You are on page 1of 110

FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID

DECANAAT
TIENSESTRAAT 41
3000 LEUVEN
Academiejaar 2019 - 2020

Hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme in


Vlaanderen en Brussel. Een onderzoek naar het perspectief van
slachtoffers en hulpverleners.

Promotor: Prof. J. PUT


Begeleider: Emma Hadermann

Verhandeling, ingediend door LAURA ELPERS, bij het


eindexamen voor de graad van MASTER IN DE
CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
DECANAAT
TIENSESTRAAT 41
3000 LEUVEN
Academiejaar 2019 - 2020

Hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme in


Vlaanderen en Brussel. Een onderzoek naar het perspectief van
slachtoffers en hulpverleners.

Promotor: Prof. J. PUT


Begeleider: Emma Hadermann

Verhandeling, ingediend door LAURA ELPERS, bij het


eindexamen voor de graad van MASTER IN DE
CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
Samenvatting
De zoektocht naar psychologische hulpverlening voor minderjarige slachtoffers van terrorisme
verloopt niet zonder moeilijkheden. Deze masterproef omvat een kwantitatief en kwalitatief
onderzoek naar deze hulpverlening in Vlaanderen en Brussel. Zowel het perspectief van
slachtoffers wordt onderzocht aan de hand van een online enquête, als het perspectief van
hulpverleners door middel van semigestructureerde interviews. Het doel van dit onderzoek is
ten eerste om de ervaringen van deze slachtoffers bij het zoeken naar hulpverlening, en van
hulpverleners bij het opstarten en verlenen van hulp, in kaart te brengen. Ten tweede worden
de moeilijkheden die blijken uit beide perspectieven beschreven.

Enerzijds vulden 34 minderjarige slachtoffers van terrorisme de enquête in. Anderzijds werden
interviews afgenomen bij zes hulpverleners die hulp verleenden aan minderjarige slachtoffers
van terrorisme en bij één hulpverlener die hulp verleende aan meerderjarige slachtoffers. Deze
interviews verliepen online.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat minderjarige slachtoffers van terrorisme allen
verschillend omgaan met hun slachtofferschap. Zo hadden niet alle slachtoffers nood aan
professionele hulpverlening. Diegenen die hier wel nood aan hadden, vonden niet allemaal de
gepaste hulpverlening. De drempels die de meeste slachtoffers ondervonden bij het zoeken naar
deze hulpverlening zijn gevoelens van schaamte en het stigma dat rond psychologische
hulpverlening hangt. Verder delen ze hun emoties liever met hun vrienden, en vinden ze ook
meer steun bij hen en bij lotgenoten, dan bij professionele hulpverleners. Volgens hulpverleners
liggen de moeilijkheden vooral bij het bereiken van alle slachtoffers na een terroristische
aanslag, enerzijds door het ontbreken van exhaustieve slachtofferlijsten en anderzijds door
problemen bij het doorgeven van gegevens.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek worden vier aanbevelingen gegeven. Ten eerste
wordt voorgesteld om het stigma dat rond psychologische hulpverlening hangt te verminderen
door middel van sensibilisering. Ten tweede wordt aangeraden om een lijst op te stellen van
hulpverleningsinitiatieven specifiek voor minderjarige slachtoffers van terrorisme. Ten derde
wordt aanbevolen om de regels rond het opvangen en opvolgen van deze slachtoffers te
verduidelijken. Ten slotte is verder kwalitatief onderzoek naar de beleving van de slachtoffers
aangewezen.
Dankwoord
In de eerste plaats wil ik graag mijn begeleidster, Emma Hadermann, bedanken. Zij hielp mij
met de afbakening van dit onderzoek, bezorgde snel antwoord op al mijn vragen en gaf steeds
uitgebreide en constructieve feedback. Daarnaast wil ik ook graag mijn promotor prof. dr. Johan
Put bedanken voor zijn feedback op de afbakening van dit onderzoek en voor de informatie die
werd gegeven tijdens de masterproefseminaries.

Vervolgens wil ik graag mijn gezin en mijn vrienden bedanken. Mijn gezin wil ik bedanken
voor de onvoorwaardelijke steun die zij mij gaven tijdens mijn opleiding criminologische
wetenschappen aan de KU Leuven en natuurlijk ook voor het nalezen van mijn masterproef.
Mijn vrienden wil ik bedanken om in mij te blijven geloven tijdens het schrijven van deze
masterproef.

Tot slot wil ik ook alle respondenten bedanken die ondanks de drukte die deze periode (COVID-
19) met zich meebracht, toch tijd vrijmaakten om deel te nemen aan dit onderzoek.

i
Inhoudsopgave
Samenvatting ...........................................................................................................................
Dankwoord ............................................................................................................................. i
Lijst van afkortingen............................................................................................................. iv
Lijst van tabellen en figuren ...................................................................................................v
Lijst van bijlagen .................................................................................................................. vi
Inleiding .................................................................................................................................1
1. Hulpverlening aan slachtoffers van terrorisme ................................................................3
1.1. Slachtofferschap van terrorisme ................................................................................3
1.1.1. Terrorisme.........................................................................................................3
1.1.2. Slachtofferschap van een terroristische gebeurtenis ...........................................6
1.2. Gevolgen van slachtofferschap van terrorisme ..........................................................7
1.2.1. Gevolgen van een traumatische gebeurtenis.......................................................7
1.2.2. Gevolgen van terrorisme ...................................................................................8
1.2.3. Gevolgen voor minderjarige slachtoffers ......................................................... 10
1.3. Noden van minderjarige slachtoffers van terrorisme ............................................... 11
1.3.1. Nood aan gevoel van veiligheid ....................................................................... 11
1.3.2. Nood aan informatie ........................................................................................ 12
1.3.3. Nood aan psychologische hulpverlening .......................................................... 12
1.4. Hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme.................................... 13
1.4.1. Recht op hulpverlening.................................................................................... 13
1.4.2. Hulpverlening na de aanslagen in Brussel ........................................................ 16
1.4.3. Belang van hulpverlening ................................................................................ 18
1.4.4. Drempels naar hulpverlening bij minderjarige slachtoffers van terrorisme ....... 21
2. Probleemstelling ...........................................................................................................24
2.1. Doel van het onderzoek .......................................................................................... 24
2.2. Onderzoeksvragen .................................................................................................. 24
2.3. Relevantie van het onderzoek ................................................................................. 25
3. Conceptueel kader ........................................................................................................ 26
4. Onderzoeksdesign ......................................................................................................... 30
4.1. Onderzoeksmethode ............................................................................................... 30
4.2. Steekproeftrekking ................................................................................................. 30
4.2.1. Minderjarige slachtoffers van terrorisme ......................................................... 30

ii
4.2.2. Hulpverleners .................................................................................................. 32
4.3. Dataverzameling..................................................................................................... 34
4.3.1. Online enquête bij minderjarige slachtoffers van terrorisme............................. 34
4.3.2. Interviews met hulpverleners ...........................................................................35
4.4. Data-analyse ...........................................................................................................35
4.4.1. Kwantitatieve analyse enquête ......................................................................... 36
4.4.2. Kwalitatieve analyse interviews....................................................................... 36
4.5. Beperkingen van het onderzoek .............................................................................. 37
4.6. Kwaliteit van het onderzoek ................................................................................... 38
4.7. Deontologie ............................................................................................................ 39
5. Resultaten ..................................................................................................................... 40
5.1. Zoektocht van minderjarige slachtoffers van terrorisme naar gepaste hulpverlening40
5.1.1. Drempels bij het zoeken naar gepaste hulpverlening ........................................ 41
5.1.2. Stimulansen bij het zoeken naar hulpverlening ................................................ 43
5.2. Ervaring van hulpverleners die hulp verleenden aan slachtoffers van terrorisme ..... 43
5.2.1. Drempels bij het opstarten van hulpverlening .................................................. 44
5.2.2. Drempels bij de hulpverlening zelf .................................................................. 48
5.3. Verbanden tussen beide perspectieven .................................................................... 56
6. Discussie ...................................................................................................................... 58
7. Besluit en aanbevelingen .............................................................................................. 62
Bibliografie .......................................................................................................................... 65
Bijlagen ................................................................................................................................ 73

iii
Lijst van afkortingen
CAD Centrum voor Alcohol- en andere Drugsproblemen
CAW Centrum Algemeen Welzijnswerk
CGG Centrum Geestelijke Gezondheidszorg
CKG Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning
CLB Centrum voor Leerlingenbegeleiding
DSI Dringende Sociale Interventie
DSM-5 Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders
EMDR-therapie Eye Movement Desensitization and Reprocessing Therapy
H Hypothese
IE Imaginaire Exposure
IS Islamitische Staat
JAC Jongeren Advies Centrum
NET Narratieve Exposure therapie
OCMW Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn
OTA Ondersteuningsteam Allochtonen
PTSS Posttraumatische stressstoornis
SAM Steunpunt Mens en Samenleving
TEJO Therapeuten voor Jongeren
TFT Thought Field Therapy
VSE Victim Support Europe

iv
Lijst van tabellen en figuren
Figuur 1. Conceptueel schema
Figuur 2. Personen van wie slachtoffers het meeste psychologische steun of hulp
ontvingen
Figuur 3. Drempels waardoor geen hulp gezocht werd
Figuur 4. Drempels bij het zoeken naar hulpverlening
Tabel 1. Forumgroepen minderjarige slachtoffers terrorisme
Tabel 2. Contactopname hulpverleners

v
Lijst van bijlagen
Bijlage 1. Online enquête minderjarige slachtoffers van terrorisme (Nederlands)
Bijlage 2. Online enquête minderjarige slachtoffers van terrorisme (Frans)
Bijlage 3. Online enquête minderjarige slachtoffers van terrorisme (Engels)
Bijlage 4. Contactopname hulpverleners
Bijlage 5. Nieuwe e-mail hulpverleningsdiensten
Bijlage 6. Vragenlijst interview hulpverleners
Bijlage 7. Codeboom

vi
Inleiding
Terrorisme is een veelbesproken onderwerp. De rapportering van terroristische aanslagen in de
media handelt meestal over de zichtbare en fysieke impact, met name het aantal doden en
gewonden (Joye, 2010). Terroristische aanslagen hebben echter niet alleen fysieke gevolgen,
maar ook emotionele. Zelden wordt gesproken over de mentale impact. Deze is nochtans groot,
aangezien terrorisme gericht is op het veroorzaken van angst in de ruimere samenleving en
hierbij ook psychologische effecten kan teweegbrengen (Garrison, 2004, p. 259; Schmid,
2012b, p. 158). Een terroristische gebeurtenis is een traumatische gebeurtenis voor de
slachtoffers. Daarbij zijn minderjarige slachtoffers een kwetsbare doelgroep voor trauma en de
gevolgen ervan, omdat zij lichamelijk en mentaal kwetsbaarder zijn dan meerderjarigen
(Dijkstra, 2000, pp. 51-53).

Om de mentale impact van een terroristische gebeurtenis bij minderjarige slachtoffers te


beperken, kan psychologische hulpverlening een bijdrage bieden (Finkelhor, 2008; Yoder,
2005). Dit kan hen helpen omgaan met de psychologische gevolgen van de gebeurtenis, zodat
zij hier in hun verdere leven minder problemen van ondervinden (Yoder, 2005, p. 21). Voor
minderjarigen is psychologische hulpverlening krijgen echter niet alledaags. Er zijn
verschillende drempels die de zoektocht hiernaar bemoeilijken (o.a. Angenendt, 2014; Dijkstra,
2000; Finkelhor, 2008; Vande Walle, 2008; Wouters, 2008). Bovendien ondervinden
hulpverleners ook moeilijkheden, zowel bij het bereiken van deze slachtoffers als bij het geven
van hulpverlening (Finkelhor, 2008; Kamer van volksvertegenwoordigers, 2018).

In deze masterproef wordt onderzoek gedaan naar de psychologische hulpverlening aan


minderjarige slachtoffers van terrorisme in Vlaanderen en Brussel. Het doel is om de ervaringen
van enerzijds de minderjarige slachtoffers en anderzijds de hulpverleners in kaart te brengen.
Om beide perspectieven te kunnen beschrijven worden minderjarige slachtoffers van terrorisme
bevraagd aan de hand van een kwantitatieve online enquête, en hulpverleners die hulpverlening
geboden hebben aan dergelijke slachtoffers aan de hand van kwalitatieve interviews. Bijgevolg
wordt er in dit onderzoek een antwoord geformuleerd op twee onderzoeksvragen, waarbij de
eerste peilt naar het perspectief van de slachtoffers en de tweede naar het perspectief van de
hulpverleners:

1
1. Hoe ervaren minderjarige slachtoffers van terrorisme het zoeken naar hulp?
1.1. Welke drempels ervaren minderjarige slachtoffers van terrorisme bij het zoeken
naar gepaste hulpverlening?
1.2. Wat kan voor minderjarige slachtoffers van terrorisme een stimulans zijn om hulp
te zoeken?
2. Hoe ervaren hulpverleners het verlenen van hulp aan minderjarige slachtoffers van
terrorisme?
2.1. Welke drempels ervaren hulpverleners bij het opstarten van de hulpverlening aan
minderjarige slachtoffers van terrorisme?
2.2. Welke drempels ervaren hulpverleners bij het verlenen van de hulpverlening zelf?

Deze masterproef bestaat uit zeven onderdelen. Het eerste deel start met een literatuurstudie
naar de onderwerpen terrorisme, slachtofferschap, traumatische gebeurtenissen, minderjarige
slachtoffers en de hulpverlening aan deze slachtoffers. In het tweede deel, de probleemstelling,
wordt de focus van dit onderzoek toegelicht, waarin ook de onderzoeksvragen besproken
worden. In het derde deel worden de belangrijkste concepten uitgelegd en schematisch
voorgesteld in het conceptueel kader. Het daaropvolgende deel betreft het onderzoeksdesign
waarin de gebruikte onderzoeksmethoden verduidelijkt worden. Op het einde van dit deel
worden de beperkingen, kwaliteit en ethische aspecten van dit onderzoek behandeld. Hierop
volgt het vijfde deel met een bespreking van de resultaten van de enquête en de interviews.
Aansluitend worden in het deel daarna de resultaten bediscussieerd. De masterproef sluit af met
een conclusie en enkele aanbevelingen.

2
1. Hulpverlening aan slachtoffers van terrorisme
Deze literatuurstudie start met de beschrijving van terrorisme, gevolgd door de beschrijving
van slachtofferschap van terrorisme en de gevolgen hiervan. Daarna komen de noden van
minderjarige slachtoffers van terrorisme aan bod. Verder volgt een bespreking van de
hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme, waarbij eerst de bestaande
hulpverleningsinitiatieven in Vlaanderen en Brussel worden beschreven. Vervolgens worden
deze geëvalueerd aan de hand van de verslagen gemaakt door de parlementaire
onderzoekscommissie bij het onderzoek naar de hulpverlening aan de slachtoffers van de
aanslagen op 22 maart 2016 te Brussel. Ten slotte worden de drempels naar de hulpverlening
aan minderjarige slachtoffers van terrorisme besproken.

1.1. Slachtofferschap van terrorisme


Terrorisme is een veelbesproken begrip, waarvan verschillende definities bestaan. Het kan
zowel fysieke gevolgen, als emotionele schade veroorzaken bij de slachtoffers. In dit onderdeel
worden achtereenvolgens de onderwerpen terrorisme en slachtofferschap toegelicht.

1.1.1. Terrorisme
In onderzoeken en regelgeving worden verschillende definities van terrorisme en ook
verschillende termen gehanteerd. In het Strafwetboek worden terroristische misdrijven in
artikel 137, § 1 gedefinieerd als volgt:

Als terroristisch misdrijf wordt aangemerkt het misdrijf (…) dat door zijn aard
of context een land of een internationale organisatie ernstig kan schaden en
opzettelijk gepleegd is met het oogmerk om een bevolking ernstige vrees aan te
jagen of om de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige
wijze te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, of
om de politieke, constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een
land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.1

In § 2 en § 3 van het artikel 137 worden de misdrijven opgesomd die, onder de voorwaarden
bepaald in § 1, worden beschouwd als een terroristisch misdrijf.2 De misdrijven opgesomd in
artikel 137, § 2 en 3 van het Strafwetboek zijn onder andere het opzettelijk doden of toebrengen

1
Art. 137, § 1 Sw.
2
Vr. en Antw. Senaat, Vr. nr. 5-8064, 8 februari 2013 (K. VANLOUWE).
3
van slagen en verwondingen, de gijzelneming, de ontvoering, de grootschalige vernieling, het
kapen van vliegtuigen en de strafbare feiten met betrekking tot springstoffen.3 In artikel 137, §
2, 11° Sw. wordt de poging tot de reeds opgesomde misdrijven strafbaar gesteld. Het louter
voorbereiden van een aanslag kan dus ook strafbaar zijn. Daarbovenop wordt in artikel 137, §
3, 6° Sw. het bedreigen met het plegen van terroristische misdrijven strafbaar gesteld.4

In de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten


wordt het begrip “terrorisme” zelf gedefinieerd om de bevoegdheid van deze diensten omtrent
terrorisme te omschrijven.5 Terrorisme is volgens deze wet “het gebruik van geweld tegen
personen of materiële belangen om ideologische of politieke redenen met het doel zijn
doelstellingen door middel van terreur, intimidatie of dreigingen te bereiken”.6

De Europese politiedienst, Europol, helpt de nationale politiediensten bij de bestrijding van


ernstige internationale criminaliteit en terrorisme (Europese Unie, 2019; Rozée, Kaunert &
Léonard, 2013, p. 372). Europol definieert een terroristische aanslag als een “aanslag met als
doel de bevolking te intimideren, een staat te verplichten de eisen van de daders in te willigen
en/of de politieke, grondwettelijke, economische of sociale structuren van een land of een
internationale organisatie te destabiliseren".7 Er wordt hierbij geen onderscheid tussen
gepleegde of gewoon voorbereide aanslagen gemaakt.

Naast voorgaande wettelijke definities, zijn er verschillende academische definities van


terrorisme. Enkele auteurs trachtten de gemeenschappelijke lijnen van de verschillende
definities van terrorisme samen te brengen in een algemene definitie van terrorisme. Garrison
(2004, p. 259) suggereert dat hoewel er verschillende golven zijn van terrorisme en verschillen
tussen terroristen, de essentie van terrorisme steeds hetzelfde is. Volgens deze auteur is
terrorisme een instrument dat gebruikt wordt om een specifiek resultaat te bereiken door het
gebruik van geweld op een bepaald deel van de samenleving, met als hoofddoel het veroorzaken
van angst in de ruimere samenleving om uiteindelijk verandering in de samenleving teweeg te

3
Art. 137, § 2 en 3 Sw.
4
Art. 137, § 3, 6° Sw.
5
Vr. en Antw. Senaat, Vr. nr. 5-8064, 8 februari 2013 (K. VANLOUWE).
6
Art. 8, 1°, b) wet 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, BS 18
december 1998, 40.312.
7
Vr. en Antw. Senaat, Vr. nr. 5-8064, 8 februari 2013 (K. VANLOUWE).
4
brengen (Garrison, 2004, p. 259). Daarnaast stelde Schmid (2012b, p. 158) bij gebrek aan een
eenvormige wettelijke definitie, een academische consensusdefinitie op:

Terrorisme verwijst enerzijds naar een doctrine over de veronderstelde


effectiviteit van een speciale vorm of tactiek van angstaanjagende, dwingend
politiek geweld en anderzijds naar aan een samenzwerende praktijk van
berekende, demonstratieve, directe gewelddadige acties zonder wettelijke of
morele beperkingen, voornamelijk gericht op burgers en niet-strijders,
uitgevoerd voor de propagandistische en psychologische effecten ervan op
verschillende doelgroepen en conflictpartijen.

Ten slotte vatten Blackbourn, Davis en Taylor (2013, p. 261) de verschillende definities van
terrorisme samen, waarbij ze concluderen dat terrorisme een vorm is van “doelgericht en
gepland geweld met een politiek, religieus of ideologisch motief”. Het doel bestaat uit het
uitoefenen van dwang of intimidatie, gericht tegen burgers of de overheid (Blackbourn, Davis
& Taylor, 2013, p. 261).

1.1.1.1. Terroristische aanslagen van 22 maart 2016


Op 22 maart 2016 werden twee terroristische aanslagen gepleegd in Brussel. De eerste vond
plaats op de nationale luchthaven te Zaventem, de tweede in het metrostation van Maalbeek.
Bij de minderjarige slachtoffers van de aanslag in Zaventem hoorden leerlingen van twee
verschillende scholen: 98 leerlingen van het zesde jaar van het Sint-Ritacollege te Kontich
(Leerlingen Sint-Rita herdenken aanslagen, 22.05.2016; Sint-Ritacollege, z.d.) en 27 leerlingen
van het zevende jaar ‘gastronomie’ van de Hotelschool in Hasselt (MTM, 22.03.2016;
Royackers, 06.04.2016). Bij de aanslagen werd gebruik gemaakt van explosieven, waardoor de
definitie van een terroristisch misdrijf in artikel 137 van het Strafwetboek hierop kan toegepast
worden, aangezien ze het gebruik van springstoffen vermeldt (JNS, JVA & NADB,
25.03.2016).8 Het totaal aantal dodelijke slachtoffers van de aanslagen is 32 (Kamer van
volksvertegenwoordigers, 2018, p. 8). Volgens de Kamer van volksvertegenwoordigers (2018,
p. 8) liep het aantal gewonden op tot 340 personen. Daarboven liepen verschillende aanwezigen
emotionele schade op. Hiervan is geen telling gevonden.

8
Art. 137, §2, 7° Sw.
5
De aanslagen werden opgeëist door de terroristische organisatie IS (Islamitische Staat) (Kamer
van volksvertegenwoordigers, 2018, p. 8). Brussel was een symbolisch doelwit van de
terroristische organisatie IS, aangezien het hoofdkwartier van zowel de Noord-Atlantische
Verdragsorganisatie als de Europese Unie in Brussel gelegen zijn (After Brussels:
understanding and countering ISIS's strategy, 2016, p. iii).

Enkele weken na de aanslagen, op 14 april 2016, werd een parlementaire onderzoekscommissie


samengesteld, om onderzoek te doen naar de omstandigheden die geleid hebben tot de
terroristische aanslagen van 22 maart 2016 in Brussel. 9 Een van de taken was om de
hulpverlening aan de slachtoffers te analyseren.10 Deze analyse wordt gekaderd onder titel
‘1.4.2. Hulpverlening na de aanslagen in Brussel’.

1.1.2. Slachtofferschap van een terroristische gebeurtenis


Om te weten voor wie hulpverlening voorzien moet worden, moet duidelijk zijn wie de
slachtoffers zijn van het terroristisch misdrijf. Het Europees Parlement en de Raad van de
Europese Unie definiëren een slachtoffer als: “een natuurlijke persoon die als rechtstreeks
gevolg van een strafbaar feit schade, met inbegrip van lichamelijke, geestelijke of emotionele
schade of economisch nadeel, heeft geleden”.11 Doorgaans wordt een onderscheid gemaakt
tussen de slachtoffers die bij het strafbaar feit aanwezig zijn en de andere slachtoffers. Schmid
(2012a) definieert dit onderscheid als respectievelijk directe en indirecte slachtoffers.

De directe slachtoffers zijn de rechtstreekse slachtoffers van de terroristische gebeurtenis,


beschreven door Schmid (2012a, p. 4) als (1) de slachtoffers die gedood werden; (2) de
slachtoffers die gewond, verminkt of geestelijk gemarteld werden; (3) de slachtoffers die
gewond raakten of stierven in een reddingsoperatie door toedoen van terroristen of gewapende
eerstehulpverleners en (4) de slachtoffers die geestelijk of lichamelijk invalide werden of
stierven als oorzakelijk gevolg op de terroristische gebeurtenissen waarbij zij betrokken waren
of waarvan ze rechtstreeks getuige waren. Indirecte slachtoffers van terrorisme zijn volgens
Schmid (2012a, p. 4) (1) familie, vrienden, hulpbehoevenden en collega’s van de directe

9
Tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2015-16, nr. 54-752/006,
7.
10
Ibid., 9.
11
Art. 2 Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van
minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en
ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ.
6
slachtoffers; (2) de personen die vrezen dat ze slachtoffer gaan worden van een terroristisch
misdrijf omdat ze op een terroristische “dodenlijst” staan of om een andere reden; (3) de
eerstehulpverleners die schade hebben geleden door tussen te komen om slachtoffers hulp te
verlenen; (4) de personen die hun inkomen verloren zijn of schade aan hun eigendom hebben
door het terroristisch misdrijf en (5) degenen waarvan hun persoonlijk welzijn en normale
levensstijl op negatieve wijze is gewijzigd door een terroristische dreiging en/of
antiterroristische maatregelen.

1.2. Gevolgen van slachtofferschap van terrorisme


Zoals hierboven reeds kort aangehaald kunnen slachtoffers van terrorisme verschillende
gevolgen ervaren, onder andere fysieke en emotionele schade. Onder deze titel worden de
gevolgen van een traumatische gebeurtenis besproken, waarna specifiek toegespitst wordt op
de gevolgen van terrorisme als een traumatische gebeurtenis. Daarna worden de gevolgen voor
minderjarige slachtoffers behandeld.

1.2.1. Gevolgen van een traumatische gebeurtenis


Traumatische gebeurtenissen zijn altijd onverwacht en geven de betrokkenen een gevoel van
machteloosheid, wat op zijn beurt zorgt voor een extreem gevoel van onbehagen en angst
(Vande Walle et al., 2008, pp. 37 en 42). De onmiddellijke reactie op een traumatische
gebeurtenis wordt volgens Dijkstra (2000, p. 6) ook gekenmerkt door angst en hulpeloosheid.
Ze definieert een traumatische gebeurtenis als een schokkende gebeurtenis, meegemaakt door
een persoon die daarvan getuige was of erover hoorde en die op de gebeurtenis reageerde met
intense angst en persoonlijke machteloosheid. De gebeurtenis kan dus voor zowel directe als
indirecte slachtoffers traumatisch zijn.

Daarbij kan een traumatische gebeurtenis een grote impact nalaten op zowel het leven van de
personen die dit meemaken, als naasten (familie of vrienden) van deze personen. Een ervaring
met een traumatische gebeurtenis geeft vaak fysieke, mentale en emotionele spanningen,
waardoor slachtoffers in een isolement kunnen terechtkomen (Dijkstra, 2000, p. 6). Uit een
studie van Freedy, Resnick, Kilpatrick, Dansky en Tidwell (1994, p. 456) blijkt dat meer dan
de helft van slachtoffers van misdrijven met geweld, symptomen van een posttraumatische
stressstoornis (PTSS) ervaart. Volgens de criteria van de DSM-5 is het eerste criterium van
PTSS het ondergaan of getuige zijn van een psychotraumatische gebeurtenis (American
Psychiatric Association, 2014). Daarnaast kunnen mensen ook PTSS hebben als een familielid,
7
vriend of vriendin een psychotraumatische gebeurtenis heeft ondergaan (American Psychiatric
Association, 2014). Het tweede criterium bestaat uit symptomen die te maken hebben met de
herbeleving van de traumatische gebeurtenis, het derde omvat vermijdingssymptomen, het
vierde bestaat uit symptomen die te maken hebben met negatieve veranderingen in cognities en
stemming en het vijfde criterium omvat symptomen van verhoogde prikkelbaarheid (Jongedijk,
2015, p. 2).

Echter, onderzoek van Andrews, Goldberg, Krueger, Carpenter, Hyman, Sachdev en Pine
(2009, pp. 1996-1998) toont aan dat er variaties zijn in het tot uiting komen van de psychische
lijdensdruk na blootstelling aan traumatische gebeurtenissen. De invloed van trauma wordt niet
alleen bepaald door de traumatische gebeurtenis zelf, maar ook door de beleving en interpretatie
ervan (Dijkstra, 2000, p. 55). Deze zijn bij elk slachtoffer anders, waardoor ook de reacties op
het trauma bij elk slachtoffer verschillen. Bijgevolg ervaren niet alle slachtoffers de
verschillende symptomen van PTSS. Er kan ook een afwisseling zijn van de symptomen en
sommige slachtoffers hebben geen symptomen van PTSS.

1.2.2. Gevolgen van terrorisme


In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5) wordt een
psychotraumatische gebeurtenis door de American Psychiatric Association omschreven als “de
blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld”
(American Psychiatric Association, 2014). Als een van de voorbeelden van een
psychotraumatische gebeurtenis wordt “slachtoffer zijn van een terroristische aanval” gegeven
(American Psychiatric Association, 2014). Ook volgens Yoder (2005, p. 15) kan slachtoffer
worden van terrorisme beschouwd worden als het meemaken van een traumatische gebeurtenis
(Yoder, 2005, p. 15).

Slachtoffers van terrorisme kunnen door het meemaken van een traumatische gebeurtenis
verschillende gevolgen ervaren. Ten eerste kunnen zij last hebben van de symptomen van
PTSS. De onderzoeksgroep Mental Health and Wellbeing van de Vrije Universiteit Brussel
deed onderzoek naar de impact van de aanslagen van 22 maart 2016 in Brussel en de daarmee
verbonden terrorismedreiging, op de gezondheid en het welbevinden van de inwoners van het
Brussels Gewest (Van Overmeire, Six, Vandekerckhove, Bilsen, Gidron, Depoorter &
Deschepper, 2020, p. 3). Uit het onderzoek blijkt dat er bij de rechtstreekse slachtoffers van de
aanslagen in Brussel veel symptomen voorkomen die geassocieerd worden met een PTSS, aldus
8
de criteria van de DSM-5 (Van Overmeire et al., 2020, p. 5). Onderzoekers Deschepper, Gidron,
Depoorter, Six, Vandekerkhove en Bilsen (2016) stellen dat niet alleen de rechtstreekse
slachtoffers, maar ook indirecte slachtoffers symptomen van PTSS kunnen ervaren. Zij voerden
een onderzoek uit over de impact van de aanslagen op de mentale gezondheid van de inwoners
van Brussel. Hieruit blijkt dat bijna een derde van de participanten stress ervaarde tijdens de
week na de aanslagen (Deschepper et al., 2016, p. 318). Verder voerde de telefonische
hulpverleningsdienst Awel een onderzoek naar de impact van terreur op de jongeren die hen
contacteerden (Studiedienst Awel, 2018). Het onderzoek had betrekking op de impact van de
terroristische aanslagen in Brussel van 22 maart 2016, de aanslagen in Parijs van 13 november
2015 en de aanslag in Manchester van 22 mei 2017, aangezien Awel veel oproepen kreeg van
jongeren na deze aanslagen (Studiedienst Awel, 2018, pp. 7-8). Uit dit onderzoek blijkt ook dat
sommige jongeren maanden later na de aanslagen nog last hadden van verschillende
stresssymptomen zoals concentratiemoeilijkheden, agressie, herbeleving en
slaapmoeilijkheden (Studiedienst Awel, 2018, p. 20). Aangezien Awel zelf geen diagnoses
stelt, werd PTSS door hen niet vastgesteld bij deze jongeren (Studiedienst Awel, 2018, p. 23).
Uit de stresssymptomen die de jongeren ervaarden, kan echter worden afgeleid dat sommigen
wel last hebben van PTSS.

Ten tweede houdt terrorisme als traumatische gebeurtenis volgens Dijkstra (2000, p. 47) een
acute ontwrichting van het leven van de persoon in. Comer en Kendall (2007, p. 182) wijzen
op het feit dat terrorisme door de mens veroorzaakt wordt. Terrorisme kan dus vermeden
worden en slachtoffers kunnen zich dan ook realiseren dat de aanslag mogelijk vermeden had
kunnen worden (Comer & Kendall, 2007, p. 182). Al bij al moeten slachtoffers van terrorisme
omgaan met het feit dat er medemensen zijn die hen enorme schade toewensen, dat hun leven
plots volledig kan veranderen of dat ze willekeurig vermoord kunnen worden (Comer &
Kendall, 2007, p. 182).

Ten derde gaan slachtoffers van een traumatische gebeurtenis vaak op zoek naar erkenning om
op die manier schaamte, isolatie en angst tegen te gaan (Dijkstra, 2000, pp. 6-7; Yoder, 2005,
p. 53). Volgens Van Overmeire en collega’s (2020, pp. 6-7) hebben de rechtstreekse
slachtoffers van de terroristische aanslagen in Brussel echter een gebrek aan erkenning en steun
vanuit de overheid en de sociale omgeving. De administratieve procedures die voor het
aanvragen van financiële hulp doorlopen moeten worden, zijn zwaar. Daarnaast vindt de sociale
omgeving van slachtoffers vaak dat de problemen die slachtoffers hebben na twee jaar reeds
9
verwerkt zouden moeten zijn en begrijpt niet dat iemand na die tijd nog problemen kan ervaren
(Van Overmeire, et al., 2020, p. 7). Zoals in overeenstemming met voorgaand onderzoek
(Dijkstra, 2000, pp. 6-7; Yoder, 2005, p. 53) leidde dit gebrek aan sociale erkenning en steun
in enkele gevallen dan ook tot sociale isolatie (Van Overmeire, et al., 2020, p. 7). Daarentegen
stellen Finkelhor (2008, p. 115) en Vande Walle en collega’s (2008, p. 17) dat vele slachtoffers
wel de nodige steun van hun vrienden en familie krijgen. De studies van deze laatstgenoemde
auteurs hebben echter betrekking op minderjarige slachtoffers van verschillende soorten
misdrijven en niet enkel van terrorisme.

Tot slot kunnen de gevolgen van een terroristische aanslag voor slachtoffers lang aanhouden
(Dijkstra, 2000). Rechtstreekse slachtoffers zouden tot op de dag van vandaag nog ernstige
problemen ervaren, zoals “verlaagde veerkracht, blijvende vermoeidheid, angst voor specifieke
plaatsen, het vermijden van openbaar vervoer, argwaan voor onbekenden, een blijvende
alertheid, controlegedrag, diep wantrouwen tegenover mensen en overheid, schuldgevoelens,
geheugenverlies of black-outs” (Van Overmeire et al., 2020, p. 5).

1.2.3. Gevolgen voor minderjarige slachtoffers


Zoals hierboven reeds besproken is het meemaken van een terroristische aanslag een
traumatische gebeurtenis. Dergelijke gebeurtenis kan een grote invloed hebben op
minderjarigen (La Greca, 2008, p. 121). Volgens La Greca (2008, p. 122) kan blootstelling
hieraan veel leed en psychologische stoornissen veroorzaken bij minderjarigen. Daarbij zijn ze
kwetsbaarder voor trauma en de gevolgen ervan omdat zij lichamelijk en mentaal kwetsbaarder
zijn dan meerderjarigen (Dijkstra, 2000, pp. 51 en 53).

Minderjarigen reageren niet alleen anders dan meerderjarigen op een traumatische gebeurtenis,
ze reageren allen op hun eigen manier (Dijkstra, 2000, p. 55; Vande Walle et al., 2008, pp. 21-
28). Als gevolg van terrorisme zouden ze ernstige en aanhoudende stressreacties ervaren (La
Greca, 2008, p. 122). Ook de verwerking van de gebeurtenis is verschillend bij iedere
minderjarige (Vande Walle et al., 2008, p. 44). Er is een proces waarbij herbeleving en
vermijding van de traumatische gebeurtenis elkaar afwisselen. Door deze afwisseling kan de
gebeurtenis worden geïntegreerd in het leven van de minderjarige (Vande Walle et al., 2008, p.
43). Herbeleving is het krijgen van terugkerende, onaangename herinneringen aan de
traumatische gebeurtenis (Vande Walle et al., 2008, p. 44). Bij kinderen kan herbeleving ook
een andere vorm aannemen. Zij kunnen bijvoorbeeld de traumatische gebeurtenis proberen
10
naspelen, waardoor ze er opnieuw vat op kunnen krijgen (Vande Walle et al., 2008, p. 45). Dit
kan hen helpen de gebeurtenis te verwerken. Extreme herbelevingen kunnen echter ook gepaard
gaan met veel angst, wat kan leiden tot een reorganisatie van het dagelijks leven van het kind,
waardoor het bijvoorbeeld niet meer alleen durft te gaan slapen of naar school durft (Vande
Walle et al., 2008, p. 45). Met vermijding wordt verwezen naar het omzeilen van prikkels die
te maken hebben met de traumatische gebeurtenis (Vande Walle, 2008, p. 46). Minderjarigen
kunnen de traumatische gebeurtenis gaan vermijden en doen alsof er niets gebeurd is (CAW,
z.d., p. 6). Daarbij kan het lijken dat minderjarigen niet met de situatie bezig zijn, terwijl dit
voor hen een manier is om afstand te nemen van de situatie of om op adem te komen (Wouters,
2008, p. 51).

Bovendien blijkt een ervaring met een traumatische gebeurtenis in de kindertijd op langere
termijn hardnekkige en schadelijke gevolgen te hebben (Dijkstra, 2000, p. 6). Bij volwassenen
die een traumatische gebeurtenis meemaakten in hun kindertijd en deze nog niet verwerkt
hebben, blijft het afwisselende proces van herbeleving en vermijding bestaan. In dit proces
kunnen ze enerzijds de gebeurtenis herbeleven door erover te praten en er erkenning voor te
zoeken en anderzijds proberen ze de herinneringen aan de traumatische gebeurtenis weg te
stoppen en te vermijden (Dijkstra, 2000, pp. 6-7).

1.3. Noden van minderjarige slachtoffers van terrorisme


Uit de gevolgen van slachtofferschap van terrorisme komen eveneens behoeften voort.
Hiervoor is doorheen de tijd steeds meer aandacht gekomen. In navolging van de aanslagen op
11 september 2001 in de Verenigde Staten werd zo een programma ontworpen met strategieën
rond bewustwording van trauma en het opbouwen van weerstand, namelijk het STAR-
programma (Strategies for Trauma Awareness and Resilience). De eerste directeur van dit
programma was Carolyn Yoder. Zij schreef een boek over deze strategieën en de ervaringen
met het programma voor diegenen die getraumatiseerd zijn door onder andere terrorisme
(Yoder, 2005). In het boek omschrijft Yoder (2005, p. 25) verschillende noden van slachtoffers
van traumatische gebeurtenissen, die als leidraad gebruikt worden voor dit onderdeel.

1.3.1. Nood aan gevoel van veiligheid


Volgens Yoder (2005, p. 25) is het gevoel van veiligheid de meest dringende nood van
slachtoffers van traumatische gebeurtenissen. Ten eerste is er de nood om te weten en te
begrijpen wat er precies gebeurd is. Deze nood houdt verband met de nood aan informatie. Een
11
traumatische gebeurtenis brengt verwarring teweeg bij minderjarigen (Vande Walle et al., 2008,
p. 29). Slachtoffers willen antwoorden. Deze geven niet alleen betekenis, maar ook een gevoel
van orde en daardoor van veiligheid. Als slachtoffers antwoorden hebben op hun vragen, wordt
hun leven weer meer voorspelbaar, waardoor ze zich veiliger voelen (Yoder, 2005, p. 25).

1.3.2. Nood aan informatie


Ten tweede verlangen slachtoffers van traumatische gebeurtenissen naar informatie (Yoder,
2005, p. 25). De parlementaire onderzoekscommissie die de terroristische aanslagen in Brussel
onderzocht, stelde vast dat geïnformeerd worden over de stand van zaken een van de grootste
behoeften van de slachtoffers was.12 Informatie omtrent hulpverlening kan slachtoffers
aanzetten om zich te melden en hulpverlening te zoeken (Kamer van volksvertegenwoordigers,
2018, p. 29). Daarnaast is het ook belangrijk voor minderjarigen om zo snel mogelijk concrete
informatie te krijgen over de gebeurtenis. Kinderen hebben een rijke fantasie en als zij geen
concrete informatie krijgen, is het mogelijk dat ze een eigen invulling geven aan de gebeurtenis,
die vaak erger is dan wat er werkelijk gebeurd is (Vande Walle et al., 2008, p. 30).

1.3.3. Nood aan psychologische hulpverlening


Ten derde is de nood aan psychosociale hulpverlening een belangrijke behoefte van
minderjarige slachtoffers van terrorisme (Finkelhor, 2008, p. 111; Shichor, 2007, p. 277).
Aangezien zij vaak aan psychologische gevolgen zoals PTSS-symptomen lijden, hebben de
meesten nood aan behandeling of therapie om hiermee om te kunnen gaan (Shichor, 2007, p.
277). De parlementaire onderzoekscommissie ondervond dat slachtoffers na een terroristische
aanslag psychologisch ontredderd zijn, waardoor ze behoefte hebben aan psychologische hulp
(Kamer van volksvertegenwoordigers, 2018, pp. 31-32).

Nochtans krijgt volgens Finkelhor (2008, p. 111) slechts een minderheid van minderjarige
slachtoffers professionele psychologische hulpverlening, terwijl dit volgens hem een van hun
grootste noden is. Finkelhor (2008, p. 115) nuanceert dit wel door aan te geven dat professionele
hulpverlening niet noodzakelijk is voor alle minderjarigen en dat voor velen de hulp die ze
krijgen van hun vrienden of familie voldoende is (Finkelhor, 2008, p. 115). Volgens Vande
Walle en collega’s (2008, p. 17) zijn de belangrijkste personen voor minderjarigen de mensen

12
Tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2015-16, nr. 54-752/006,
96.
12
uit hun directe sociale omgeving. Hierbij zijn enkel ouders niet voldoende, aangezien zij zelf
ook overspoeld kunnen worden door hun eigen emoties. Het is belangrijk dat minderjarigen
daarnaast nog elders terechtkunnen. Naast familieleden, vrienden en kennissen, kan dit ook bij
hulpverleners zijn (Vande Walle et al., 2008, p. 29).

1.4. Hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme


Uit vorige titel blijkt dat minderjarige slachtoffers van terrorisme nood hebben aan
hulpverlening. Ze hebben hier bovendien recht op en het is belangrijk dat ze deze hulpverlening
dan ook krijgen. Onder deze titel wordt dit recht verder toegelicht. Aansluitend wordt de
hulpverlening aan de slachtoffers van de aanslagen van 22 maart 2016 in Brussel besproken.
Deze werd geëvalueerd door de parlementaire onderzoekscommissie. De relevante bevindingen
vanuit het verslag dat zij maakten worden samengevat. Vervolgens wordt het belang van
hulpverlening aan slachtoffers van terrorisme aangekaart. Tot slot volgt er een bespreking van
de verschillende drempels waarmee minderjarige slachtoffers van terrorisme en hulpverleners
te maken krijgen bij het verlenen van psychologische hulp.

1.4.1. Recht op hulpverlening


Slachtoffers van misdrijven hebben verschillende rechten. Deze rechten liggen vast in de
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van
minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van
strafbare feiten.13 In respectievelijk artikel 8 en 9 van deze richtlijn staat het recht op toegang
tot en ondersteuning door slachtofferhulporganisaties beschreven. De ondersteuning omvat in
de eerste plaats het krijgen van informatie en bijstand, samenhangend met de rechten van het
slachtoffer.14 In België kunnen slachtoffers van terrorisme beroep doen op een justitieassistent
van de dienst slachtofferonthaal, om hen te ondersteunen en begeleiden tijdens de gerechtelijke
procedure (Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2020, p. 2). Slachtoffers kunnen
zich burgerlijke partij stellen, enerzijds om een gerechtelijk onderzoek op te starten en
anderzijds om onder andere inzage te krijgen in het strafdossier en om een schadevergoeding
aan te vragen (tZitemzo, 2018, p. 4). De inzage in het dossier kan hen helpen om hun behoefte
aan informatie te vervullen. Minderjarigen kunnen zich echter niet zelf burgerlijke partij stellen
(Berghmans, 2005). Hun ouders of opvoedingsverantwoordelijken kunnen dit daarentegen wel

13
Richtlijn 2012/29/EU.
14
Art. 9, lid 1, a) Richtlijn 2012/29/EU.
13
doen in hun plaats.15 In de tweede plaats hebben slachtoffers recht op informatie over
gespecialiseerde hulporganisaties of rechtstreekse doorverwijzing hiernaar.16 In de derde plaats
moeten slachtofferhulporganisaties emotionele en psychologische ondersteuning voorzien.17

Verder wordt in de richtlijn aangespoord om oog te hebben voor de specifieke behoeften van
slachtoffers.18 Dit wordt door de Belgische overheid in aanmerking genomen, aangezien deze
het recht op hulp specifieert als: “U heeft als slachtoffer recht op psychosociale hulp die
aangepast is aan uw noden” (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2020). Daarbij worden
slachtoffers van terrorisme expliciet vermeld in het inleidend gedeelte van de richtlijn, als
slachtoffers die bijzondere aandacht, ondersteuning en bescherming nodig kunnen hebben en
waarbij dus rekening gehouden moet worden met hun specifieke noden.19

1.4.1.1. Hulpverleningsinitiatieven in Vlaanderen en Brussel


In België zijn er verschillende slachtofferhulporganisaties waarbij slachtoffers terechtkunnen,
respectievelijk formele en informele hulpverleningsinitiatieven. Formele hulpverlening is de
hulpverlening door professionele hulpverleners (Wouters, 2008, p. 288). Informele
hulpverleningsactoren zijn de personen die niet beroepshalve, maar wel meer dan occasioneel
hulp verlenen.20 Dit zijn onder andere het eigen sociaal netwerk en vrijwilligers (Schrooten,
Debruyne & Thys, 2019, pp. 1-2).

De formele hulpverleningsinitiatieven in Vlaanderen en Brussel bestaan allereerst uit de


diensten voor slachtofferzorg. Slachtofferzorg wordt gestructureerd door een
Samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap.21 De diensten voor
slachtofferzorg bestaan uit de dienst slachtofferbejegening bij de politie, de dienst
slachtofferonthaal bij de justitiehuizen en de dienst slachtofferhulp bij de verschillende Centra
Algemeen Welzijnswerk (CAW) (Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2019). Bij
de diensten slachtofferbejegening kunnen alle groepen van slachtoffers terecht voor praktische
hulp en psychosociale begeleiding (Federale overheidsdienst Justitie, 2019a; Federale

15
Art. 378 BW.
16
Art. 9, lid 1, b) Richtlijn 2012/29/EU.
17
Art. 9, lid 1, c) Richtlijn 2012/29/EU.
18
Art. 9, lid 2 Richtlijn 2012/29/EU.
19
Preambule Richtlijn 2012/29/EU, §16.
20
Art. 2, 5° Decr. Vl. 26 april 2019 betreffende de organisatie van de eerstelijnszorg, de regionale zorgplatformen
en de ondersteuning van de eerstelijnszorgaanbieders, BS 24 mei 2019.
21
Samenw. van 7 april 1998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, BS 13 juli 1999.
14
overheidsdienst Justitie, 2019b). Bij de diensten slachtofferonthaal kunnen zoals reeds vermeld
slachtoffers van terrorisme beroep doen op een justitieassistent (Departement Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin, 2020, p. 2). Hun opdracht werd vastgelegd in het decreet houdende
de justitiehuizen en de juridische eerstelijnsbijstand.22 Verder kunnen alle slachtoffers van
opzettelijke en onopzettelijke misdrijven die ernstige verwondingen opgelopen of zijn
overleden, bij deze dienst terecht (Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2020, p.
2). Hiernaast kunnen bij de diensten slachtofferhulp, ondergebracht in de verschillende CAW’s,
slachtoffers van alle vormen van criminaliteit terecht. Deze diensten bieden psychosociale hulp-
en dienstverlening, begeleiding en emotionele ondersteuning (CAW Groep vzw, 2020b;
Wouters, 2008, p. 290). Binnen de CAW’s zijn er ook de Jongeren Advies Centra (JAC), die
zich richten tot jongeren van 12 tot en met 25 jaar (CAW Groep vzw, 2020a). Daarnaast wordt
het algemeen welzijnswerk in Vlaanderen ook gerealiseerd door centra voor teleonthaal, die
vermeld worden in het Decreet betreffende het algemeen welzijnswerk. 23 Alle groepen van
slachtoffers kunnen contact opnemen met Tele-Onthaal. Verder is er de telefonische
hulpverleningsdienst Awel. Waar bij Tele-Onthaal iedereen terechtkan, is Awel er voor
kinderen en jongeren van 6 tot en met 25 jaar (Awel vzw, 2020). Vervolgens komt bij rampen
het Rode Kruis steeds ter plaatse om hulpverlening te voorzien (Rode Kruis Vlaanderen, z.d.).
De psychosociale ondersteuning wordt gerealiseerd door de dienst Dringende Sociale
Interventie (DSI). DSI verleent hulp aan zowel minderjarige als meerderjarige slachtoffers van
rampen, waaronder terrorisme. Daarnaast zijn er de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB),
waarbij alle slachtoffers die nog naar school gaan – tot en met het secundair onderwijs –
terechtkunnen. Verder zijn er de huisartsen. De Vlaamse overheid raadt aan om bij
psychologische problemen eerst de huisarts te contacteren, aangezien zij zicht hebben op de
achtergrond en voorgeschiedenis van hun patiënten (Informatie Vlaanderen, z.d.). Alle groepen
van slachtoffers kunnen aan hun huisarts hulp vragen. In Vlaanderen en Brussel zijn er ook de
Centra Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) waarnaar slachtoffers van terrorisme
doorverwezen kunnen worden, door bijvoorbeeld het CLB of via hun huisarts (Vlaamse
Vereniging Geestelijke Gezondheid, z.d.). Daarnaast kunnen alle groepen van slachtoffers
terecht bij psychologen of psychiaters voor psychologische hulpverlening of therapie. Ten
slotte is er Victim Support Europe (VSE). Dit is een Europese koepelorganisatie voor

22
Decr. Vl. 26 april 2019 houdende de justitiehuizen en de juridische eerstelijnsbijstand, BS 17 juni 2019.
23
Art. 2, 1° en 5 Decr. Vl. 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk, BS 8 juli 2009.
15
slachtoffers van alle soorten misdrijven.24 Deze organisatie hielp bijvoorbeeld buitenlandse
slachtoffers van de terroristische aanslagen in Brussel om in andere landen slachtofferhulp te
verkrijgen (Weliswaar, 2016).

De informele hulpverleningsinitiatieven in Vlaanderen en Brussel bestaan uit


slachtofferverenigingen en zelfhulpgroepen of lotgenotengroepen. Na de terroristische
aanslagen van 22 maart 2016 hebben twee slachtofferverenigingen zich kenbaar gemaakt.25 De
eerste slachtoffervereniging is de vzw V-Europe. Dit is een internationale organisatie die zich
inzet voor slachtoffers van terrorisme, zowel voor slachtoffers van terroristische aanslagen in
België als Belgische slachtoffers van terroristische aanslagen in het buitenland (V-Europe, z.d.).
De tweede slachtoffervereniging is Life4Brussels. Deze organisatie bestaat enerzijds uit
slachtoffers van de terroristische aanslagen van 22 maart 2016 in Brussel en anderzijds uit
vrijwilligers (Life4Brussels, z.d.).

1.4.2. Hulpverlening na de aanslagen in Brussel


De hulpverlening aan de slachtoffers van de aanslagen in Brussel werd geanalyseerd door de
parlementaire onderzoekscommissie.26 Deze stelde verschillende verslagen op over het
onderdeel “hulpverlening”. Hieruit bleek dat slachtoffers wel hulp kregen op de dag van de
aanslagen zelf en de dagen nadien, maar dat ze niet tevreden waren met de weinige – of zelfs
geen – hulp die ze de maanden daarna gekregen hebben.27

“Er was nood aan exhaustieve slachtofferlijsten om aan de overheid en erkende


slachtofferverenigingen te bezorgen, zodat de slachtoffers aangesproken en proactief begeleid
hadden kunnen worden”.28 Deze begeleiding was echter niet voor iedereen beschikbaar.
Verschillende slachtoffers moesten zelf op zoek gaan naar psychologische hulp, aangezien er
geen slachtofferlijsten voorhanden waren.29 Niet alle slachtoffers werden aangesproken en

24
VSE Constitution (10 March 2015), https://victimsupport.eu/activeapp/wp-content/uploads/2012/08/VSE-
constitution_EN_10-3-20151.pdf, 2.
25
Tweede tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-
752/007, 4.
26
Tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2015-16, nr. 54-752/006,
7.
27
Tweede tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-
752/007, 5.
28
Tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2015-16, nr. 54-752/006,
96.
29
Ibid.
16
proactief begeleid naar de juiste diensten (Kamer van volksvertegenwoordigers, 2018, p. 32).
In de gevallen dat slachtoffers wel hulpverlening ontvingen was er echter vaak sprake van
secundaire victimisatie doordat de hulp traag en stroef verliep (Kamer van
volksvertegenwoordigers, 2018, p. 32). Bij secundaire victimisatie worden slachtoffers
gedurende en door de procedure getroffen door vermijdbare nieuwe nadelen, wat hen het gevoel
geeft voor een tweede keer slachtoffer te worden (Groenhuijsen, 2008, pp. 126-127). Om dit te
vermijden, is het belangrijk om slachtoffers te voorzien van voldoende informatie en om een
open communicatie over de stand van zaken te garanderen (Kamer van
volksvertegenwoordigers, 2018, p. 29). Er ontbrak echter een centraal aanspreekpunt voor
slachtoffers om informatie te krijgen omtrent hulpverlening.30

In Vlaanderen en Brussel is er een veelheid van instellingen die hulpverlening aanbiedt, zoals
reeds besproken werd onder de vorige titel. Daarbij vallen slechts bepaalde aspecten van
slachtofferhulp onder de bevoegdheid van de gemeenschappen. 31 Het handelen van de
Belgische diensten voor slachtofferzorg (met name de politie voor slachtofferbejegening, de
diensten van algemeen welzijn voor slachtofferhulp en psychologische adviseurs van de FOD
Volksgezondheid) verliep onvoldoende gecoördineerd.32 De versnippering en veelheid van
instellingen en diensten maakte het voor slachtoffers moeilijk om gepaste psychologische hulp
te vinden van hulpverleners gespecialiseerd in de behandeling van posttraumatische
aandoeningen ten gevolge van een terroristische aanslag.33

Volgens de parlementaire onderzoekscommissie was er een gebrek aan hulpverlening voor de


slachtoffers van de aanslagen in Brussel. De studie van Van Overmeire en collega’s (2020)
bevestigde deze vaststelling. Volgens hen was er te weinig aangepaste psychosociale hulp voor
de rechtstreekse slachtoffers (Van Overmeire et al., 2020, p. 6). Het was voor de slachtoffers
onzeker welke hulpverleners de juiste deskundigheid of ervaring met trauma hadden, omdat er
geen lijsten beschikbaar waren van hulpverleners die ervaring hebben met het verwerken van
trauma bij slachtoffers van terrorisme. Daardoor hadden de meeste slachtoffers die
psychologische hulpverlening zochten wel hulp gekregen, maar was deze niet altijd de meest

30
Tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2015-16, nr. 54-752/006,
96.
31
Ibid.
32
Ibid.
33
Tweede tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-
752/007, 10-13.
17
geschikte. De slachtoffers die niet de gepaste hulpverlening ontvingen, hadden volgens de
onderzoekscommissie te kampen met depressies en fobieën, een verstoring van hun affectieve
leven en/of gevoelens van eenzaamheid en verlatenheid.34 Verder hebben slachtoffers vaak zelf
geen stappen gezet om hulpverlening te zoeken. Slechts tien procent van de slachtoffers van
aanslagen zou het initiatief hebben genomen om zich naar opvangcentra te begeven.35 Het was
dus noodzakelijk om met slachtoffers contact op te nemen en niet te wachten tot slachtoffers
zelf kwamen aankloppen. Dit gebeurde echter met veel vertraging en bovendien werden niet
alle slachtoffers bereikt.36

1.4.3. Belang van hulpverlening


Slachtoffers van traumatische gebeurtenissen hebben enerzijds nood aan en recht op
hulpverlening, anderzijds is het belangrijk om te kunnen herstellen. Volgens Yoder (2005, p.
53) zijn rouwen, je eigen verhaal kunnen vertellen en angsten opnoemen essentiële stappen in
het herstellen van trauma. Onder deze titel worden enkele manieren om dit te kunnen doen
besproken. Deze kunnen slachtoffers van terrorisme helpen om hun trauma te verwerken of
hiermee om te gaan.

Uit onderzoek blijkt dat als slachtoffers van een terroristische aanslag niet meteen na de aanslag
worden geholpen, bijna 50 procent posttraumatische stress ondervindt.37 Volgens Yoder (2005,
p. 21) kunnen posttraumatische reacties, zoals nachtmerries en flashbacks, geminimaliseerd of
opgelost worden wanneer de slachtoffers van traumatische gebeurtenissen hulpverlening
ontvangen. Om symptomen zoals gedragsproblemen, angstproblemen of posttraumatische
stress te reduceren, zou psychologische hulpverlening effectief zijn (Finkelhor, 2008, p. 116).
De mogelijkheid krijgen om je eigen verhaal te vertellen, kan eventuele angsten inperken
(Yoder, 2005, p. 53).

Enerzijds kan psychosociale hulpverlening de vorm aannemen van verbale psychotherapie.


Yoder (2005, p. 54) haalt in haar boek de therapeutische technieken Eye Movement
Desensitization and Reprocessing Therapy (EMDR-therapie) en Thought Field Therapy (TFT)
aan. EMDR-therapie is een veelbelovende therapie bij het behandelen van een trauma (La

34
Tweede tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-
752/007, 13.
35
Ibid., 14.
36
Ibid.
37
Ibid.
18
Greca, 2008, p. 136). De therapie is wetenschappelijk getest en gevalideerd voor de behandeling
van psychische aandoeningen die het gevolg zijn van trauma's en andere negatieve
levenservaringen bij kinderen, adolescenten en volwassenen (Shapiro, Wesselmann &
Mevissen, 2017, p. 273). TFT is een vorm van psychotherapie die gebruik maakt van directe
feedback vanuit het “geest-lichaam-energiesysteem” van de patiënt, terwijl er onder andere
spiertesten worden uitgevoerd bij de patiënt (Diepold & Goldstein, 2009, p. 85). TFT zou
helpen om trauma-gerelateerde negatieve emoties bij patiënten te verlichten en zou positieve
wijzigingen teweegbrengen in het “geest-lichaam-energiesysteem” van de patiënt (Diepold &
Goldstein, 2009, p. 89). Naast EMDR-therapie en TFT zijn er exposure-therapieën. Exposure
is een belangrijk element bij de behandeling van PTSS (van Minnen, Hopman, Hagenaars,
Verbraak & Methorst, 1997, p. 292). Exposure betekent dat de patiënt die de behandeling
ondergaat, wordt blootgesteld aan zijn/haar angstige gevoelens en gedachten die ontstaan zijn
door de traumatische gebeurtenis (van Minnen, et al., 1997, p. 293). Uit onderzoek gevoerd
door van Minnen en collega’s (1997) blijkt Imaginaire Exposure therapie (IE) een effectieve
techniek te zijn voor de behandeling van PTSS-klachten. Bij IE wordt de patiënt gevraagd om
te vertellen over de traumatische gebeurtenis alsof hij/zij deze opnieuw beleeft, waarbij
uiteindelijk gewenning beoogd wordt (van Minnen, et al., 1997, p. 293). Naast IE is er ook
Narratieve Exposure Therapie (NET). NET is gericht op het uitwerken van een autobiografie,
waarbij zowel de traumatische gebeurtenis(sen) als andere prikkelende gebeurtenissen
betrokken worden (Schauer, Neuner & Elbert, 2017, p. 228). NET focust zich op het behandelen
van trauma (Lambert, Meza, Martin, Fearey & McLaughlin, 2017, p. 59).Wanneer slachtoffers
van een traumatische gebeurtenis hierover praten en reflecteren, kunnen ze betekenis vinden in
wat er gebeurd is (Yoder, 2005, p. 54). Om “genezing” mogelijk te maken bij slachtoffers die
lijden aan PTSS, moeten deze volgens Green (2011, p. 14) over hun verhalen praten om hun
herinneringen aan de traumatische gebeurtenis te reconstrueren en positief te transformeren.
Door naar het verleden te kijken, dit te accepteren en angsten die dit teweegbrengt op te noemen
en aan te kaarten op een realistische manier, kan het trauma van slachtoffers hersteld worden
(Yoder, 2005, p. 55).

Anderzijds kan het zijn dat slachtoffers van traumatische gebeurtenissen niet in staat zijn om
het trauma dat hen overkomen is, mondeling uit te drukken (Green, 2011, p. 14). Dit maakt het
moeilijk voor hen om een verbale psychotherapeutische behandeling te ondergaan. Voor deze
slachtoffers kunnen creatieve therapieën een effectieve behandeling bieden van PTSS,
aangezien creatieve therapieën een zintuiglijk middel bieden om traumatische herinneringen tot
19
uitdrukking te brengen (Green, 2011, p. 14). Vooral kunst- en muziektherapie zouden effectieve
therapieën zijn voor het behandelen van slachtoffers die hun trauma niet verbaal kunnen uiten
(Green, 2011, p. 14). Kunsttherapie is het therapeutische gebruik van kunst, door middel van
het maken van kunst op een actieve manier en de toepassing van psychologische theorieën
binnen een psychotherapeutische relatie (American Art Therapy Association, 2017, p. 1).
DiSunno, Linton en Bowes (2011) deden een onderzoek rond kunsttherapie bij kinderen die
een trauma ontwikkelden na de aanslagen op 11 september 2001 in de Verenigde Staten. Uit
hun bevindingen blijkt dat het voor kinderen gemakkelijker kan zijn om hun gedachten en
gevoelens te uiten via kunstwerken. De door de kinderen gecreëerde kunstwerken kunnen het
praten over moeilijke gevoelens stimuleren (DiSunno, Linton & Bowes, 2011, p. 49).
Muziektherapie is een vorm van psychotherapie waarbij overwegend non-verbale methoden
worden gebruikt zoals muzikale improvisatie (Van Assche, De Backer, & Vermote, 2015, pp.
823-824).

Naast deze verschillende therapieën, kunnen psychiaters of huisartsen medicatie voorschrijven


aan slachtoffers. Bij het behandelen van PTSS heeft medicatie echter niet de voorkeur,
aangezien medicatie op zichzelf niet effectief blijkt te zijn (Vermeylen, Gyesbreghs, Kenis, &
Baetens, 2013, p. 27). In combinatie met andere vormen van hulpverlening kan medicatie wel
helpen om PTSS-symptomen te verzachten of te onderdrukken (Vermeylen, Gyesbreghs,
Kenis, & Baetens, 2013, p. 27).

Wanneer een trauma niet wordt aangepakt of wanneer er niet over wordt gesproken, kunnen
slachtoffers ofwel een soort van gevoelloosheid, ofwel een interne hyperarousal, ofwel een
afwisseling tussen beiden ervaren (Yoder, 2005, p. 32). Dit heeft een impact op het gedrag van
de slachtoffers en op de kwaliteit van de relaties die slachtoffers hebben met anderen. De impact
op de relaties met andere mensen kan zich uiten in een verminderde bekwaamheid om te
communiceren en een verminderde bekwaamheid om flexibel of tolerant te zijn. Daarnaast kan
er een verlies van vertrouwen zijn in de relatie (Yoder, 2005, p. 34).

Bovendien kan een ervaring met een traumatische gebeurtenis in de kindertijd nog lang nadien
iemands leven blijven beheersen wanneer deze niet de nodige hulp gekregen heeft (Dijkstra,
2000). Volwassenen kunnen de gebeurtenis blijven herbeleven en/of vermijden wanneer deze
nog niet verwerkt is. Tevens kunnen nog andere symptomen van PTSS voorkomen (Dijkstra,
2000, p. 6). Onbehandelde trauma’s kunnen zichtbaar worden in de wijze waarop een
20
onbelangrijk lijkende gebeurtenis toch een intensieve reactie kan teweegbrengen bij
slachtoffers (Yoder, 2005, p. 32). Hierbij geldt dat hoe langer een trauma onbehandeld blijft,
hoe meer het brein van de slachtoffers afschrikwekkende betekenissen gaat geven, zelfs aan
onschuldige acties van andere mensen (Yoder, 2005, p. 34). Normale angsten kunnen dan
omslaan in paniek en paranoïde gevoelens (Yoder, 2005, p. 37). Om te voorkomen dat
minderjarige slachtoffers in hun verdere leven nog last hebben van problemen die te maken
hebben met hun slachtofferschap, is het dus noodzakelijk dat ze als minderjarige reeds hulp
krijgen.

1.4.4. Drempels naar hulpverlening bij minderjarige slachtoffers van terrorisme


Specifiek bij minderjarige slachtoffers van terrorisme kan het echter moeilijk zijn om
hulpverlening op te starten. Uit onderzoek van Jensen en collega’s (2011, p. 4) blijkt dat 75
procent van de jongeren met psychologische problemen zelden de nodige hulp krijgt. Freedy
en collega’s (1994, p. 462) suggereren dat slechts één derde van slachtoffers van misdrijven die
symptomen hebben van PTSS, psychologische hulp heeft ontvangen. Er zijn verschillende
drempels die het opstarten van hulpverlening bij minderjarige slachtoffers van terrorisme
bemoeilijken. Deze kunnen bekeken worden vanuit verschillende perspectieven. Eerst worden
de drempels vanuit het perspectief van de minderjarige slachtoffers besproken en vervolgens
die vanuit het perspectief van de hulpverleners.

1.4.4.1. Perspectief van minderjarige slachtoffers van terrorisme


Minderjarige slachtoffers van terrorisme ontkennen vaak de nood aan hulp of denken dat ze
geen hulp nodig hebben (Angenendt, 2014, p. 668; Shichor, 2007, p. 277). Daarnaast kunnen
ze ook denken dat ze van hun familie en of vrienden genoeg steun krijgen en dat ze daarbuiten
geen psychologische hulpverlening van specialisten nodig hebben (Finkelhor, 2008, p. 115).
Daarbij gaan slachtoffers de traumatische gebeurtenis vaak vermijden en kunnen ze doen alsof
er niets gebeurd is (Vande Walle, 2008, p. 46; Wouters, 2008, p. 51). Bij minderjarigen kan het
lijken dat ze niet met de situatie bezig zijn. Ze kunnen namelijk in het midden van hun verhaal
stoppen en over totaal andere dingen beginnen (Wouters, 2008, p. 51). Dit bemoeilijkt echter
de omgeving en hulpverleners om hulp te bieden of om te weten dat de minderjarige hulp nodig
heeft. Daarnaast wordt ook de ernst van de situatie vaak onderschat. Bij minderjarigen kan het
lijken dat ze de ernst van de situatie niet doorhebben en het trauma dat ze hebben onderschatten,
waardoor ze de gebeurtenis niet zien als criminaliteit of slachtofferschap (Finkelhor, 2008, pp.

21
119-220; Wouters, 2008, p. 51). Hierdoor kunnen ze niet beseffen dat ze psychologische hulp
nodig hebben.

Verder bestaat er onwetendheid bij minderjarigen over het bestaan en de specialisatie van
hulpverleners. Bij de meeste minderjarigen is er enerzijds onwetendheid over het bestaan van
hulpverleningsdiensten en anderzijds over de specialisatie van de diensten (Finkelhor, 2008, p.
119). Slachtoffers van de terroristische aanslagen in Brussel geven aan dat ze moeilijkheden
ondervinden om beroep te kunnen doen op psychologen gespecialiseerd in de behandeling van
posttraumatische aandoeningen ten gevolge van een aanslag.38 Bovendien kunnen negatieve
emoties bij minderjarige slachtoffers ervoor zorgen dat ze terughoudend zijn om
psychologische hulp te zoeken (Finkelhor, 2008, p. 114). Minderjarigen kunnen te maken
hebben met gevoelens van machteloosheid en willen vaak hun zwakheid niet erkennen
(Dijkstra, 2000, p. 47; Finkelhor, 2008, pp. 114-115; Vande Walle et al., 2008, p. 37). Daarbij
kan het zijn dat ze niet in verlegenheid gebracht willen worden door hun gevoelens te uiten en
dat ze bang zijn om zich te schamen voor hun gevoelens. Vervolgens bestaat er bij minderjarige
slachtoffers ook een angst voor stigmatisering (Finkelhor, 2008, p. 114). Daarnaast nemen
slachtoffers van terrorisme vaak zelf geen initiatief om hulp te zoeken. Er zijn slechts weinige
slachtoffers van de terroristische aanslagen in Brussel zijn die zelf initiatief nemen om hulp te
zoeken.39

Bovendien delen minderjarige slachtoffers hun emoties liever met leeftijdsgenoten.


Slachtoffers zoeken meestal mensen in hun omgeving, bij wie ze zich het best voelen, om hun
zorgen mee te delen (Wouters, 2008, p. 51). Vooral minderjarigen hebben de behoefte om hun
emoties voornamelijk te delen met leeftijdsgenoten (Wouters, 2008, p. 51). Uit onderzoek van
Lindsey en Berks (2019, p. 373) blijkt ook dat minderjarigen hun emoties het liefst met hun
vrienden delen. Het kan echter ook zijn dat minderjarige slachtoffers hun emoties voor zichzelf
houden. Volgens Finkelhor (2008, p. 107) delen minderjarige slachtoffers hun slachtofferschap
vaak met niemand. Slachtoffers van terrorisme hebben vaak de neiging zich op te sluiten in
eenzaamheid (Kamer van volksvertegenwoordigers, 2018, p. 32). Daarenboven worden
minderjarigen die slachtoffer worden van een traumatische gebeurtenis onderscheiden van hun

38
Tweede tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-
752/007, 13.
39
Ibid., 14.
22
leeftijdsgenoten. Ze gaan hun gevoelens minder snel uiten, omdat ze niet anders willen zijn en
er graag bij willen horen (Vande Walle et al., 2008, p. 32).

Ten slotte spelen materiële factoren, zoals tijd en geld, ook een rol bij het opstarten van
hulpverlening bij minderjarige slachtoffers van terrorisme. Het hebben van weinig of geen tijd
kan een drempel zijn voor het zoeken en ontvangen van psychologische hulpverlening
(Finkelhor, 2008, p. 115). Weinig geld of een laag (of zelfs geen) inkomen en geen
ziekteverzekering kan minderjarige slachtoffers belemmeren om hulpverlening te zoeken
(Finkelhor, 2008, p. 115). Bovendien zetten sommige slachtoffers de hulpverlening vroegtijdig
stop omdat deze te duur wordt. Aan de andere kant blijven sommige slachtoffers therapie
volgen “in de hoop dat de overheid hen zal terugbetalen”, terwijl de kosten van de hulpverlening
blijven toenemen (Van Overmeire et al., 2020, p. 6). Dit laatstgenoemde heeft bij sommige
slachtoffers reeds tot financiële problemen geleid (Van Overmeire et al., 2020, p. 6).

1.4.4.2. Perspectief van hulpverleners


Uit de literatuur worden twee drempels gehaald die betrekking hebben op het perspectief van
hulpverleners die hulp verlenen aan slachtoffers van terrorisme. De eerste drempel voor het
bieden van hulpverlening is het ontbreken van slachtofferlijsten. Na de terroristische aanslagen
in Brussel waren er geen exhaustieve slachtofferlijsten, waardoor er geen mogelijkheid was om
contact op te nemen met alle slachtoffers die nood hadden – of nog steeds hebben – aan
psychologische hulp (Kamer van volksvertegenwoordigers, 2018, p. 32). De tweede drempel is
het gebrek aan hulpverleningsinitiatieven voor slachtoffers van terrorisme. Volgens de
parlementaire onderzoekscommissie die de terroristische aanslagen in Brussel onderzocht
heeft, waren er te weinig hulpverleningsinitiatieven om alle slachtoffers te kunnen helpen.40

40
Tweede tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-
752/007, 13.
23
2. Probleemstelling
In dit deel wordt het onderzoek afgebakend en wordt het onderzoeksdoel beschreven.
Vervolgens worden de onderzoeksvragen geformuleerd. Tot slot wordt zowel de
maatschappelijke als de wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek besproken.

2.1. Doel van het onderzoek


Enerzijds blijkt er een gebrek aan hulpverleningsinitiatieven te zijn voor minderjarige
slachtoffers van terrorisme. Anderzijds zijn er verschillende drempels bij het zoeken naar
hulpverlening en de hulpverlening zelf. Het doel van dit onderzoek is om zowel de
hulpverlening zelf, als de drempels die er zijn voor enerzijds de minderjarige slachtoffers en
anderzijds de hulpverleners, te exploreren. Het onderzoeksdomein van deze masterproef omvat
de psychologische hulpverleningsinitiatieven voor minderjarige slachtoffers van terrorisme in
Vlaanderen en Brussel.

2.2. Onderzoeksvragen
Dit onderzoek probeert een antwoord te bieden op twee onderzoeksvragen, met telkens twee
deelvragen:
1. Hoe ervaren minderjarige slachtoffers van terrorisme het zoeken naar hulp?
1.1. Welke drempels ervaren minderjarige slachtoffers van terrorisme bij het zoeken
naar gepaste hulpverlening?
1.2. Wat kan voor minderjarige slachtoffers van terrorisme een stimulans zijn om hulp
te zoeken?
2. Hoe ervaren hulpverleners het verlenen van hulp aan minderjarige slachtoffers van
terrorisme?
2.1. Welke drempels ervaren hulpverleners bij het opstarten van de hulpverlening aan
minderjarige slachtoffers van terrorisme?
2.2. Welke drempels ervaren hulpverleners bij het verlenen van de hulpverlening zelf?

De eerste onderzoeksvraag bekijkt de hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van


terrorisme vanuit het perspectief van de slachtoffers. De tweede onderzoeksvraag bekijkt dit
vanuit het perspectief van de hulpverleners.

24
2.3. Relevantie van het onderzoek
De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek ligt erin dat er weinig onderzoek
voorhanden is omtrent de hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme. Er zijn
reeds verscheidene onderzoeken verricht naar de effecten van terrorisme op slachtoffers (o.a.
Deschepper, et al., 2016; Van Overmeire et al., 2020; Yoder, 2005) en naar minderjarige
slachtoffers van terrorisme in het bijzonder (o.a. Comer & Kendall, 2007; Finkelhor, 2008;
Shichor, 2007). Over de hulpverlening aan deze minderjarige slachtoffers zijn er echter weinig
onderzoeken voorhanden. Dit is echter wel van belang, aangezien de kans groot is dat zij nood
hebben aan psychologische hulpverlening (Finkelhor, 2008, p. 111; Kamer van
volksvertegenwoordigers, 2018, pp. 31-32; Shichor, 2007, p. 277).

Op maatschappelijk vlak is het ook relevant om de hulpverlening aan minderjarige slachtoffers


van terrorisme te onderzoeken. Enerzijds omdat er een gebrek is aan psychologische
hulpverleningsinitiatieven specifiek voor deze slachtoffers. Uit verschillende bronnen blijkt dat
slachtoffers dan ook niet de nodige hulp ontvangen (o.a. Jensen et al., 2011, p. 4).41 Anderzijds
is het belangrijk dat slachtoffers van terrorisme als minderjarige reeds gepaste hulpverlening
krijgen om te voorkomen dat ze in hun verdere leven de negatieve gevolgen ervaren als resultaat
van problemen die te maken hebben met hun slachtofferschap (Dijkstra, 2000). Er is nood aan
meer hulpverleningsinitiatieven voor deze slachtoffers, waardoor het maatschappelijk relevant
is om het gebrek hieraan in de schijnwerpers te zetten. Door in deze masterproef aandacht te
besteden aan de psychologische hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme,
wordt getracht een zicht te creëren op de eventuele drempels die de hulpverlening aan deze
doelgroep belemmeren. Ten slotte kan het lezen van deze masterproef slachtoffers kennis geven
over de bestaande hulpverleningsinitiatieven en kan het een dieper inzicht geven in eventuele
problemen die de slachtoffers ervaren.

41
Tweede tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-
752/007, 10.
25
3. Conceptueel kader
In dit gedeelte worden de centrale concepten van dit onderzoek gekaderd. Uiteindelijk worden
ze samen met hun onderlinge relaties weergegeven in een conceptueel schema.

Ten eerste wordt in dit onderzoek met “minderjarige slachtoffers van terrorisme” bedoeld: de
slachtoffers van terrorisme die op het moment van de terroristische gebeurtenis minderjarig
waren, ongeacht of ze op dit moment minder- of meerderjarig zijn. In België is een minderjarige
een persoon die de volle leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft.42 Daarbij wordt de
hulpverlening aan de rechtstreekse slachtoffers onderzocht. Als rechtstreekse slachtoffers
worden “de slachtoffers die bij de terroristische aanslagen betrokken waren of er rechtstreeks
getuige van waren” in aanmerking genomen (Schmid, 2012a, p. 4). Ten tweede wordt er
toegespitst op de psychologische hulpverlening. De medische en juridische hulpverlening wordt
niet onderzocht in dit onderzoek. Respectievelijk omdat de focus in dit onderzoek ligt op het
psychologische aspect van slachtofferschap en omdat minderjarige slachtoffers zich niet zelf
burgerlijke partij kunnen stellen, waardoor ze zich niet rechtstreeks kunnen bezighouden met
de juridische aspecten van het slachtofferschap.

De mogelijke drempels bij de psychologische hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van


terrorisme worden bekeken zowel vanuit het perspectief van de slachtoffers als vanuit het
perspectief van de hulpverleners. Door beide perspectieven te integreren in dit onderzoek wordt
er getracht een vollediger beeld te krijgen van de verschillende drempels en eventuele
discrepanties tussen de perspectieven bloot te leggen. Deze worden samengebracht in het
onderstaande conceptueel schema (zie Figuur 1).

42
Art. 388 BW.
26
Figuur 1. Conceptueel schema

Het perspectief van de slachtoffers bestaat uit acht drempels die het zoeken naar hulpverlening
bemoeilijken, namelijk (1) de ontkenning van de nood aan hulp of het denken dat ze geen hulp
nodig hebben, (2) de vermijding en doen alsof er niets gebeurd is, (3) het onderschatten van de
ernst van de situatie, (4) de onwetendheid van minderjarigen over het bestaan en de specialisatie
van hulpverleners, (5) gedrags- en emotionele factoren van minderjarige slachtoffers, zoals de
angst voor schaamte en stigmatisering en gevoelens van machteloosheid, zwakheid en
verlegenheid, (6) leeftijdsgenoten van minderjarige slachtoffers: ze delen hun emoties liever
met leeftijdsgenoten en willen niet anders zijn dan hen, (7) materiële factoren als tijd en geld
en (8) het zelf geen initiatief nemen om hulp te zoeken (Angenendt, 2014, p. 668; Dijkstra,
2000, p. 47; Finkelhor, 2008, pp. 114-220; Lindsey & Berks, 2019, p. 373; Shichor, 2007, p.

27
277; Vande Walle et al., 2008, pp. 32, 37 en 46; Van Overmeire et al., 2020, p. 6; Wouters,
2008, p. 51).43

Rond dit perspectief worden acht hypothesen (H) opgesteld die een antwoord trachten te bieden
op de eerste onderzoeksvraag:
H1: Minderjarige slachtoffers van terrorisme ontkennen de nood aan psychologische hulp.
H2: Minderjarige slachtoffers van terrorisme doen alsof er niets gebeurd is.
H3: Minderjarige slachtoffers van terrorisme onderschatten de ernst van de situatie.
H4: Minderjarige slachtoffers van terrorisme hebben geen weet van het bestaan van
hulpverleners gespecialiseerd in de verwerking van een terroristische gebeurtenis.
H5: Minderjarige slachtoffers van terrorisme zijn terughoudend om psychologische
hulpverlening te zoeken, omwille van verschillende gedrags- en emotionele factoren zoals
de angst voor schaamte en stigmatisering en gevoelens van machteloosheid, zwakheid en
verlegenheid.
H6: Minderjarige slachtoffers van terrorisme delen hun emoties liever met leeftijdsgenoten.
H7: Wanneer minderjarige slachtoffers van terrorisme weinig tijd, weinig geld, een laag (of
geen) inkomen en geen ziekteverzekering hebben, gaan zij geen hulp zoeken.
H8: Minderjarige slachtoffers van terrorisme nemen zelf geen initiatief om hulp te zoeken.

Vanuit het perspectief van hulpverleners worden twee drempels onderscheiden. De eerste
drempel voor het bieden van hulpverlening vanuit het perspectief van hulpverleners is het
ontbreken van exhaustieve slachtofferlijsten (Kamer van volksvertegenwoordigers, 2018, p.
32). De tweede drempel omvat het gebrek aan hulpverleningsinitiatieven specifiek voor
slachtoffers van terrorisme.44

Hieruit worden drie hypothesen afgeleid die een antwoord kunnen bieden op de tweede
onderzoeksvraag:
H9: Door het ontbreken van exhaustieve slachtofferlijsten bij terroristische aanslagen, kunnen
hulpverleners niet alle slachtoffers bereiken.
H10: Er zijn te weinig hulpverleningsinitiatieven specifiek voor minderjarige slachtoffers van
terrorisme, waardoor deze niet allemaal geholpen kunnen worden.

43
Tweede tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-
752/007, 14.
44
Ibid., 13.
28
H11: De drempels vanuit het perspectief van de slachtoffers hebben een invloed op het
perspectief van de hulpverleners; namelijk het zelf geen initiatief nemen door
minderjarige slachtoffers van terrorisme bemoeilijkt hulpverleners om hen hulp te bieden.

Ten slotte wordt gesteld dat het perspectief van de slachtoffers een invloed kan hebben op het
perspectief van de hulpverleners. Als minderjarige slachtoffers van terrorisme de nood aan hulp
ontkennen, doen alsof er niets gebeurt is of de gebeurtenis gaan vermijden, gaan ze zelf geen
hulp zoeken. Zelf geen initiatief nemen om psychologische hulpverlening te zoeken, zorgt
ervoor dat ze afhangen van anderen om hulpverleners te bereiken. De mogelijke drempels
vanuit het perspectief van de slachtoffers maakt het moeilijker voor de hulpverleners om alle
slachtoffers hulp te kunnen bieden.

29
4. Onderzoeksdesign
Dit onderdeel bespreekt allereerst de onderzoeksmethode. Daarna worden achtereenvolgens de
steekproeftrekking, de dataverzameling en de data-analyse toegelicht. Deze worden telkens
opgedeeld volgens de verschillende onderzoeksmethoden. Vervolgens worden de kwaliteit en
beperkingen van dit onderzoek behandeld. Ten slotte volgt een bespreking van de deontologie.

4.1. Onderzoeksmethode
In dit onderzoek werd gebruikt gemaakt van zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve
onderzoeksmethode. Om een antwoord te bieden op de eerste onderzoeksvraag die peilt naar
het perspectief van minderjarige slachtoffers werd een kwantitatieve onderzoeksmethode
gebruikt, namelijk een online enquête. Deze methode werd in de eerste plaats gebruikt omdat
jongeren het prettiger vinden om online een enquête in te vullen en in de tweede plaats zodat
deze anoniem ingevuld kon worden (Bijleveld, 2015, p. 253). De tweede onderzoeksvraag, die
het perspectief van hulpverleners verkent, werd beantwoord aan de hand van kwalitatieve
interviews. Enerzijds werd een kwalitatieve methode gebruikt om de respondenten met meer
diepgang te kunnen bevragen (Decorte & Zaitch, 2016, p. 94). Anderzijds zijn kwalitatieve
methoden waardevol als onderzoek gevoelige of emotioneel beladen onderwerpen betreft
(Decorte & Zaitch, 2016, p. 28). In dit onderzoek was dit de psychologische hulpverlening aan
minderjarige slachtoffers van terrorisme.

4.2. Steekproeftrekking
Er zijn twee groepen van respondenten die dit onderzoek probeerde te bereiken. De eerste groep
omvat slachtoffers van terrorisme, die op het moment van de feiten minderjarig waren. De
tweede groep omvat hulpverleners die hulp verleenden aan slachtoffers van terrorisme. Beide
groepen respondenten werden doelgericht geselecteerd, omdat specifiek naar hen als
respondenten gezocht werd (Bijleveld, 2015, p. 165). Door middel van een doelgerichte
steekproef konden bijgevolg de respondenten geselecteerd worden die een rijke bron aan
informatie uitmaakten voor het onderzoek (Billiet, 2006, p. 221).

4.2.1. Minderjarige slachtoffers van terrorisme


Om de eerste onderzoeksvraag te beantwoorden, werd een online enquête afgenomen bij
minderjarige slachtoffers van terrorisme. De enquête werd beschikbaar gesteld in drie talen,
namelijk: Nederlands, Frans en Engels, om zo de taaldrempel zo klein mogelijk te maken voor

30
de verschillende slachtoffers (zie Bijlage 1, Bijlage 2 en Bijlage 3). Deze drie talen zijn namelijk
de meest gesproken talen in Vlaanderen en Brussel (Janssens, 2018). De enquête werd
handmatig vertaald.

De verspreiding van de enquête gebeurde via de sociale media kanalen Facebook en Twitter
(zie Tabel 1). Eerst werd een bericht geplaatst in de Facebookgroep van het zesde middelbaar
in 2016 van het Sint-Ritacollege te Kontich en op de Facebookpagina van de Hotelschool te
Hasselt. Er waren namelijk 98 leerlingen van het zesde jaar van het Sint-Ritacollege te Kontich
en 27 leerlingen van het zevende jaar van de Hotelschool te Hasselt aanwezig bij de aanslagen
in de luchthaven van Zaventem (Leerlingen Sint-Rita herdenken aanslagen, 22.05.2016; MTM,
22.03.2016). Deze berichten werden in het Nederlands geplaatst, aangezien Kontich en Hasselt
in Vlaanderen liggen. Vervolgens werden drie openbare Tweets verspreid via Twitter, één in
het Nederlands, één in het Frans en één in het Engels. Het sociale media kanaal Twitter werd
gekozen aangezien er enerzijds veel jongeren van Twitter gebruik maken en omdat Twitter een
groot bereik heeft binnen België (Persyn, 2019). Anderzijds werd gekozen voor Twitter omdat
hier volgens de onderzoeker regelmatig enquêtes op geplaatst worden. Daarbij was Twitter een
nuttig medium om verschillende mensen te bereiken, omdat Tweets gezet door een openbaar
account, gezien kunnen worden door iedereen met een Twitter-account. De Nederlandstalige
Tweet werd dan ook vastgepind gedurende de onderzoeksperiode, zodat deze steeds zichtbaar
zou blijven. Ten slotte werd een bericht geplaatst op de Facebookpagina’s van
slachtofferverenigingen V-Europe en Life4Brussels. Het bericht op de Facebookpagina van V-
Europe werd in het Frans geplaatst, omdat de info-beschrijving van deze pagina in het Frans
beschreven stond. Het bericht op de Facebookpagina van Life4Brussels werd zowel in het
Nederlands als in het Frans geplaatst, aangezien de info-beschrijving van Life4Brussels zowel
Nederlands als Frans bevatte.

31
Tabel 1. Forumgroepen minderjarige slachtoffers terrorisme
Datum Forum
16 maart 2020 Bericht in de jaargroep van 1998 van het Sint-Ritacollege op Facebook
(in het Nederlands)
16 maart 2020 3 openbare Tweets op Twitter
(1 in het Nederlands, 1 in het Frans en 1 in het Engels)
10 april 2020 Bericht op de Facebookpagina van V-Europe
(in het Frans)
10 april 2020 Bericht op de Facebookpagina van Life4Brussels
(in het Nederlands en in het Frans)
11 april 2020 Bericht op de Facebookpagina van Hotelschool Hasselt
(in het Nederlands)

De Nederlandstalige Tweet had het grootste bereik. Deze werd 1459 keer bekeken. De
Franstalige Tweet werd 913 keer bekeken en de Engelstalige 730 keer. In het totaal werd via
Twitter echter slechts 19 keer op de link van de enquête gedrukt.

4.2.2. Hulpverleners
Om de tweede onderzoeksvraag te beantwoorden, werden interviews afgenomen bij
hulpverleners die hulp verleenden aan slachtoffers van terrorisme. Alle respondenten werden
gecontacteerd via e-mail (zie Bijlage 4).

Eerst werden 15 hulpverleningsdiensten gecontacteerd, namelijk de diensten slachtofferhulp


van de 11 CAW’s in Vlaanderen en Brussel, de permanentiedienst van de JAC’s, de diensten
slachtofferbejegening van de lokale polities van Zaventem en van Brussel en de dienst
slachtofferonthaal van het justitiehuis Brussel. De permanentiedienst van de JAC’s werd
gecontacteerd om pragmatische redenen, aangezien er 54 JAC’s zijn in Vlaanderen en Brussel.
Een medewerker van deze dienst stuurde de e-mail door naar de verschillende JAC’s, om hen
allemaal te bereiken. De diensten slachtofferbejegening van de lokale polities van Zaventem en
Brussel werden gecontacteerd, omdat de terroristische aanslagen op 22 maart 2016
plaatsvonden in Zaventem en Maalbeek, wat in de politiezones van de lokale politie van
Zaventem en Brussel viel. Vervolgens werden de justitieassistenten van de dienst
slachtofferonthaal van het justitiehuis Brussel gecontacteerd. Zij hadden zes maanden na de

32
aanslagen in Brussel reeds contact met meer dan 350 slachtoffers om hen hulp te bieden bij de
gerechtelijke procedure van de aanslagen (Wyseur, 22.09.2016).

Na deze eerste contactname, werd door 12 van de 15 gecontacteerde diensten vastgesteld dat
ze geen hulp verleend hadden aan minderjarige slachtoffers van terrorisme. Enkel de diensten
slachtofferhulp van de CAW’s Antwerpen en Limburg en de dienst slachtofferonthaal van het
justitiehuis Brussel hadden hulp verleend aan minderjarige slachtoffers van terrorisme.
Vervolgens werd een nieuwe e-mail verzonden naar de 12 hulpverleningsdiensten die
vaststelden dat ze geen hulp verleend hadden aan minderjarige slachtoffers van terrorisme, met
de vraag of ze over een plan van aanpak beschikten voor deze doelgroep en om een interview
vast te leggen rond de redenen waarom minderjarige slachtoffers van terrorisme niet tot bij hun
dienst zijn geraakt (zie Bijlage 5). Slechts één hulpverlener ging hierop in.

Vervolgens werden de 20 hoofdcentra van de CGG’s in Vlaanderen en Brussel gecontacteerd.


De permanentie van het JAC verwees door naar deze centra en stelde voor om hen te
contacteren. Vijf hoofdcentra gaven meteen aan geen contact te hebben gehad met minderjarige
slachtoffers van terrorisme en drie hoofdcentra gaven aan geen contact te hebben gehad met
slachtoffers van terrorisme. Deze centra gaven echter aan niet te willen deelnemen aan een
interview.

Verder werd contact opgenomen met het Sint-Ritacollege te Kontich en de Hotelschool te


Hasselt om de medewerkers van de CLB’s bij deze scholen, die er tewerkgesteld waren ten tijde
van de aanslagen in 2016, te bevragen. Bij de contactopname met het Sint-Ritacollege werd
ook doorverwezen naar een zelfstandige psychologische hulpverlener die hulp verleende aan
verschillende leerlingen die aanwezig waren bij de aanslagen in Brussel. Deze werd ook
gecontacteerd en geïnterviewd. Ten slotte werd een e-mail gestuurd naar de DSI van het Rode
Kruis. Aangezien deze niet meteen reageerde werd dezelfde e-mail verstuurd naar de
provinciale zetels van Vlaanderen en Brussel van het Rode Kruis.

Ondertussen werden ook verschillende herinneringse-mails verstuurd (zie Bijlage 4), om de


non-respons te verkleinen (de Leeuw, 2012, p. 75). Dit gebeurde wanneer een
hulpverleningsdienst na twee weken nog geen antwoord had gegeven. De meeste
hulpverleningsdiensten antwoordden na twee herinneringse-mails. Drie CGG’s reageerden
echter op geen enkele e-mail.
33
Uiteindelijk werden zeven hulpverleners geïnterviewd. Enerzijds werden zes hulpverleners
geïnterviewd die hulp verleenden aan minderjarige slachtoffers van terrorisme (één
hulpverlener van dienst slachtofferonthaal, twee hulpverleners van de dienst slachtofferhulp bij
twee verschillende CAW’s, één hulpverlener van een CGG, één van een CLB en één
zelfstandige hulpverlener). Anderzijds werd één hulpverlener (van een andere dienst
slachtofferhulp) geïnterviewd die reeds hulp verleend had aan meerderjarige slachtoffers van
terrorisme en die ook hulp verleende aan minderjarige slachtoffers van andere vormen van
criminaliteit. Verder verleenden de meeste (vijf van de zeven) hulpverleners hulp aan
slachtoffers van de aanslagen op 22 maart 2016 in Brussel. Een andere hulpverlener had contact
met slachtoffers van de aanslag op 17 augustus 2017 in Barcelona. Er werd ook een
hulpverlener bevraagd die minderjarige vluchtelingen begeleidde die als slachtoffer in
aanraking kwamen met terrorisme gepleegd door IS of de Taliban.

4.3. Dataverzameling
De dataverzameling gebeurde zoals reeds vermeld aan de hand van een online enquête en
interviews. Deze methoden worden hier achtereenvolgens besproken.

4.3.1. Online enquête bij minderjarige slachtoffers van terrorisme


De enquête werd online afgenomen, zodat de respondenten zelf konden kiezen wanneer ze de
enquête invulden en zodat ze de deelname konden stoppen wanneer ze dit wensten. Door de
enquête online af te nemen, had deze een groter bereik. Jongeren vinden het vaak prettiger om
vragenlijsten via internet in te vullen (Bijleveld, 2015, p. 253). Bij bevragingen via het internet
en vooral bij jongeren is het belangrijk dat een enquête slechts een paar minuten duurt
(Bijleveld, 2015, p. 256). Om item non-respons, dat bepaalde vragen niet werden ingevuld, en
hertraumatisering tegen te gaan, werd de duur van de enquête zo kort mogelijk gehouden
(Bijleveld, 2015, p. 256; Bryman, 2016, pp. 518-519). De enquête werd opgesteld via Qualtrics,
een online software waarmee enquêtes gemaakt en geanalyseerd kunnen worden. De enquête
duurde maximaal drie minuten volgens Qualtrics. De enquête werd anoniem ingevuld, zodat de
respondenten eerlijker zouden antwoorden (Bryman, 2016, p. 518). Bovendien hebben
anonieme online-enquêtes een hogere responsgraad bij jongeren (Bijleveld, 2015, pp. 253-254).

Het eerste deel van de vragenlijst bestond uit algemene vragen over de persoonsgegevens en
het slachtofferschap van de respondent (zie Bijlage 1). Het tweede deel bestond uit specifieke
vragen over slachtofferschap en hulpverlening. De negende vraag van de enquête peilde naar
34
de psychologische behandelingen voor minderjarige slachtoffers van terrorisme. De
keuzemogelijkheden om deze vraag te beantwoorden bestonden uit de verschillende
behandelingen die gevonden werden in de literatuur, met name EMDR-therapie, TFT,
muziektherapie, IE, NET en medicatie. Kunsttherapie werd niet mee tussen de
keuzemogelijkheden gezet, aangezien deze soort behandeling nog niet zo populair was in
Vlaanderen en Brussel (BVCT-ABAT vzw, 2020). Er werd wel de mogelijkheid gelaten aan de
respondenten om zelf een behandeling in te vullen.

4.3.2. Interviews met hulpverleners


De hulpverleners werden bevraagd aan de hand van semigestructureerde interviews, omdat
interviews focussen op de belevings- en ervaringsaspecten van de respondenten (Decorte &
Zaitch, 2016, p. 194). Dat bood een antwoord op de tweede onderzoeksvraag die peilt naar de
ervaringen van de hulpverleners. De bedoeling was om hen face-to-face te bevragen, aangezien
het hierbij mogelijk is om door te vragen (Bijleveld, 2015, p. 250; Decorte & Zaitch, 2016, p.
195). De vragen lagen dan ook niet allemaal op voorhand vast, maar de topics waarover de
vragen gaan wel (Baarda & van der Hust, 2017, p. 21). De topics die op voorhand werden
vastgelegd zijn achtereenvolgens: het opstarten van hulpverlening, het aanhouden van
hulpverlening, hulpverleningsinitiatieven in Vlaanderen en Brussel, drempels bij de
hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme, verschillen tussen minderjarige en
meerderjarige slachtoffers en verschillen tussen slachtoffers van terrorisme en slachtoffers van
andere vormen van criminaliteit (zie Bijlage 6). Bij sommige vragen werd ook een checklist
gebruikt om het doorvragen te vergemakkelijken.

Door de maatregelen die genomen werden in het kader van COVID-19 was het echter niet meer
mogelijk om de respondenten face-to-face te bevragen. Om de interviews toch uit te kunnen
voeren, werd gekozen om deze online via ZOOM te laten verlopen. De hulpverleners gaven
aan dat dit programma hun voorkeur genoot.

4.4. Data-analyse
Aangezien zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve onderzoeksmethode gebruikt werd,
ontstond zowel kwantitatieve als kwalitatieve data. In dit deel wordt respectievelijk besproken
hoe de gegevens uit de online enquêtes en uit de interviews geanalyseerd werden.

35
4.4.1. Kwantitatieve analyse enquête
Om de kwantitatieve datagegevens vanuit de online enquête te verwerken werd het programma
SPSS gebruikt. SPSS is compatibel met Qualtrics, het programma waarin de enquête gemaakt
werd, waardoor de data van de enquête meteen als SPSS-bestand gedownload kon worden. In
SPSS werden de data geordend en werden de frequentietabellen van de verschillende variabelen
opgevraagd om een overzicht te krijgen van de antwoorden van de respondenten. Verder
werden via SPSS drie grafieken gemaakt om de resultaten van de enquête visueel weer te geven
(zie Figuur 2, Figuur 3 en Figuur 4).

In totaal vulden 68 respondenten de enquête in. Negen respondenten duidden echter enkel een
taal aan om de enquête in te vullen. Verder vulden 14 respondenten hun geboortedatum in, maar
bij de tweede vraag duidden zij aan dat ze nooit slachtoffer zijn geworden van terrorisme,
waardoor ze niet tot de doelgroep van dit onderzoek behoren (zie Bijlage 1). Twee respondenten
duidden aan dat ze “ooit slachtoffer zijn geworden van terrorisme”, maar vulden verder niets
in. Deze antwoorden werden niet mee opgenomen in de resultaten. Verder waren negen
respondenten niet minderjarig tijdens de terroristische gebeurtenis. Zij vulden wel de volledige
enquête in, maar werden niet opgenomen in de uiteindelijke analyse, aangezien zij ook niet tot
de doelgroep van dit onderzoek behoren. Alle antwoorden van respondenten die niet compatibel
waren met de boogde populatie, werden uit de dataset verwijderd, waardoor er uiteindelijk 34
ingevulde enquêtes geanalyseerd werden. Hiervan waren twee enquêtes in het Engels ingevuld
en de andere 32 in het Nederlands. Er werd geen enkele enquête in het Frans ingevuld.

4.4.2. Kwalitatieve analyse interviews


De hulpverleners werden bevraagd aan de hand van semigestructureerde interviews. Om geen
informatie te verliezen en om de verwerking van de data te vergemakkelijken, werden de
interviews opgenomen. De interviews werden na afname aan de hand van de opname
uitgeschreven volgens het verbatimprincipe, zodat er citaten van de respondenten konden
worden gebruikt bij het uitschrijven van de resultaten (Bryman, 2012, p. 697; Decorte & Zaitch,
2016, p. 313). In de gebruikte citaten werden aarzelingen en herhalingen van woorden
verwijderd om de leesbaarheid te verhogen. Vervolgens werden de uitgeschreven interviews
georganiseerd via NVivo, een softwareprogramma dat geschikt is om kwalitatieve data te
analyseren (Bryman, 2012, p. 83).

36
Om betekenis te genereren in de data werden de interviews gecodeerd. In de eerste fase werd
open gecodeerd. Open coderen is het opdelen van de interviewtranscripts en labels geven aan
de stukken tekst (Mortelmans, 2007, p. 356). Deze labels of codes werden vervolgens
verbonden in de tweede fase, het axiaal coderen. Hierbij worden categorieën gevormd uit de
verschillende codes (Decorte & Zaitch, 2016, p. 490). In de laatste fase werd selectief gecodeerd
en werden de categorieën met elkaar verbonden. Daarbij werd een codeboom opgesteld (zie
Bijlage 7).

4.5. Beperkingen van het onderzoek


Bovendien kent dit onderzoek enkele beperkingen, die gevolgen hadden voor de
dataverzameling en de resultaten. Allereerst wordt opgemerkt dat het aantal bevraagde
hulpverleners die contact hebben gehad met minderjarige slachtoffers, vrij beperkt is (er werden
maar zes van deze hulpverleners bevraagd). Dit kwam door vele weigeringen en tijdsgebrek
van hulpverleners. Twee hulpverleningsdiensten haalden aan dat ze geen tijd hadden omwille
van de COVID-19-pandemie. Verder had het grootste deel van de gecontacteerde hulpverleners
geen contact met minderjarige slachtoffers van terrorisme (zie Bijlage 4). Om extra interviews
te kunnen doen, werd ook een hulpverlener bevraagd die geen contact had met minderjarige,
maar wel met meerderjarige slachtoffers van terrorisme.

Daarnaast vonden de terroristische aanslagen van 22 maart 2016 in Brussel reeds meer dan vier
jaar geleden plaats. Er moest dus rekening gehouden worden met eventuele geheugenfouten
van sommige respondenten aangezien het om feiten ging die enkele jaren geleden gebeurden
(Horselenberg, Boon, Odinot & Vredeveldt, 2017, p. 514). Om de kans op dit soort fouten te
verkleinen, werden zo veel mogelijk open vragen gesteld aan de hulpverleners gezien dit de
meest accurate antwoorden oplevert (Horselenberg, Boon, Odinot & Vredeveldt, 2017, p. 515).

Daarbovenop bemoeilijkt het feit dat dit onderzoek niet meteen na de feiten plaatsvond, de
kennis van hoe de situatie toen was. Websites van hulpverleningsorganisaties zijn in de
tussentijd mogelijks reeds veranderd en hulpverleningsinitiatieven zijn bovendien dynamisch
en dus eveneens aan verandering onderhevig. Daarbij waren er meerdere minderjarige
slachtoffers aanwezig bij de aanslagen in Zaventem, maar aangezien de feiten zich vier jaar
geleden afspeelden, zijn verschillende slachtoffers – die op het tijdstip van de aanslagen
minderjarig waren – ondertussen meerderjarig. Hierdoor is het mogelijk dat deze slachtoffers

37
andere hulpverleningsinitiatieven bereikten of niet meer bij dezelfde hulpverleners
terechtkonden.

4.6. Kwaliteit van het onderzoek


Om de kwaliteit van deze masterproef te waarborgen, werden vijf strategieën gebruikt om zowel
de validiteit als de betrouwbaarheid te verbeteren. Validiteit verwijst naar de geloofwaardigheid
van de causale uitspraken (interne validiteit) en de mate waarin de bevindingen veralgemeend
kunnen worden (externe validiteit) (Decorte & Zaitch, 2016, pp 139-141). Betrouwbaarheid
bestaat uit de mate waarin anderen tot dezelfde conclusies komen op basis van dezelfde data
(interne betrouwbaarheid) en de mate waarin zij tot dezelfde conclusies komen op basis van
nieuwe data in een gelijkaardige of dezelfde setting (externe betrouwbaarheid) (Decorte &
Zaitch, 2016, pp. 144-145).

De strategieën die gebruikt werden om de validiteit van dit onderzoek te verhogen zijn twee
vormen van triangulatie en het gebruik van hypothesen. Enerzijds werd methodologische
triangulatie toegepast, waarbij verschillende dataverzamelingsmethoden aangewend werden
(Silverman, 2013, p. 288). Zowel een kwantitatieve (enquête) als een kwalitatieve
dataverzamelingsmethode (interviews) werden gebruikt. Anderzijds werd datatriangulatie
gehanteerd. Hierbij werden verschillende databronnen gebruikt (Decorte & Zaitch, 2016, p.
147). Zowel hulpverleners als slachtoffers werden bevraagd in deze masterproef. Daarnaast
werden hypothesen opgesteld om dit onderzoek richting te geven en structuur aan te brengen
in de literatuur en de resultaten. Verder werden deze gebruikt om conclusies te kunnen trekken
uit de resultaten (Decorte & Zaitch, 2016, p. 38). De hypothesen werden afgeleid uit de
literatuur en staan visueel weergegeven in het conceptueel schema (zie Figuur 1). Vervolgens
werden de hypothesen aanvaard of verworpen in het resultatengedeelte. Dit onderzoek doelde
echter niet op het doen van causale uitspraken. De hypothesen mogen bijgevolg niet
gegeneraliseerd worden.

De eerste strategie voor de verbetering van de betrouwbaarheid is het gebruik van low inference
descriptors. Dit zijn gedetailleerde weergaven van de data, zoals citaten (Silverman, 2013, p.
299). De interviews werden verbatim uitgeschreven worden, wat het mogelijk maakte om
citaten van de respondenten te gebruiken om de resultaten verder toe te lichten. De tweede
strategie omvat de transparantie omtrent de onderzoeksmethoden (Decorte & Zaitch, 2016, p.
158). De methodologische keuzes werden steeds grondig gedocumenteerd.
38
4.7. Deontologie
In dit onderzoek waren er enkele ethische aspecten waarmee rekening gehouden moest worden.
Om te beginnen zijn minderjarige slachtoffers een kwetsbare groep (Dijkstra, 2000, pp. 51-53).
Daarnaast is slachtofferschap van terrorisme een gevoelig onderwerp. Om deze redenen werd
anonimiteit gegarandeerd aan de slachtoffers op het begin van de enquête (zie Bijlage 1). Op
het einde werd de mogelijkheid gegeven om opnieuw contact op te nemen met de onderzoeker
als de respondenten bijkomende nood zouden hebben aan hulp. Hiernaast werden ook de
contactgegevens van het CAW geplaatst. Geen enkele respondent ging hier echter op in.

Bovendien werden de resultaten van de interviews anoniem verwerkt, om de privacy van de


hulpverleners te waarborgen. Dit werd hen ook duidelijk gemaakt bij het begin van de
interviews. De respondenten werden niet genummerd per interview, maar allen op dezelfde
manier weergegeven als “een hulpverlener”.

Ten slotte werd het principe van de geïnformeerde toestemming toegepast door voldoende
informatie te geven aan de respondenten (Decorte & Zaitch, 2016, pp. 564-565). Zowel in de
enquête als bij de interviews werd duidelijk vermeld dat dit om een masterproefonderzoek gaat.
Bij aanvang van de interviews werd nog meer informatie gegeven over het doel van dit
onderzoek (zie Bijlage 6). Tot slot werd ook op het einde van de enquête en de interviews
aangegeven dat de respondenten contact mochten opnemen via e-mail bij vragen over het
onderzoek.

39
5. Resultaten
De resultaten van de enquête en de interviews worden in dit onderdeel besproken. Deze zijn
opgedeeld in drie delen. Eerst wordt een antwoord gegeven op de eerste onderzoeksvraag en de
deelvragen. Hiervoor worden de resultaten uit de kwantitatieve enquête gebruikt. In het tweede
deel worden de tweede onderzoeksvraag en deelvragen beantwoord aan de hand van de
kwalitatieve interviews. Dit gebeurt op een beschrijvende manier, aan de hand van citaten van
de bevraagde hulpverleners. Het derde deel omvat verbanden tussen beide onderzoeksvragen
en combineert de resultaten van zowel de enquête als de interviews.

5.1. Zoektocht van minderjarige slachtoffers van terrorisme naar gepaste hulpverlening
Dit deel behandelt de eerste onderzoeksvraag: “Hoe ervaren minderjarige slachtoffers van
terrorisme het zoeken naar hulp?”. Uit de literatuur werden acht drempels onderscheiden die de
zoektocht van minderjarige slachtoffers van terrorisme naar gepaste hulpverlening mogelijks
bemoeilijken. Deze werden vergeleken met de resultaten uit de enquête die deze slachtoffers
invulden.

Allereerst hadden 20 van de 34 respondenten (58,5%) het gevoel omwille van hun
slachtofferschap met een psychologische hulpverlener te willen praten. Van deze groep ging
iedereen, behalve één slachtoffer, op gesprek. De rest (41,5%) gaf aan geen nood te hebben aan
psychologische hulp en zocht dan ook geen hulp. Een groot deel hiervan gaf mogelijks aan geen
nood te hebben aan deze hulp, omdat zij voldoende steun vonden bij familie en vrienden,
aangezien dit bij minderjarige slachtoffers van misdrijven vaak het geval is volgens Finkelhor
(2008, p. 115) en Vande Walle en collega’s (2008, p. 17). De eerste hypothese “Minderjarige
slachtoffers van terrorisme ontkennen de nood aan psychologische hulp” wordt genuanceerd,
aangezien slechts een kleine minderheid de nood aan psychologische hulp ontkende. Een nipte
meerderheid ontkende deze nood niet en ging op gesprek.

Hiernaast deelden 27 respondenten (79,4%) hun slachtofferschap zowel met vrienden,


lotgenoten als familie. De meeste slachtoffers (67,6%) hadden ook contact met een
psychologische hulpverlener, maar hiervan gingen 19 slachtoffers (55,9%) effectief op gesprek.
Eén slachtoffer praatte met niemand over zijn/haar slachtofferschap. De meeste steun werd
ervaren van lotgenoten (45,2%), daarna van vrienden (22,6%), dan van psychologische

40
hulpverleners (19,4%) en ten slotte van familie (9,7%). Eén slachtoffer gaf aan van niemand
psychologische steun of hulp gekregen te hebben. In Figuur 2 wordt dit visueel weergegeven.

Figuur 2. Personen van wie slachtoffers het meeste psychologische steun of hulp ontvingen

Bijgevolg is het antwoord op de zesde hypothese “Minderjarige slachtoffers van terrorisme


delen hun emoties liever met leeftijdsgenoten” meer genuanceerd. Minderjarige slachtoffers
delen hun gevoelens niet per se liever met leeftijdsgenoten, maar wel met hun sociale omgeving.
Eén slachtoffer gaf ook letterlijk aan geen steun te hebben gehad aan de ontvangen
hulpverlening en meer steun te vinden bij vrienden.

5.1.1. Drempels bij het zoeken naar gepaste hulpverlening


De eerste deelvraag van de eerste onderzoeksvraag is “Welke drempels ervaren minderjarige
slachtoffers van terrorisme bij het zoeken naar gepaste hulpverlening?”. De drempels die uit de
enquête naar boven kwamen, worden hieronder beschreven.

Meer dan de helft (52,6%) van de slachtoffers die hulp ontvingen, vonden het een grote stap
om psychologische hulpverlening te zoeken. Iets minder dan de helft (47,4%) wist aanvankelijk
niet waar ze terechtkon. Daarnaast gaf slechts één slachtoffer aan niet op gesprek bij een
psychologische hulpverlener te zijn geweest, omdat hij/zij niet wist waar hij/zij terecht kon. De
vierde hypothese: “Minderjarige slachtoffers van terrorisme hebben geen weet van het bestaan
van hulpverleners gespecialiseerd in de verwerking van een terroristische gebeurtenis” wordt
niet aanvaard, aangezien behalve één slachtoffer, de slachtoffers die deze drempel ervaarden

41
wel hulp vonden. Van de slachtoffers die niet op gesprek zijn gegaan, gaven de meesten aan
dat dit kwam omdat ze geen nood hadden aan een gesprek met een psychologische hulpverlener
(73,3%). Verder gaf ongeveer één vierde (26,7%) aan dat ze dit niet hebben gedaan door het
stigma dat rond psychologische hulpverlening hangt. Daarnaast had nog één slachtoffer geen
tijd om op gesprek te gaan. De drempels die ervaren werden door de slachtoffers die niet op
gesprek gingen, werden bevraagd aan de hand van een meerkeuzevraag, waarbij ze meerdere
antwoorden konden geven. De verdeling hiervan worden afgebeeld in Figuur 3.

Figuur 3. Drempels waardoor geen hulp gezocht werd

De slachtoffers die hulp ontvingen, ervaarden vooral dat ze hun schaamte moesten overwinnen
(21,1%). Verder werd ook het financiële aspect van de hulpverlening aangeduid als een
drempel. Evenveel slachtoffers (21,1%) ervaarden echter geen drempels bij het zoeken naar
hulp. Andere drempels die aangegeven werden (telkens door één slachtoffer), waren “leren
mensen te vertrouwen” en “opwekken van negatieve emoties maakt mij bang”. Figuur 4 geeft
deze drempels weer, die opnieuw bevraagd werden aan de hand van een meerkeuzevraag
waarbij ze meerdere antwoorden konden aanduiden.

42
Figuur 4. Drempels bij het zoeken naar hulpverlening

5.1.2. Stimulansen bij het zoeken naar hulpverlening


De tweede deelvraag is “Wat kan voor minderjarige slachtoffers van terrorisme een stimulans
zijn om hulp te zoeken?”. Om deze vraag te beantwoorden werden in de enquête vragen gesteld
omtrent het financieel aspect van de hulpverlening, informatie rond hulpverlening en manieren
om de zoektocht te verbeteren.

Voor bijna de helft (44,1%) van de slachtoffers zou het geholpen hebben als psychologische
hulpverlening werd terugbetaald via de ziekenkas zoals een huisartsenbezoek. Slechts een klein
deel (8,8%) gaf aan dat het zou helpen als de hulpverlening gratis was. De rest gaf aan dat dit
geen verschil zou maken. Verder kon volgens de meesten (82,4%) de zoektocht naar
psychologische hulpverlening verbeterd worden door sensibilisering. Een deel van de
slachtoffers (17,6%) duidde hierbij aan dat reclamecampagnes konden helpen. Er werden geen
andere manieren aangegeven om de zoektocht te verbeteren. Tot slot gaf de minderheid (26,5%)
aan nood te hebben aan meer informatie omtrent professionele hulpverlening.

5.2. Ervaring van hulpverleners die hulp verleenden aan slachtoffers van terrorisme
In dit deel worden de ervaringen van de bevraagde hulpverleners besproken. De tweede
onderzoeksvraag “Hoe ervaren hulpverleners het verlenen van hulp aan minderjarige
slachtoffers van terrorisme?” wordt hier beantwoord. Eerst komt de eerste deelvraag van deze
onderzoeksvraag aan bod: “Welke drempels ervaren hulpverleners bij het opstarten van de

43
hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme?”. Vervolgens wordt de tweede
deelvraag: “Welke drempels ervaren hulpverleners bij het verlenen van de hulpverlening zelf?”
behandeld.

5.2.1. Drempels bij het opstarten van hulpverlening


De opstart van de hulpverlening gebeurde op verschillende manieren. De meeste hulpverleners
(telkens vier) gaven aan dat ze zelf contact opnamen met de slachtoffers, dat deze doorverwezen
werden door de politie, en/of dat slachtoffers zelf naar hen toekwamen.

De hulpverlener van de dienst slachtofferonthaal nam zelf contact op met slachtoffers van
terrorisme op vraag van de procureur. Deze respondent gaf eveneens aan dat bij minderjarige
slachtoffers de ouders gecontacteerd werden en dat het eerder uitzonderlijk was dat een
minderjarige zelf contact opnam. Drie hulpverleners van de dienst slachtofferhulp bij het CAW
namen ook zelf contact op, maar dit ging enkel wanneer ze gegevens doorkregen: “We hangen
daar wel af van doorkrijgen van gegevens en dat is wel een extra drempel.” (Respondent 1).
Het gebrek aan duidelijke afspraken rond verwijzing werd als een drempel ervaren bij het
doorgeven van de gegevens. Hieromtrent uitte een hulpverlener zijn/haar bezorgdheid:

Ik heb het gevoel als ik de vergaderingen, op nationaal niveau enz. volg, dat er
eigenlijk nog altijd niet echt duidelijke afspraken zijn rond wat wij gaan doen in
de toekomst. Dus misschien is dat nog wel een aanbeveling van: ik vind het wel
jammer dat mensen slachtoffer zijn van het feit dat er geen goede afspraken zijn
rond opvangen en vervolghulp. En dat inderdaad minderjarigen daar dan nog
eens extra in de kou blijven staan, dat vind ik wel jammer. (Respondent 1)

Het Samenwerkingsakkoord inzake slachtofferzorg omvat nochtans regels rond het opvangen
en verwijzen van slachtoffers, maar volgens één hulpverlener gelden deze afspraken niet bij
een terroristische aanslag.45 Bij rampen zoals een terroristische aanslag werd wel het
rampenplan afgekondigd, maar bij de doorverwijzing bleef het probleem bij het doorgeven van
gegevens meespelen:

Er zijn wel de rampenplannen die zeggen dat het Rode Kruis de eerste opvang
doet en dat er dan eigenlijk geschakeld kan worden naar onder andere de
CAW's. Maar hoe dat die gegevens van die mensen dan doorgegeven moeten

45
Samenw. van 7 april 1998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, BS 13 juli 1999.
44
worden... Hoe dat dat zit... Dat was helemaal niet geregeld, waardoor dat dus
heel veel mensen in de kou zijn blijven staan, omdat wij hun gegevens gewoon
niet hadden. (Respondent 1)

Bijgevolg wordt de negende hypothese: “Door het ontbreken van exhaustieve slachtofferlijsten
bij terroristische aanslagen, kunnen hulpverleners niet alle slachtoffers bereiken” genuanceerd,
omdat er naast het systeem van de slachtofferlijsten nog andere problemen waren, zoals bij het
doorgeven van gegevens tussen diensten, waardoor niet alle slachtoffers bereikt werden.

Bovendien kwamen uit de interviews enkele redenen naar boven waarom hulpverleners
sommige minderjarige slachtoffers van terrorisme niet konden bereiken. In de eerste plaats was
het moeilijk om een zicht te krijgen op de slachtoffers. Eén van de respondenten gaf dan ook
het volgende aan: “Welke slachtoffers waren daar allemaal aanwezig? Zijn die allemaal bereikt?
Komen die allemaal tot bij ons op de dienst? Dat vooral is denk ik ook heel moeilijk.”
(Respondent 5). Ten tweede hing de toestroom van het CAW voor een groot stuk af van de
doorverwijzers:

Na de aanslagen in Brussel bijvoorbeeld, men was daar niet op voorbereid,


waardoor er eigenlijk geen afspraken waren rond: hoe kunnen we slachtoffers
die bijvoorbeeld door het Rode Kruis gezien zijn, doorstromen naar de CAW's,
zodat wij hen actief kunnen benaderen. En dat mocht dus allemaal niet omwille
van privacy-gevoeligheid van gegevens, waardoor eigenlijk heel veel
slachtoffers geen vervolgaanbod meer gekregen hebben. (Respondent 1)

Ten derde werden volgens een hulpverlener sowieso minder minderjarigen bereikt: “Het
aandeel minderjarigen dat we in totaal bereiken is sowieso ook kleiner dan meerderjarigen,
omdat die ook nog minder makkelijk de stap zetten naar onze hulpverlening”. Ten slotte bestaat
er volgens deze hulpverlener een misvatting over hulpverlening:

De misvatting dat als je met een hulpverlener gaat praten, dat je dan echt
inderdaad moet praten over wat je hebt meegemaakt. Dat schrikt veel mensen
af. Die denken van: ik wil het eigenlijk niet meer hebben over die verschrikkelijke
dag. Ik heb dat al meegemaakt, dat is genoeg. En terwijl dat dat eigenlijk een
misvatting is, want eigenlijk, zeker bij ons, wordt er niet verwacht dat je gaat
praten over wat je hebt meegemaakt. Wij gaan vooral zien: hoe ga je daar nu

45
mee om en wat kan helpen om minder last te hebben van symptomen waar je
sindsdien last van hebt. (Respondent 1)

Wanneer hulpverleningsdiensten geen gegevens doorkregen, moesten slachtoffers zelf contact


opnemen of aangemeld worden via anderen. Eén hulpverlener gaf aan dat ze outreachend
werken en proberen verwijzers te stimuleren om slachtoffers door te sturen. Hierbij laten ze het
dus niet aan slachtoffers over hen te contacteren. Bij vier hulpverleners was de politie de dienst
die de meeste gegevens van de slachtoffers doorgaf, waarop de hulpverleningsdienst hen dan
contacteerden. Vier hulpverleners gaven aan dat slachtoffers van terrorisme ook zelf contact
met hen opnamen. Hierbij ging het in twee gevallen wel om meerderjarige slachtoffers. Als
gevolg wordt hypothese acht: “Minderjarige slachtoffers van terrorisme nemen zelf geen
initiatief om hulp te zoeken” genuanceerd, aangezien in twee gevallen minderjarige slachtoffers
van terrorisme wel zelf contact opnamen met de bevraagde hulpverleners. Dit is echter een
minderheid. De minderjarige slachtoffers van terrorisme die contact opnamen, deden dit
telefonisch. Volgens één van de respondenten was een drempel hierbij dat ze de gegevens van
de hulpverleningsdiensten moesten vinden: “Zelfs de gegevens vinden is voor slachtoffers ook
niet gemakkelijk. Slachtoffers zijn geen hulpvragers he.” (Respondent 1). Een hulpverlener van
de dienst Slachtofferonthaal van het CAW gaf aan dat niet alle slachtoffers hen kennen: “Wij
zijn niet zo super bekend merk ik, bij het ruimere publiek”.

Verder werden minderjarige slachtoffers van terrorisme ook door familie, voornamelijk hun
ouders, aangemeld. Vier hulpverleners vermeldden ook dat de ouders toestemming moesten
geven om de hulpverlening op te starten. Bij één hulpverlener werden slachtoffers aangemeld
via vrienden.

Daarnaast werden bij twee hulpverleners gegevens van slachtoffers via de school, met
toestemming van het slachtoffer, doorgegeven, met name via het CLB, via de zorgcoördinator
of via een leerkracht. Bij het CLB zelf kwamen minderjarige slachtoffers van terrorisme ook
terecht via de school, aangezien zij vraag-gestuurd werken: “Dat betekent dat iemand eerst een
vraag moet stellen aan ons, voordat wij iets gaan doen.” (Respondent 4). Andere
hulpverleningsdiensten die gegevens van minderjarige slachtoffers van terrorisme doorgaven,
waren het steunpunt Mens en Samenleving (SAM), het Openbaar Centrum voor
Maatschappelijk Welzijn (OCMW), andere CAW’s, huisartsen en psychologen.

46
Hierbij kan de elfde hypothese: “De drempels vanuit het perspectief van de slachtoffers hebben
een invloed op het perspectief van de hulpverleners; namelijk het zelf geen initiatief nemen
door minderjarige slachtoffers van terrorisme bemoeilijkt hulpverleners om hen hulp te bieden”
verworpen worden. Naast het zelf contact opnemen door slachtoffers, waren er verschillende
andere manieren waarop slachtoffers aangemeld werden bij de hulpverleners.

Vervolgens, wanneer het contact tussen hulpverlener en slachtoffer zich voltrok, moesten
slachtoffers in twee gevallen nog wachten op effectieve hulpverlening. Bij de meeste
hulpverleningsdiensten konden ze echter wel meteen terecht. Vijf van de zeven bevraagde
hulpverleners werkten niet met wachtlijsten. Eén hulpverleningsdienst gaf aan een “heel korte”
wachtlijst te hebben, maar: “We proberen dat vooral eigenlijk niet te doen.” (Respondent 5).
Daarnaast werkte één hulpverleningsdienst met een “trajectlijst”, waarbij cliënten eerst wel
telefonisch onthaald werden en ook nog steeds mochten bellen om hulp te vragen. Slachtoffers
van terrorisme kwamen echter niet op deze lijst terecht, aangezien bij terroristische aanslagen
het rampenplan werd afgekondigd en zij dan voorrang kregen in de hulpverlening.

Een andere drempel bij de start van de hulpverlening, die werd aangehaald door hulpverleners,
is de afstand tot de hulpverlening. Een hulpverlener gaf aan: “Het is misschien heel praktisch,
maar gewoon tot bij onze dienst geraken is moeilijk he.” (Respondent 1). Om tot bij de
hulpverleningsdiensten te komen, hingen minderjarige slachtoffers van terrorisme af van hun
ouders, aangezien deze soms moeilijk met het openbaar vervoer bereikbaar zijn. Verder waren
de momenten waarop hulpverleners hulp konden bieden vaak tijdens de schooluren, maar dit
was niet altijd een probleem volgens hen: “Ik heb dat probleem niet zo erg ervaren, omdat ofwel
ik ofwel zij zich heel flexibel hebben opgesteld.” (Respondent 3). Hulpverleners konden ook
na de schooluren slachtoffers begeleiden. Daarbij beschreven het CAW en CLB zichzelf als
laagdrempelige hulpverleningsdiensten. Het CAW is voor iedereen beschikbaar en het CLB is
fysiek gemakkelijk bereikbaar, aangezien deze dienst op de school van de minderjarige
aanwezig is. Daardoor moesten slachtoffers voor gesprekken met het CLB niet nog naar ergens
anders gaan. Bij andere hulpverleners waren gesprekken op school ook mogelijk, maar een
knelpunt dat zij hierbij aangaven is dat minderjarigen meestal niet wilden dat hun
leeftijdsgenoten dit zagen. Twee hulpverleners wezen erop dat jongeren veel waarde hechten
aan hun leeftijdsgenoten. Jongeren wilden volgens hen niet anders zijn en wilden erbij horen,
maar: “Als je slachtoffer wordt van een misdrijf of van een bepaalde gebeurtenis, maakt dat u
anders dan de anderen.” (Respondent 6).
47
5.2.2. Drempels bij de hulpverlening zelf
Wanneer minderjarige slachtoffers van terrorisme bij de bevraagde hulpverleningsdiensten
terechtkwamen, werden zij onthaald en kregen ze de kans om hun vragen te stellen: “Wij gaan
sowieso altijd wel naar de mensen hun verhaal luisteren.” (Respondent 7). Bij de meeste
hulpverleners gebeurde dit telefonisch, maar dit kon ook via e-mail of aan de hand van een
fysieke afspraak plaatsvinden. Als zij slachtoffers zelf niet konden helpen, gingen ze hen
doorverwijzen. Dit gebeurde afhankelijk van de noden van de slachtoffers: “We gaan dat echt
aftoetsen aan wat de noden zijn van cliënten.” (Respondent 6). Eén hulpverlener gaf aan dat
wanneer er geen klik was, dat er ook doorverwezen kon worden naar een andere hulpverlener
binnen dezelfde dienst.

Nadat minderjarige slachtoffers van terrorisme bij de hulpverleningsdiensten aangemeld waren,


was het moeilijk om de minderjarige zelf te bereiken. Een hulpverlener verklaarde:

Heel vaak worden zij aangemeld via derden (…) en dan is het soms al niet zo
makkelijk om de jongere zelf te pakken te krijgen, om zelf met de jongere een
gesprek te doen en om die tot bij ons te krijgen. (Respondent 1)

Hierbij was volgens een andere hulpverlener de grootste drempel dat minderjarigen niet altijd
openstonden voor de hulpverlening: “De grootste drempel natuurlijk bij jongeren is dat zij eerst
zelf eigenlijk ook open moeten staan voor begeleiding.” (Respondent 4). Deze hulpverlener
stelde dat door het stigma dat aan psychologische hulpverlening hangt, minderjarige
slachtoffers van terrorisme weigerachtig waren om te praten met een hulpverlener. Daarom was
uitleg over de hulpverleningsdienst belangrijk:

Ik denk dat het nog altijd een beetje een stigma heeft: "als je met het [instantie
waar de respondent werkzaam is] 46 moet gaan praten", dus dat blijft wel
bestaan. Dus dan proberen wij dat in ons eerste gesprek ook wel goed uit te
leggen, dat wij een dienst zijn met beroepsgeheim, dat wij dingen niet
doorgeven... En dat kan soms ook wel helpen. (Respondent 4)

Melding maken van het beroepsgeheim van hulpverleners, kon minderjarigen aanzetten om
toch de stap te zetten naar een gesprek. Daarnaast haalde een hulpverlener het belang aan van
transparantie over de dienst: “Van in het begin bij ons informatie krijgen over beroepsgeheim,
over dossiervorming, over het feit dat wij soms wel teambesprekingen doen en dat we dat ook

46
Om de anonimiteit van de respondent te waarborgen wordt de instantie niet expliciet vermeld.
48
wel terugkoppelen als we dat besproken hebben in team”, wat slachtoffers kon motiveren om
zich open te stellen (Respondent 1). Een drempel hierbij was wel dat het beroepsgeheim
doorbroken werd in verontrustende of gevaarlijke situaties:

Als zij over dingen willen praten en ze willen niet dat hun ouders dat weten, kan
dat soms wel helpend zijn dat wij beroepsgeheim hebben. En daar moeten we
natuurlijk altijd ook wel heel duidelijk zeggen: als de situatie gevaarlijk is, gaan
wij dat beroepsgeheim natuurlijk ook doorbreken. (…) Dat kan soms ook wel
een drempel zijn, dan kan dat ook wel zijn dat zij niet direct met ons willen
praten. (Respondent 4)

Eens de hulpverlening was opgestart, was er soms weerstand van de minderjarige slachtoffers
om op gesprek te blijven komen. Hierbij zei een hulpverlener dat het “soms wel moeilijk om
hun vast te blijven houden” is, want: ze “willen weggaan met vrienden, die willen hun eigen
ontdekken, die zijn heel hard aan het zoeken van: wie ben ik? Wie wil ik zijn? Waardoor dat
die begeleiding of gesprekken niet altijd nuttig of zinvol vinden.” (Respondent 5). Een andere
hulpverlener gaf aan het gevoel te hebben gehad dat ze niet met hem/haar wilden praten.

Enerzijds is de hulpverlening bij de diensten slachtofferonthaal en slachtofferhulp en bij het


CLB vrijwillige hulpverlening. Het blijft volgens de hulpverleners van deze diensten nog steeds
de keuze van het slachtoffer zelf om de hulpverlening aan te houden of stop te zetten: “Als de
persoon zegt echt aan de telefoon tegen ons of face-to-face: voor mij is het voldoende, dan
respecteren wij dat. Ook bij een jongere, ja.” (Respondent 6). Een hulpverlener gaf ook aan dat
de vrijwilligheid helpend kan zijn: “Ik denk nog altijd wel dat dat maakt dat je wel vertrouwen
wint bij cliënten, dat zij zich niet geforceerd voelen, dat ze ook het gevoel hebben er iets aan te
hebben.” (Respondent 1). In situaties waarbij er acuut gevaar of verontrusting was, werd wel
actie ondernomen door de hulpverleners, bijvoorbeeld wanneer de minderjarige suïcide-
gedachten had.

Anderzijds hanteerden hulpverleners verschillende methoden om te vermijden dat de


hulpverlening plots werd stopgezet. In de eerste plaats gaven de meeste hulpverleners aan dat
slachtoffers zelf altijd opnieuw contact mochten opnemen nadat de hulpverlening werd
stopgezet. Twee hulpverleners haalden aan dat ze aanklampend werkten:

49
Ook al komen mensen één of twee keer op onze dienst op gesprek en zeggen dan
nadien misschien van het is niet meer nodig, dan proberen we na twee, drie
weken toch altijd nog eens terug telefonisch contact op te nemen. (Respondent
5)

Een andere hulpverlener maakte op het einde van het gesprek afspraken: “Meestal eindigt een
gesprek ook wel met duidelijke afspraken naar een volgend gesprek toe of naar een aantal te
zetten stappen toe.” (Respondent 6). Daarnaast wees nog een andere hulpverlener op het belang
van een goede band tussen therapeut en cliënt, want: “Als er een goeie band is... dan blijven
mensen komen, zolang dat dat nodig is.” (Respondent 3).

Wanneer slachtoffers niet meer kwamen opdagen, namen drie hulpverleners telefonisch of via
e-mail contact op. Eén hulpverlener gaf aan dat ze na drie mislukte contactpogingen een brief
stuurden:

En als dat niet lukt, of we krijgen geen reactie, dan sturen we altijd nog een brief.
Een standaard brief om hen uit te nodigen om op ons aanbod in te gaan, waar
we de dienst ook uitleggen en ook informatieve folders die we dan mee sturen.
(Respondent 5)

Twee hulpverleners gaven aan dat zij contact opnamen met de personen die de slachtoffers naar
hen doorverwezen: “Meestal gewoon terug contact opnemen met de doorverwijzer en bekijken
van waar dat die cliënt is afgehaakt en of het toch niet zinvol is om terug op gesprek te komen,
dan wel andere hulpverlening te installeren.” (Respondent 2). Nog twee hulpverleners
vermeldden dat er andere personen zijn die slachtoffers aan hun afspraken deden herinneren,
zoals bijvoorbeeld schoolmedewerkers.

Om de drempels bij het bieden van hulp aan minderjarigen te verkleinen, hanteerden de
bevraagde hulpverleners verschillende methoden. Drie hulpverleners vermeldden dat ze
creatievere manieren van hulpverlening gebruikten, bijvoorbeeld aan de hand van muziek, een
wandeling maken, gebruik van metaforen en humor, van spelmateriaal en tekeningen, knutselen
en bepaalde zin-aanvul-papieren om gemakkelijker een gesprek op gang te brengen. Eén
hulpverlener zei dat er ook huisbezoeken gedaan werden, maar het probleem daarbij was dat de
privacy van de minderjarige in het gedrang kon komen, bijvoorbeeld wanneer de ouders thuis
waren. Drie hulpverleners stelden dat online hulpverlening doorslaggevend kon zijn: “Bij
jongeren kan dus echt een mail-begeleiding in plaats gaan, ook waarin dat jongeren bij wijze
50
van spreken hun gevoel gaan appen, als je merkt dat gesprekken face-to-face moeilijker lopen.”
(Respondent 6). De meest gebruikte kanalen van online hulpverlening waren via chat en e-mail.
Het medium van de hulpverlening hing volgens de hulpverleners echter af van persoon tot
persoon: “Dus het is eigenlijk echt kijken: de jongere, waar heeft die nood aan? En op welke
manier kan die zichzelf het beste uitdrukken?” (Respondent 6).

Verder werd uit de interviews met de hulpverleners duidelijk dat alle slachtoffers van terrorisme
heel verschillend omgingen met hun slachtofferschap: “Elke jongere is anders” en “Je had een
deel die inderdaad nood hadden aan af en toe een gesprek, maar een deel ook echt niet.”
(Respondent 4 en Respondent 6). Daarnaast hadden sommigen geen nood aan verdere
begeleiding, omdat er een beperkte vraag was en ze het antwoord al gekregen hadden. De
hulpverlening zelf gebeurde daarom op maat van het slachtoffer. Op voorhand werd geen plan
vastgelegd: “wij hebben geen vooraf uitgestippeld traject”, maar er werd gekeken naar de noden
van de slachtoffers (Respondent 7). Een hulpverlener haalde hierbij een voorbeeld aan rond
slaapproblemen:

Als zij zeggen: “ik slaap al weken slecht” en je gaat vooral werken rond die
slaapproblemen, dan merken zij ook sneller van “dat heeft precies effect”, dan
gaan ze misschien meer gemotiveerd zijn om ook nog rond andere dingen te
werken. (Respondent 1)

Dit werken op maat droeg volgens deze hulpverlener bij aan de motivatie om rond de
verschillende problemen van het slachtoffer te werken. Daarnaast was psycho-educatie
belangrijk volgens vijf van de zeven hulpverleners. Twee hulpverleners vermeldden hierbij dat
ze dit gericht doen:

Als mensen aangeven van: ik heb daar last van, om daar inderdaad informatie
over te geven en niet zozeer een hele standaarduitleg te geven van: daar en daar
en daar kun je allemaal last van hebben, dat kan juist symptomen verergeren.
(Respondent 1)

Doorheen de interviews herhaalden de hulpverleners enkele eigenschappen van minderjarige


slachtoffers van terrorisme die de hulpverlening zouden kunnen beïnvloeden. Ten eerste was
dit het gevoel van angst en onveiligheid dat verschillende slachtoffers hadden, voornamelijk op
openbare plaatsen. Dit kon de slachtoffers belemmeren om ter plaatse bij de

51
hulpverleningsdiensten komen. Ten tweede voelden velen zich eenzaam volgens de
hulpverleners: “Er waren jongeren die zich heel heel heel erg alleen hebben gevoeld.”
(Respondent 3). Daarbij werd aangehaald dat ze zich alleen voelen omdat er weinig mensen
slachtoffer waren geworden van terrorisme en ze weinig erkenning kregen vanuit hun
omgeving: “Ik herinner mij nog heel goed, dat er waren die het idee hadden van: niemand
begrijpt mij”. Hierbij kon psycho-educatie ook helpen en normalisering van wat ze
meemaakten:

Mensen uitleggen wat trauma is, wat dat met mensen doet, omdat we merken dat
dat voor veel mensen al wel heel veel betekend, te horen dat wat dat ze ervaren,
wat ze meemaken, dat dat eigenlijk heel normaal is, gezien het abnormale dat ze
hebben meegemaakt. Dat dat vaak al heel veel stress wegneemt als ze horen: ik
ben niet gek aan het worden en wat ik meemaak maken eigenlijk heel veel
slachtoffers mee, ik ben daar niet alleen in. (Respondent 1)

Ten derde zagen twee hulpverleners de minderjarige slachtoffers van terrorisme heel kort na de
feiten en werd aangegeven dat er een existentiële vraag was: “Iets existentieel werd daar
geraakt, zo van, in elk misdrijf heb je dat: en waarom ik? En waarom verliep dat nu? Maar bij
de aanslagen, dat was zoiets grootschalig, dat was bijna zo een levensvraag dat daar naar
bovenkwam.” (Respondent 6). Een vierde kenmerk dat werd onderscheiden bij sommige
slachtoffers had te maken met vermijding. Dit kenmerk werd wel enkel aangehaald door een
hulpverlener die contact had met meerderjarige, maar niet met minderjarige slachtoffers van
terrorisme. Deze stelde dat slachtoffers van terrorisme veel “vermijdender” zijn dan de meeste
andere cliënten, wat zorgde voor een moeilijker parcours in de hulpverlening:

Veel zeggen van: ik wil hulp. En dan hulp opstarten en dan ineens afhaken en
zeggen: ja, nee het gaat wel met mij, ik heb geen hulp meer nodig. Wat dat we
dan doen, ja als mensen het echt niet meer willen, het ook wel wat loslaten, wel
onze bezorgdheid daar leggen, maar... En dan een aantal maanden later dan
toch weer contact opnemen. En dan toch weer een aantal gesprekken en dan
weer afhaken. (…) Is dat ook dat stuk van dat vermijdende zo van er niet mee
willen bezig zijn en dan toch de hulpverlening ook dan te confronterend is.
(Respondent 1)

52
Verder werden nog enkele verschillen tussen slachtoffers van terrorisme en van andere vormen
van criminaliteit onderscheiden. Een eerste verschil werd aangehaald door een hulpverlener van
het CAW. Normaal helpen zij slachtoffers in de verwerkingsfase, maar bij de hulpverlening aan
minderjarige slachtoffers van terrorisme was dit meteen na de feiten en zaten de meesten nog
in de shockfase. Een ander aspect van de hulpverlening bij slachtoffers van terrorisme was dat
er met meer rekening gehouden moest worden. Aan de ene kant gaven enkele hulpverleners aan
dat het grote verschil, het juridische stuk was bij slachtoffers van terrorisme. Om financiële
hulp te krijgen van de overheid moesten deze slachtoffers op juridisch vlak nog verschillende
stappen zetten. Deze juridische afhandeling was complex volgens de hulpverleners.
Slachtoffers van terrorisme kunnen hiervoor wel hulp krijgen van justitieassistenten van de
dienst slachtofferonthaal (Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2020, p. 2). Aan
de andere kant moest er omgegaan worden met de media:

Wat iets is dat in mijn normale werk niet aan bod komt, maar omdat dat zo groot
is, moet er inderdaad iemand afgevaardigd worden om met de media te spreken.
En dat was dan inderdaad ook, er waren verschillende mensen van de media en
dat je daar ook een beetje stappen in moet zetten. (Respondent 4)

Ten derde werd ook de band tussen de hulpverlener en de slachtoffers van terrorisme als
verschillend aangeduid:

Zij hebben ook wel nog meer dan andere slachtoffers het gevoel dat ze door alle
instanties in de steek gelaten geweest zijn, heel veel frustratie daarrond, wat dat
het voor ons als hulpverleners ook niet altijd makkelijk maakt om mee te werken,
omdat ze dat dan ook wel een beetje naar ons toe leggen? (…) Wat ook als
hulpverlener toch ook wel denk ik moeilijker werken is. Omdat je zo heel de tijd
met die frustraties geconfronteerd wordt en eigenlijk weinig dankbaarheid ook
krijgt. En het is niet dat ik dankbaarheid verwacht he, maar toch wel ... Ja dat
er toch wel op een andere manier precies een andere band tot stand kwam.
(Respondent 1)

Dit werd echter maar door één hulpverlener opgemerkt. Drie andere hulpverleners wezen wel
op het belang van een goede band. Bij het aanhouden van de hulpverlening werd dit reeds
aangehaald. Eén hulpverlener stelde bovendien vast dat hij/zij bij minderjarigen meer inzette
op vertrouwen en een band opbouwen dan bij meerderjarigen. Verder zei een andere
hulpverlener dat er wel verschillen waren tussen slachtoffers van terrorisme en slachtoffers van

53
andere vormen van criminaliteit, maar dat dit afhing van welke vorm van criminaliteit ze
slachtoffer waren. Uiteindelijk besloten drie van de bevraagde hulpverleners dat er geen
verschil was in de hulpverlening die ze aanboden.

Bij de hulpverlening werden ook enkele verschillen opgemerkt tussen minderjarigen en


meerderjarigen. De meeste (vier) hulpverleners stelden vast dat de hulpverlening aan
minderjarigen een andere manier van werken was. Twee hulpverleners haalden hierbij aan dat
ze op een andere manier praatten, waarbij ze hun taal aanpasten aan de leeftijd en zaken
eenvoudiger uitlegden. Verder werd aangegeven dat er bij minderjarigen meer ingezet werd op
het opbouwen van een vertrouwensband dan bij meerderjarigen. Overigens kon één
hulpverlener geen differentiatie maken tussen minderjarige en meerderjarige slachtoffers. Ten
slotte zetten minderjarigen minder snel de stap naar hulpverlening en zijn het vaak de ouders
die initiatief namen. Bovendien werden de ouders van minderjarigen meestal betrokken bij de
hulpverlening. Alle hulpverleners, behalve de hulpverlener die enkel aan meerderjarige
slachtoffers van terrorisme hulp verleende, hadden contact met de ouders van de minderjarige
slachtoffers van terrorisme. Daarbij gaven vier van de zes hulpverleners die contact hadden met
minderjarige slachtoffers aan dat bij hulpverlening aan hen, toestemming van de ouders nodig
was, of dat ze tenminste op de hoogte moesten zijn van de hulpverlening. Eén hulpverlener
vermeldde dat bij gescheiden ouders beiden toestemming moesten geven. De meeste
hulpverleners ervaarden dit niet als een drempel, maar één hulpverlener gaf wel aan: “Dat het
soms moeilijk is om ouders te motiveren om die toestemming te geven.” (Respondent 1).
Overigens keken twee hulpverleners of de ouders zelf begeleiding nodig hadden. De ene gaf
hierbij aan dat ouders het zelf ook moeilijk konden hebben: “Waardoor dat die eigenlijk minder
beschikbaar zijn voor hun kinderen, waardoor dat vaak de moeilijkheden van kinderen eigenlijk
groter worden omwille van onbeschikbaarheid van hun zorgfiguur.” (Respondent 2). De andere
stelde dat ouders vaak niet betrokken wilden worden. Voor minderjarigen zijn hun ouders echter
wel belangrijk. Een derde hulpverlener stelde dat het gedrag van ouders een invloed had op de
klachten van hun kinderen:

Het zijn die ouders die dus zo weinig begrip toonden, waarbij ik gemerkt heb,
maar dat is geen wetenschappelijke conclusie, maar puur op basis van wat mijn
ervaring is, dat is dat wanneer er weinig support was van de ouders, dat het
risico op langdurige klachten groter was. (…) Die hebben ernstigere klachten.
(Respondent 3)

54
Om dit te vermijden, betrokken de meeste hulpverleners de ouders (vier hulpverleners) en gaven
hen ook psycho-educatie (drie hulpverleners). Eén hulpverlener gaf aan niet alleen ouders, maar
ook andere gezinsleden te betrekken, aangezien het gevoel van onbegrip ook bij de rest van het
gezin kon voorkomen.

Tot slot hadden de bevraagde hulpverleners weet van verscheidene hulpverleningsinitiatieven


in Vlaanderen en Brussel. Zij verwezen minderjarige slachtoffers van terrorisme reeds door
voor verschillende problematieken. Bij zwaardere psychische problematieken, een
persoonlijkheidsproblematiek en verdere emotionele verwerking werd doorverwezen naar
tweedelijnshulpverlening: met name naar therapeuten (die EMDR-therapie geven),
traumapsychologen en CGG’s. Indien de problematiek te ernstig was en residentiële
hulpverlening vereiste of bij zelfmoordneigingen werd doorverwezen naar
derdelijnshulpverlening voor een opname: psychiatrische ziekenhuizen, de mobiele
crisisdienst, kinder- en jeugdpsychiatrie en het Centrum voor Kinderzorg en
Gezinsondersteuning (CKG). Bij een verslavingsproblematiek werd doorverwezen naar een
Centrum voor Alcohol- en andere Drugsproblemen (CAD). Voor slaapproblemen werd reeds
doorverwezen naar het Slaapcentrum in het Universitair Ziekenhuis Antwerpen. Bij
crisissituaties werd doorverwezen naar het crisismeldpunt voor minderjarigen bij het CAW.
Daarnaast stuurde slechts één hulpverlener slachtoffers van terrorisme door naar
lotgenotenwerkingen. Deze hulpverlener verwees hierbij naar de Cirkels van We have the
choice. Deze organisatie werd opgericht door een nabestaande van een slachtoffer van de
aanslagen van 22 maart 2016 in Brussel en organiseert ontmoetingen tussen mensen, die
“Cirkels” genoemd worden (We have the choice, 2018). Bovendien had één
hulpverleningsinstantie47 een verwijsgids waarin de beschikbare hulpverleningsdiensten
stonden waarnaar zij konden doorverwijzen:

Wij hebben wel een doorverwijzingssysteem, een verwijsgids van de provincie


(…) voor alle dingen in de provincie (…) die door onze koepelorganisatie ook
opgesteld is, die altijd onderhouden wordt, dus daar gaan wij meestal kijken van
oké welk soort hulp heb je nodig, en dan kan je daarin gaan kijken wie dat er in
de buurt in staat. (Respondent 4)

47
Om de anonimiteit van de respondent te waarborgen wordt de instantie niet expliciet vermeld.
55
Andere hulpverleningsinitiatieven die door de hulpverleners werden aangehaald zijn het JAC,
Kwadraat (bij CAW Antwerpen), leerlingenbegeleiding op scholen, het CLB, Awel,
Therapeuten voor Jongeren (TEJO), het ondersteuningscentrum jeugdzorg, het
Ondersteuningsteam Allochtonen (OTA) en Solentra. Voorgaande initiatieven bestonden reeds
voor 2016. Na de aanslagen in 2016 in Brussel werden nieuwe lotgenotengroepen opgericht
zoals de Cirkels en Life4Brussels. Daarnaast werd TEJO uitgebreid, het CAW en het JAC
kregen tijdelijk meer middelen en het CLB nam twee traumapsychologen aan om advies te
geven over situaties van trauma. (Het laatstgenoemde was echter niet enkel voor terrorisme,
maar ook voor de vluchtelingencrisis.) De tiende hypothese: “Er zijn te weinig
hulpverleningsinitiatieven specifiek voor minderjarige slachtoffers van terrorisme, waardoor
niet alle slachtoffers geholpen kunnen worden” wordt dus niet aanvaard. Hulpverleners konden
ofwel slachtoffers steeds zelf helpen ofwel hen doorverwijzen naar gepaste andere
hulpverleningsdiensten.

5.3. Verbanden tussen beide perspectieven


De zoektocht naar de hulpverlening werd reeds beschreven vanuit het perspectief van de
slachtoffers en vanuit het perspectief van de hulpverleners. De ervaringen van de hulpverlening
zelf vanuit beide perspectieven worden in deze titel gebundeld.

De bevraagde hulpverleners gaven aan dat alle slachtoffers van terrorisme heel verschillend
omgaan met hun slachtofferschap. Om deze reden werd de hulpverlening op maat van het
slachtoffer gegeven en werd ook doorverwezen afhankelijk van de noden en problematieken
van het slachtoffer. Uit de enquête kwam naar voren dat slachtoffers verschillende
behandelingen kregen. De meeste slachtoffers kregen psychotherapie, vijf slachtoffers
ontvingen EMDR-therapie, één slachtoffer onderging TFT en één slachtoffer kreeg
muziektherapie. Tevens gaf één slachtoffer aan creatieve begeleiding gekregen te hebben.
Verder kregen acht slachtoffers een andere soort behandeling, maar zij vermeldden hierbij niet
welke behandeling dit betrof. Geen enkel slachtoffer gaf aan IE of NET gekregen te hebben.
Ten slotte kregen vier slachtoffers medicatie voorgeschreven.

Bovendien werd de hulpverlening zelf door de verschillende slachtoffers anders ervaren. De


hulpverlening in zijn geheel werd door de meeste slachtoffers positief ervaren (63,2% ervaarde
de hulpverlening als zinvol en 36,8% als effectief). De specifieke behandelingen werden ook
voornamelijk positief ervaren (57,9% ervaarde de behandeling als zinvol en 26,3% als
56
effectief). Bijna één derde (31,6%) van de slachtoffers gaf aan dat de behandeling zwaar was.
Eén slachtoffer meldde dat deze de behandeling neutraal ervaarde omdat ze in groep
georganiseerd werd. Slechts één slachtoffer was niet tevreden met de behandeling.

Verder kwam het stigma dat rond psychologische hulpverlening hangt zowel in de enquête met
de slachtoffers als in de interviews met de hulpverleners aan bod. Hieromtrent wordt de vijfde
hypothese: “Minderjarige slachtoffers van terrorisme zijn terughoudend om psychologische
hulpverlening te zoeken, omwille van verschillende gedrags- en emotionele factoren zoals de
angst voor schaamte en stigmatisering en gevoelens van machteloosheid, zwakheid en
verlegenheid” deels aanvaard. Minderjarige slachtoffers van terrorisme erkenden dat vooral
schaamte en stigmatisering een rol speelden bij het zoeken naar hulp. Gevoelens van
machteloosheid, zwakheid en verlegenheid werden niet vermeld.

Vervolgens bleek zowel uit de enquête als uit de interviews dat minderjarige slachtoffers van
terrorisme vooral steun vonden bij hun vrienden en bij lotgenoten. Uit het perspectief van de
slachtoffers bleek dat zij het meeste steun vonden bij lotgenoten. Dit werd echter slechts door
één hulpverlener bevestigd. De tweede groep waarbij slachtoffers het meeste steun vonden zijn
hun vrienden. Een hulpverlener merkte hierbij op dat minderjarigen meer aan hun vrienden
hebben dan meerderjarigen.

Tot slot wordt de zevende hypothese: “Wanneer minderjarige slachtoffers van terrorisme
weinig geld, een laag (of geen) inkomen en geen ziekteverzekering hebben, gaan zij geen hulp
zoeken” verworpen. Zowel de hulpverleners als de meeste slachtoffers gaven aan dat het
financiële aspect geen drempel was bij de hulpverlening. Slechts een klein deel van de
slachtoffers (11,8%) vond het financiële aspect een drempel bij het zoeken naar hulpverlening.
Daarnaast zijn de dienst slachtofferhulp bij het CAW, de dienst slachtofferonthaal en het CLB
gratis. Bij het CGG kost een gesprek €4 voor mensen die aangesloten zijn bij de mutualiteit.
Verder ervaarde de zelfstandige hulpverlener dat de hulpverlening voor iedereen betaalbaar is.
Eén hulpverlener haalde wel aan dat niet alle hulpverlening betaalbaar is: “Het is vooral het
doorverwijzen wat niet altijd makkelijk is, omdat dit dan niet meer altijd gratis is”, maar gaf
hierbij meteen de oplossing van dit probleem: “omdat we dan gaan verwijzen naar ofwel privé-
therapie ofwel naar CGG, als ze het moeilijk hebben financieel.” (Respondent 1).

57
6. Discussie
In dit onderdeel volgt een kritische bespreking van de resultaten. Eerst wordt vastgesteld dat de
hypothesen die gevormd werden door middel van de literatuur niet allemaal aan bod kwamen
bij de dataverzameling. Vervolgens worden enkele verbanden besproken tussen de resultaten
en de literatuur. Uiteindelijk worden vier bedenkingen aangebracht omtrent de bevraagde
slachtoffers en hulpverleners.

Allereerst kon op de tweede en derde hypothese geen antwoord geboden worden met de
gegevens uit de enquêtes en interviews. De tweede hypothese: “Minderjarige slachtoffers van
terrorisme doen alsof er niets gebeurd is” kwam niet aan bod bij de dataverzameling. Uit de
literatuur bleek dat minderjarigen die slachtoffer werden van een traumatische gebeurtenis
prikkels gaan vermijden die te maken hebben met de gebeurtenis, waardoor het voor de
omgeving kan lijken dat ze niet met de situatie bezig zijn (Vande Walle, 2008, p. 46; Wouters,
2008, p. 51). Dit terwijl ze mogelijks wel voortdurend aan de gebeurtenis denken, aangezien ze
zich bezighouden met het vermijden van de prikkels. Ook de derde hypothese: “Minderjarige
slachtoffers van terrorisme onderschatten de ernst van de situatie” kwam niet aan bod bij de
dataverzameling. Het is echter wel mogelijk dat minderjarige slachtoffers van terrorisme niet
begrijpen wat er gebeurd is. Bovendien kunnen minderjarigen volgens Finkelhor (2008, pp.
119-220) en Wouters (2008, p. 51) het trauma dat ze opliepen door de gebeurtenis
onderschatten. Indien ze zelf niet beseffen dat ze een trauma hebben, beseffen ze waarschijnlijk
ook niet dat ze hulp nodig hebben. In toekomstig onderzoek kan aan de onbeantwoorde
hypothesen tegemoet gekomen worden door de slachtoffers te bevragen aan de hand van een
kwalitatieve methode, aangezien hierbij processen meer in de diepte begrepen kunnen worden
(Decorte & Zaitch, 2016, p. 94). Uit de interviews met de hulpverleners kwamen namelijk wel
diepgaandere resultaten voort.

Tijdens een interview kwam een drempel bij het bereiken van slachtoffers naar voren, namelijk
het ontbreken van duidelijke afspraken bij de doorverwijzing tussen de verschillende
hupverleningsdiensten. Dit knelpunt werd aangehaald door een hulpverlener. Het
Samenwerkingsakkoord inzake slachtofferzorg omvat onvoldoende richtlijnen om de
doorverwijzing van slachtoffers in goede banen te leiden.48 De hulpverlener was bovendien

48
Samenw. van 7 april 1998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, BS 13 juli 1999.
58
bezorgd over dat “minderjarigen daar dan nog eens extra in de kou blijven staan”. Daarbij zetten
minderjarigen volgens deze hulpverlener ook minder gemakkelijk de stap naar hulpverlening
dan meerderjarigen. In dit onderzoek werd slechts in twee gevallen initiatief genomen door
minderjarige slachtoffers van terrorisme om contact op te nemen met een hulpverlener.
Bovendien kwam uit de literatuur dat slachtoffers van terrorisme zelf weinig initiatief nemen
om hulp te zoeken.49 Als slachtoffers zelf geen contact opnemen, hangen zij af van de
doorverwijzing door anderen. Niet alleen voor minderjarige, maar ook voor meerderjarige
slachtoffers van terrorisme moet deze doorverwijzing dus op punt staan.

Uit de enquête kwam naar voren dat een deel (26,5%) van de minderjarige slachtoffers van
terrorisme nood heeft aan meer informatie omtrent professionele hulpverlening. Dit was echter
een minderheid. Bij de rest van de slachtoffers is het mogelijk dat zij reeds voldoende informatie
ontvingen. De nood aan informatie bleek ook uit de literatuur. Aan de ene kant hebben
slachtoffers nood aan informatie omtrent de gebeurtenis (Vande Walle et al., 2008, p. 30;
Yoder, 2005, p. 25). Aan de andere kant kan informatie met betrekking tot de beschikbare
hulpverlening hen aanzetten om effectief hulp te zoeken (Kamer van volksvertegenwoordigers,
2018, p. 29). Hiernaast gaf een hulpverlener aan dat hun dienst niet bekend is bij het ruimere
publiek. Bovendien resulteerde uit de literatuur dat er onwetendheid bestaat bij minderjarigen
over het bestaan van sommige hulpverleningsdiensten (Finkelhor, 2008, p. 119). Een mogelijke
oplossing van dit probleem is de verspreiding van lijsten waarop hulpverleners specifiek voor
minderjarige slachtoffers van terrorisme vermeld staan. Zo wordt het mogelijk voor deze
slachtoffers om te weten waar zij terechtkunnen. Het is aangewezen om de lijst via sociale
media te verspreiden, aangezien de meeste minderjarigen hiertoe toegang hebben via een
smartphone (jongeren) of tablet (kinderen) (Apestaartjaren, 2020a, p. 9; Apestaartjaren, 2020b,
p. 9).

Verder kan het voor minderjarige slachtoffers van terrorisme moeilijk zijn om hulpverleners te
bereiken. De afstand tot de hulpverleningsdienst kan een drempel zijn om de hulpverlening op
te starten. Voor minderjarigen is - naast passagier zijn in een auto - fietsen, wandelen of het
openbaar vervoer het meest gebruikelijke vervoersmiddel (Federale Overheidsdienst Mobiliteit
en Vervoer, 2019, p. 7). Het kan echter moeilijk zijn voor slachtoffers van terrorisme om het

49
Tweede tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-
752/007, 14.
59
openbaar vervoer te gebruiken, aangezien zij dit mogelijks vermijden wegens angst hiervoor
(Van Overmeire et al., 2020, p. 5). Wanneer openbaar vervoer niet mogelijk is en/of de afstand
te groot is om te wandelen of fietsen, hangen de minderjarigen af van hun ouders of anderen
voor de verplaatsing naar de hulpverleningsdienst.

Een eerste bedenking betreft de leeftijd van de bevraagde slachtoffers. In de enquête werd de
geboortedatum van de slachtoffers gevraagd. Hieruit bleek dat alle “minderjarige slachtoffers
van terrorisme” die de enquête invulden, ondertussen reeds meerderjarig zijn. Als gevolg was
het mogelijk dat deze slachtoffers niet meer bij dezelfde hulpverleners terechtkonden dan
wanneer zij nog minderjarig waren. Dit werd ook aangehaald door een hulpverlener:

De algemene hulpverlening voor jongeren, en dat is wel een groot verschil, in


de zin van: ik weet veel over die voor min 18 jaar, maar op het moment dat ze
plus 18 jaar zijn valt er heel wat weg. (Respondent 4)

Uit het interview met de hulpverlener van het CLB bleek dat deze hulpverlening wegviel voor
de leerlingen die meerderjarig werden. Zij konden niet meer bij het CLB (waar ze op school
zaten) terecht: “Het CLB hangt vast aan de schoolgaande leerlingen en het moment dat je
afstudeert, dan valt dat eigenlijk weg”.

Ten tweede gaven tien van de 34 slachtoffers (29,4%) in de enquête aan op dit moment nood te
hebben aan psychologische hulp. Zes van hen kreeg reeds hulp, vier van hen ging nooit op
gesprek bij een hulpverlener. Wanneer minderjarige slachtoffers van terrorisme nood hebben
aan hulp, maar deze niet krijgen, kunnen in het verdere leven van deze slachtoffers nog
problemen blijven bestaan (Dijkstra, 2000; Yoder, 2005). Hierbij moet echter opgemerkt
worden dat niet alle slachtoffers nog problemen ondervinden. Bovendien hadden of hebben niet
alle minderjarige slachtoffers van terrorisme nood aan hulp. Bij de resultaten werden
verschillende kenmerken onderscheiden van deze slachtoffers, maar deze mogen niet
gegeneraliseerd worden. Een hulpverlener stipte deze bemerking aan en zei dat de
moeilijkheden bij de hulpverlening aan slachtoffers van terrorisme niet veralgemeend mogen
worden naar alle slachtoffers van deze categorie, omdat zij allen verschillend omgaan met de
gebeurtenis. Overigens zijn er verschillende vormen van terrorisme (zie onder andere de
omvangrijke definitie van een terroristisch misdrijf in het Strafwetboek), waardoor slachtoffers

60
van terrorisme niet allemaal hetzelfde meemaken.50 Bijgevolg zal hun reactie op de feiten dan
ook verschillen.

Ten derde werden voornamelijk eerstelijnshulpverleners bevraagd, namelijk van de dienst


slachtofferonthaal, de dienst slachtofferhulp, een CGG en een CLB. Er werd slechts één
tweedelijnshulpverlener bevraagd, namelijk een zelfstandige psychologische hulpverlener. De
hulpverlener van de dienst slachtofferonthaal vermeldde trouwens dat de medewerkers van deze
dienst zichzelf niet allemaal als hulpverlener zagen, aangezien zij voornamelijk juridische
hulpverlening gaven. De dienst slachtofferonthaal ondersteunt en begeleidt slachtoffers
namelijk tijdens de gerechtelijke procedure (Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin,
2020, p. 2).

Ten slotte werd één hulpverlener bevraagd die op dat moment niet meer op dezelfde plaats
tewerkgesteld was dan wanneer deze de minderjarige slachtoffers van terrorisme begeleidde.
Dit voorval werd ook aangehaald door een andere hulpverlener: “Maar dat een aantal jaren na
de feiten, nadat je die mensen hebt begeleid, dat een aantal hulpverleners soms ook al kiezen
voor een andere job, omdat dat hen toch ook wel wat getekend heeft.” (Respondent 6).

50
Art. 137 Sw.
61
7. Besluit en aanbevelingen
Het doel van dit onderzoek was om de ervaringen van psychologische hulpverlening en het
zoeken hiernaar, van minderjarige slachtoffers van terrorisme en van hulpverleners die hulp
verleenden aan deze groep slachtoffers, in kaart te brengen. Het perspectief van 34 slachtoffers
van terrorisme, die op het tijdstip van de terroristische gebeurtenis minderjarig waren, en van
zeven hulpverleners, waarvan één hulp verleende aan meerderjarige slachtoffers en de andere
zes aan minderjarige slachtoffers van terrorisme, werd onderzocht.

Uit eerder onderzoek bleek dat minderjarige slachtoffers van terrorisme nood hebben aan een
gevoel van veiligheid, aan informatie (zowel omtrent de terroristische gebeurtenis, als de
beschikbare hulpverlening) en aan psychologische hulpverlening (zowel van professionele
hulpverleners, als van hun sociale omgeving). Daarbij komt in verschillende onderzoeken het
belang van professionele psychologische hulpverlening aan deze slachtoffers naar voren
(Dijkstra, 2000; Finkelhor, 2008; Yoder, 2005). Enerzijds reduceert deze hulpverlening
gedragsproblemen, angstproblemen en symptomen van PTSS (Finkelhor, 2008, p. 116).
Anderzijds is het belangrijk voor deze slachtoffers om als minderjarige reeds gepaste
hulpverlening te krijgen, om te voorkomen dat ze in hun verdere leven nog last hebben van
problemen gerelateerd aan hun slachtofferschap (Dijkstra, 2000). Bovendien kwamen uit de
literatuur verschillende moeilijkheden naar boven waar slachtoffers en hulpverleners zelf mee
te maken krijgen, bij respectievelijk het zoeken naar en aanhouden van psychologische
hulpverlening. De drempels die bleken uit de literatuur werden aan de hand van hypothesen
vergeleken met de ervaringen van de hulpverleners en slachtoffers in dit onderzoek.

Volgende drempels werden gevonden in de literatuur en bevestigd door de resultaten van dit
onderzoek. De meeste minderjarige slachtoffers van terrorisme namen zelf geen initiatief om
hulp te zoeken. Verschillende slachtoffers zochten geen psychologische hulpverlening omwille
van het stigma dat hierrond hangt. Sommige slachtoffers die wel hulp zochten gaven aan dat ze
gevoelens van schaamte moesten overwinnen. Vervolgens deelden minderjarige slachtoffers
van terrorisme hun emoties liever met mensen uit hun sociale omgeving, met name hun
vrienden, dan met professionele hulpverleners. Daarbij bleek uit ervaringen van zowel
slachtoffers zelf als van hulpverleners, dat slachtoffers veel steun vinden bij lotgenoten. Verder
konden hulpverleners niet alle slachtoffers bereiken, omdat enerzijds slachtofferlijsten
onvolledig waren en anderzijds er problemen waren bij het doorgeven van de gegevens.

62
De drempels die verworpen werden aan de hand van de ervaringen van de bevraagde
slachtoffers en hulpverleners, worden hier beschreven. Uit de literatuur bleek dat minderjarige
slachtoffers van terrorisme de nood aan psychologische hulp ontkennen (Angenendt, 2014, p.
668). Uit dit onderzoek bleek echter dat de meerderheid de nood aan hulp niet ontkende en op
gesprek ging. Daarnaast bleek uit de literatuur dat minderjarige slachtoffers van terrorisme geen
weet hebben van het bestaan van gespecialiseerde hulpverleners (Finkelhor, 2008, p. 119). Deze
drempel werd wel ervaren door slachtoffers, maar dit werd bij de meesten niet als een drempel
ervaren, aangezien zij toch hulp vonden. Vervolgens werd de uit de literatuur gehaalde drempel
rond het financiële aspect van de hulpverlening niet ervaren als een drempel door de bevraagde
hulpverleners en de meeste slachtoffers. Verder bleek uit de literatuur dat er te weinig
hulpverleningsinitiatieven specifiek voor minderjarige slachtoffers van terrorisme waren (Van
Overmeire et al., 2020, p. 6).51 Dit werd niet bevestigd door de hulpverleners, omdat zij ofwel
slachtoffers steeds zelf konden helpen ofwel hen konden doorverwijzen naar andere gepaste
hulpverleningsdiensten. Uiteindelijk wordt ook de stelling dat het zelf geen initiatief nemen
door minderjarige slachtoffers van terrorisme het hulpverleners bemoeilijkt om hen hulp te
bieden, verworpen. Er waren verschillende andere manieren waarop slachtoffers aangemeld
werden bij de hulpverleners, met name via de politie, via familie, via school en via
doorverwijzing door andere hulpverleningsdiensten.

Uit dit onderzoek bleken ook nog andere drempels, die niet in de literatuurstudie aan bod
kwamen. Eén slachtoffer gaf aan dat deze het moeilijk vond om mensen te leren vertrouwen,
maar ging wel op gesprek bij een psychologische hulpverlener. Een andere drempel was dat
ouders van minderjarige slachtoffers toestemming moesten geven om de hulpverlening op te
starten. Dit werd aangehaald door bijna alle hulpverleners, maar slechts één hulpverlener
ervaarde dit ook echt als een drempel. Verder werd nog de afstand tot de hulpverlening
aangehaald. Voor slachtoffers was het vaak moeilijk om tot bij de hulpverleners te geraken.

Rekening houdend met de beperkingen van dit onderzoek, mogen de resultaten niet
veralgemeend worden. De verwerking van een terroristische gebeurtenis gebeurt bij elk
slachtoffer op een andere manier. Dit werd ook sterk benadrukt door een hulpverlener.
Bovendien heeft niet elk slachtoffer nood aan hulp van een professionele psychologische

51
Tweede tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-
752/007, 13.
63
hulpverlener. De drempels die blijken uit dit onderzoek mogen dus niet gegeneraliseerd worden
naar alle minderjarige slachtoffers van terrorisme. Dit onderzoek biedt wel een meerwaarde,
aangezien het al enig inzicht biedt in de hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van
terrorisme, vanuit zowel het perspectief van slachtoffers als van hulpverleners.

Tot slot worden op basis van de inzichten uit dit onderzoek een aantal aanbevelingen
geformuleerd. De eerste aanbeveling wordt opgesteld aan de hand van het antwoord op de
tweede deelvraag van de eerste onderzoeksvraag. Uit de resultaten blijkt dat de zoektocht naar
hulpverlening bij minderjarige slachtoffers van terrorisme gestimuleerd kan worden door
middel van sensibilisering en reclame. Er wordt aanbevolen om door sensibilisering te proberen
om het stigma dat (vooral bij jongeren) rond psychologische hulpverlening hangt, te
verminderen. Dit kan aan de hand van campagnes die het krijgen van professionele
hulpverlening normaliseren. Ten tweede wordt aanbevolen om een lijst op te stellen met
hulpverleners specifiek voor minderjarige slachtoffers van terrorisme en om deze te verspreiden
via sociale media. Een meer gedetailleerde uitwerking van deze aanbeveling bevindt zich in de
discussie van dit onderzoek. Een derde aanbeveling wordt gehaald uit een interview met een
hulpverlener. Deze gaf aan dat er nog steeds geen duidelijke afspraken zijn rond het opvangen
en opvolgen van slachtoffers van terrorisme. Bijgevolg kan het interessant zijn voor
beleidsmakers om de regels hieromtrent te verduidelijken en beter te communiceren aan de
verschillende hulpverleningsdiensten. Er is ruimte voor verbetering van het
Samenwerkingsakkoord inzake slachtofferzorg.52 Tot slot wordt verder onderzoek naar de
beleving van de hulpverlening door minderjarige slachtoffers van terrorisme aangewezen, bij
voorkeur aan de hand van kwalitatief onderzoek, aangezien de slachtoffers in dit onderzoek op
een kwantitatieve methode bevraagd werden. Wanneer zij bijvoorbeeld geïnterviewd worden,
zoals de hulpverleners in dit onderzoek, kunnen hun ervaringen met meer diepgang onderzocht
worden.

52
Samenw. van 7 april 1998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, BS 13 juli 1999
64
Bibliografie
Regelgeving en reglementering
VSE Constitution (10 March 2015), https://victimsupport.eu/activeapp/wp-
content/uploads/2012/08/VSE-constitution_EN_10-3-20151.pdf, 2.
Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot
vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming
van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ
Samenwerkingsakkoord van 7 april 1998 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake
slachtofferzorg, BS 13 juli 1999.
Art. 378 en 388 BW.
Art. 137 Sw.
Art. 8 wet 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten,
BS 18 december 1998, 40.312.
Art. 2 en 5 Decr. Vl. 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk, BS 8 juli 2009.
Art. 2 Decr. Vl. 26 april 2019 betreffende de organisatie van de eerstelijnszorg, de regionale
zorgplatformen en de ondersteuning van de eerstelijnszorgaanbieders, BS 24 mei 2019.
Decr. Vl. 26 april 2019 houdende de justitiehuizen en de juridische eerstelijnsbijstand, BS 17
juni 2019.
Tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer 2015-16,
nr. 54-752/006.
Tweede tussentijds en voorlopig verslag over het onderdeel “Hulpverlening”, Parl.St. Kamer
2016-17, nr. 54-752/007.
Vr. en Antw. Senaat, Vr. nr. 5-8064, 8 februari 2013 (K. VANLOUWE).

Wetenschappelijke bronnen
After Brussels: understanding and countering ISIS's strategy. (2016). Strategic Comments,
22(2), iii-v. doi: 10.1080/13567888.2016.1174433
American Psychiatric Association. (2014). DSM-5. Handboek voor de classificatie van
psychische stoornissen. Geraadpleegd op
https://www.dsm5online.nl/domeinen/item/d9e5db1b-7190-44e7-b7ff-
17fdfe10d2aa/1/158c21d2-e649-45e8-bc2c-1624dd9c00ac/diagnostische-
kenmerken?solrID=wd_document___246372___0&solrQ=terroristische+aanval

65
Andrews, G., Goldberg, D.P., Krueger, R.F., Carpenter, W.T., Hyman, S.E., Sachdev, P. &
Pine, D.S. (2009). Exploring the feasibility of a meta-structure for DSM-5 and ICD-11.
Could it improve utility and validity? Psychological Medicine, 39(12), 1993-2000. doi:
10.1017/S0033291709990250
Angenendt, J. (2014). Psychische Folgen von Unfällen und deren Versorgung.
Bundesgesundheitsblatt, 57, 666-672. doi: 10.1007/s00103-014-1967-7
Apestaartjaren. (2020a). De digitale leefwereld van jongeren. Geraadpleegd op
https://drive.google.com/file/d/12D3iqTTIaXpLy5EleIqs-u19AKsX8mtr/view
Apestaartjaren. (2020b). De digitale leefwereld van kinderen. Geraadpleegd op
https://drive.google.com/file/d/11GMiTZWn7j4mAm0U5gfbj2LUN7611MLf/view
Baarda, B., & van der Hulst, M. (2017). Basisboek Interviewen. Handleiding voor het
voorbereiden en afnemen van interviews (4e druk). Groningen: Noordhoff
Uitgevers.
Berghmans, M. (2005). De vertegenwoordiging van een minderjarige: ouders en voogd(en).
Geraadpleegd op https://www.kennisplein.be/sites/Jeugdrecht/Pages/2005-12-De-
vertegenwoordiging-van-een-minderjarige---ouders-en-voogd(en).aspx
Bijleveld, C. C. J. H. (2015). Methoden en Technieken van Onderzoek in de Criminologie. Den
Haag: Boom Lemma.
Billiet, J. (2006). De selectie van de eenheden: steekproeven. In J. Billiet, & H. Waege, Een
samenleving onderzocht, 181-221. Antwerpen: De Boeck.
Blackbourn, J., Davis, F. F., & Taylor, N. C. (2013). Academic Consensus and Legislative
Definitions of Terrorism: Applying Schmid and Jongman. Statute Law Review, 34(3),
239-261. doi: 10.1093/slr/hms041
Bryman, A. (2012). Social Research Methods (4e ed.). Geraadpleegd op
https://www.researchgate.net/profile/Yousef_Shahwan4/post/What_is_the_best_and_t
he_most_recent_book_in_medical_research_methodology/attachment/59d6525179197
b80779aa90f/AS%3A511717807321088%401499014441133/download/Social+Resea
rch+Methods.pdf
Bryman, A. (2016). Social Research Methods (5e ed.). New York: OUP.
Comer, J. S., & Kendall, P. C. (2007). Terrorism: The Psychological Impact on Youth. Clinical
Psychology: Science and Practice, 14(3), 179-212. doi: 10.1111/j.1468-
2850.2007.00078.x

66
de Leeuw, E. D. (2012). Counting and Measuring Online: The Quality of Internet
Surveys. Bulletin of Sociological Methodology, 114(1), 68-78. doi:
10.1177/0759106312437290
Decorte, T., & Zaitch, D. (2016). Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie
(3e herz. ed.). Leuven: Acco.
Deschepper, R., Gidron, Y., Depoorter, A. M., Six, S., Vandekerkhove, M., & Bilsen, J. (2016).
Impact on mental health of terroristic attacks: an explorative study after the 2016
Brussels attacks. European Journal of Public Health, 26(1), 318. doi:
10.1093/eurpub/ckw173.043
Diepold, J. H., Jr., & Goldstein, D. M. (2009). Thought field therapy and QEEG changes in the
treatment of trauma: A case study. Traumatology: An International Journal, 15(1), 85-
93. doi: 10.1177/1534765608325304
Dijkstra, S. (2000). Met vallen en opstaan: Hoe vrouwen en mannen betekenis geven aan
geweldservaringen uit hun kindertijd. Delft: Eburon.
DiSunno, R., Linton, K., & Bowes, E. (2011). World trade center tragedy: Concomitant healing
in traumatic grief through art therapy with children. Traumatology: An International
Journal, 17(3), 47-52. doi: 10.1177/1534765611421964
Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer. (2019). Enquête Monitor over de mobiliteit
van de Belgen. Geraadpleegd op
https://mobilit.belgium.be/sites/default/files/partie_mobilite_nl-final_1.pdf
Finkelhor, D. (2008). Childhood Victimization. Violence, Crime and Abuse in the Lives of
Young People. Oxford: University Press.
Freedy, J., Resnick, H., Kilpatrick, D., Dansky, B., & Tidwell, R. (1994). The Psychological
Adjustment of Recent Crime Victims in the Criminal Justice System. Journal of
Interpersonal Violence, 9(4), 450-468. doi: 10.1177/088626094009004002
Garrison, A. H. (2004). Defining terrorism: philosophy of the bomb, propaganda by deed and
change through fear and violence. Criminal Justice Studies, 17(3), 259-279. doi:
10.1080/1478601042000281105
Green, A. (2011). Art and Music Therapy for Trauma Survivors. Canadian Art Therapy
Association Journal, 24(2), 14-19. doi: 10.1080/08322473.2011.11415547
Groenhuijsen, M. S. (2008). Slachtoffers van misdrijven in het recht en in de victimologie.
Verslag van een intellectuele zoektocht. Delikt en Delinkwent, 38(2), 121-145.
Geraadpleegd op https://pure.uvt.nl/ws/portalfiles/portal/962004/SLACHTOF.PDF

67
Horselenberg, R., Boon, R., Odinot, G., & Vredeveldt, A. (2017). Het interviewen van
getuigen. In P. J. Van Koppen, J. De Keijser, R. Horselenberg, & M. Jelicic
(Eds.), Routes van het recht: Over de rechtspsychologie (pp. 513-525).
Geraadpleegd op
https://www.researchgate.net/publication/319756419_Het_interviewen_van_getuigen
Jensen, P. S., Bornemann, T., Costello, E. J., Friedman, R., Kessler, R., Spencer, S., … Zitner,
L. (2011). The “Action Signs” Project. A toolkit to help parents, educators and health
professionals identify children at behavioral and emotional risk [Toolkit]. New York:
The REACH Institute.
Jongedijk, R. (2015). De Posttraumatische Stressstoornis in de DSM-5. DSM-5 Whitepaper.
Geraadpleegd op https://www.boompsychologie.nl/media/15/dsm-
5_whitepaper_ruud_jongedijk_ptss.pdf
Joye, S. (2010). De media(de)constructie van rampen: Onderzoek naar de selectie en
berichtgeving van rampen in vlaamse nieuwsmedia. Tijdschrift Voor
Communicatiewetenschap, 38(2), 139-155. Geraadpleegd op https://search-proquest-
com.kuleuven.ezproxy.kuleuven.be/docview/1322952071?accountid=17215
Kamer van volksvertegenwoordigers. (2018). Onderzoekscommissie Terroristische Aanslagen
22 maart 2016. Beknopt overzicht van de werkzaamheden en aanbevelingen [Brochure].
Geraadpleegd op
https://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/publications/attentats/Brochure_Terreura
anslagen.pdf
La Greca, A. M. (2008). Interventions for Posttraumatic Stress in Children and Adolescents
Following Natural Disasters and Acts of Terrorism. In. R. G. Steele, T. D. Elkin, & M.
C. Roberts (Eds.), Handbook of Evidence-Based Therapies for Children and
Adolescents (pp. 121-141). Geraadpleegd op https://link-springer-
com.kuleuven.ezproxy.kuleuven.be/content/pdf/10.1007%2F978-0-387-73691-4.pdf
Lambert, H. K., Meza, R., Martin, P., Fearey, E., & McLaughlin, K. A. (2017). Childhood
Trauma as a Public Health Issue. In Landolt, M., Cloitre, M., & Schnyder, U. (Eds.),
Evidence-Based Treatments for Trauma Related Disorders in Children and Adolescents
(pp. 49-66). doi: 10.1007/978-3-319-46138-0
Lindsey, E. W., & Berks, P. S. (2019). Emotions expressed with friends and acquaintances
and preschool children’s social competence with peers. Early Childhood Research
Quarterly, 47, 373-384. doi: 10.1016/j.ecresq.2019.01.005
Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco.
68
Rozée, S., Kaunert, C., & Léonard, S. (2013). Is Europol a Comprehensive Policing Actor?
Perspectives on European Politics and Society, 14(3), 372-387. doi:
10.1080/15705854.2013.817808
Schauer, M., Neuner, F., & Elbert, T. (2017). Narrative Exposure Therapy for Children and
Adolescents (KIDNET). In Landolt, M., Cloitre, M., & Schnyder, U. (Eds.), Evidence-
Based Treatments for Trauma Related Disorders in Children and Adolescents (pp. 227-
250). doi: 10.1007/978-3-319-46138-0
Schmid, A. P. (2012a). Strengthening the Role of Victims and Incorporating Victims in Efforts
to Counter Violent Extremism and Terrorism. ICCT Research Papers, 2(1). doi:
10.19165/2012.1.07
Schmid, A. P. (2012b). The Revised Academic Consensus Definition of Terrorism.
Perspectives on Terrorism, 6(2), 158-159. Geraadpleegd op
http://www.terrorismanalysts.com/pt/index.php/pot/article/view/schmid-terrorism-
definition/385
Schrooten, M., Debruyne, P., & Thys, R. (2019). Meer waardering voor bijdrage van informele
welzijnsaanbieders graag. Sociale Vraagstukken. Geraadpleegd op
https://www.socialevraagstukken.nl/meer-waardering-voor-bijdrage-van-informele-
welzijnsaanbieders-graag/
Shapiro, F., Wesselmann, D., & Mevissen, L. (2017). Eye Movement Desensitization and
Reprocessing Therapy (EMDR). In Landolt, M., Cloitre, M., & Schnyder, U. (Eds.),
Evidence-Based Treatments for Trauma Related Disorders in Children and Adolescents
(pp. 273-297). doi: 10.1007/978-3-319-46138-0
Shichor, D. (2007). Thinking about Terrorism and Its Victims. Victims and Offenders, 2(3),
269-287. doi: 10.1080/15564880701404007
Silverman, D. (2013). Doing qualitative research: A practical handbook. Los Angeles: Sage.
Studiedienst Awel. (2018). Identiteit in de aanslag. Geraadpleegd op
https://cdn.nimbu.io/s/wiwrlkx/assets/1528092655583/Rapport%20Identiteit%20in%2
0de%20aanslag.pdf
tZitemzo. (2018). ’tZitemzo… als je slachtoffer bent van een misdrijf [Brochure]. Geraadpleegd
op https://www.tzitemzo.be/library/documents/1933_tzitemzo-als-je-slachtoffer-bent-
van-een-misdrijf-2018.pdf
Van Assche, E., De Backer, J., & Vermote, R. (2015). Muziektherapie bij depressie. Tijdschrift
voor psychiatrie, 57(11), 823-829.

69
van Minnen, A., Hopman, I., Hagenaars, M., Verbraak, M., & Methorst, G. (1997). Langdurige
imaginaire exposure als behandelmethode voor PTSS: effectiviteit en mislukkingen.
Directieve therapie, 17(4), 292-303. Geraadpleegd op
https://www.directievetherapie.nl/artikelen/jaargang17/langdurige-imaginaire-
exposure-bij-ptss-17-4-292/
Van Overmeire, R., Six, S., Vandekerckhove, M., Bilsen, J., Gidron, Y., Depoorter, A., &
Deschepper, R. (2020). Impact van terreur(dreiging) op gezondheid en welbevinden in
Brussel. Eindrapport. Geraadpleegd op
https://innoviris.brussels/sites/default/files/documents/innoviris_beleidsaanbevelingen
_2020_regionaal_programma.pdf
Vande Walle, I., Coekaerts, C., De Bruyn, A., Delafontaine, I., Eyckerman, J., Van
Wesenbeeck, E. (2008). Kinderen helpen na een schokkende gebeurtenis. Praktische
gids na een misdrijf of een plotseling overlijden. Geraadpleegd op
https://www.kennisplein.be/Documents/KinderenHelpenNaEenSchokkendeGebeurteni
s.pdf
Vermeylen, L., Gyesbreghs, S., Kenis, E., & Baetens, J. (2013). Psychotrauma. Door het leven
geroepen (Bachelorproef). Geraadpleegd op
http://depot.lias.be/delivery/DeliveryManagerServlet?dps_pid=IE2698666
Wouters, I. (2008). Je rechten als slachtoffer. Berchem: EPO.
Yoder, C. (2005). The little book of trauma healing: When violence strikes and community is
threatened (The little books of justice and peacebuilding). New York: Good Books.

Niet-wetenschappelijke bronnen
American Art Therapy Association. (2017). Definition of Profession. Geraadpleegd op
https://www.arttherapy.org/upload/2017_DefinitionofProfession.pdf
Awel vzw. (2020). Mijn schooltaak over Awel. Geraadpleegd op https://awel.be/over-
awel/mijn-schooltaak-over-awel
Belgische Federale Overheidsdiensten. (2020). Fundamentele rechten. Geraadpleegd op
https://www.belgium.be/nl/justitie/slachtoffer/klachten_en_aangiften/basisrechten/fun
damentele_rechten
BVCT-ABAT vzw. (2020). Geschiedenis. Geraadpleegd op https://www.bvct-
abat.be/creatieve-therapie/geschiedenis/
CAW Groep vzw. (2020a). Het JAC wijst je de weg. Geraadpleegd op
https://www.caw.be/jac/over-het-jac/
70
CAW Groep vzw. (2020b). Regionale informatie op jouw maat. Geraadpleegd op
https://www.caw.be/regio/
Centrum Algemeen Welzijnswerk. (z.d.). Kinderen. Slachtoffer van een schokkende
gebeurtenis [Brochure]. Geraadpleegd op
https://www.slachtofferzorg.be/sites/default/files/media/brochure_kinderen_schokken
de-gebeurtenis_aangepast.pdf
Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. (2019). Slachtofferzorg. Geraadpleegd op
https://www.departementwvg.be/home-slachtofferzorg
Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. (2020). Slachtofferonthaal [Brochure].
Geraadpleegd op https://www.vlaanderen.be/publicaties/slachtofferonthaal
Europese Unie. (2019). Europese Politiedienst (Europol). Geraadpleegd op
https://europa.eu/european-union/about-eu/agencies/europol_nl
Federale overheidsdienst Justitie. (2019a). Contact met politie. Geraadpleegd op
https://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/wat_moet_u_doen_als/slachtoffer/pr
ocedure/contact_met_politie
Federale overheidsdienst Justitie. (2019b). Diensten voor slachtofferzorg. Geraadpleegd op
https://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/wat_moet_u_doen_als/slachtoffer/sc
hadevergoeding/financiele_hulp/opzettelijke_gewelddaden/diensten_voor_slachtofferz
org
Informatie Vlaanderen. (z.d.). Hulp zoeken bij psychische problemen. Geraadpleegd op
https://www.vlaanderen.be/hulp-zoeken-bij-psychische-problemen#eerstelijns-hulp
Janssens, R. (2018). BRIO-taalbarometer 4: De talen van Brussel. Geraadpleegd op
https://www.briobrussel.be/node/14763?language=de
JNS, JVA, & NADB. (25.03.2016). Overzicht. Wat weten we over de aanslagen in Brussel?
Het Nieuwsblad. Geraadpleegd op
https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20160322_02196361
Leerlingen Sint-Rita herdenken aanslagen. (22.05.2016). ATV. Geraadpleegd op
https://atv.be/nieuws/leerlingen-sint-rita-herdenken-aanslagen-29347
Life4Brussels. (z.d.). A propos de Life4 brussels. Geraadpleegd op https://life4brussels.be/a-
propos/
MTM. (22.03.2016). Leerlingen Hotelschool Hasselt “Gerend voor ons leven”. De Standaard.
Geraadpleegd op https://www.standaard.be/cnt/dmf20160322_02196654

71
Persyn, J. (z.d.). Cijfers over internet, sociale media en e-commerce in België 2019.
Geraadpleegd op https://www.jeroenpersyn.be/cijfers-over-internet-sociale-media-en-
e-commerce-in-belgie-2019/
Rode Kruis Vlaanderen. (z.d.). Hulp bij rampen. Geraadpleegd op
https://www.rodekruis.be/wat-doen-we/hulpverlening/hulp-bij-rampen/
Royackers, T. (06.04.2016). Bernard (19) uit Zonhoven stond vlakbij de aanslagen van
Zaventem. Geraadpleegd op https://tvzonhoven.be/2016/04/06/bernard-19-uit-
zonhoven-stond-vlakbij-de-aanslagen-van-zaventem/
Sint-Ritacollege. (z.d.). 22 maart 2016. Geraadpleegd op
https://www.ritacollege.be/node/795
V-Europe. (z.d.). Home. Geraadpleegd op https://v-europe.org/nl_BE/
Vlaamse Vereniging Geestelijke Gezondheid. (z.d.). Centrum Geestelijke Gezondheidzorg
(CGG). Geraadpleegd op https://www.geestelijkgezondvlaanderen.be/centrum-
geestelijke-gezondheidszorg-cgg
We have the choice. (2018). Cirkels. Geraadpleegd op http://wehavethechoice.com/cirkels/
Weliswaar. (2016). Hulpverlening na aanslagen in Brussel. Geraadpleegd op
https://www.weliswaar.be/hulpverlening-na-aanslag-brussel
Wyseur, L. (22.09.2016). Slachtofferonthaal kwam al in actie voor meer dan 350 slachtoffers.
Geraadpleegd op https://justitie.belgium.be/nl/nieuws/autres_communiques_8

72
Bijlagen
Bijlage 1. Online enquête minderjarige slachtoffers van terrorisme (Nederlands)
Hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme
Q0 Beste meneer, beste mevrouw,
Alvast bedankt om deel te nemen aan dit onderzoek. Ik ben Laura Elpers en doe mijn
masterproefonderzoek naar hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme. Deze enquête
zal maximum 5 minuten duren. Deze enquête verloopt volledig anoniem, wat betekent dat u nergens
uw naam moet invullen en de resultaten zullen ook niet aan u gekoppeld kunnen worden.

Algemene vragen

Q1 Wat is uw geboortejaar? _____________

Q2 Bent u ooit slachtoffer geweest van terrorisme?


Met "terrorisme" wordt bedoeld "gewelddadige aanslagen en andere daden van terreur gepleegd met
het oog op het zaaien van angst".

o Ja
o Nee
Deze vraag weergeven: Als Q2 = Nee

Q21 U behoort niet tot de doelgroep van dit onderzoek. Bedankt voor uw tijd.
Ga naar: Einde enquête als Q21 wordt weergegeven

Specifieke vragen

Q3 Was u minderjarig tijdens de daden van terreur?

o Ja
o Nee
Q4 Heeft u ten gevolge van uw slachtofferschap het gevoel gehad dat u met een psychologische
hulpverlener wilde praten?

73
Met psychologische hulpverlener worden hulpverleners bedoeld die u helpen met psychische (niet-
lichamelijke) problemen, zoals bijvoorbeeld een depressie.

o Ja
o Nee
Q5 Heeft u ooit contact gehad met een psychologische hulpverlener?

o Ja
o Nee
Q6 Heeft u het gevoel dat u op dit moment nood heeft aan psychologische hulp?

o Ja
o Nee
Q7 Bent u ooit op gesprek geweest bij een psychologische hulpverlener?

o Ja
o Nee
Ga naar Q14 als Q7 = Nee

Q8 Zo ja: Hoeveel gesprekken?

o1
o2
o3
o Meer dan 3
Q9 Heeft u ooit een van de onderstaande behandelingen gekregen?

▢ EMDR-therapie
▢ Muziektherapie
▢ Thought Field Therapy (TFT)
▢ Psychotherapie
▢ Imaginaire Exposure (IE)
74
▢ Narratieve Exposure therapie
▢ Medicatie
▢ Nee, wel een andere soort behandeling: _____________________

Q10 Hoe heeft u deze behandeling ervaren?


Positief

▢ Zinvol
▢ Effectief
Negatief

▢ Teleurstellend
▢ Zwaar
▢ Niet tevreden
Anders

▢ Anders: ________________________________________________

Q11 Hoe heeft u de hulpverlening (in het algemeen) ervaren?


Positief

▢ Zinvol
▢ Effectief
Negatief

▢ Teleurstellend
▢ Zwaar
▢ Niet tevreden
Anders

▢ Anders: ________________________________________________

75
Q12 Vond u het een grote stap om psychologische hulpverlening te zoeken?

o Ja
o Nee
Q13 Welke drempels ervaarde u bij het zoeken naar psychologische hulpverlening?

▢ Schaamte overwinnen
▢ Financieel aspect
▢ Niet weten waar u terechtkan
▢ Andere: ________________________________________________
▢ Ik heb geen drempels ervaren
Deze vraag weergeven:Als Q7 = Nee

Q14 Heeft u ooit over uw slachtofferschap gepraat tegen anderen?

▢ Ja, tegen familie


▢ Ja, tegen vrienden
▢ Ja, tegen lotgenoten (lotgenoten zijn mensen die hetzelfde of iets gelijkaardigs hebben
meegemaakt)

▢ Ja, tegen iemand anders: __________________________________


▢ Nee

Q15 Van wie heeft u het meeste psychologische steun of hulp gekregen?

o Van familie
o Van vrienden
o Van lotgenoten
o Van psychologische hulpverleners
o Van anderen: ________________________________________________
o Ik heb van niemand psychologische steun of hulp gekregen

76
Q16 Om welke redenen bent u nooit op gesprek geweest bij een psychologische hulpverlener?

▢ Door het financiële aspect


▢ Ik wist niet waar ik terecht kon
▢ Ik schaamde mij
▢ Door het stigma dat rond psychologische hulpverlening hangt
▢ Ik had geen tijd om psychologische hulpverlening te zoeken
▢ Ik had geen tijd om op gesprek te gaan
▢ Ik had geen nood aan een gesprek met een psychologische hulpverlener
▢ Andere reden: ________________________________________________

Q17 Zou het voor u helpen als psychologische hulpverlening gratis was of werd terugbetaald via de
ziekenkas zoals bij een huisartsenbezoek?

o Ja, gratis
o Ja, terugbetaald
o Nee
Q18 Heeft u nood aan meer informatie rond professionele hulpverlening?

o Ja
o Nee
Q19 Hoe kan volgens u de zoektocht naar psychologische hulpverlening verbeterd worden?

▢ Door reclamecampagnes
▢ Door sensibilisering
▢ Op een andere manier: ____________________________________

Q20 Heeft u nog opmerkingen over deze enquête of toevoegingen?


________________________________________________________________

Hartelijk bedankt voor uw deelname aan deze enquête. Als u nog vragen of opmerkingen heeft kan u
mij altijd contacteren op mijn e-mailadres laura.elpers@student.kuleuven.be
77
Op zoek naar psychologische hulpverlening?
U kan mij altijd contacteren via mijn e-mailadres, dan zoeken we samen naar een gepaste manier om
hiermee om te gaan.
Daarnaast kan u ook mailen, chatten, bellen of langsgaan bij het CAW. De hulpverlening via het CAW
kan anoniem en is gratis.
https://www.caw.be/contacteer-ons/

78
Bijlage 2. Online enquête minderjarige slachtoffers van terrorisme (Frans)
Q0 Cher monsieur, chère madame,
Merci d'avance pour participer à cette étude. Je m'appelle Laura Elpers et je fais ma recherche de
maîtrise sur l'aide aux mineurs victimes du terrorisme. Remplir cette enquête vous prendra au
maximum 5 minutes. Cette enquête est totalement anonyme, ce qui signifie que vous ne devez pas
entrer votre nom et les résultats ne peuvent pas non plus être liés à vous.

Q1 Quelle est votre année de naissance?


______________________________________________________________

Q2 Avez-vous déjà été victime d'un acte de terrorisme?


Par "terrorisme", on entend "des attaques violentes et d'autres actes de terreur pour provoquer la
peur".

o Oui
o Non
Q3 Etiez-vous mineur pendant les actes de terreur?

o Oui
o Non
Q4 À la suite de votre victimisation, avez-vous senti le besoin de parler à un conseiller psychologique?
Un conseiller psychologique fait référence aux psychologues qui vous aident avec des problèmes
mentaux (non physiques), tels que la dépression.

o Oui
o Non
Q5 Avez-vous déjà été en contact avec un conseiller psychologique?

o Oui
o Non

79
Q6 Pensez-vous que vous avez actuellement besoin d'une aide psychologique?

o Oui
o Non
Q7 Avez-vous déjà parlé à un conseiller psychologique?

o Oui
o Non
Q8 Si oui: Combien de sessions?

o1
o2
o3
o Plus de 3
Q9 Avez-vous déjà reçu l'un des traitements ci-dessous?

▢ La thérapie EMDR
▢ Musicothérapie
▢ Thought Field Therapy (TFT)
▢ Psychothérapie
▢ Imaginaire Exposure (IE)
▢ Narrative Exposure thérapie
▢ Traitement médicamenteux
▢ Non, mais un autre traitement: ________________________________________________

Q10 Comment avez-vous vécu ce traitement?

▢ Utile
▢ Efficace
▢ Décevant
▢ Difficile
▢ Insatisfait
80
▢ Autre: ________________________________________________

Q11 Comment avez-vous vécu le conseil (en général)?

▢ Efficace
▢ Utile
▢ Décevant
▢ Difficile
▢ Insatisfait
▢ Autre: ________________________________________________

Q12 Pensiez-vous que c'était une décision difficile pour demander le conseil psychologique?

o Oui
o Non
Q13 Quels obstacles avez-vous rencontrés lors de la recherche de conseillers psychologiques?

▢ Surmontez la honte
▢ L'aspect financier
▢ Ne sachant pas où aller
▢ Autre: ________________________________________________
▢ Je n'ai rencontré aucun obstacle

Q14 Avez-vous déjà parlé de votre victimisation à d'autres?

▢ Oui, à ma famille
▢ Oui, à mes amis
▢ Oui, aux compagnons de souffrance (les compagnons de souffrance sont des personnes qui ont
vécu la même chose ou quelque chose de similaire)

▢ Oui, à quelqu'un d'autre: ________________________________________________


▢ Non

81
Q15 Qui vous a apporté le plus de conseils ou d'aide psychologique?

o Ma famille
o Mes amis
o Les compagnons de souffrance
o Un conseiller psychologique
o Quelqu'un d'autre: ________________________________________________
o Je n'ai reçu aucun conseil psychologique ni aide de personne
Q16 Pour quelles raisons n'avez-vous jamais eu une conversation avec un conseiller psychologique?

▢ En raison de l'aspect financier


▢ Je ne savais pas où aller
▢ J'avais honte
▢ En raison de la stigmatisation entourant les conseils psychologiques
▢ Je n'ai pas eu le temps de demander des conseils psychologiques
▢ Je n'ai pas eu le temps de rendre visite à un conseiller psychologique
▢ Je n'avais pas besoin de parler à un conseiller psychologique
▢ Une autre raison: ________________________________________________

Q17 Cela vous aiderait-il si les conseils psychologiques étaient gratuits ou remboursés par la mutualité
comme une visite chez le généraliste?

o Oui, gratuits
o Oui, remboursés
o Non
Q18 Avez-vous besoin de plus d'informations sur les conseils psychologiques?

o Oui
o Non

82
Q19 Comment pensez-vous que la recherche de conseils psychologiques peut être améliorée?

▢ Par la publicité
▢ En sensibilisant
▢ D'une manière différente: ________________________________________________

Q20 Avez-vous des commentaires sur cette enquête ou des ajouts?

________________________________________________________________

83
Bijlage 3. Online enquête minderjarige slachtoffers van terrorisme (Engels)
Q0 Dear sir, dear madam,
Thank you in advance for participating in this study. My name is Laura Elpers and I am doing my
master thesis research on counseling to underage victims of terrorism.This survey will take a
maximum of 5 minutes. This survey is completely anonymous, which means that you do not have to
enter your name anywhere and the results cannot be linked to you either.

Q1 What is your year of birth?


________________________________________________________________

Q2 Have you ever been a victim of terrorism?


By "terrorism" is meant "violent attacks and other acts of terror in order to provoke fear".

o Yes
o No
Q3 Were you a minor during the acts of terror?

o Yes
o No
Q4 As a result of your victimization, did you ever have the feeling that you wanted to talk to a
psychological counselor?
A psychological counselor refers to counselors who help you with mental (non-physical) problems,
such as depression.

o Yes
o No
Q5 Have you ever been in contact with a psychological counselor?

o Yes
o No

84
Q6 Do you feel that you currently need psychological help?

o Yes
o No
Q7 Have you ever visited a psychological counselor?

o Yes
o No
Q8 If yes: How many times?

o1
o2
o3
o More than 3
Q9 Have you ever received any of the treatments below?

▢ EMDR-therapy
▢ Music therapy
▢ Thought Field Therapy (TFT)
▢ Psychotherapy
▢ Imaginaire Exposure (IE)
▢ Narratieve Exposure therapy
▢ Medication
▢ No, but a different type of treatment:
________________________________________________

Q10 How did you experience this treatment?

▢ Meaningful
▢ Effective
▢ Disappointing
▢ Hard
85
▢ Dissatisfied
▢ Other: ________________________________________________

Q11 How did you experience the counseling (in general)?

▢ Effective
▢ Meaningful
▢ Disappointing
▢ Hard
▢ Dissatisfied
▢ Other: ________________________________________________

Q12 Do you think there was a big hurdle to seek psychological counseling?

o Yes
o No
Q13 What difficulties did you experience when looking for psychological counseling?

▢ To overcome shame
▢ The financial part
▢ Not knowing where to go
▢ Other: ________________________________________________
▢ I did not experience any difficulties

Q14 Have you ever talked about your victimization to others?

▢ Yes, to familiy
▢ Yes, to friends
▢ Yes, to fellow sufferers (fellow sufferers are people who have experienced the same or
something similar)

▢ Yes, to someone else: ________________________________________________


▢ No

86
Q15 Who gave you the most psychological support or help?

o Family
o Friends
o Fellow sufferers
o Psychological counselors
o Others: ________________________________________________
o I have not recieved any psychological support or help from anyone
Q16 For what reasons have you never visited a psychological counselor?

▢ Because of the financial aspect


▢ I did not know where to go
▢ I was ashamed
▢ Because of the stigma surrounding psychological counseling
▢ I did not have time to seek psychological counseling
▢ I did not have time to visit a psychological counselor
▢ I did not feel the need to talk to a psychological counselor
▢ Another reason: ________________________________________________

Q17 Would it help you if psychological counseling was free or was reimbursed through health
insurance like a GP visit (General Practitioner)?

o Yes, free
o Yes, reimbursed
o No
Q18 Are you in need of more information about professional counseling?

o Yes
o No

87
Q19 How do you think the search for psychological counseling can be improved?

▢ Through advertising
▢ By raising awareness
▢ Other: ________________________________________________

Q20 Do you have any comments about this survey or is there something that you would like to add?

________________________________________________________________

88
Bijlage 4. Contactopname hulpverleners
Tabel 2. Contactopname hulpverleners
Gecontacteerde Datum Datum Datum Bijkomend Reden:
diensten eerste herinnerings nieuwe contact:
e-mail: e-mail: e-mail:
CAW Antwerpen 12/02 Interview
op 3/04
CAW Boom 12/02 8/03, 9/04, 28/04 Weigering Geen contact met
Mechelen Lier 17/04 interview minderjarige
slachtoffers van
terrorisme
CAW Brussel 12/02 13/03 Weigering Geen contact met
interview minderjarige
slachtoffers van
terrorisme, wel met
meerderjarige
CAW Centraal 12/02 17/04, 1/05 13/03 Weigering Geen contact met
West-Vlaanderen interview minderjarige
slachtoffers van
terrorisme
CAW De 12/02 13/03 Interview Geen contact met
Kempen op 16/04 minderjarige
slachtoffers van
terrorisme, wel met
meerderjarige
CAW Halle 12/02 13/03 Weigering Geen contact met
Vilvoorde interview minderjarige
slachtoffers van
terrorisme
CAW Limburg 12/02 8/03, 9/04 14/04 Interview
op 15/04
CAW Noord 12/02 13/03 Weigering Geen contact met
West-Vlaanderen interview, minderjarige

89
want geen slachtoffers van
tijd terrorisme, wel met
meerderjarige
CAW Oost 12/02 8/03, 17/04 13/03 Weigering Geen contact met
Brabant interview, minderjarige
want geen slachtoffers van
tijd terrorisme
CAW Oost- 12/02 17/04 13/03 Weigering
Vlaanderen interview
CAW Zuid West- 12/02 13/03 Weigering Geen contact met
Vlaanderen interview slachtoffers van
terrorisme
JAC 12/02 8/03 13/03 Weigering Geen contact met
(permanentie) interview, minderjarige
want geen slachtoffers van
tijd terrorisme
Dienst 12/02 Interview
slachtofferonthaal op 25/03
justitiehuis
Brussel
Dienst 12/02 Weigering Geen contact met
slachtofferbejege interview minderjarige
ning lokale politie slachtoffers van
Brussel terrorisme
Dienst 12/02 Weigering Geen contact met
slachtofferbejege interview minderjarige
ning lokale politie slachtoffers van
Zaventem terrorisme
CGG Brussel 16/03 12/04, 28/04 Weigering Geen tijd
interview
CGG PassAnt 16/03 Weigering Geen contact met
interview minderjarige

90
slachtoffers van
terrorisme
CGG Asse 16/03 12/04, 28/04 Weigering Geen contact met
(Ahasverus) interview minderjarige
slachtoffers van
terrorisme
CGG Antwerpen 16/03 12/04 Weigering
(Vagga) interview
CGG Berchem 16/03 12/04, 8/05, 28/04 Weigering Geen contact met
(Andante) 12/05 interview minderjarige
slachtoffers van
terrorisme
CGG Turnhout 16/03 12/04, 28/04, Weigering Geen contact met
(De Kempen) 12/05 interview slachtoffers van
terrorisme
CGG Mechelen + 16/03 12/04, 28/04 Weigering Geen contact met
Boom + Lier (De interview minderjarige
Pont) slachtoffers van
terrorisme
CGG Leuven 16/03 Weigering Geen contact met
(Vlaams Brabant interview slachtoffers van
Oost) terrorisme
CGG Hasselt 16/03 12/04, 28/04 Weigering Geen contact met
(LITP) interview minderjarige
slachtoffers van
terrorisme
CGG Hasselt 16/03 12/04, 28/04,
(VGGZ) 12/05
CGG Lommel 16/03 12/04, 28/04 Weigering Geen contact met
(DAGG) interview minderjarige
slachtoffers van
terrorisme

91
CGG Noord- 16/03 12/04, 28/04 Weigering Geen tijd
West-Vlaanderen interview
CGG 16/03 Weigering Geen contact met
Blankenberge interview slachtoffers van
(Prisma) terrorisme
CGG Roeselare 16/03 12/04 Weigering Geen contact met
(Largo) interview minderjarige
slachtoffers van
terrorisme
CGG Kortrijk 16/03 Weigering Geen contact met
interview slachtoffers van
terrorisme
CGG Gent 16/03 Weigering Geen tijd
(Eclips) interview
CGG Deinze 16/03 Weigering Geen contact met
Eeklo Gent interview minderjarige
slachtoffers van
terrorisme
CGG Sint- 16/03 12/04, 28/04 Interview
Niklaas op 12/05
CGG 16/03 12/04, 28/04,
Dendermonde 12/05
(De drie stromen)
CGG Aalst 16/03 12/04, 28/04,
(ZOV) 12/05
CLB Sint- 14/04 28/04, 12/05 Interview
Ritacollege Nieuw: op 21/05
Kontich 14/05
CLB Hotelschool 14/04 28/04, 12/05
Hasselt Nieuw:
29/04
DSI Rode Kruis 25/04 1/05, 15/05

92
Rode Kruis 12/05
provinciale zetels
Zelfstandige 14/05 Interview
psychologische op 19/05
hulpverlener

93
Bijlage 5. Nieuwe e-mail hulpverleningsdiensten
Geachte meneer, geachte mevrouw,

Ik contacteerde u reeds met de vraag om deel te nemen aan mijn masterproefonderzoek rond de
hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme in Vlaanderen. U gaf aan geen
contact te hebben gehad met deze doelgroep.

Nu wilde ik vragen of u over een plan van aanpak beschikt voor deze doelgroep. Heeft u een
specifiek plan van aanpak voor als er minderjarige slachtoffers van terrorisme contact met u
opnemen? Indien u hierover niet beschikt, heeft u een plan van aanpak specifiek voor
minderjarige slachtoffers of specifiek voor slachtoffers van terrorisme?

Aangezien ik graag nog steeds hulpverleners zou bevragen voor mijn masterproefonderzoek,
zou ik graag een interview vastleggen over de redenen waarom slachtoffers niet tot bij uw
dienst zijn geraakt. Deze bevraging zal ook ongeveer een half uur in beslag nemen. Indien u
dit wenst, kan ik u de vragenlijst op voorhand bezorgen.

Alvast bedankt om mijn e-mails te lezen. Ik hoor graag van u als u de mogelijkheid ziet om
mee te werken.

Met vriendelijke groeten,


Laura Elpers
laura.elpers@student.kuleuven.be

94
Bijlage 6. Vragenlijst interview hulpverleners
Introductie:
Goede-morgen/middag/avond. Ik ben Laura Elpers. Eerst en vooral wil ik u bedanken om deel
te nemen aan dit interview.

Ik ben student criminologische wetenschappen aan de KU Leuven en ik zit momenteel in mijn


laatste jaar. Hiervoor dien ik een masterproefonderzoek te doen. Mijn onderzoek gaat over de
hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme. Aan de hand van een
slachtofferenquête en interviews met hulpverleners, probeer ik zowel het perspectief van de
slachtoffers als van de hulpverleners in kaart te brengen.

Dit interview blijft strikt vertrouwelijk. Op het begin van dit interview stel ik enkele vragen
stellen over uw persoonsgegevens, maar deze worden slechts globaal weergegeven in mijn
masterproef. De resultaten worden anoniem verwerkt en er zal niet kunnen worden afgeleid
welke informatie van u komt.

Tenslotte maak ik tijdens het interview aantekeningen om het interview achteraf beter te kunnen
structureren. Het interview wordt ook opgenomen als u hier geen bezwaar tegen heeft. Geeft u
toestemming om het interview op te nemen? (indien toestemming, start opname)
Het interview zal ongeveer een half uur duren. Heeft u nog vragen of opmerkingen?

Persoonsgegevens:
Ik zal dus beginnen met enkele vragen rond uw persoonsgegevens.
1. Wat is uw leeftijd?
2. Welke opleiding heeft u gevolgd?
3. Waar bent u momenteel tewerkgesteld?
+ Kan u wat meer informatie geven over het werk dat u precies doet?
+ Kan u wat meer informatie geven over de dienst waar u werkt?
4. Hoelang werkt u hier al?

Het opstarten van hulpverlening:


Nu zal ik enkele vragen stellen rond het opstarten van hulpverlening. Het gaat hier om de
hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van terrorisme.

95
5. Hoe komen minderjarige slachtoffers van terrorisme bij u terecht?
Checklist: zelf contact opnemen met slachtoffers (a.d.h.v. slachtofferlijsten), doorverwijzing
door politie/CAW/…, telefonisch/via e-mail gehaald van de website
6. Komen er soms slachtoffers op een wachtlijst terecht?
Alternatieve vraag: Kan voor iedereen die bij u terecht komt onmiddellijk hulpverlening
opgestart worden?
7. Zijn er soms mensen waarvan u op voorhand kan zeggen dat u hen geen hulp kan bieden?
Alternatieve vraag: Zijn er soms mensen die u niet kan helpen?
8. Wat doet u dan wanneer u iemand niet kan helpen?
Vb: doorverwijzen naar een andere dienst / naar een collega
+ Doorvragen: Naar wie verwijst u dan door?
9. Ervaart u dat uw diensten voor iedereen betaalbaar zijn?
+ Doorvragen: Hoe wordt dit opgelost wanneer dit niet zo is?

Het aanhouden van hulpverlening:


Nu zal ik enkele vragen stellen rond het aanhouden van de hulpverlening bij minderjarige
slachtoffers van terrorisme.
10. Hoe zorgt u ervoor dat uw cliënten blijven komen?
Alternatieve vraag: Op welke manier zorgt u ervoor dat de hulpverlening niet plots wordt
stopgezet?
Checklist: telefoneren, herinnerings-sms, e-mail, meteen een volgende afspraak maken, …
11. Wat doet u als de hulpverlening wel plots wordt stopgezet?
Checklist: opnieuw contact opnemen, geen contact meer opnemen

Hulpverleningsinitiatieven:
Vervolgens zou ik graag enkele vragen stellen over de hulpverlening die uw dienst aanbiedt en
andere hulpverleningsinitiatieven in Vlaanderen en Brussel.
12. Welke diensten bieden jullie aan minderjarige slachtoffers van terrorisme?
Checklist: juridische hulpverlening, psychologische hulpverlening (psychotherapie,
behandelingen zoals EMDR-therapie, …), steun
13. Welke hulpverleningsinitiatieven voor minderjarige slachtoffers van terrorisme kent u
buiten de dienst waar u werkzaam bent?
14. Welke hulpverleningsinitiatieven voor minderjarigen die er reeds waren voor de aanslagen
in Brussel in 2016 in België kent u?
96
Checklist: CAW, JAC, CLB, privé-psychologen
15. Weet u of er hulpverleningsinitiatieven voor minderjarigen zijn er bijgekomen in België na
de aanslagen van 2016?
Zo ja: welke?
Checklist: lotgenotenverenigingen: V-Europe & Life4Brussels, … (geen andere gevonden)

Drempels bij de hulpverlening aan minderjarige slachtoffers:


Nu zal ik nog enkele vragen stellen over eventuele drempels bij de hulpverlening aan
minderjarige slachtoffers.
16. Welke moeilijkheden ervaart u bij de hulpverlening aan minderjarige slachtoffers in het
algemeen?
Checklist: terughoudend, vermijden of ontkennen van problemen, …
17. Verloopt de hulpverlening anders naargelang het slachtoffer minderjarig of meerderjarig is?
Zo ja: Welke verschillen ervaart u tussen minderjarige en volwassen slachtoffers?
Checklist: volwassenen: minder terughoudend, minder spraakzaam of net spraakzamer,
minder vermijden of ontkennen van problemen, beter begrijpen (door minder groot
leeftijdsverschil), …
18. Past u zich aan aan de leeftijd van de cliënt?
Alternatieve vraag: Gaat u zich anders gedragen naargelang de leeftijd die de cliënt heeft?
Zo ja: Wat verandert u precies?
19. Zijn er richtlijnen van uw dienst om specifiek met minderjarigen of meerderjarigen om te
gaan?
Alternatieve vraag: Heeft uw dienst specifieke richtlijnen opgesteld om op een bepaalde
manier met minderjarige of meerderjarige slachtoffers om te gaan?

Verschillen tussen slachtoffers terrorisme en andere slachtoffers:


Ten slotte zal ik nog enkele vragen stellen rond hulpverlening aan slachtoffers van terrorisme
en hulpverlening aan slachtoffers van andere vormen van criminaliteit.
20. Zijn er bijkomstige moeilijkheden die u ervaart bij de hulpverlening aan slachtoffers van
terrorisme in het algemeen? (dus niet per se minderjarigen)
Zo ja: welke?
Alternatieve vraag: Welke andere moeilijkheden ervaart u bij de hulpverlening aan
slachtoffers van terrorisme?
21. Ervaart u deze moeilijkheden ook bij specifiek minderjarige slachtoffers van terrorisme?
97
Alternatieve vraag: Zijn er nog andere moeilijkheden die u ervaart bij de hulpverlening aan
specifiek minderjarige slachtoffers van terrorisme? Zo ja: welke?
22. Ervaart u verschillen tussen slachtoffers van terrorisme en slachtoffers van andere vormen
van criminaliteit?
Zo ja: welke?

Afronding:
We zijn aan het einde gekomen van het interview. Heeft u nog vragen of zijn er dingen die u
graag nog wilt zeggen? Of heeft u nog opmerkingen?

Hartelijk bedankt voor uw deelname en om tijd vrij te maken voor dit interview. Zou u op de
hoogte gehouden willen worden over de resultaten van dit onderzoek?

Als u nog vragen heeft of als er nog dingen zijn die u te binnen schieten over het interview kan
u mij altijd een e-mail sturen.

98
Bijlage 7. Codeboom
Opstart hulpverlening
- Aanmelding
o Contactopname door hulpverleningsdienst
o Via andere hulpverleningsdienst
o Via familie
o Via politie
o Via school
o Via vrienden
o Slachtoffer zelf
- Onthaal
- Wachtlijst
- Doorverwijzing naar
o Huisarts
o Juridische hulpverlening
o Lotgenotengroepen
o Psychologische hulpverlening
o Specifieke behandeling
o Redenen voor doorverwijzing
Aanhouden hulpverlening
- Andere personen
- Geen nood aan hulpverlening
- Vermijding stopzetting
- Vrijwilligheid
Hulpverlening zelf
- Op maat van de cliënt
- Laagdrempelig
- Kenmerken minderjarigen
o Afstand tot hulpverlening
o Andere soorten hulpverlening
o Ervaring
o Kwetsbaarheid
o Leeftijdsgenoten
o Moeilijk contact
99
o Niet anders willen zijn
- Kenmerken slachtoffers terrorisme
o Angst
o Eenzaamheid
o Existentiële vraag
o Juridische hulp
o Lotgenoten
o Vrienden
o Praktische ondersteuning
o Psycho-educatie
o Relatie slachtoffer-hulpverlener
o Stress
o Vermijding
- Verschillen tussen minderjarigen en meerderjarigen
- Verschillen tussen slachtoffers terrorisme en slachtoffers andere criminaliteitsvormen
- Contact met ouders
- Kosten
Hulpverleningsdienst
- CAW
o Dienst slachtofferhulp
o JAC
- CGG
- CLB
- Dienst slachtofferonthaal
- Zelfstandige hulpverlener
Hulpverleningsinitiatieven in Vlaanderen en Brussel
- Hulpverleningsinitiatieven voor minderjarigen
o Hulpverleningsinitiatieven voor minderjarigen voor aanslagen
o Hulpverleningsinitiatieven voor minderjarigen na aanslagen
- Hulpverleningsinitiatieven voor slachtoffers van terrorisme
o Hulpverleningsinitiatieven voor slachtoffers terrorisme voor aanslagen
o Hulpverleningsinitiatieven voor slachtoffers terrorisme na aanslagen
Redenen geen contact minderjarige slachtoffers terrorisme
Richtlijnen
100
Restcategorie

101

You might also like