaan (IAS 16.41 en 38.87).
b Goodwill € 2.300.000
Deelneming MDS € 7.300.000
Aan Aandelenkapitaal 1.000 € 1.000 = € 1.000.000
Aan Agio 1.000 (€ 9.600 – € 1.000) = € 8.600.000
Toelichting:
• Gebouwen: € 8.500.000 + € 7.000.000
• Aandelenkapitaal: € 3.000.000 + € 1.000.000
• Agio: € 5.000.000 + € 8.600.000
• Voorzieningen: € 6.000.000 + € 2.500.000 + € 500.000 + € 700.000
e Opbrengst € 13.000.000
Boekwaarde deelneming MDS (nettovermogenswaarde):
• vastgesteld op 1 oktober 2016 € 7.300.000
• correctie nettovermogenswaarde met
terugwerkende kracht per 1 oktober 2016 in
verband met extra reorganisatievoorziening € 250.000 –
• resultaat deelneming over 2016 € 300.000 +
––––––––––
€ 7.350.000 –
237
Boekwaarde goodwill: € 2.550.000 = € 2.518.125 –
240
––––––––––
Boekresultaat € 3.131.875
Toelichting:
130 6
• Gebouwen: BV 7.000.000 = BV 7.800.000
100 7
• Voorraad goederen: 9 000 BV 580 = BV 5.220.000
• Overige reserves:
Officiële balans Buit 31 december 2015 BV 4.000.000
Aanpassingen bij overname per 31-12-2015 in verband met
bepaling fair value:
– Meerwaarde gebouwen BV 2.100.000 +
– Meerwaarde voorraad goederen BV 320.000 +
– Voorziening reorganisatie BV 800.000 –
–––––––––––
BV 5.620.000
• Reorganisatievoorziening: BV 800.000 – BV 400.000 = BV 400.000
• 7%-Banklening: BV 3.000.000 – BV 500.000 = BV 2.500.000
• Crediteuren:
BV 1.000.000 + BV 15.680.000 + BV 12.760.000 – BV 27.440.000 = BV 2.000.000
f De functionele valuta van Buit (de BV) is een andere dan die van Hol (de euro): voor
deze situatie schrijven de IASB en de RJ omrekening volgens de closing-rate method
voor (IAS 21 / RJ 122).
g De wet geeft geen specifieke voorschriften voor de wijze van omrekening, er is alleen
voorgeschreven dat de grondslagen die voor de omrekening worden gehanteerd en de
wijze waarop koersverschillen zijn verwerkt, in de toelichting worden vermeld (artikel
384.5).
j Nee, voor de gepubliceerde jaarrekening is de keuze van een vreemde taal beperkt tot
het Frans, Duits of Engels (artikel 394.1).
a 1 Gebouw
• exclusief groot onderhoud € 900.000 24/25 = € 864.000
• groot onderhoud € 100.000 4/5 = € 80.000
––––––––
€ 944.000
2 Latente belastingvordering uit hoofde van het gebouw:
Bedrijfseconomische waardering gebouw € 944.000
Fiscale waardering gebouw € 1.000.000 24/25 = € 960.000
––––––––
€ 16.000 25% = € 4.000
Latente belastingverplichting uit hoofde van de inventaris:
Bedrijfseconomische waardering inventaris € 30.000
Fiscale waardering inventaris € 50.000 50% 50%= € 12.500
––––––––
€ 17.500 25% = € 4.375
–––––––
Per saldo latente belastingverplichtingen € 375
d Effecten € 15.000
Aan Overige reserves € 11.250
Aan Latente belastingverplichtingen € 3.750
e Investering € 150.000
Zichtbaar eigen vermogen €100.000
Stille reserve inventaris € 12.000
Aanpassing voorzieningen naar
schatting van Promotion € 10.000
––––––––
€ 22.000
Ontstaan belastinglatentie:
25% € 22.000 = € 5.500
––––––––
€ 16.500
––––––––
Nettovermogenswaarde per 1 januari 2016 € 116.500
––––––––
Betaalde goodwill € 33.500
Latenties:
• Gebouw 25% (€ 888.000 − € 920.000) = € 8.000 actief
• Inventaris 25% (€ 30.000 − € 16.250) = € 3.437,50 passief
• Effecten 25% (€ 80.000 − € 60.000) = € 5.000 passief
V11 Diervoeders bv
d Over de machine moet nu melding worden gemaakt van het feit dat Diervoeders van
de (in de balans opgenomen) machine niet juridisch eigenaar is (artikel 366.2), bij off-
balanceverwerking – als operational lease – is dit niet aan de orde.
e Het afsluiten van het financial leasecontract leidt niet tot een mutatie in het
kasstroomoverzicht; er is immers sprake van een niet-kastransactie.