You are on page 1of 80

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Het Moro-Rohingya-probleem

Een comparatieve studie tussen


democratiseringstendensen en politieke
identiteiten in de Filipijnen en Myanmar

Wetenschappelijke verhandeling

aantal woorden: 26995

KENNETH SWAENEN

MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT

PROMOTOR: DR. JEROEN ADAM

COMMISSARIS: DR. BERT SUYKENS

ACADEMIEJAAR 2012 – 2012


Dankwoord

Ik zou graag willen aanvangen met een woord van dank, want deze masterproef zou nooit tot
stand zijn gekomen zonder de hulp van enkele hulpvaardige en inspirerende mensen.

Vooreerst zou ik graag mijn promotor Dr. Jeroen Adam bedanken, niet alleen voor de
assistentie bij het schrijfproces, maar eveneens voor de boeiende en stimulerende lessenreeks.
Ik wil hem bedanken, omdat hij begrip had voor mijn persoonlijke situatie waardoor ik niet
meteen van start kon gaan met de masterscriptie. Hij vertrouwde mij met een onderwerp dat
misschien te ambitieus was. Niettemin vindt hij hopelijk enigszins genot in de uitwerking
ervan.

Ook uit ik mijn dank aan de Commissaris van dienst, Bert Suykens. Hij was immers evenzeer
een aangename en charismatische lesgever.

Daarnaast zou ik graag mijn beste vriend Yannick van Puymbroeck willen bedanken,
aangezien hij het tweede jaar op rij een klopjacht voerde op de ongetwijfeld vele typ- en
taalfouten.

Speciale dank gaat uit naar de Universiteit Gent voor het aanbieden van een dergelijke
Master, waardoor velen de kans krijgen hun horizonten te verbreden.

Als laatste zou ik graag Jolan Standaert willen bedanken voor de spontane leestip die de koers
van dit bescheiden onderzoek heeft bepaald. Ik wacht ongeduldig op je volgende suggestie.

1
2
Inhoudsopgave

Dankwoord .............................................................................................................................................. 1
Abstract ................................................................................................................................................... 5
0. Inleiding ........................................................................................................................................... 7
1. Conflictueuze begrippen: ‘democratisering’ en ‘identiteit’ .......................................................... 10
1.1. Democratisering en conflict .................................................................................................. 10
1.2. Identiteit en conflict .............................................................................................................. 17
1.2.1. Etniciteit: oorzaak of middel?........................................................................................ 17
1.2.2. Casus genocide Bosnië: invloed van de staat en de media ........................................... 20
2. Historische bouwstenen: een moslimgeschiedenis aan het werk in de Filipijnen ........................ 25
2.1. De moslimgeschiedenis van de Filipijnen .............................................................................. 25
2.1.1. Van Arabische kooplieden tot gewapende milities ....................................................... 25
2.1.2. Terugkoppeling van de recente gebeurtenissen in de Filipijnen .................................. 31
2.2. De invloed van democratisering en de instrumentalisering van identiteit in de Filipijnen .. 33
2.2.1. De oogst van een elitedemocratie ................................................................................ 33
2.2.2. Van het Moro-probleem tot het probleem van de Moro’s ........................................... 37
3. Historische bouwstenen: een moslimgeschiedenis aan het werk in Myanmar............................ 41
3.1. De moslimgeschiedenis van Myanmar .................................................................................. 41
3.1.1. Van Arabische kooplieden tot staatloos volk ................................................................ 41
3.1.2. Terugkoppeling recente gebeurtenissen in Myanmar .................................................. 46
3.2. De invloed van democratisering en de instrumentalisering van identiteit in Myanmar ...... 47
3.2.1. De blitzdemocratie ........................................................................................................ 47
3.2.2. De Rohingya: een identiteit in vergetelheid .................................................................. 50
4. De krijtlijnen van democratieën in wording: politiek, militair, sociaal en economisch ................ 55
4.1. Politieke, militaire en sociale krijtlijnen ................................................................................ 55
4.1.1. Politieke hervormingen: de Filipijnen op voorsprong? ................................................. 55
4.1.2. Militaire en sociale hervormingen: Myanmar op een kruispunt? ................................. 57
4.2. De economische krijtlijnen .................................................................................................... 60
4.2.1. Het neoliberalisme: een omineus design ...................................................................... 60
4.2.2. De krijtrevolutie: naar een deconstructie van identiteiten ........................................... 64
Besluit .................................................................................................................................................... 68
Bibliografie ............................................................................................................................................ 71

3
4
Abstract

Deze verhandeling onderzoekt de invloed van democratiseringstendensen en de


instrumentalisering van identiteiten op etnisch conflict. Het onderzoek omvat twee casussen
die met elkaar worden vergeleken: de moslimminderheid in het Filipijnse Mindanao en de
Rohingya in het Myanmarese Arakan. Via recent verschenen literatuur, bestaande uit
academisch werk, krantenartikelen en online bronnen wordt de lokale context uitgediept.
Vervolgens wordt die lokale context ingebed in een macrostructuur, namelijk de globale trend
van het neoliberalisme om een nieuw perspectief op de etnische conflicten in de Filipijnen en
Myanmar te bekomen. Het zal duidelijk worden dat de omschrijving van de conflicten als
‘etnisch’ een veel te nauwe opvatting betreft en moet worden opengetrokken naar het breder
concept ‘democratisch verzet’. Daarnaast ontvouwt het onderzoek ook dat de constructie en
instrumentalisering van identiteiten niet alleen vruchtbaarheden in het conflict oplevert, maar
ook de uitweg verspert. Daarom is het uiterst relevant om dergelijke identiteiten te
deconstrueren. De recente gebeurtenissen in beide landen doen vermoeden dat Myanmar het
jongere broertje is van de Filipijnen en na verloop van tijd, naarmate de democratisering er
zich in een later stadium bevindt, een vredesakkoord zichzelf wel zal opdringen. Niets is
minder waar. De aard van democratisering zal bepalen hoe hol of hoe waardevol het
vredesakkoord werkelijk is.

5
6
0. Inleiding

Op 31 juli 2012 verschijnt er een artikel van Khaled M. Batarfi, een Saoedi-journalist, over
the ignored genocide. Hiermee doelt hij op de genocide die in de zomer van 2012 plaatsvond
in de westelijke provincie Rakhine in Myanmar. De etnische moslimminderheidsgroep
Rohingya waren hierbij het slachtoffer. In zijn artikel vergelijkt hij de genocide met
gebeurtenissen in het zuiden van de Filipijnen, Oost-China, Tsjetsjenië, Bosnië en Kosovo. In
elk van die landen zijn volgens hem immers moslims het slachtoffer van de gruwelijkheden.
Batarfi beschrijft de genocide als ‘ignored’ omdat er in tegenstelling tot de andere
bovengenoemde casussen geen druk door de media – en bijgevolg ook de publieke opinie –
worden gelegd op hogere instanties om de genocide te stoppen. De auteur klaagt zo het
zwakke optreden van de Verenigde Naties (VN), de Europese Unie, ASEAN en de
moslimwereld aan. Ook Nobelprijswinnares Aung San Suu Kyi uit Myanmar wordt niet
gespaard van kritiek.
Mogelijk zit de politieke situatie in Myanmar daar wel iets voor tussen. Sinds 2010 maakte de
militaire junta immers plaats voor een civiele regering en startte er een proces van diepgaande
hervormingen. Die transformatie werd goed onthaald bij de internationale gemeenschap,
waaronder de EU die beperkende maatregelingen tegen Myanmar had getroffen, vanwege de
militaire dictatuur en dier schendingen tegen de arbeidsrechten. Te veel kritiek op de nieuwe
regering zou misschien een nefaste uitwerking hebben op de prille democratisering.
Terwijl de kritiek toch Myanmar stilaan op gang kwam nadat in oktober een tweede vlaag van
geweld de kop opstak, werd de Filipijnen op dat moment bejubeld. De regering sloot namelijk
in diezelfde maand een zogenaamd ‘historisch’ vredesakkoord met het MILF, een islamitische
beweging die in het verleden streed voor de onafhankelijkheid van het zuidelijk deel van het
land en daarbij dikwijls slaags raakten met het Filipijnse leger. Dit contrast gaf de vergelijking
die Batarfi eerder maakte een nieuwe dimensie en maakte die een stuk interessanter.
De recente gebeurtenissen in Myanmar en de Filippijnen zullen daarom het uitgangspunt
vormen van deze verhandeling. De treffende gelijkenissen en de nieuwe tegenstelling tussen
beide casussen zijn hierbij de voornaamste impetus om tot een comparatieve analyse over te
gaan. Op basis hiervan kom ik tot de volgende centrale onderzoeksvraag: ‘Welke gevolgen
hebben de democratiseringstendensen in Myanmar enerzijds, en de vredesakkoorden in de
Filippijnen anderzijds op de toestand en houding van de moslimminderheden in beide regio’s,
wat verbindt ze en hoe oefenen ze invloed op elkaar uit?’

7
Door middel van literatuurstudie zal gepoogd worden om een invulling te geven aan Nancy
Scheper-Hughes’ uitspraak (2010): ‘Democratic transitions are best understood as a
‘dangerous hour’, waarmee ze ook het concept ‘peace-time crimes’ in verband brengt. Aan de
hand daarvan van zal vervolgens de brug worden gemaakt naar de rol van vredesakkoorden in
het democratiseringsproces. Tot slot wordt dit proces in de globale trend van het
neoliberalisme geplaatst. Het onderzoek kadert bijgevolg in verscheidene studies rond
democratisering en de invloed ervan op conflict en etnische minderheden.
De flagrante onderbelichting van de genocide op de Rohingya in Myanmar en het
‘historische’ vredesakkoord tussen het Aquinoregime en het MILF na talloze mislukte
precedenten hebben de keuze voor dit onderwerp gesteund. De brandende actualiteit maakt dit
werkstuk uiterst relevant, aangezien deze verhandeling de gebeurtenissen in een bredere
context zal plaatsen en ze bovendien theoretisch zal kaderen, zonder ze hierbij vast te pinnen
aan een welbepaald paradigma. Ik hoop dan ook stellig dat ik hiermee dit onderwerp hoger op
de internationale agenda kan plaatsen door een document aan te leveren waarmee actoren die
aan advocacy doen aan de slag kunnen.
Het eerste hoofdstuk vormt het theoretisch luik van deze verhandeling. Daarin worden twee
koppels geïntroduceerd: democratisering-conflict en identiteit-conflict. Het eerste koppel
wordt toegelicht door verschillende theorieën hierover aan bod te laten komen. Het zal blijken
dat het niet simpel is om antwoorden te formuleren op vragen zoals: “Wat is democratisering?
Welke invloed oefent democratisering uit op conflict? Bewerkstelligt democratisering conflict
of net andersom? Het recent verschenen boek van Thomas Decreus (2013) vormt het sluitstuk
van dit eerste deel en zal in het laatste hoofdstuk verder geduid en toegepast worden op de
twee casussen.
Hetzelfde geldt voor het tweede koppel. Na een korte verduidelijking, volgt er een casus over
de genocide in Bosnië die de instrumentalisering van identiteit in etnische conflictsituaties
goed illustreert en daardoor ook het belang van identiteit in dergelijke conflicten aantoont.
Kortom, in dit hoofdstuk gaat het om conflictueuze begrippen waarop nooit echt vat gekregen
kan worden. De reden hiervoor is dat de context van uitermate belang is. Die zal vervolgens
worden uiteengezet in de volgende twee hoofdstukken.
Het tweede en het derde hoofdstuk vormen samen het historische luik. In het tweede
hoofdstuk wordt eerst de geschiedenis weergegeven van de moslimpopulatie in de Filipijnen.
Dit is veeleer een samenvatting van Moshe Yegars (2002) boek dat een periode beslaat vanaf
de derde eeuw na Christus tot en met de jaren ’90. Daaropvolgend wordt die samenvatting
aangevuld met de ontwikkelingen in de regio van de afgelopen jaren. Daarna worden de

8
begrippen ‘democratisering’ en ‘identiteit’ hernomen en geconcretiseerd met betrekking tot de
casus. Het verloop van het derde hoofdstuk is analoog met dat van het tweede, maar heeft
betrekking tot de Rohingya in Myanmar.
Het vierde en laatste hoofdstuk betreft, ten slotte, het analytisch luik. Aan de hand van het
eerste hoofdstuk worden hierin de twee casussen met elkaar vergeleken. Het laatste hoofdstuk
vangt aan met een analyse inzake democratisering. Die valt uiteen in twee delen, namelijk een
waar de politieke, sociale en militaire hervormingen centraal staan, en een waar er aandacht
wordt gegeven aan de economische ontwikkelingen in beide landen. Dit laatste aspect wordt
gekoppeld aan het boekessay van Thomas Decreus. Tot slot volgt er nog een evaluatie van het
identiteitsgebruik in beide casussen, gevolgd door de conclusie.
Ik eindig met een kort woordje over het schrijfproces. Het was een behoorlijke uitdaging om
de actualiteit bij te houden en die tegelijkertijd te interpreteren. Een groot deel van de bronnen
bestaat daarom uit krantenartikelen. Hierbij heb ik ook geprobeerd rekening te houden met de
subjectiviteit van sommige bronnen. Aangaande Myanmar wordt er in de tekst gesproken over
‘genocide’. Ik zou graag verduidelijken dat dit ook een conflictueus begrip betreft dat ik voor
de gemakkelijkheid hier heb gehanteerd.
Ik hoop ook ten zeerste dat ik mezelf in dit onderzoek niet sceptisch, maar kritisch heb
kunnen opstellen, zeker met betrekking tot de overheden en moslimbewegingen, waarover in
deze thesis sprake is. Volgens mij is de aard van het onderzoek ook meteen de zwakte ervan.
Uiteindelijk gaat het hier immers om een literatuurstudie. Dit vormt bijgevolg slechts het
begin van een breder en diepgaandere studie. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan veldwerk.
Deze verhandeling is daarom ook een uitnodiging tot verder onderzoek.

9
1. Conflictueuze begrippen: ‘democratisering’ en ‘identiteit’

1.1. Democratisering en conflict

De eerste nexus die verduidelijkt moet worden om de conflictsituaties in de Filipijnen en


Myanmar te kunnen kaderen, is die van democratisering en conflict. In deze paragraaf staat
daarom volgende vraag centraal: ‘Hoe verhoudt het democratiseringsproces van een land zich
tot intern conflict?’ Initieel werden democratische transities beschouwd als processen waarbij
conflict afnam:

Democratisation has long been seen as a possible way towards more security within as well as
between states. Almost irrespective of the exact definition of democracy, it is expected to bring
about more accountable, legitimate and transparent government. Since citizens are consulted on a
regular basis and institutionalised checks and balances are in place in democratic regimes, the
assumption is that the outbreak of violent conflict or war becomes less likely, especially between
established democracies. (Krebs & Vorrath 2009: 4)

Zoals hierboven al is aangegeven, betreft democratisering een proces dat al dan niet naar een
ware democratie leidt. Doorgaans wordt er met democratisering verwezen naar de overgang
van een autoritair regime naar een meer democratisch regime (Krebs & Vorrath 2009: 5;
Bollens 2007: 1255). Deze transitie gaat gepaard met vier typen hervormingen op: politieke,
economische, militaire en sociale.
Om van een minimale democratie te kunnen spreken, wordt er op het politieke domein
verwacht dat er verkiezingen worden gehouden. (Quimpo 2005: 243). In een democratisch
partijsysteem worden de verliezers van de verkiezingen namelijk niet uitgeschakeld
(Galbreath 2004: 210), zij kunnen nog steeds zetelen in de oppositie. Dat staat in groot
contrast met autoritaire regimes, waarin de tegenstemmen vaak in de kiem worden gesmoord.
Wil het procedé van democratisering enig succes kennen, moeten er naast de politieke
hervormingen ook economische reformaties plaatsvinden. Die gaan overigens vaak hand in
hand, aangezien economische impasses dikwijls leiden tot een breuk in het autoritair regime,
waardoor democratisering de kans krijgt de kop op te steken. Economische hervorming staat
in deze context gelijk met het opengooien van de markt door privatisering en deregulering
(Galbreath 2004: 211)

10
Zeer belangrijk zijn de veranderingen die zich situeren op het militaire domein. In de meeste
gevallen oefenen autoritaire regimes hun macht uit via het leger. Om duidelijk te maken dat
het nieuwe regime zich distantieert van het repressieve verleden, wordt de rol van het leger
aanzienlijk vernauwd. In plaats van een onderdrukkend instrument te zijn zal het leger nu
fungeren als een middel tot civiele bescherming (Galbreath 2004: 20).
Het laatste kerndomein is sterk verweven met alle voorgaande domeinen. Repressieve
regimes zijn in wezen gebaseerd op sociale uitsluiting en uitbuiting. Er is hierbij zo goed als
geen ruimte voor sociale mobiliteit. Het beslissingsrecht ligt zo in de handen van een kleine
elite. Democratisering vraagt met andere woorden ook om sociale hervormingen die ervoor
zorgen dat de politieke, economische en militaire hervormingen zich niet beperken tot louter
formele aanpassingen. Sociale inclusie is, zoals de casussen later zullen aantonen, echter geen
sinecure gebleken.
Of democratisering (i.e. politieke, economische, militaire en sociale hervormingen) een
mogelijke weg is tot de reductie van conflict in multi-etnische samenlevingen staat echter
onder discussie. Grofweg kan er gesteld worden dat de betwiste logica de volgende is: waar
democratisering plaatsvindt, komt dialoog tot stand, waardoor conflict via diplomatische
middelen kan worden uitgeklaard. Daarbij kunnen twee bedenkingen worden gemaakt.
Ten eerste is ‘democratisering’ een problematisch begrip. De term kan misleidend zijn omdat
democratisering niet noodzakelijk uitmondt in een democratie. Het middel wordt op die
manier verward met het doel waartoe het middel dient. Men kan zich vervolgens de vraag
stellen of een land waarin etnisch geweld aanhoudt of uitbreekt na het doormaken van een
democratiseringsproces wel werkelijk gedemocratiseerd is. Dat zou dan getoetst kunnen
worden aan de hand van de zojuist vermelde kerndomeinen.
Ten tweede zou het veeleer het akkoord dat volgt op de tot stand gekomen dialoog en niet de
dialoog zelf de factor zijn dat etnisch geweld moet doen verminderen. Dat wil zeggen dat het
proces an sich niet per se geweldloos verloopt. Dat is ook wat recent onderzoek aantoont,
namelijk dat democratisering de oorzaak kan zijn van instabiliteit en oorlog. Die hypothese
draait voornamelijk rond de notie ‘onzekerheid’.
Alle vier domeinen moeten derhalve worden aangestipt in de onderhandelingsfase, die de
meeste gevallen van democratisering kenmerkt (Jeram 2012: 152), om etnische animositeit te
doen afnemen. Vredesakkoorden zouden er dan voor moeten zorgen dat participatie verzekerd
is. Onderzoek over geweld spreekt tegenwoordig echter over een continuüm van geweld, wat
een nieuw licht kan werpen op dergelijke vredesakkoorden.

11
Nancy Scheper-Hughes en Philippe Bourgeois trachten bijvoorbeeld in hun boek Violence in
War and Peace: an anthology (2004) een breder spectrum van geweld te belichten. In Paul
Richards’ boek No peace, no war: an anthropology of contemporary armed conflicts (2005)
proberen antropologen oorlog niet meer te isoleren van vrede, maar proberen ze beide te
bekijken door de lens van dezelfde sociale actoren.
Systemen van uitsluiting en geweld doen zich niet enkel voor in een oorlogscontext. Geweld
speelt zich immers ook af in het dagelijks leven, alleen is dat vaak onzichtbaar geworden
(Bourdieu in Scheper-Hughes 1997). Wanneer oorlog vervolgens uitbreekt worden die
systemen uitvergroot: Often, an ethnic group will fall partially below the protection of the law
in peacetime and then, once a rebellion take place, members of that ethnic group are further
stigmatized and exploited under the cover of ‘war’ (Keen 2008: 16).
Het continuüm werkt ook in de andere richting. Systemen van corruptie en geweld die al een
hele poos in de samenleving aanwezig zijn, kunnen tijdens vredesakkoorden in zekere mate
geïnstitutionaliseerd worden. Het akkoord heeft misschien zelfs geen bestaansrecht zonder die
vorm van uitsluiting. Daarom is het steeds van belang om na te gaan welke groepen er
uitgesloten worden tijdens vredesonderhandelingen en welke vormen van geweld voortgezet
worden na een akkoord. (Keen 2008: 16) ‘Vredesonderhandelingen’ klinkt misschien
vreedzaam, maar het is absurd om ervan uit te gaan dat die onderhandelingen gebeuren tussen
gelijke partijen (Hagemann & Péclard 2010: 545).
Hoewel het artikel ‘Negotiating Statehood: Dynamics of Power and Domination of Africa’
2010) van Tobias Hagmann and Didier Pélard zich focust op Afrika, biedt het toch wat meer
inzichten over de onderhandelingsfase. Zo behandelen zij onder andere waarover er nu juist
wordt onderhandeld in een context van conflict en democratisering. Zij schuiven drie
onderwerpen naar voren: veiligheidsvoorziening, staatsstructuur en de cluster herinnering,
identiteit en politieke zelfdefiniëring. Dat komt als het ware respectievelijk overeen met de
drie begrippen in dit hoofdstuk: conflict, democratisering en identiteit. Die begrippen worden
dus door de onderhandelaars opnieuw ingevuld. Minderheidsgroeperingen zitten echter zelden
rond de onderhandelingstafel.
Nancy Scheper Hughes (1997) omschrijft democratisering niet onterecht als een ‘dangerous
hour’, waarmee ze doelt op de noden en de woede die kunnen ontstaan wanneer een autoritair
regime valt. In haar artikel ‘Specifities: Peace-Time Crimes’ (1997) onderscheidt de auteur
aan de hand van twee casussen, namelijk Brazilië en Zuid-Afrika, drie crisissen die zich
voordeden na de politieke transformatie van beide landen: onvervulde behoeften, stijgende
verwachtingen en een gebrek aan veiligheid.

12
De demilitarisering van Brazilië heeft zo bijvoorbeeld niet geleid tot het einde van de
zogenaamde death squads die in het leven waren geroepen om politieke tegenstanders uit te
schakelen. In plaats daarvan werden nu marginale bevolkingsgroepen geviseerd, met name de
zwarte jongeren in de favelas. Omdat geweld zo lang een prominent instrument is geweest
van de regering, maakte het intussen deel uit van het dagelijkse leven. In het bijzonder is het
gebruik ervan een overlevingsstrategie en een middel tot autonomie. Geweld werd zodoende
de oplossing voor alles, terwijl de betrokken jongeren duidelijk andere noden kenden.
In Zuid-Afrika leidde de val van het apartheidsregime tot hoge verwachtingen bij de jonge,
zwarte bevolking. In 1990 werd het verbod op verzetsbewegingen opgeheven, maar dat had
geen uniforme verbetering tot resultaat. De rebellen die verantwoordelijk waren voor de
bevrijding werden niet beloond door de bevrijdingsbeweging. Integendeel, de Afrikaanse
woede en het verzet werden veeleer gepathologiseerd. Om deze de kop in te drukken, werden
er anti-misdaadeenheden in het leven geroepen. De jongeren volgden echter een omgekeerde
redenering: er was analoog aan de bevrijding geen overgang van politiek geweld naar
crimineel geweld, maar er was net nood aan dat laatste.
Na die twee voorbeelden besluit de auteur het artikel als volgt: ‘Democratic elections have
come and gone in both Brazil and South Africa but the broader processes of democratisation
lag far behind.’ Daarmee maakt Scheper-Hughes duidelijk dat die twee landen zich in een
transitiefase bevonden en bijgevolg nog niet volledig gedemocratiseerd waren. Ten slotte
concludeert ze: ‘There are no simple solutions to the problem of `dangerous’ and endan-
gered youth. But the true test of these newly emerging democracies lies in the ability to
rethink childhood, youth, and citizenship in radically new ways.’ Die problematisering van
identiteitsbegrippen komt nog uitgebreider aan bod in de volgende paragraaf.
In deze verhandeling staat niet zomaar conflict centraal, maar etnisch conflict. Daarom is het
interessant om even in te gaan op twee andere casussen. In het artikel ‘Paths to Peace and
Violence: Democratization and Conflict in Senegal and Nicaragua’ (2012) vergelijkt Sanjay
Jeram de democratiseringstendensen van twee landen met elkaar op basis van drie begrippen:

‘[…]’ states confronting minority ethnic groups aspiring to statehood within their borders have
four general options to appease these groups: nurturing loyality to the state-nation, providing voice
at the center, providing voice at the periphery, and symbolically recognizing the presence of
multiple ethnicities within the state. (Jeram 2012: 152)

13
De termen ‘loyaliteit’, ‘stem’ en ‘erkenning’ zouden moeten verklaren waarom de etnische
conflictsituaties in Senegal en Nicaragua zo uiteenlopend zijn.
De auteur toont in zijn bijdrage aan dat beide landen voor de democratisering een
gelijkaardige situatie kenden. De etnische minderheden (de Diola in Senegal en de Miskito in
Nicaragua) klaagden dezelfde wantoestanden aan, waarbij de elites van diezelfde groepen
hun peers nog meer ophitsten door hun achtergestelde economische situatie te belichten. Zij
maakten vervolgens gebruik van een historisch narratief om separatisme te bewerkstelligen.
Wanneer de overheid hun vraag naar autonomie en erkenning de wind in sloeg, ontstond er
gewapend verzet. In Senegal en Nicaragua ging het respectievelijk om de gewapende milities
MFDC en MISURATA.
In de fase die daarop volgde, namelijk de onderhandelingsfase, divergeerden Senegal en
Nicaragua wat betreft hun aanpak. De Senegalese overheid concentreerde zich volledig op het
aspect ‘loyaliteit’. Dat deed ze door amnestie te verlenen aan strijders en
ontwikkelingsfondsen toe te kennen aan de conflictregio’s. Die initiatieven kaderden echter in
het idee van een uniforme natiestaat, waarbij de heterogeniteit van het land in het niets
verdween.
De overheid van Nicaragua gooide het daarentegen over een andere boeg. Zij was immers
bereid om autonomie te verlenen aan de conflictregio en benadrukte op die manier veeleer het
multi-etnische karakter van de staat. Die strategie kan in verband worden gebracht met de
aspecten ‘stem’ en ‘erkenning’. Die welbepaalde aanpak bleek succesvol, aangezien de
Mikito-organisaties zich hervormden tot een politieke organisatie die in 1990 deelnam aan de
regionale verkiezingen. Sindsdien is er in het land een groeiend respect en een consolidatie
van de autonome regio.
Sanjay Jeram demonstreert dat de notie ‘democratisering’ wederom niet te nauw mag worden
opgevat. Hij brengt een begrippenkader aan dat later kan worden toegespitst op de eigen
casussen die in de volgende hoofdstukken aan bod zullen komen. Daarnaast raakt de auteur
nog belangrijke kwesties aan, zoals het concept van ‘de multi-etnische staat’ en daarnaast de
autonomiekwestie, waarvan de eerste nog verder zal worden behandeld in de volgende
paragraaf.
In vele etnische conflicten eist de minderheidsgroep zeggenschap over een bepaalde regio.
Dat wordt meestal gehekeld door de centrale overheid, omdat autonomie wordt gezien als een
opstap naar afscheiding. Jeram benoemt deze redenering dan ook als een ‘slippery slope’.
Deze vorm van machtsdeling is ook niet onbetwist binnen academische kringen. Enerzijds
wordt er beweerd dat regionale autonomie een middel is om lokale elites te sussen, anderzijds

14
wordt de machtsdeling als een verdere verdeling beschouwd die onenigheden slechts
vergroten (Krebs & Vorrath 2009: 5).
Dat sluit grotendeels aan bij een algemener argument dat zegt waarom democratisering
conflict effectueert. De overgang van een autoritair naar een democratisch regime verleent
plots een stem aan onderdrukte groepen door middel van bepaalde middelen waarover ze
voordien niet beschikten, zoals verkiezingen, pers en organisaties. Zoals de casus Zuid-Afrika
al aantoonde, worden bijvoorbeeld verzetsbewegingen weer toegelaten. Dat zou dan de kans
op conflict aanzienlijk vergroten.
De twee voorgaande argumenten zeggen kortom dat wanneer er conflict heerst, overheden
best de teugels niet laten vieren om escalaties van het conflict te vermijden. Het is echter kort
door de bocht om te beweren dat die democratische vrijheden verantwoordelijk zijn voor
dergelijke conflictintensifiëringen. Desalniettemin verhogen democratische transities wel de
kans op escalaties, maar de redenen waarom die zich voordoen, zijn zeer contextspecifiek.
Daarbij speelt de aard van de democratisering een cruciale rol, zoals de casus Nicaragua heeft
aangetoond.
In het artikel van ‘Democratisation and Conflict in Ethnically Divided Societies’ van Lutz
Krebs en Judith Vorrath (2009) staan drie vereiste elementen voor een succesvol
democratiseringsproces ter discussie. De eerste vereiste is dat de nationale kwesties en
staatskwesties afgehandeld zijn. Dat houdt in dat er een consensus is over een nationale
identiteit voordat het proces in werking treedt: wie maakt deel uit van de natie en wie niet? In
regio’s waar er echter sprake is van etnisch conflict, zal er aan die eerste voorwaarde allicht al
niet voldaan zijn.
De tweede vereiste is dat het nieuw politieke regime tot stand is gekomen door
onderhandelingen tussen een kleine groep autocratische elites en een kleine groep
vertegenwoordigers van een democratische oppositie. De laatste vereiste, ten slotte, is dat de
transitie een vertaling is van een compromis tussen de oude en de nieuwe elites. Die twee
vereisten worden echter door de auteurs betwist, aangezien er in de praktijk veel gevallen zijn
die het tegendeel illustreren. Zij geven het voorbeeld van communistische staten die flagrant
braken met het oude regime.
Het is ook over die wisselwerking waarover onenigheid bestaat. Concreet betreft het de
timing en de volgorde van enerzijds de destabilisatie van het oude regime en anderzijds het
optreden van nationalistische bewegingen. Langs de ene kant zouden staten waar
demonstraties plaatsvinden vooraleer het regime breuken vertoont een slechtere afloop

15
kennen dan wanneer die nog stevig in haar schoenen staat. Langs de andere kant wordt er
beweerd dat er eerst een legitieme orde present moet zijn alvorens transitie kan plaatsvinden.
Volgens beide redeneringen wordt er voorgesteld dat de geopperde volgorde een cruciale
vereiste is voor democratisering, maar dat is slechts een zijde van het verhaal.
Democratisering oefent tenslotte ook invloed uit op die legitieme orde die noodzakelijk wordt
geacht, of dat nu voor of na de destabilisering tot stand is gekomen. Het gaat met andere
woorden om een wederzijdse beïnvloeding, waardoor het onmogelijk wordt om vaste
volgordes of voorwaarden te veronderstellen.
Het artikel van Krebs en Vorrath toont bijgevolg aan dat het moeilijk is om vast te houden aan
ideale voorwaarden voor democratisering. Dat wil echter niet zeggen dat de visies die
hierboven kort aan bod zijn gekomen niet nuttig kunnen zijn in de vergelijkende analyse
tussen de democratiseringen in de Filipijnen en Myanmar in het vierde hoofdstuk. Aangezien
hun invloed op geweld afhankelijk is van de context, zal die ook uitgebreid worden behandeld
in de volgende hoofdstukken.
Om tot slot te illustreren hoe conflictueus het begrip democratisering werkelijk is, wordt hier
nog het onlangs verschenen boek van Thomas Decreus onder de loep genomen. In Een
paradijs waait uit de storm: over democratie en verzet (2013) geeft de auteur kritiek op het
huidig politieke bestel door te beweren dat democratie in Europa dienstdoet als een sluier die
een aristocratische kern verhult. Hij beargumenteert daarenboven dat het alomtegenwoordige
neoliberalisme onverenigbaar blijkt met het democratisch beginsel. Dat toont aan dat zelfs de
westerse democratieën – die vaak als maatstaf fungeren – niet onbetwist zijn.
Decreus’ boek is – zoals hij zelf aangeeft – vrij abstract en filosofisch1, maar daarom niet
minder accuraat. In het eerste hoofdstuk licht hij de marktlogica toe en kadert hij het
neoliberalisme in plaats en tijd. Decreus laat daarin heel goed zien hoe alomtegenwoordig het
marktdenken in onze tijd is. In het tweede hoofdstuk doorprikt hij de algemene opvatting dat
liberalisering gepaard gaat met democratie en poneert daarentegen dat democratie de
achilleshiel is van de markthegemonie. In plaats van democratie draait liberalisering immers
om repressie die al dan niet gewelddadig genoemd kan worden.
In het derde hoofdstuk staat het begrip ‘democratie’ zelf centraal. De auteur kaart hier ook het
concept ‘minimale democratie’ aan, zoals die ook hier aan bod kwam (cf. Quimpo 2005),
maar gaat zelfs een stap verder door te zeggen dat verkiezingen in se ondemocratisch zijn.
Decreus noemt die veeleer ‘tautologisch’: ‘‘[…]’ ze verkiezen diegene die al (informeel)

1
Decreus stoelt zich vaak op de geschriften van Plato en Aristoteles

16
verkozen is en geven macht aan diegene die al (informele) macht heeft’. Loting, de methode
waarmee bestuurders in de klassieke Atheense democratie werden aangeduid, zou de
gelijkheid meer kunnen vrijwaren, maar niet in onze hedendaagse samenleving, aldus
Decreus.
In het laatste hoofdstuk koppelt hij democratie aan verzet. Daarmee draait hij de eerder
besproken nexus ‘democratie en conflict’ om, want democratie zou geen aanleiding zijn tot
conflict, maar conflict is de motor van democratie. Verzet wordt met andere woorden
gelijkgesteld met democratisering, dat volgens Decreus geen eindpunt heeft, maar steeds
opnieuw moet worden toegepast. Nu het kapitalisme zich grondig aan het herorganiseren is na
de crisis van 2007/2008, is er een opening voor het volk om democratie af te dwingen.
Het boek van Decreus vormt een mooi sluitstuk, aangezien het democratie benadert als een
oneindig proces en daardoor niet vastpint op verscheidene voorwaarden. Die brede opvatting
van democratie is praktisch net omdat ze zo abstract en bijgevolg flexibel is. Door het begrip
in en tegenover de marktlogica te plaatsen, wordt ‘democratie’ daarenboven een zeer actueel
en globaal gegeven. Decreus’ visie zal later daarom ook het sluitstuk vormen van deze
vergelijkende studie.
Tot slot kan worden gesteld dat conflict een noodzakelijk element vormt in plaats van een
potentieel negatief bijproduct van het transitieproces. Verzet en bijgevolg ook geweld is met
andere woorden een wapen van het volk, maar in de praktijk lijken veeleer overheden hier een
monopolie op te hebben. Dat zal worden aangetoond aan de hand van een casus in de
volgende paragraaf die de instrumentalisering van identiteit en haar relatie met conflict
bestudeert.

1.2. Identiteit en conflict

1.2.1. Etniciteit: oorzaak of middel?

De tweede nexus die zal worden toegelicht is die van identiteit en conflict. In de vorige
paragraaf kwam al naar voren dat de onderhandelingsfase in het democratiseringsproces een
dialoog op gang dient te trekken, maar tussen wie? In het licht van de onderzoeksvraag wordt
er hier voornamelijk gefocust op twee actoren, enerzijds de staat en anderzijds de etnische
minderheid waarmee die eerste in conflict is. Wie wordt er echter bedoeld met ‘de staat’ en
hoe wordt die ‘etnische minderheid’ gekarakteriseerd?

17
Aangezien deze verhandeling etnisch geweld als onderwerp heeft, zal er in deze paragraaf
vooral aandacht worden besteed aan de invulling van de notie ‘etniciteit’. De tegenstelling
‘staat en etnische minderheid’ impliceert dat de staat gesteund wordt door een etnische
meerderheid en dat er hier dus sprake is van een confrontatie tussen twee verschillende
sociale groepen. Beiden doen aan identiteitsvorming, waarbij etniciteit een belangrijke rol
inneemt.
Inzake identiteit zagen we in de academische antropologie de verschuiving van een
essentialistische naar een constructivistische benadering evenals de verschuiving van etniciteit
als identiteit naar etniciteit als praktijk. Identiteit lijkt zo meer op het mensbeeld in de
postmoderne roman. Het gaat hier immers om verscheidene narratieven die door elkaar lopen
en bijgevolg nooit volledig gevangen kunnen worden in een of ander begrip. Alles draait
hierbij om de context. Men spreekt dan ook over fluïde of constructivistische identiteiten.
In zijn boek The power of identity (2010) zegt Manuel Castells het volgende: ‘Identities are
sources of meaning for the actors themselves, and by themselves, constructed through a
process of individuation.’ (Castells 2010: 7). De auteur merkt terecht op dat vanuit een
sociologisch perspectief in wezen alle soorten identiteiten geconstrueerd worden, maar dat dat
niet de kern van de zaak uitmaakt. Belangrijker is namelijk hoe die identiteiten tot stand
komen, vanuit welke situatie, door wie en met welk doel:

The construction of identities uses building materials from history, from geography, from biology,
from productive and reproductive institutions from collective memory and from personal fantasies,
from power apparatuses and religious revelations. But individuals, social groups, and societies
process all these materials, and rearrange their meaning, according to social determinations and
cultural projects that are rooted in their social structure nd in ther space/time framework.
(Castells 2010: 7)

Het is in die context dat ook de etnische narratieven moeten worden geplaatst.
Etnische narratieven maken steeds meer onderdeel uit van de interactie tussen de staat en haar
burgers. Daarbij wordt er vaak geteerd op historische narratieven om autochtonie te kunnen
claimen. Identiteit zal bijgevolg een belangrijke rol spelen in geweld waar juist de legitimiteit
van dergelijke claims wordt betwist. Ze zal immers geïntegreerd worden in de strategie van
zowel de staat, als de minderheidsgroep. Er zal met andere woorden niet geponeerd worden
dat identiteitsvorming om een passief verhaal draait.

18
Aangezien de sociale constructie van identiteit in zekere mate altijd wel iets te maken heeft
met machtsrelaties – hier is dat de verhouding tussen staat en minderheidsgroep – heeft
Castells een onderscheid gemaakt tussen drie verschillende soorten identiteiten: de
legitimerende identiteit, de contra-identiteit en de projectidentiteit. Die identiteiten staan niet
vast en kunnen na verloop van tijd in elkaar overvloeien.
De legitimerende identiteit gaat uit van dominante instituties die via die identiteit haar macht
wil uitoefenen. Die valt bijvoorbeeld vaak samen met nationalistische discours. De contra-
identiteit wordt in het leven geroepen door actoren die gestigmatiseerd worden door de
dominante instituties en zich daarvan willen afzetten. De projectidentiteit is een identiteit dat
past binnen een breder kader, namelijk het zogenaamde project. Dat houdt in dat er een
nieuwe identiteit wordt gecreëerd, waardoor er een nieuwe positie kan worden ingenomen in
de maatschappij, van waaruit de actoren die maatschappij pogen te transformeren.
In het vierde hoofdstuk zullen die drie identiteiten worden toegepast op de casussen Filipijnen
en Myanmar, waarbij de legitimerende identiteit zal samenvallen met de staatsinstituties van
beide landen en de contra- en projectidentiteit met de minderheidsgroeperingen. Voor er
wordt overgegaan tot een casus, zal hieronder eerst de term ‘etniciteit’ en haar relatie met
geweld verder worden geduid.
Men spreekt meestal over etnische groepen wanneer zij karakteristieken delen die ofwel
cultureel, religieus, linguïstisch of biologisch van aard zijn. Zoals hierboven echter is
uiteengezet, wordt etniciteit niet meer primordiaal opgevat:

In reviewing historic conceptions of ethnicity, Smith (1986, 21) found that “the common
denominator appears to be the sense of a number of people or animals living together and acting
together, though not necessarily belonging to the same clan or tribe”. In essence, the
constructivist view that currently dominates the debate sees interaction as the key, arguing that the
relevant concept should not be the group “but groupness as a contextually fluctuating conceptual
variable” (Brubaker 2004: 38). (Krebs & Vorrath 2009: 1)

Etniciteit in enge zin als oorzaak van een conflict is met andere woorden enigszins
achterhaald. De constructie van identiteiten en de context waarin dat gebeurt, is zodoende veel
meer van belang om conflicten te kunnen bevatten.
Een belangrijke factor in de instrumentalisering van etniciteit is het concept ‘nationalisme’.
Naties worden immers vaak beschouwd als de politieke en territoriale vertalingen van
etnische groepen. Heterogeniteit produceert zogezegd vervolgens secessieoorlogen

19
(afscheiding), bijvoorbeeld: Zuid-Soedan of irredentistische oorlogen (annexatie),
bijvoorbeeld: de Westbank. Daarop volgen enkele randvoorwaarden voor dergelijke
groepsmobilisaties.
In het algemeen kan er gesteld worden dat er sprake moet zijn van een culturele identiteit in
combinatie met collectief politieke en/of economische klachten. Daarnaast kunnen er drie
basisrandvoorwaarden worden onderscheiden. De eerste voorwaarde is het optreden van
narratieven die etnische groepen definiëren en bijgevolg processen van inclusie en exclusie
toelaten. De tweede voorwaarde omvat de angsten van een etnische groep aangaande de
toekomst wegens politieke exclusie of discriminatie. De laatste voorwaarde is het idee en de
beschikbaarheid van een thuisland.
Daarnaast zijn er nog drie bijkomende voorwaarden die noodzakelijk zijn om een groep te
mobiliseren tot gewapend conflict. Die kunnen veeleer worden opgevat als verschillende
fases: beroep op groepsmythen, de aanwezigheid van massale vijandelijkheden en de
ontwikkeling van een veiligheidsdilemma, waarbij toegang tot een onpartijdige derde actor
met aanzien ontbreekt. Die factoren zorgen ervoor dat de verleiding om eerst toe te slaan, vrij
groot wordt.
Etnische groepen moeten overigens niet opgevat worden als een homogene groepering. Vaak
worden zij gedirigeerd door een veelvoud aan leidersfiguren die onderling in competitie zijn.
Elk heeft zo zijn achterban en probeert steun te verkrijgen van de bevolking. De hele
gemeenschap, van leiders tot en met de lokale bevolking, hebben bovendien elk hun eigen
agenda. Etniciteit wordt zo een middel voor elites om de massa te manipuleren zodat zij hun
persoonlijke belangen kunnen najagen. Aanhangers wegen dan persoonlijke voordelen tegen
persoonlijke nadelen af vooraleer ze zich achter iemand scharen.
Wanneer een etnische groepering echter gaat proberen om een multi-etnische staat te
homogeniseren, kan het geweld uitmonden in etnische zuivering en genocide (Krebs &
Vorrath 2009: 1-4). Bekende genocides zijn de Endlösung door nazi-Duitsland, de
massamoord op Tutsi’s en gematigde Hutu’s in Rwanda en de genocides gedurende de
Bosnische burgeroorlog. In elk van deze conflicten speelde de staat een belangrijke rol.
Hieronder volgt een nadere kijk op hoe de staat gebruik maakte van identiteit in de Bosnische
oorlog.

1.2.2. Casus genocide Bosnië: invloed van de staat en de media

20
De genocides in Bosnië vonden plaats tijdens de Bosnische burgeroorlog die aanving in 1992
en ten einde kwam met het Verdrag van Dayton in 1995. De aanleiding van de burgeroorlog
was de onafhankelijkheidsverklaring van Bosnië en Herzegovina op 5 april 1992 en het
uiteenvallen van de republiek Joegoslavië dat begonnen was met de onafhankelijkheid van
Slovenië in 1991. Na het ontstaan van Bosnië en Herzegovina bezette Servië, onder leiding
van Slobodan Milošević een groot deel van de kersverse staat (Wood 2001 in Winton & Unlu
2008: 51).
De Bosnische burgeroorlog was een conflict tussen drie groepen: de Bosniërs (Bosnische
moslims), de Bosnische Kroaten en de Bosnische Serviërs. Het conflict behelsde
oorlogsgruwelen zoals martelpraktijken, massaverkrachtingen, bombardementen, maar ook de
vestiging van Servische concentratiekampen in 1992 en verscheidene genocides. Het
dodencijfer van die periode ligt op circa 200 000, waarvan er 10 000 mensen stierven in
concentratiekampen (Winton & Unlu 2008: 47, 53). De oorlog eindigde ten slotte na de
NAVO-bombardementen in 1995, waarop het Verdrag van Dayton volgde.
De voornaamste slachtoffers van de genocides waren moslims en Kroaten. Dat wijst erop dat
etniciteit een belangrijk selectiecriterium was voor de Servische actoren (Winton & Unlu
2008: 54). Bosnië vormde immers een multi-etnische staat die bestond uit 40% moslims,
33% Serviërs en 18% Kroaten (Markusen 2004: 194 in Winton & Unlu: 47). De bekendste
massamoord is ongetwijfeld de Srebrenicagenocide in 1995, waar volgens de Verenigde
Naties 8000 mensen om het leven kwamen, voornamelijk mannelijke moslims. Na 1995 vond
er nog een Albanese genocide plaats door de Serviërs in Kosovo.
In 1993 werd het Joegoslaviëtribunaal of ICTY (International Criminal Tribunal for the
former Yugoslavia) opgericht door de Verenigde Naties (VN). Het bevindt zich in Den Haag
en oordeelt over genocides, oorlogsmisdaden en schendingen van de mensenrechten die
plaatsvonden in de Balkanregio gedurende de jaren ’90. Het ICTY is het eerste
oorlogstribunaal dat opgericht is door de VN. Slobodan Milošević werd daar ook
aangeklaagd, maar stierf in 2006 aan een hartaanval.
Wanneer er wordt teruggeblikt op een oorlog of genocide, rijst wel vaker de vraag hoe daders
in staat zijn om zulke gruwelijke daden te plegen. Een van de processen die dat mogelijk
maakt is demonisering of dehumanisering. Zo bestempelden de nazi’s de Joden als
‘parasieten’ en ‘ongedierte’ en werden de Tutsi’s tijdens de genocide in Rwanda aangeduid
met ‘kakkerlakken’. Naar de Bosnische moslims werd onder andere verwezen met ‘wilde
honden’ (Clark 2009: 424).

21
In deze casus werd dat vijandige klimaat grotendeels gecreëerd door de Servische staat. Die
maakte immers gebruik van hate narratives die gebaseerd waren op conflicten uit het
verleden om de Bosnische moslims te marginaliseren: ‘they kill new-born Serbian babies and
drown them in the River Drina… They sexually assault Serbian children aged between 9 and
12 and they cut off Serbian men’s penises’ (Lieberman 2006: 305 in Winton & Unlu 2008:
51).
Om de angst voor de Bosnische Kroaten te stimuleren werden de genocides in herinnering
gebracht die de Kroaten pleegden gedurende de jaren 40. De situatie werd als volgt
voorgesteld: het Servische volk is in gevaar en er moeten radicale stappen ondernomen
worden om een herhaling van de genocide tijdens WOII te vermijden (Antic 2002: 643). De
Serviërs werden met andere woorden voor het volgende dilemma gezet: kill or be killed
(Winton & Unlu 2008: 50).
De Bosnische moslims worden beschouwd als een ondermijning van het Servische gezag,
aangezien zij niet kunnen worden los gezien van de Turkse bezetting die eindigde met de
Balkanoorlogen (1912-1913). De haat tegen de moslimcultuur is bijgevolg diepgeworteld in
Servische geschiedenis, literatuur en politiek. In die geschiedenis worden de Serviërs steeds
als slachtoffers weergegeven en moeten zij zich steeds weer verdedigen tegen “de vijand”
(Antic 2002: 644-645)
Door de constructie van ‘de ander’ construeerde de staat ook een samenhorigheidsgevoel bij
de Servische bevolking. Doden werd als een gemeenschappelijke activiteit ervaren die alle
Serviërs verenigde (Weitz 2003: 262 in Winton & Unlu 2008: 53). In de verschillende
rechtszaken die na deze moorden tegen de daders werden aangespannen, kwam dat etnische
nationalisme meermaals naar boven. Zo zei een van de daders: ‘Instead of ordinary words
that we knew, we began to speak some great words: State, nation, religion’ (Clark 2009: 432).
Tot op heden wordt de genocide in Srebrenica nog vaak ontkend door Servische politici. In
juni 2012 weigerde de nieuwe president Tomislav Nikolić om de gebeurtennissen in
Srebrenica als genocide te bestempelen, hoewel internationale gerechtshoven dat wel als
dusdanig erkennen. In 2010 werd het woord ‘genocide’ al verwijderd in de verklaring over
Srebrenica (RFE/RL 2012).
In datzelfde jaar reageerde de Servische overheid op de genocide-aanklacht die Kroatië
indiende in 1999 door eenzelfde aanklacht tegen Kroatië in te dienen (De Morgen 2010: 4
januari). Een dergelijke attitude bevordert de band met buurlanden Kroatië en Bosnië en
Herzegovina allerminst. Dat bewijst bovendien dat op staatsniveau de plooien nog niet zijn

22
gladgestreken. Ook vandaag wordt Bosnië en Herzegovina nog steeds verdeeld door etnische
verschillen (Genocide Watch 2012):

Intermarriage between the three principal ethnic groups -- Muslim Bosniaks, Catholic Croats and
Orthodox Serbs -- is far less common that it was before the war, and children in Bosnia's two
constituent entities, a Bosniak-Croat federation, and a Serb republic (Republika Srpska) are now
growing up with minimal contact with each other. The once cosmopolitan capital, Sarajevo, is
now almost monolithically Bosniak (Borger 2012).

De Servische staat heeft ook gretig gebruik gemaakt van de media om een negatief beeld van
de Bosnische moslims en Kroaten te schetsen. Zo werd er een vals risico op genocide
geschetst en opgeroepen tot zelfdefensie. De media steunden ook de nationalistische agenda
van Milošević die meermaals de kwetsbaarheid en het slachtofferverleden van de Serviërs in
de verf zette. Dat werd ondersteund door de uitzending van documentaires over de Kroatische
genocides (Markusen 2004: 199-200 in Winton & Unlu 2008: 50).
Om de Bosnische moslims te viseren, werd er onder andere door Milošević (Winton & Unlu
2008: 47) steeds terugverwezen naar de Slag bij Kosovo (1389), waarbij het Servische leger
een nederlaag leed tegen het Ottomaanse rijk. Zij worden daarbij als verraders beschouwd die
verantwoordelijk zijn voor de Servische nederlaag (Antic 2002: 644). Een Amerikaanse
journalist getuigde daarover in 1997:

But the most terrifying indicator of what was to come was the television in my hotel room in the
Inter Continental. There, on that little screen — part of the new technology that so many thought
would unite the world — one saw hour after hour of Serb propaganda. Serb cemeteries from
battles lost 800 years ago vied with Serbian women crying at the graves — the Serbs as eternal
victims! (Geyer 1997)

De internationale media deden uitvoerig verslag over de Bosnische oorlog en verspreidde ook
beeldmateriaal, waaronder ook de beklijvende foto’s van uitgehongerde kampbewoners achter
prikkeldraad die er mede voor hebben gezorgd dat de Bosnische kwestie op de internationale
agenda terechtkwam (Ruigrok 2008: 293). Ondanks de vertegenwoordiging in de media,
duurde het tot 1995, na de Srebrenicamisdaad, voordat er een interventie werd ondernomen,
en dat door de NAVO.
Omdat er gedurende lange periode geen interventie kwam, namen de media de rol op zich om
die af te dwingen. Dat gebeurde in Nederland door het conflict vrij eenzijdig af te schilderen.

23
Er werd in Nederlandse kranten voortdurend de klemtoon gelegd op wie de good guys en wie
de bad guys waren, respectievelijk de slachtoffers en de daders. Zo pleitte De Telegraaf het
vurigst voor een interventie in Bosnië en dat door de Servische zijde werkelijk te demoniseren
(Ruigrok 2008: 310).
Deze casus toont goed aan hoe overheden te werk gaan om etnische minderheden te
stigmatiseren. In de volgende twee hoofdstukken wordt er overgegaan tot de twee
hoofdcasussen: de Filipijnen en Myanmar. Daarin zullen vervolgens democratisering en
identiteit, en hun relatie met de specifieke conflicten uitvoerig aan bod komen. In het laatste
hoofdstuk zal er dan concreter worden teruggegrepen naar het theoretisch luik van het eerste
hoofdstuk.

24
2. Historische bouwstenen: een moslimgeschiedenis aan het werk
in de Filipijnen
2.1.De moslimgeschiedenis van de Filipijnen

Het eerste deel van bovenstaande paragraaf bestaat uit een samenvatting van Moshe Yegars
boek Between Integration and Secession: The Muslim Communities of the Southern
Philippines, Southern Thailand and Western Burma/Myanmar (2002: 1-11, 185-351). Dat
geldt eveneens voor het analoog gedeelte in het volgende hoofdstuk (Yegar 2002: 20-67). De
keuze is gebaseerd op het opzet van de auteur, namelijk een overzicht van de
moslimgemeenschappen in Zuid-Thailand, Zuid-Filipijnen en West-Myanmar. Aangezien het
hier ook een vergelijkende studie betreft tussen twee van de drie behandelde casussen, biedt
Yegar een uitgeklaard overzicht. Dat wil niet zeggen dat de geboden achtergrondinformatie
ongecontesteerd is. Aanvullingen zijn bijgevolg duidelijk gerefereerd.

2.1.1. Van Arabische kooplieden tot gewapende milities

Het ontstaan van de eerste vrachtroutes moet gesitueerd worden in de periode van het
Romeinse Rijk voor het begin van de christelijke jaartelling. Arabische kooplieden
fungeerden doorgaans als tussenhandelaars. In de derde eeuw n. Chr. waren er al Perzische
handelaars actief op het Maleisisch schiereiland. De voornaamste handelspartner was India,
maar de handel breidde al snel uit naar China. In de zevende eeuw was er zo al sprake van een
Arabische handelsmonopolie in zowel de westerse als de oosterse afzetgebieden.
Langs de handelsroutes ontsproten op die manier kleine moslimkolonies, waardoor er in de
achtste eeuw al een aanzienlijke moslimpopulatie te vinden was op de kusten van China tot in
de Filipijnen. Na de sluiting van de Chinese havens voor buitenlandse handelaars in de
negende eeuw verschoof de bedrijvigheid van China naar de Maleisische eilandengroepen. Zo
vormde er zich een definitieve vestiging in Jolo. In de vijftiende eeuw was de Islam al sterk
op Sulu verankerd.
De handelaars huwden vrouwen van de regio en voedden hun kinderen op als moslims.
Ondanks dat beloop, bleef de religieuze bekering beperkt tot het gezinsniveau, alleszins tot de
komst van religieuze geleerden die de handelaars achternakwamen. Dat proces herhaalde zich
keer op keer in alle delen van de archipel en leidde tot de snelle uitbreiding van
moslimgemeenschappen in het gebied. Het duurde bijgevolg niet lang vooraleer ook lokale

25
heersers zich tot de Islam bekeerden. Zo trouwde de Arabische Sayyid-adel zich een plek in
de lokale elites.
In het midden van de zestiende eeuw bereikte de Islam de meest zuidelijke eilandengroepen
van de Filipijnen: Mindanao en Sulu. Het jaar 1511 betekende weliswaar een ommekeer in de
trage, maar zekere expansie van de Islam in Zuidoost-Azië. De Portugese schepen arriveerden
er toen immers en veroverden het Sultanaat van Malacca, waardoor ook meteen het
moslimhandelsmonopolie wegviel. De sterke missioneringsdrang van de Portugezen werkte
echter contradictorisch waardoor de populariteit van de Islam zelfs versterkt werd. De val van
Malacca zorgde bovendien voor een ware exodus van moslims, waardoor andere en nieuwe
gebieden werden overspoeld door moslims. Zo ontstonden een aantal nieuwe sultanaten in het
zuiden van de Filipijnen: Maguindanao, Bayan en Butig.
De Islamitische gemeenschappen zijn er vrij heterogeen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de
moslimpopulatie in Arakan (Myanmar) en spreken daardoor ook verschillende dialecten. De
Tausug zijn de stichters van het Sultanaat Sulu en vormden de sterkste politieke entiteit toen
de Spanjaarden arriveerden in 1565 en hebben steeds hun recht op autonomie mogen houden.
Dat in tegenstelling tot de Maguindanao die 300 jaar lang oorlog hebben gevoerd tegen de
Spaanse bezetters.
Ondanks de diversiteit, zorgde de islamisering er toch toch voor dat coherentie ontstond
tussen de verschillende groeperingen. Naast het leren van een nieuw alfabet, nieuwe rituelen
en gebruiken en het Arabisch, groeide er ook het besef dat zij deel uitmaakten van een
internationale gemeenschap: Ummah en Dar al-Islam. Dat besef kweekte een inter-islamitisch
gevoel van solidariteit en creëerde een basis voor een gezamenlijke etnische identiteit. Dat
verklaart waarom de meerderheid van de moslims onder Spaans, Amerikaans en Filipijns
gezag zich niet identificeerde met de centrale overheid.
De idee van een gezamenlijke identiteit mag niet overschat worden zoals Thomas McKenna
poneert in zijn boek Muslim Rulers and Rebels: Everyday Politics and Armed Separatism in
the Southern Philippines (1998). Daarin legt hij immers uit dat de moslimidentiteit werkelijk
pas tot stand kwam in de koloniale periode onder de Amerikanen. Daarvoor, in tegenstelling
tot de idee dat de 300-jarige strijd tegen de Spaanse kolonisatoren een moslimidentiteit
effectueerde, zou er weinig sprake zijn geweest van een Moro-eenheid (McKenna 1998: 3-4,
81, 105). De auteur spreekt dan ook over een ‘Myth of Morohood’.
De komst van de Islam bracht ook een nieuwe politieke en sociale structuur met zich mee.
Aan het hoofd van een Sultanaat stond logischerwijs de sultan. Die werd ondersteund door
een resem ambtenaren. Er wordt in de shari’a geen onderscheid gemaakt tussen seculiere en

26
religieuze autoriteit, waardoor de sultan beide vertegenwoordigde. Dato’s vormden het hoofd
van een clan en vervulden zowel politieke en juridische functies, als economische en
religieuze functies. Onder hem stonden vervolgens de vrijen, onvrijen en de slaven.
De Spaanse occupatieperiode verhinderde een verdere expansie van de moslimgemeenschap
naar de Visaya en Luzon wat leidde tot de zogenaamde Moro-oorlogen. De grootste last viel
daarbij op de Filipijnse christenen (bekeerde Indios) die door de Spanjaarden werden ingezet
in het leger. Aan moslimzijde was er niet echt sprake van een georganiseerde strijd of
eendracht. Dato’s vochten zowel tegen de bezetter als tegen elkaar. De Moro-oorlogen
bestonden overigens niet alleen uit de verdediging van het zuiden; de moslims gingen vaak
ook zelf in het offensief. Het bleef echter steeds bij een status quo.
Toen in 1896 een Filipijnse revolutie uitbrak tegen de Spaanse bezetter, werd die laatste ertoe
verplicht zijn manschappen in te zetten in het noordelijke Luzon, waardoor het zuiden even
ademruimte kreeg. De Filipijnse christenen nodigden de moslims uit om tegen de
gezamenlijke vijand te strijden, maar dat zagen de zuiderlingen niet zitten. Zij vochten
immers al jarenlang tegen de Indios die in het Spaanse leger waren ingezet en vreesden
onderdrukking wanneer zij zouden ingaan op het voorstel voor een federale staat.
Twee jaar later versloegen de Verenigde Staten Spanje en zo kreeg de Amerikaanse staat de
Filipijnse eilandengroep in handen. Dat was uiteraard niet naar de zin van de revolutionairen
die voor onafhankelijkheid pleitten. De Moro’s dachten daarentegen door een akkoord met de
Amerikaanse autoriteiten te sluiten hun culturele vrijheid te vrijwaren. Dat akkoord werd
weliswaar door beiden anders geïnterpreteerd, waardoor het niet lang duurde voor er ook
moslimverzet optrad, tevergeefs want tijdens de Amerikaanse heerschappij verloren de
Moro’s gradueel hun autonomie.
De nieuwe Moro Provincie, bestaande uit 5 districten: Zamboanga, Lanao, Cotabato, Davao
en Sulu, stond immers onder direct gezag van de Amerikanen. Die moedigden christelijke
Filippino’s aan om naar het zuiden te verhuizen voor de extractie van grondstoffen. Door die
immigratie en introductie van Amerikaanse waarden en structuren, onderging het socio-
politiek (en cultureel) klimaat van de moslimgemeenschap een ware schok: een verbod op de
slavenhandel, de introductie van Amerikaanse rechtspraak, nieuwe scholen en hospitalen, en
transformaties in de agrarische en handelssector.
In 1909 werden de Moro’s ontwapend, waardoor er ironisch genoeg gewapend verzet
ontstond. In 1913 vond er een hevige strijd plaats in Bud Bagsak, waarbij de Amerikanen
samenwerkten met Dato’s tegen de moslimrebellen. De clanleiders raakten zo meer en meer
vervreemd van hun eigen gemeenschap. In datzelfde jaar transformeerde de Moro Provincie

27
in het Departement van Mindanao en Sulu. Deze evolutie kadert in de versnelling van de
transitie naar onafhankelijkheid voor de Filipijnen, waarbij het zuiden geïntegreerd moest
worden. Dat ging gepaard met steeds meer christelijke immigranten.
Die immigratie is te situeren in een grootschalig agrarisch ontwikkelingsproject. Dat had tot
gevolg dat vele moslims landloos werden, aangezien velen onder hen het nieuwe systeem niet
begrepen. Onder de moslims leken enkel de Dato’s daarvan te kunnen profiteren. In 1939
herhaalde dat proces zich met gewapende conflicten tot gevolg. Wederom verstonden de
meesten niets van het registratieproces van privaat landbezit. Daarvoor werd ook geen
assistentie voorzien. Dat kwam de eenheid van de gemeenschap niet ten goede.
Wanneer de Filipijnse republiek dan eindelijk in 1946 het licht zag, was het Moro-verzet
verzwakt en ontwapend, maar dat was slechts voor enkele jaren het geval. In de jaren 50 en 60
was er namelijk sprake van een Islamitische renaissance in de moslimwereld. De immigratie
van christenen en de integratiepolitiek van de overheid versterkte de idee van een aparte
identiteit onder de moslimbevolking van Mindanao. Het pan-Islambeleid van bijvoorbeeld
Abdul Nasser van Egypte, de onafhankelijkheid van moslimstaten (Pakistan en Indonesië) en
de macht van de OPEC droegen hier aan bij.
Een nieuwe, geleerde generatie bracht echter opnieuw verdeeldheid, want die jonge garde was
veel kritischer ten opzichte van het traditionele leiderschap en feodaal economische regime.
Die werd ervan beschuldigd de moslimbevolking te exploiteren. Een dergelijke beschuldiging
was nog nooit eerder geformuleerd. De Dato’s maakten inderdaad gretig gebruik van de
onwetendheid en onverschilligheid ten aanzien van de Filipijnse landwetten.
Ondertussen bleef het geweld aanhouden en groeide het aantal incidenten. Een belangrijke
gebeurtenis was de Jabidah massacre in 1968 die aanleiding gaf tot de oprichting van MIM
(Muslim Independence Movement). Een jaar later, daardoor geïnspireerd, richtte Nur Misuari
het MNLF (Moro National Liberation Front) op. Hoewel MIM nooit echt populariteit genoot,
markeerde die wel het begin van een lange reeks gewelddadigheden. Die brachten president
Marcos er in 1972 toe om de krijgswet in werking te stellen.
Het MNLF-leiderschap bestond voornamelijk uit universitairen uit Manila die sterk bewust
waren van hun Moro-identiteit in tegenstelling tot de identificatie met lokalere
gemeenschappen (bv. Maguindanao). De organisatie bouwde succesvol banden op met
moslimorganisaties buiten de Filipijnen en werd er zo de dominantste moslimorganisatie. Het
MNLF zou twee wegen bewandelen: de bevordering van internationale steun en
guerillaoorlog via de militaire tak van de organisatie: BMA (Bangsa Moro Army).

28
De ideologie van het MNLF werd nooit duidelijk geformuleerd, maar de centrale eis van het
MNLF was aanvankelijk onafhankelijkheid van de moslimregio’s: Mindanao, Sulu en
Palawan. Er was echter geen consensus of het uiteindelijke doel nu volledige
onafhankelijkheid betrof of louter autonoom bestuur. De Dato’s stonden sinds de oprichting
van de beweging voor een dilemma: de rebellen steunen, met risico op verlies van hun
politieke positie, of de overheid steunen en daardoor de legitimiteit verliezen in eigen
gemeenschap.
Leeftijd speelde in die keuze een cruciale rol. Aangezien het MNLF zelf voornamelijk uit
jongeren bestond, trok die voornamelijk jonge Dato’s aan. De oudere generatie Dato’s waren
geïntegreerd in het bestaand politiek bestel en waren bijgevolg trouw aan de overheid die hen
verschillende inkomstmogelijkheden verschafte. Langs MNLF-zijde was er geen haast bij om
de Dato-institutie te bekritiseren, ondanks de vraag naar sociale verandering, omdat de
beweging sinds het begin rekende op de steun van enkele machtige traditionele leiders.
Aangezien de beweging internationale contacten onderhield, kon zij op die manier ook druk
uitoefenen op de regering. Zo vreesde Marcos voor een Arabische olie-embargo en besefte hij
maar al te goed dat er een heleboel remittances afkomstig waren van de honderdduizend
Filipijnse arbeiders die in Arabische landen tewerkgesteld waren. Het is deels daardoor dat de
Filipijnse regering verscheidene keren rond de tafel zat met de OIC (Organisation of Islamic
Cooperation) en ICFM (Islamic Conference of Foreign Ministers). Die twee organisaties
pleitten voor onderhandelingen met het MNLF.
Het werd al snel duidelijk dat de islamitische delegaties separatisme niet aanmoedigden en zo
de territoriale integriteit van de Filipijnen in haar waarde wilden laten. Marcos was hier zeer
dankbaar voor en ging daarom in op het voorstel om direct te onderhandelen met de rebellen.
Dat was een belangrijke stap in het vredesproces, want het betekende dat de overheid de
beweging officieel erkende als onderhandelingspartner. Misuari zag dat dan ook als een
diplomatische overwinning. De prijs die het MNLF daarvoor betaalde was dat zij nu naar
autonomie dienden te streven in plaats van naar secessie.
Zo geschiedde, maar een jaar later in 1975 verklaarde Marcos dat de onderhandelingen met
het MNLF waren gefaald doordat de rebellen soevereiniteit inzake interne veiligheid en een
onafhankelijk leger eisten, waarbij de centrale overheid enkel nog mocht ingrijpen bij externe
dreiging. Daarop escaleerde het geweld. De centrale overheid werd daarbij in de verdediging
gedrukt wat het MNLF sterkte in haar overtuiging om een onafhankelijke overheid samen te
stellen. Dat leidde tot angstreacties bij de christelijke bevolking in het zuiden, maar ook tot
protest bij moslims.

29
Er gingen steeds meer stemmen op die het MNLF verwierpen als enige vertegenwoordiger
van de moslimgemeenschap. Er werd ook geponeerd dat de rebellenbeweging een
autocratische en etnische beweging was die bestond uit Tausug, Samal en Maguindanao. De
Filipijnse overheid speelde hierop in door andere moslimgroeperingen meer te betrekken bij
de onderhandelingen. Nadat die hervat werden, kwamen er steeds meer toegevingen van het
Marcos-regime, maar de Moro’s bleven streven naar autonomie, ondanks dat zij enkel een
meerderheid vormden in vijf zuidelijke districten: Lanao del Sur, Maguindanao, Basilan, Sulu
en Tawi-Tawi.
In 1976 werd Imelda Marcos naar Tripoli gezonden om daar met Kadhafi een hernieuwing
van de gesprekken met het MNLF te bespreken. Dat mondde vervolgens uit in het Tripoli-
akkoord. Het verdrag bestond uit enkele kernprincipes: autonomie van de Zuidelijke
Filipijnen binnen de soevereiniteit en territoriale integriteit van de Filipijnen, het autonome
gebied zou dertien regio’s2 omvatten, en buitenlandse politiek en nationale defensie vallen
onder de verantwoordelijkheid van de centrale overheid met integratie van het MNLF-
strijdkrachten.
De uitkomst van een referendum zorgde ervoor dat de regio werd opgedeeld in twee
autonome gebieden, met aparte overheden in Zamboanga City en Cotabato City. Het MNLF
zag dat als frauduleus, maar door het referendum werd Marcos’ plan geratificeerd. Hetzelfde
scenario vond min of meer plaats onder president Corazon Aquino in 1989. Toen lag het
voorstel voor de ARMM (Autonomous Region of Muslim Mindanao) op tafel. Wederom werd
er een referendum gehouden, waarbij slechts vier districten3 het voorstel goedkeurden. Beide
gebeurtenissen die het Tripoli-akkoord leken te omzeilen, zorgden voor een intensifiëring van
het geweld.
De volgende president, Fidel Ramos, was veel duidelijker omtrent de Moro-kwestie wanneer
hij zei dat de ARMM geen autonome regio was of een politieke onderverdeling, maar een
transitie. Op 2 september 1996 sloot het MNLF het zogenaamde Finaal Vredesverdrag met de
overheid, gebaseerd op het Tripoli-akkoord. Hoewel het verdrag tekortkomingen had, zoals
afhankelijkheid van Manila voor geld en afhankelijkheid van de vier gouverneurs onder direct
gezag van Ramos, ondertekende Misuari het, waarschijnlijk wegens strijdmoeheid.
De implementatie van het akkoord faalde vanwege verscheidene problemen. Het eerste
probleem was de interpretatie van ‘autonomie’. President Marcos claimde immers nog steeds

2
Basian, Sulu, Tawi-Twai, Zamboanga del Sur, Zamboanga del Norte, North Cotabato, Maguindanao, Sultan
Kudarat, Lanao del Norte, Lanao del Sur, Davao del Sur, South Cotabato, en Palawan (Yegar 2002: 304)
3
Lanao del Sur, Maguindanao, Sulu en Tawi-Tawi (Moshe 2002: 335)

30
opperste bevoegdheid (o.a. inzake defensie, veiligheid, buitenlandse zaken, financiën,
natuurlijke grondstoffen, etc.) (Neher 1980: 160.). Onder president Corazon Aquino bleven de
onderhandelingen spaak lopen bij details over de bevoegdheden en de betreffende regio’s
(Majul 1988: 918-919). Het tweede probleem vormde de corruptie en mismanagement in het
MNLF. Het derde probleem, vervolgens, betrof de onbesproken landkwestie (Bertrand 2000:
37). Het vierde probleem was uiteindelijk de interne tweedeling. Dat betrof niet enkel de
tweedeling van de autonome regio, maar ook de fractie in de beweging zelf.
De zwaarste tekortkoming van het verdrag was namelijk de uitsluiting van het MILF (Moro
Islamic Liberation Front) bij de onderhandelingen (ook: Quimpo 2001: 279). MILF is een
afscheiding van het MNLF, opgericht door Hashim Salamat in 1977. De beweging is openlijk
religieus, waarvan het centrum zich bevindt in Pakistan. Zij pleit voor volledige
onafhankelijkheid en wordt daarom als conservatiever beschouwd4. Abu-Sayyaf, een tweede
afscheidingsbeweging is radicaler, maar won aan aanhangers door het zogenaamde verraad
(i.e. onderhandelen met de regering en de aanvaarding van het finaal vredesakkoord) van het
MNLF. Die laatste bleef echter onderhandelen met de Filipijnse overheid.

2.1.2. Terugkoppeling van de recente gebeurtenissen in de Filipijnen

Op 7 oktober 2012 konden de media melden dat de Filipijnse regering een nieuw
vredesakkoord had gesloten met de grootste rebellenbeweging van het land, niet MNLF, maar
MILF ditmaal. In 1998 bleek al dat het vredesakkoord van 1996 niet het gewenste resultaat
had bereikt. De transitiestructuren die in het leven waren geroepen om autonomie voor te
bereiden, werden immers, zoals al werd vermeld, geplaagd door wanbestuur en corruptie; het
MNLF kreeg weinig steun van andere moslimgroeperingen en niet-moslims; de landkwestie
werd niet besproken en de levensstandaard was niet verbeterd.
Aangezien het MNLF leiderschap had gekregen over de nieuwe instituties in de regio, boette
de beweging sindsdien flink aan populariteit in. De etnische kwestie kwam daarbij ook weer
naar boven gedreven5. Niet alleen de MNLF-leiders waren schuldig, ook de Filipijnse
regering droeg bij aan dat falen van het verdrag, want zij liet het wanbeheer toe en toonde met
andere woorden weinig engagement (Bertrand 2000: 37-38). Die gebeurtenissen speelden in
de kaarten van het MILF die zo uitgroeide tot de meest dominante rebellenbeweging,
waardoor zij nu een plek kreeg aan de onderhandelingstafel.

4
Dit was in de jaren ‘80 net andersom (Majul 1988: 911-
5
Het MNLF bestond voornamelijk uit Tausug (Bertrand 2000: 37)

31
Het nieuwe verdrag houdt de creatie van een Bangsamoro-entiteit in en vervangt bijgevolg de
ARMM in Mindanao. Zij heeft recht op een deel inkomsten gewonnen uit taxatie en op een
onpartijdige wetgeving en rechtspraak. Daarnaast worden de rebellen ontwapend en
geïntegreerd tegen 2016. De politieke entiteit zal bovendien groter zijn dan de ARMM door
de aanvulling van zes gemeenten in Lanao del Norte, enkele barangays6 in zes gemeenten in
North Cotabato, Cotabato City en Isbela City in Basilan. (Pangco Panares 2012).
In 2008 lag er al een voorstel op tafel, namelijk de MOU (Memorandum of Understanding)
om de BJE (Bangsamoro Juridical Entity) op te richten. De BJE zou bestaan uit de ARMM en
712 extra barangays7. Naar het einde van 2007 toe leek het er al op dat er een verdrag zat aan
te komen, maar in december van dat jaar verliet MILF de onderhandelingstafel omdat het
akkoord maar geen vaste vorm kreeg. Daarna brak er opnieuw geweld uit, waardoor er een
einde leek te komen aan de vijfjarige wapenstilstand, maar tegen alle verwachtingen in,
werden de vredesgesprekken toch vernieuwd.
Er kwam ook kritiek op het MOU van lokale ambtenaren die niet wilden dat hun gebied werd
opgenomen in het voorgestelde plan. Overigens was er ook de kritiek dat het MOU de facto
betekende dat de overheid zich overgaf en zo de territoriale integriteit van de Filipijnen op het
spel zette. Toen enkele ambtenaren uit North Cotabato een petitie bij het hooggerechtshof
indienden, waarin ze eisten dat het tekenen van het verdrag moest worden uitgesteld, en
daarbij hun zin kregen, viel het vredesakkoord in duigen (Hicken 2009: 193-195).
Op 15 oktober 2012 werd ditmaal het vredesakkoord FAB (Framework Agreement on the
Bangsamoro) wel getekend, ondanks dat er tijdens de aanloop nog protestacties waren van
onder andere het MNLF. Misuari zei immers dat de oprichting van de Bangsamoro-entiteit
een schending was van het verdrag dat de regering in 1996 had gesloten met het MNLF, nu de
Bangsamoro-entiteit de ARMM zou absorberen. Het OIC, dat destijds bij de
onderhandelingen bemiddelde, erkent overigens enkel het MNLF als representatie voor de
Moro (Pangco Panares 2012).
Toen het vredesakkoord getekend was, kwam het er nog op aan om een overeenkomst te
sluiten omtrent de vier bijlagen (Annexes) van het FAB: Annex on Transitional Arrangements
and Modalities, Annex on Normalization, Annex on Wealth-sharing en Annex on Power-
sharing. Zowel de regering als het MILF verzekerden iedereen dat die getekend zouden zijn

6
Kleinste bestuurlijke eenheid in de Filipijnen
7
In Palawan, South Cotabato, Zamboanga City, Sultan Kudarat, North Cotabato, Lanao del Norte en Zamboanga
del Sur (Hicken 2009: 194)

32
aan het einde van 2012. Tot nu toe is er slechts één bijlage door beide partijen goedgekeurd,
namelijk de bijlage over transitie die op 27 februari in Kuala Lumpur werd ondertekend.
De onderhandelingen werden na april even stopgezet wegens de verkiezingen in het land op
13 mei 2013. Een maand na de verkiezingen lijkt het proces maar weer langzaam op gang te
komen. Voorzitter van de MILF-vredescommissie Mohagher Igbal gaf aan dat het de regering
is die voor de vertraging zorgt. Blijkbaar zijn de Wealth-sharing Annex en de Power-sharing
Annex de moeilijkste noten om te kraken in het proces, aangezien de Technical Working
Groups van beiden al werkzaam zijn vanaf augustus 20128.
De Annex on Weath-sharing werd dan toch getekend op 14 juli. Daarmee is de eerste harde
noot gekraakt. Het duurde namelijk elf maanden voor beide partijen daarover een akkoord
bereikten. Volgende maand zal dan moeten blijken of de tweede noot ook gekraakt kan
worden. De onderhandelingen zullen immers hervat worden na het einde van de ramadan (7
augustus) De onderhandelaars waren niet euforisch, maar wel opgelucht. Igbal liet weten dat
het MILF niet helemaal zijn slag heeft thuisgehaald, maar dat het toch meer heeft kunnen
bereiken dan het ARMM (Arguillas 2013: 14 juli).
Het lijkt er met andere woorden op dat de vredesonderhandelingen in de Filipijnen
uiteindelijk zullen leiden tot een compromis tussen de beide partijen, hoewel er natuurlijk
geen zekerheid is zolang de twee overige annexen niet getekend zijn. Stel nu dat er binnenkort
inderdaad een overeenkomst wordt gesloten, hoe waardevol is die dan? Die vraag zal onder
andere onderzocht worden in de volgende paragraaf. Daarin worden achtereenvolgens de
regering als het MILF onder de loep genomen. Een uitdieping van deze twee actoren zou
immers een nieuw licht op het akkoord kunnen werpen.

2.2.De invloed van democratisering en de instrumentalisering van


identiteit in de Filipijnen

2.2.1. De oogst van een elitedemocratie

De verkiezingen van 13 mei tonen alvast aan dat de Filipijnen voldoen aan het basiskenmerk
van een democratie, namelijk de organisatie van verkiezingen. Tot daar is er dus slechts
sprake van een minimale democratie. Een nadere beschouwing laat zien dat een bredere
interpretatie van democratie niet aan de orde is. Nathan Gilbert Quimpo laat in zijn artikel
‘Oligarchic Patrimonialism, Bossism, Electoral Clientelism, and Contested Democracy in the

8
De werkgroepen van Normalisatie en Transitie zijn in werking gesteld vanaf november 2012 (Arguillas 2013:
15 april)

33
Philippines’ (2005) zien dat er in feite twee soorten democratische vormen zijn in de
Filipijnen: elite democracy en democracy from below.
Quimpo geeft aan dat in de loop van de Filipijnse politieke geschiedenis, de verschillende
partijen en de verschillende leiders allemaal afkomstig zijn uit eenzelfde socio-economische
laag, namelijk de elite:

Simbulan showed that the Philippine elite had a long history marked by a remarkable continuity.
He traced how Spanish colonizers turned the precolonial chiefs and nobles, together with
mestizos, into the privileged local class, the principalia, how this privileged class accumulated
land, wealth, and power under Spanish and American colonial rule, and how the principalia
evolved into the modern day elite. ‘[…]’ Philippine political parties were elite, not multiclass,
parties. Far from satisfying the needs of various social strata, they served only the interests of the
modern principalia. (Quimpo 2005: 238)

Huidig president Benigno Aquino III is bijvoorbeeld de zoon van Corazon Aquino, president
van de Filipijnen van 1986 tot 1992. Allebei behoren ze tot de Cojuangco-Aquino-familie, een
etnisch-Chinese tak van politieke families in het land.
Daartegenover staat een zeer levendige civil society, want de Filipijnen hebben maar liefst het
derde grootste ngo-landschap in de wereld, na Brazilië en India. Quimpo waarschuwt echter
voor een geromantiseerd beeld van de zogenaamde people power, aangezien die nog niets
heeft kunnen veranderen aan de grootschalige armoede, sociale ongelijkheid en corruptie
(Quimpo 2005: 247-248).
Met ‘people power’ wordt vaak verwezen naar de revolutie van 1986, waarbij president
Marcos werd afgezet en Corazon Aquino aan het roer kwam te staan. Daarbij kwam een eind
aan een dictatorschap van meer dan 20 jaar. De massa bundelde haar krachten opnieuw toen
ze van de verkozen president Joseph Estrada eiste dat hij af zou treden. Dat lukte uiteindelijk
met hulp van het leger. Het democratisch systeem leek niet te werken, aangezien de
verkiezingen geen garantie boden op een bekwame leider. Die werd vervolgens onwettelijk
verstoten; een ondermijning van het democratisch systeem (Thompson 2004: 1090).
Onder ‘people power’ worden ook de moslimrebellen en de communistische rebellen
gerekend, aangezien zij zich ook verzetten tegen het wanbeleid van de regering. De
langdurigheid van de gewapende conflicten toont aan dat het niet alleen draait om een opstand
tegen het autoritaire regime van Marcos, maar tegen een elite democracy in het algemeen
(Quimpo 2005:244). De vraag is dan hoe diepgaand de hervormingen van people power
werkelijk kunnen gaan.

34
In Björn Dressels artikel ‘The Philippines: how much real democracy’ (2011) wordt
beargumenteerd dat de verscheidene procedurele criteria voor democratische kwaliteit in de
loop van de jaren zijn geërodeerd. De gehanteerde procedurele dimensies zijn
achtereenvolgens: rechtsstaat, electorale en institutionele aansprakelijkheid, participatie en
competitie. Die dimensies worden daarenboven aangevuld door een evaluatie van de noties
‘vrijheid’ en ‘gelijkheid’. Hieronder volgt een korte samenvatting van de bevindingen van
Dressel.
Wat betreft de rechtspraak is er weinig toegang voor de armen. Het rechtssysteem gaat gebukt
onder chronische inefficiëntie, corruptie en politieke inmenging. Bovendien krijgen de
rechtbanken sinds 1998 steeds minder geld, waardoor de aangeboden faciliteiten verslechterd
en de proceduresystemen verouderd zijn geraakt. De politisering van de rechtbanken draagt
vooral in de voormalige ARMM bij tot de toename van geweld: ‘As in the 2009 massacre of
57 people in Maguindanao in Mindanao, election-related lawlessness by local strong men
exacerbates the problem.’ (Dressel 2011: 532)
Electorale en institutionele aansprakelijkheid, vertonen in de Filipijnen ook tekortkomingen.
Hoewel het verkiezingssysteem naar Amerikaans model is gevormd, en er dus, weliswaar op
verschillende politieke niveaus, constant verkiezingen worden gehouden, wordt er doorgaans
veel gefraudeerd door bijvoorbeeld ghost voters op de lijsten te plaatsen. Het systeem drijft
daarenboven op patronage en persoonlijkheden in plaats van op platformen en partijen.
Traditionele elites blijven daardoor aan de macht. Die ondermijnen de controle-instanties die
zorgvuldig zijn ingebouwd in de verscheidene overheidsstructuren (Dressel 2011: 533-534).
Politieke participatie wordt eveneens onderdrukt door de dominantie van de elite. Op het
eerste gezicht lijkt het echter of het volk veel te zeggen heeft, vanwege de verplichte quota op
partijlijsten, consultatierondes, de vele vakbonden, stakingen en referenda. Die democratische
middelen lijken echter slechts een formele functie uit te oefenen, want een effectieve impact
op het beleid blijft uit. De veertigjarige exclusie van de communisten in de formele politiek
draagt er overigens toe bij dat het Filipijnse politiek systeem niet als representatief kan
worden beschouwd (Dressel 2011: 535).
Na de People Power-revolutie werden er in de grondwet van 1987 rechten ingeschreven die
het welzijn van de armeren moesten vrijwaren, maar de toepassing ervan is inconsequent en
laat bijgevolg te wensen over. Geloofsvrijheid wordt algemeen wel gepromoot, maar moslims
verschijnen maar zelden op het nationale podium. De stijging van executies door
veiligheidstroepen laat overigens zien dat politieke vrijheden niet al te vrij mogen worden

35
geïnterpreteerd. Een verklaring voor die stijging heeft te maken met de strijd die de overheid
heeft ontketend tegen opstanden en het terrorisme.
Naast ‘vrijheid’ is ‘gelijkheid’ ook een problematisch begrip in de Filipijnen.
Inkomensverschillen en armoede zijn er beduidend hoger dan in de rest van Oost-Azië. Het
land wordt niet voor niets ‘the sick man of the region’ genoemd (Thompson 2004: 1089). De
moslimregio’s behoren tot de meest achtergestelde gebieden van het land. Sulu en
Maguindanao zijn daarbij de twee armste regio’s (Quimpo 2001: 275). Vooral rurale en
inheemse groepen lijken daarin de slachtoffers te zijn. Wederom zijn er formele organisaties
in het leven geroepen, zoals sociale zekerheid, maar deze zijn slechts rudimentair en beperkt
in omvang. De Filipijnen heeft een van de grootste stromen van remittances die de armen een
zekere ademruimte verschaffen (Dressel 2011: 537-539).
Uit bovenstaande feiten kan worden opgemaakt dat de Filipijnen formeel wel een democratie
zijn, maar in de praktijk nog vele gebreken kennen. Wat ook lichtjes naar voren kwam, is dat
de regio Mindanao het meest wordt geteisterd door geweld en dat de moslimgroepen door de
overheid worden achtergesteld. Belangrijker is echter te beseffen dat de moslimgroepen niet
per se als een afzonderlijke groep gepercipieerd moeten worden, maar ook een onderdeel
vormen van een grotere groep, namelijk de rurale bevolking.
Jose Ramon Albert laat in zijn onderzoek (2011) zien dat de ARMM het meest afhankelijk is
van de landbouwindustrie voor haar economie:

(National Statistical Coordination Board)

Het valt daarbij op dat de ARMM in soortgelijk onderzoek steeds weer opduikt als de regio
met de meeste armoede-incidenten (45,9% in 2009). Er wordt met andere woorden een

36
correlatie verondersteld tussen armoede, landbouw en geweld. Dat laat zien dat het conflict in
Mindanao breder moet worden geïnterpreteerd dan louter een etnisch conflict.
Zoals in het eerste hoofdstuk werd beargumenteerd, is er altijd wel sprake van exclusie, maar
de systematische uitsluiting van de communistische partij verraadt een doelbewuste agenda.
In tegenstelling tot de communisten, krijgen moslims wel de kans om deel te nemen aan het
politieke leven. De moslimgeschiedenis in de Filipijnen heeft echter aangetoond dat die
representatie met een korrel zout moet worden genomen, aangezien de politieke structuur
gebaseerd is op elitedominantie. In de loop van de Filipijnse politieke geschiedenis
bekleedden immers voornamelijk de Dato’s officiële ambten. MindaNews, bracht op 11 mei
2013 nog een artikel uit met de volgende titel: ‘The ruling clans of Mindanao: same families
in 50, 25 years’.
Daarnaast getuigen ook de recente gebeurtenissen van een gebrek aan representatie. De
onderhandelingen die in de jaren 90 zijn opgestart tussen de overheid en het MNLF lijken tot
een stilstand te zijn gekomen. In 1996 ondertekenden beiden partijen een finaal vredesverdrag
die destijds te licht werd bevonden door het MILF. Aangezien die laatste steeds meer
aanhangers kreeg, was de regering genoodzaakt om ook met hen rekening te houden. Dat het
MNLF nu wordt genegeerd wanneer de krijtlijnen van een Bangsamoro-staat worden
getrokken, is op zich merkwaardig, omdat die nieuwe staat de ARMM zou bevatten.
Het historische vredesakkoord dat op 7 oktober 2012 werd gesloten blijkt bijgevolg niet
meteen een oplossing te bieden voor het aanhoudende conflict in Mindanao. Ten eerste is de
strijd voor democratie, waarvan het Bangsamoro-probleem een speerpunt kan betekenen, nog
altijd niet gestreden. Ten tweede is er te weinig aandacht voor de heterogeniteit van de
moslims in Mindanao. Dat is voornamelijk te zien aan de beperkte representatie aan de
onderhandelingstafel. Waar voordien het MILF werd uitgesloten wordt nu het MNLF
genegeerd.

2.2.2. Van het Moro-probleem tot het probleem van de Moro’s

De moslimbevolking is effectief heterogener dan ze vaak wordt voorgesteld. In feite is er


maar weinig dat de verschillende clans met elkaar gemeen hebben. Wat ze daarentegen
allemaal delen is de Islam. Doordat de moslims in Mindanao deel uitmaken van de
transnationale “gemeenschap” (Ummah) hebben ze tijdens het conflict veel internationale
steun verkregen, met name van de OIC en de ICFM. Ook Libië en dan voornamelijk Kadhafi
hebben daarin hun zegje gehad. Dat heeft het conflict zeker complexer gemaakt, door de
internationale agenda’s die nu meespelen.

37
Dat gemeenschappelijk kenmerk liet een zekere homogenisering toe. Het Amerikaanse leger
dat het bestuur van de Moro Provincie in handen had van 1900 tot 1913, vond dat de wilden
die de regio bewoonden een heerser nodig hadden. De moslims werden met andere woorden
als achterlijk beschouwd en moesten bijgevolg worden opgevoed. Daarbij kwamen de Dato’s
in het spel. Zij dienden als de eerste leerlingen, die later gevolgd konden worden door de
gewone Moro’s. De creatie van dergelijke identiteit legitimeerde de speciale status die de
Amerikanen Mindanao verschafte.
Hoewel de Filipino’s het idee van Moro-zwakzinnigheid deelden met de Amerikanen, waren
zij minder te vinden voor die speciale status, aangezien die een weg plaveide voor
afscheiding. Zij beargumenteerden veeleer dat ondanks het verschil in religie, de moslims
verwant waren met de Filipijnse bevolking en integratie een betere oplossing bood voor het
Moro-probleem. Zodoende werden de etnisch-religieuze verschillen zowel door de Filipijnse
regering als het Amerikaanse leger geïnstrumentaliseerd om hun zin te krijgen, respectievelijk
integratie en separatisme. Dat gebeurde overigens niet zonder enig bloedvergieten.
Een tijd later, toen de moslimopstand een gezicht had gekregen door de oprichting van het
MNLF en de homogeniteit al barsten vertoonde door de komst van het MILF en Abu-Sayyaf,
zouden beide partijen (de overheid en de VS) meer op dezelfde golflengte komen te zitten.
Beide zouden immers jacht maken op het terrorisme. En hoewel Abu-Sayyaf inderdaad
banden onderhield met terreurorganisatie Al-Qaida, werden al gauw ook het MNLF en het
MILF daarmee geassocieerd. Zo werd the war on terror een legitimatie voor aanvallen op
moslims in de Filipijnen.
De moslims houden zich daarentegen vast aan de geschiedenis waarin zij altijd al
onafhankelijk zijn geweest. Het klopt inderdaad dat de Spanjaarden nooit stevig grip op
Mindanao hebben gehad en dat de Amerikanen, in tegenstelling tot de Filipijnse overheid,
meer aanstuurden op separatisme dan op integratie. Dat gegeven gebruikte het MILF als
propagandamateriaal op hun websites. Op hun website The Moro Chronicles9, , stond er een
rubriek ‘History’ waarin zij de geschiedenis van het conflict schetsen. Daarvoor hadden ze
ook Moro-historici in dienst. De website lijkt nu opgedoekt.
Het MILF probeert dus ook een zekere eendracht onder de moslims te creëren. Tegelijkertijd
maakt de organisatie echter gebruik van fluïde identiteiten om hun doelstellingen te halen.
Zoals al eerder aan bod is gekomen, representeert het MILF de visie noch de mening van het
hele moslimvolk. Velen onder hen vinden het bijvoorbeeld maar niets dat de

9
http://www.tmchronicles.com

38
rebellenbeweging rond de tafel zit met de overheid. Ook enkele internationale actoren dringen
aan om de strijd verder te zetten. Het MILF speelt daar op in door gecodeerde boodschappen
via hun websites de wereld in te sturen.
Op de homepagina van Luwaran10 kan men de vorderingen van het vredesproces en de
verschuiving van de standpunten goed volgen, maar er was lang ook een slogan te vinden die
veeleer aansloot bij het originele standpunt van de rebellen:

Moro is a Nation
No to Integration
No to Unitary State
Uphold moro right to self-determination

Daarbij kan de vraag worden gesteld hoe geëngageerd het MILF daadwerkelijk was om haar
originele eis te verlaten. De websites deden enerzijds vermoeden dat de organisatie haar
revolutionaire karakter probeerde te verbloemen, anderzijds was dat een teken van de interne
machtsstrijd. Recentelijk verdween die tekst van de website. Het is onduidelijk of de slogan
verdween door de recente onderhandelingen of door het artikel ‘Multiple transcripts as
political strategy: social media and conflicting identities of the Moro liberation movement in
the Philippines’ van Cherryl Ruth Sorriano en T.T. Sreekumar.
De aanpak paste alleszins in de strategie om niet-Moro’s aan te trekken en te engageren:

The attempt to mask the Moro revolutionary identity in some of its online spaces seems consistent
with the way the MILF engages non-Moros to write for the website, arguing that: ‘when Moros
speak for themselves, it may appear as propaganda. But when non-Moros speak for the struggle,
they tend to be more credible’ (MILF leader, personal communication, 22 May 2010). (Soriano
& Sreekumar 2012: 1032)

Het MILF is zich immers ook bewust van het wijdverspreide negatieve imago dat het de
laatste decennium heeft gekregen, vanwege de strijd tegen het terrorisme. Een tijdlang was er
namelijk op Luwaran een virtuele spandoek te zien met de tekst:

No to Terrorism!
This website support(s)
(the) Peace Process in

10
http:www.luwaran.com

39
Mindanao, Philippines

Dat maakt het MILF tot een zeer dubbelzinnige organisatie, aangezien die zowel een niet-
revolutionair als revolutionair publiek aantrekt. Daarbij wordt duidelijk dat het voor het MILF
belangrijk is om zich via hun website te profileren als een menselijke en moderne organisatie
die in contact staat met hun leden, en dan voornamelijk de jongere garde (Soriano &
Sreekumar 2012: 1033-1034). Dat vormt een soort van contra-identiteit tegenover de nog
steeds sluimerende sentimenten van “achterlijkheid” ten opzichte van de Moro’s.
Door dergelijke dubbelzinnigheden is het niet verwonderlijk dat de aanhangers van het MILF
vaak in de war zijn. Dat wordt althans duidelijk wanneer we een kijkje nemen op de
Facebookpagina van het MILF. De jeugdleiders en leden van de organisatie pleiten daar
immers voor openlijke vijandigheid jegens de overheid, het leger en de christelijke bevolking
van Mindanao. Er wordt ook openlijk steun geboden aan het gewapend conflict. Kortom, er
zijn klaarblijkelijk frustraties inzake het vredesproces en de participatie van het MILF daarin.
Daarnaast uiten andere leden er hun bezorgdheid. De openlijke haat ten opzichte van de
overheid zou immers bijdragen tot het negatieve imago waarmee de Moro’s al een tijd zitten
opgezadeld. Er gaan zelfs stemmen op dat de overheid achter de vijandige boodschappen zit.
De Filipijnse regering zou zo een verdeel-en-heerspolitiek hanteren en inderdaad op die
manier de rebellen een slechte naam bezorgen. (Soriano & Sreekumar 2012: 1035). Het is in
ieder geval onduidelijk wie zich nu achter welke identiteit schuilhoudt.

40
3. Historische bouwstenen: een moslimgeschiedenis aan het werk
in Myanmar

3.1.De moslimgeschiedenis van Myanmar

3.1.1. Van Arabische kooplieden tot staatloos volk

Voor het eerste deel komt de moslimgeschiedenis van Myanmar overeen met die van de
Filipijnen. Zuid-Birma was niet meteen een handelsbestemming, maar was een tussenstop in
de vaarroutes waar de handelaars hun schip en allerlei onderdelen konden laten herstellen. Het
betreft hier voornamelijk Arabische en Armeense handelaars in Arakan en Pegu. Opnieuw
gaat het om moslims die zich in de loop der jaren in deze gebieden vestigden en trouwden met
lokale Birmese vrouwen. Van de 16de tot de 18de eeuw werden zij zelfs ingezet in het Birmese
leger.
Dat vertrouwen ging teloor met de komst van de Britten en Fransen in de 17de eeuw.
Waarschijnlijk kwam dat door de affiniteit die de vreemde heersers toonden voor de
moslimbevolking in contrast met de boeddhistische meerderheid. Daarop volgden dan ook
vlug restrictieve reguleringen ten opzichte van de moslims door de Birmese koning en lokale
bestuurders. Volgens de traditie was de koning de verdediger van het boeddhisme. Het was
het Birmese volk bijgevolg volgens de wet niet toegestaan om zich te bekeren tot een andere
religie, maar er was wel een zekere vorm van tolerantie.
Er was ook geen sprake van actieve bekeringen. De groei van de moslimbevolking was enkel
te wijten aan immigratie en exogamie. Het uitblijven van bekeringen kwam door de
topografische structuur van de regio. De grenzen van Birma kenmerken zich immers door
berg- en junglegebied. Talloze invasies zijn door deze grenzen een halt toegeroepen. Ook
Arakan is een geïsoleerd gebied vanwege de bergketen Yoma en kende daardoor een aparte
historische ontwikkeling. De originele kern Birmese moslims die er huishield, werd met de
naam Zerbadi of Pathi aangeduid.
Arakan was verbonden met het islamitische Bengalen, het huidige Bangladesh, van de 14de tot
de 18de eeuw. Koning Naramerkhla was zo een vazal van de Bengaalse heerser, waardoor zijn
erfgenamen moslimtitels verkregen. Tot 1531 was Arakan ondergeschikt aan het Bengaalse
rijk. In de 18de eeuw werd het uiteindelijk veroverd door het Koninkrijk van Birma dat in de
19de eeuw zelf bezet zou worden door de Britten. In diezelfde periode daalde de

41
moslimhandel sterk door de intrede van de stoomboot in het internationale handelsverkeer.
Tot dat ogenblik bleven de vijandigheden uit.
De Britse bezetting kende drie fases: 1824-1826, 1852 en 1885. Tijdens de eerste Anglo-
Birmese oorlog werden Arakan en Tenasserim al bij Brits India ingelijfd. Dat bracht meteen
een immigratiestroom van Indische moslims en Hindu’s op gang. Die laatsten assimileerden
met de boeddhisten, terwijl de moslims hun geloof behielden. Aangezien Burma dunbevolkt
was in tegenstelling tot India, verschafte India goedkope, ongeschoolde arbeiders, ook wel
‘koelies’ genoemd. Vooral de havenstad Chittagong in Bangladesh herbergde een groot
aandeel van de Indische immigranten met betrekking tot (rivier)transport.
Die mannelijke arbeiders uit Chittagong trouwden met lokale moslima’s in Birma. Aan het
begin van de 20ste eeuw betrof het aantal Indische moslims dubbel zoveel als de Zerbadi.
Omdat die meerderheid over meer geld beschikte, had die ook een sterker verlangen om haar
sociale identiteit te behouden ten opzichte van de boeddhistische cultuur. De Zerbadi
daarentegen, bij wie een van de ouders boeddhist is en voor wie bijgevolg andere regels
gelden, identificeerden zich meer met de boeddhistische meerderheid dan met de Indische
moslims. Zij werden echter beïnvloed door de sociale clubs die die laatste groep oprichtte.
Tegelijkertijd kwam destijds het Birmese nationalisme op. Dat bracht zowel inter- als intra-
culturele spanningen teweeg. Bovendien spreidde de moslimgemeenschap zich uit naar het
zuiden van Arakan, waarbij die in het vaarwater kwam van de boeddhistische bevolking van
Arakan die vooral in het zuiden huisde. De ommekeer kwam er in 1948 toen Birma zich
onafhankelijk verklaarde, waardoor de status van de Indische moslims plots veranderde. Zij
konden Birmees burgerschap aanvragen, maar het merendeel van hen werd staatloos
verklaard.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog probeerden de Birmese moslims zich te distantiëren van de
Indische moslims. Die laatsten trachtten op hun beurt te integreren door hun banden met India
en Pakistan te verzwakken, Birmese namen te adopteren en Birmees gedrag te imiteren. De
pogingen van de lokale moslims mochten echter niet baten, want de publieke opinie maakte
geen onderscheid tussen Indische of Birmese moslims. De omstandigheden maakten het er
niet beter op. Arakan vormde in die periode namelijk de frontlijn tussen Groot-Brittanië en
Japan. Respectievelijk hadden zij de controle over Arakan en overig Birma.
De tweedeling beperkte zich niet alleen tot een oost-westgrens, maar er was door de Japanse
bezetting ook een noord-zuidgrens ontstaan. De moslims die buiten Arakan woonden waren
immers naar het noorden van Arakan gevlucht, terwijl de boeddhisten naar de zuidelijke regio
waren getrokken. Door de oorlogsjaren was de band van de moslims met de Britten nog

42
sterker geworden, wat niet in goede aarde viel bij de Birmese nationalisten. De moslims
werden gemobiliseerd door de vreemde heersers en kregen daarbij belangrijke militaire
functies toebedeeld.
Moslimleiders kregen daardoor de indruk dat ze later beloond zouden worden met een
onafhankelijk gebied. Toen de onafhankelijkheid in 1948 werd uitgeroepen, werd die droom
aan diggelen geslagen: de bestuurders in Arakan die aan de macht waren voor de
onafhankelijkheid, werden nu vervangen door Arakanese boeddhisten. Die teleurstelling
bracht uiteindelijk een rebellie op de been die door Moshe en door vele anderen wordt
aangeduid met “de Moedjahedien-rebellie” (the Mujahideen rebellion). Een moedjahied is een
strijder die de jihad uitvoert.
De strijd kreeg steun van moslims buiten de grenzen van het nieuwe Birma, en dan
voornamelijk uit de regio van Chittagong, destijds deel van Oost-Pakistan. In september 1948,
acht maanden na de onafhankelijkheid van het land, stelde Moulvi Jafar Kawal, leider van een
Moedjahedien-beweging vijf eisen aan de regering: een autonome staat ‘Akyab’ onder
soevereiniteit van Birma, Urdu als officiële taal van de staat, onafhankelijke scholen waar les
zou worden gegeven in de nieuwe staatstaal, de vrijlating van gevangenen en ten slotte, de
officiële erkenning van de Moedjahedien-beweging. Hierop kwam geen antwoord, wat een
guerrillaoorlog ontketende.
De rebellie had ook een impact op de internationale relaties van het land. Vooral Pakistan
bracht wapens en munitie aan, verschafte medische hulp en ondersteunde de rijstsmokkel,
maar die acties gingen niet van de Pakistaanse overheid uit. De echte identiteit van de
moslimbewegingen was bovendien niet helemaal duidelijk, want er leken twee bewegingen
aan het werk. Enerzijds betrof het de Moedjahedien die, zoals gezegd, nauw in contact
stonden met Oost-Pakistan, en anderzijds de Arakanese Muslim Autonomy Movement die ook
voor een onafhankelijke staat pleitten.
Beide bewegingen ondervonden initieel weinig militaire tegenstand. In november ging het
Birmese leger daarentegen in het offensief, met als gevolg dat het vluchtelingenaantal in
Chittagong opliep tot 20 000. Het leger ging zelfs over tot een scorched earth policy. Dat is
een strategie waarbij men alles wat van economische of militaire waarde kan zijn voor de
vijand vernietigt. Ook werd er vergelding gezocht door onschuldige moslimfamilies aan te
vallen. Door een dergelijke aanpak van het leger, konden de moedjahedien op sympathie
rekenen van het buitenland, met Pakistan op kop.
Pakistan wilde voornamelijk af van het vluchtelingenprobleem, aangezien dat een zeer
kostelijke zaak begon te worden. Het land eiste dan ook dat de vluchtelingen zo snel mogelijk

43
zouden terugkeren. Hun huizen waren intussen echter ingenomen door boeddhisten. Hoewel
er diplomatische stappen werden ondernomen om dat euvel te bestrijden, verslechterde de
situatie aanzienlijk: onderhandelingen over een (semi-)autonome staat werden afgeschoten,
steeds meer beschuldigingen (onder andere via de media) staken de kop op en het geweld
bleef aanhouden, waarbij gebieden werden veroverd en heroverd11. Toen de Birmese overheid
Operatie Monsoon uitvoerde, een groots offensief, brak uiteindelijk de veer bij de
Moedjahedien.
Daarop volgde in de jaren 60 een getouwtrek over het lot van de moslims in Arakan. De
moslims weigerden dat Arakan een staat zou worden binnen de Birmese unie. De
stamhoofden van de Rohingya, een term die in de jaren 50 populair werd om de
moslimbevolking aan te duiden, eiste nog steeds autonomie onder direct gezag van de
toenmalige hoofdstad Rangoon. In 1962 zou Arakan wel degelijk worden omgedoopt tot een
staat, met uitzondering van de Mayu-regio die de gebieden Maungdaw, Buthidaung en het
westelijk gebied van Rathedaung omhelsde.
De Mayu Frontier Administration kon niet beschouwd worden als autonoom bestuur,
aangezien legerofficieren er macht uitoefenden. Er werd wel afgesproken dat Rohingya aan
het hoofd mochten staan. In 1962 vond er echter een militaire coup plaats, waarbij U Nu werd
afgezet en werd vervangen door generaal Ne Win. De plannen voor een aparte staat Arakan
werden vervolgens meteen afgeblazen. De Mayu-regio werd daarentegen wel behouden, maar
de politieke verantwoordelijkheden die de moslims er hadden gekregen werden weer
afgenomen. Zij werden namelijk beschouwd als een bedreiging voor de nationale eenheid van
het land.
De Moedjahedien verdwenen niet volledig, maar verenigden zich voornamelijk ondergronds
nadat op 7 juli een studentenbetoging door het leger de kop werd ingedrukt. Een van die
rebellenbewegingen die zich voortaan heimelijk organiseerde en een nieuwe naam aannam
was de Rohingya Independence Force. 1962 bleek een teleurstellend jaar in de
moslimgeschiedenis van Myanmar te worden, aangezien de Rohingya in dat jaar ook geen
National Registration Card ontvingen, maar in de plaats daarvan een Foreigner Registration
Card aangeboden kregen. Zij weigerden deze echter en waren bijgevolg niet in het bezit van
enig identiteitskaart.
Twintig jaar later ontwierp de regering een nieuwe wet die de status van de Rohingya
opnieuw aantastte. In 1982 werd immers de immigratiewet ingevoerd die de Rohingya

11
In 1954 werden de gebieden Maungdaw, Buthidaung en het merendeel van Rathedaung heroverd door de
moslims. Operatie Monsoon was hier een reactie op (Yegar 2002: 44)

44
officieel tot vreemdelingen bestempelde. 1823 werd het referentiepunt voor de Birmese
burgerschapswet. Bevolkingsgroepen die dan tot Birma behoorden, kregen toen het
burgerschap. Dat jaar was slechts een jaar voor de Anglo-Birmese Oorlog waarbij Arakan en
Tenasserim bij Brits India werden ingelijfd en de migratiestromen bijgevolg op gang kwamen.
Die maatregelen werden onder andere genomen omdat de overheid vreesde dat de
Moedjahedien een springplank vormden voor subversieve acties van Arabische staten,
analoog aan bijvoorbeeld Libië in Zuid-Filipijnen. Reacties bleven niet uit en nieuwe
separatistische bewegingen en rebellenbewegingen werden opgericht, maar zonder veel
succes of verandering: smokkel bleef een bron voor de rebellen en het misbruik van de
minderheden hield aan. Integendeel zelfs, het verging de Rohingya steeds minder goed,
aangezien er een nationaliseringsproces was gestart aangaande landeigendom. Omdat die
moslimminderheid geen papieren bezat, hadden zij dus ook geen recht op eigen grond.
Al die tijd was er een ononderbroken assimilatieproces van Rohingya en immigranten aan de
gang geweest, waardoor het steeds moeilijker werd om die uit elkaar te houden. De overheid
en de lokale bevolking maakten echter al lang het onderscheid niet meer. In 1988 kwam er
een nieuwe regering aan de macht, nadat generaal Ne Win zijn ontslag had gegeven vanwege
protestacties. Dat bracht echter geen soelaas voor de moslims in Arakan. De nieuwe regering
startte een vestigingsprogramma op voor boeddhisten in dat gebied, waardoor het
vluchtelingenaantal opnieuw dramatisch steeg in Bangladesh. Zij vroegen om internationale
hulp en kregen die ook van de VN-instelling UNHCR.
In 1994 kwam er uiteindelijk een repatriëring van de vluchtelingen op gang, maar die werden
meteen weer overspoeld door aanvallen. Islamitische fundamentalisten begonnen zich nu ook
te moeien met de zaak en waren duidelijk tegen een repatriëring en voor separatisme,
waardoor de angst ontstond dat de vluchtelingenkampen als trainingskampen zouden fungeren
voor extremisten. In de praktijk bleken de Islamitische landen echter maar weinig militaire
hulpmiddelen aan te bieden. Yegar eindigt de moslimgeschiedenis van Myanmar met een
sombere toekomstvisie:

Apparently the problem of Arakan Muslims will continue to weigh on Myanmar, and new crises
will break out periodically. Indeed, when most of the Muslim refugees who fled at the beginning of
the 1990s returned to Arakan, outbreaks and anti-Muslim riots – instigated by Buddhists monks –
broke out in Mandalay and other Burmese cities, in March 1997. Consequently, there is no reason
to suppose there will be a change in the situation of the Muslim population in Arakan. (Yegar
2002: 67)

45
3.1.2. Terugkoppeling recente gebeurtenissen in Myanmar

Moshe Yegar had inderdaad gelijk wat betreft het lot van de moslims in Myanmar. In juni
2012 kwam het in de westelijke staat Rakhine (Arakan) tot een etnisch conflict tussen de
boeddhistische Rakhine en de Rohingya moslims, waarbij er 80 tot 650 Rohingya zijn
omgekomen en 1200 zijn vermist. Daarnaast zou het aantal intern verplaatsten opgelopen zijn
tot 80 000 (Hindstrom 2012). De verkrachting van en de moord op een boeddhistische vrouw
door moslimmannen op 28 mei 2012 was de aanleiding die de sluimerende spanningen tussen
de Rakhine boeddhisten en de Rohingya-gemeenschappen deed escaleren (International Crisis
Group 2012).
Op 21 oktober laaide het geweld opnieuw op in andere gebieden van Rakhine. In die tweede
vlaag leken de aanvallen voorbereid en gericht te zijn op moslims in het algemeen in plaats
van op de Rohingya alleen (ICG 2012). Op 26 oktober was er weer een incident met moorden
en brandstichting (OIC 2012, ICG 2012). Op 17 november heeft het Islamitische toporgaan,
de Organisatie van de Islamitische Samenwerking (OIC) de Rohingya-moslimminderheid
erkend als slachtoffer van genocide (Trouw 2012: 17 november).
Human Rights Watch vreesde dat het slachtofferaantal een stuk hoger lag dan het officiële
cijfer van de Myanmarese overheid. Op 26 oktober 2012 meldde de regering dat er sinds
zondag 21 oktober 112 doden waren gevallen en 2800 huizen waren vernietigd. Dat aantal
corrigeerde ze later naar 64. Op basis van getuigenissen zou het dodencijfer echter veel hoger
liggen. Het zou niet de eerste keer zijn dat de regering cijfers onderschat om kritiek te
vermijden.
Naast Human Rights Watch, trokken ook de Verenigde Naties en Amnesty International al
aan de alarmbel. De 75 000 vluchtelingen die in juni op de vlucht sloegen, zaten immers in
oktober nog steeds in vluchtelingenkampen, waarbij er nu ook nog 3000 à 5500 vluchtelingen
bijkwamen. De ngo The Arakan Project vermoedt dat de boeddhisten het niet alleen gemunt
hebben op de Rohingya, maar ook op alle moslims in het land. Het geweld lijkt zich namelijk
te verspreiden naar het zuiden en het oosten. (deredactie.be 2012: 27 oktober)
Op 22 maart 2013 werd de noodtoestand uitgeroepen in Meikhtila, een stad in het centrum
van Myanmar. Een moslimwinkelier had het aan de stok gekregen met enkele boeddhistische
klanten van hem. Een boeddhistische monnik was het eerste slachtoffer. Daarop trokken de
mannen naar een moslimwijk en staken er een moskee en verscheidene huizen in brand. Meer
dan 6000 moslims sloegen daarbij op de vlucht. Het geweld leek zich dus effectief oostwaarts

46
te verspreiden. Officiële media meldden eerst 20 doden, daarna 40 doden. Intussen
verspreidde het conflict zich naar twee andere steden: Yamethin en Lewei. Het
vluchtelingenaantal steeg naar 10 000 (Segers, De Roy, 2013: 26 maart).
De moslims die in Meikhtila wonen, zijn moslims van Indiase oorsprong en worden
doorgaans wel als Myanmarezen beschouwd in tegenstelling tot de Rohinya in Arakan. De
moslimbevolking omvat zo’n vier procent uit van de totale bevolking van Myanmar, dat
ongeveer 60 miljoen inwoners heeft. In Meikhtila daarentegen, vertegenwoordigen de
moslims een derde van het inwonersaantal van 100.000 (De Roy 2013). De snelle
opeenvolging van incidenten bewijst dat niet alleen de Rohingya geviseerd worden door de
boeddhisten, maar dat er een algemene negatieve houding is ten opzichte van de moslims in
het land.
De Alternative Asean Network on Burma is een organisatie die zich inzet voor de
mensenrechten en democratie in Myanmar. In hun rapport van juni 2013 maakten ze onder
andere melding van de nog steeds talloze IDP’s die slachtoffer zijn van misbruik. Op 4 juni
werden nog drie Rohingya-vrouwen doodgeschoten door de politie omdat ze niet wilden
verhuizen naar het opvangcentrum dat het regime had voorzien. Op 27 juni werden opnieuw
twee Rohingya vermoord na een ruzie met een dorpsleider (Burma Bulletin 2013: 2).
Het valt daarbij op dat de verantwoordelijkheid van de doden tweemaal ligt bij
overheidsinstanties. Op 11 juni liet minister Khin Yi overigens weten dat hij achter het
voorstel staat om de Rohingya een quotum van twee kinderen op te leggen. Daarnaast blijft de
regering ook doorgaan met een resettlementprogramma waarbij Rakhine-boeddhisten uit
Zuid-Bangladesh worden overgeplaatst naar modeldorpen in Noord-Rakhine. De Verenigde
Naties trachten tegenwoordig wel druk op Naypyidaw uit te oefenen om de discriminatie van
de Rohingya een halt toe te roepen (Burma Bulletin 2013: 2-3).

3.2.De invloed van democratisering en de instrumentalisering van


identiteit in Myanmar

3.2.1. De blitzdemocratie

Myanmar kampt al sinds zijn onafhankelijkheid in 1949 met conflicten tussen de staat en
minderheidsgroepen die ongeveer 30% van de bevolking uitmaken. President Thein Sein zei
in zijn eerste speech na zijn verkiezing dat er een verzoening moest plaatsvinden tussen de
staat en de diverse sociale en etnische groepen, en dat er nood was aan breedvoerige

47
veranderingen. De vraag bleef echter of dergelijke grootse plannen wel gerealiseerd konden
worden (South 2012: 181-182)
Aan de genocide in Myanmar gingen inderdaad een heleboel democratische hervormingen
vooraf. Die hervormingen zijn begonnen met de meerpartijenverkiezingen in november 2010
en de aantreding van de nieuwe civiele regering in maart 2011. Die plotse omwenteling kwam
vrij onverwachts, aangezien Myanmar sinds de staatgreep in 1962 geregeerd werd door een
militaire dictatuur. De hervormingen gingen onder andere gepaard met de vrijlating van
politieke gevangen, waaronder ook Nobelprijswinnares Aung San Suu Kyi.
Voor die hervormingen hadden de Verenigde Staten en de Europese Unie sancties opgelegd
ten aanzien van het militaire beleid van het land. Sophie Boisseau du Rocher (2012) toont in
haar artikel aan dat die afwijzende houding ten opzichte van Myanmar ervoor heeft gezorgd
dat het land zich heeft gedistantieerd van de westerse wereld en zich meer naar de Aziatische
regio heeft gekeerd. Doordat de hervormingen hebben plaatsgevonden, voelde de Europese
Unie zich genoodzaakt om de sancties op te schorten om het nieuwe regime te steunen.
Dat werd meteen duidelijk op de handelsmissie van Kris Peeters in Zuidoost-Azië. Vijf
Vlaamse bedrijven hebben in maart 2013 namelijk belangrijke overeenkomsten inzake
buitenlandse ondernemingen gesloten met Myanmar. Door de moderniseringsstrategie van het
land, staan buitenlandse bewindsmakers en zakenlui werkelijk aan te schuiven om er de
vruchten van mee te plukken. Het ingenieursbedrijf SBE uit Sint-Niklaas zal zo de
Myanmarese overheid adviseren bij werken aan de Irriwaddyrivier. Andere bedrijven die voet
aan wal hebben gekregen zijn het Gentse biotechbedrijf DevGen en het Leuvense
ontmijnersbedrijf Bom-be, Medec uit Aalst en New-tec, ook uit Sint-Niklaas (Winckelmans
2013).
Niet veel later meldde de wereldpers op 1 april 2013 dat Myanmar na 50 jaar weer
onafhankelijke kranten had. Voordien verkocht men uitsluitend kranten die door het regime
waren gepubliceerd. Het gaat om maar liefst 16 verschillende titels die de toelating hebben
gekregen om op 1 april hun eerste editie uit te brengen, maar er waren er maar vier waren
tijdig klaar: The Voice Daily, The Union Daily, The Golden Fresh Land Daily en The
Standard Time Daily. Die nieuwe stap in de vrijmaking van de mediasector kadert in de
afschaffing van de censuur in augustus 2012. Daarnaast zijn er ook journalisten uit
gevangenschap bevrijd. De bevolking kan voortaan onbelemmerd de activiteiten volgen van
oppositieleidster Aung San Suu Kyi (Van Thillo 2013).
Aung San Suu Kyi sprak zich in juni 2013 nog uit over de voorstellen waarmee monnik U
Wirathu in dezelfde maand mee op de proppen kwam. Die laatste had immers voorgesteld om

48
restricties op huwelijken tussen moslimmannen en boeddhistische vrouwen op te leggen.
Ondanks dat hij voor vrede tussen de twee religies pleit, is hij voorstander van de 1982
burgerschapswet en is hij spaarzaam op kritiek op de agressie tegen moslims. Toen de
regering de cover van Time Magazine voor 1 juli onder ogen kreeg, werd die onmiddellijk
verboden. U Wirathu werd er namelijk geportretteerd als het boegbeeld van de boeddhistische
terreur. De regering verantwoordde haar keuze door te stellen dat het artikel de inspanningen
voor vrede ondermijnde en dat de monnik een nobel iemand was (Burman Bulletin 2013).
Ondanks die positieve en tegelijk dubieuze ontwikkelingen hebben de Rohingya nog steeds de
status van staatslozen. President Thein Sein heeft op 11 juli 2012 namelijk verklaard dat de
overheid de Rohingya niet zal erkennen als burgers van Myanmar. Dat illustreert dat de
nieuwe regering zich ook discriminerend opstelt ten opzichte van de moslimgemeenschap.
Dat wordt ook bevestigd in een rapport van de mensenrechtenorganisatie Human Rights
Watch. Daarin komt naar voren dat de regering verzuimt op te treden tegen het geweld in de
staat Rakhine. Sterker nog, het overheidsleger wordt er zelfs van beschuldigd actief mee te
helpen (HRW 2012).
Op 10 juni 2012 werd door president Thein Sein de noodtoestand uitgeroepen, waarbij het
leger bevoegd werd om bestuurlijke taken over te nemen. Eerder werd in de hoofdstad van
Rakhine, Sittwe, al een avondklok ingesteld. Navanethem Pillay, Hoge Commissaris voor de
Mensenrechten, trok de rol van het leger echter in twijfel:

‘We have been receiving a stream of reports from independent sources alleging discriminatory
and arbitrary responses by security forces, and even their instigation of and involvement in
clashes,” Pillay said. “Reports indicate that the initial swift response of the authorities to the
communal violence may have turned into a crackdown targeting Muslims, in particular members
of the Rohingya community.’ (Navanethem Pillay in: OHCHR 2012)

De Rohingya zijn echter niet de enige groep die in oorlog zijn met de centrale overheid. In de
staat Kayin, aan de oostelijke grens met Thailand, wonen bijvoorbeeld de Karen. Zij leven
eveneens sinds de onafhankelijkheid in gewapend conflict. Meer dan 500 000 mensen zijn
intern verplaatst, waarvan er circa 150 000 in vluchtelingenkampen verblijven (South 2012:
182). Aangezien zij ook een autonoom bestuur wensen, is de situatie zeer vergelijkbaar met
die van de Rohingya. Daarnaast zijn er nog conflicten met de Kachin, Shan en het Karenni-
leger. Die zijn echter wel erkend door de overheid.

49
Er is met andere woorden een contrast tussen de democratiseringstendens en de status van de
Rohingya in Myanmar. Democratisering streeft immers naar meer gelijkheid, maar het
omgekeerde is hier nu het geval. De transitie van dictatuur naar democratie brengt namelijk
bepaalde verwachtingen met zich mee. Dat president Thein Sein de Rohingya geen officiële
status toekent, institutionaliseert de ongelijkheid als het ware. Frederik Barths stelling blijkt
zodoende bevestigd: ‘Ethnic identity becomes and is maintained through relational processes
of inclusion and exclusion’ (Barth 1969 in: de Anca 2012: 39).
Zoals aangetoond, moet de democratisering in Myanmar stellig met een korrel zout genomen
worden, aangezien de hervormingen voorlopig slechts formeel zijn. Het is een eerste stap die
toegejuicht mag worden, maar op die stap dient nog verder te worden gebouwd. De casus van
de Rohingya toont daarbij goed aan dat er nog steeds geen gelijkheid is. Er kan zelfs gesteld
worden dat de hervormingen voor een sterkere ongelijkheid hebben gezorgd, aangezien de
Rakhine-moslimminderheid daarbij officieel uit de boot vallen.
In het rapport van de International Crisis Group dat op 12 november 2012 uitkwam, wordt er
gesuggereerd dat de nationale hervormingen voor een deel verantwoordelijk zijn voor het
plaatsvinden van het geweld tegen de moslims. Er waren initieel geruchten dat de
betrokkenen tegen deze hervormingen waren, maar het bleek net andersom te zijn. De
hervormingen hebben immers nieuwe ruimte gecreëerd voor het volk om zichzelf te
organiseren en de aanvallen leken sinds de eerste opflakkering in juni inderdaad
georganiseerd. Voordien onderdrukte nationalisten blijken nu van zich te laten horen, ook via
het internet (International Crisis Group 2012).

3.2.2. De Rohingya: een identiteit in vergetelheid

De aanduiding van de moslimminderheid met ‘Rohingya’ is in het buitenland misschien wel


gangbaar, de term wordt in Myanmar daarentegen vermeden en vormt zelfs deel van het
conflict (Zöllner 2008: 54). De term ‘Rohingya’ wordt immers gebruikt om een inheemse
status voor de moslimgemeenschap te claimen. De naam verwijst naar ‘Rohang’ de oude
naam voor de staat Rakhine of Arakan. Arakan, een voormalig koninkrijk dat in 1784
veroverd werd door het Birmese koninkrijk. In de koloniale periode (1826-1948) werd dat
gebied geannexeerd door de Britten en behoorde het tot Brits-Indië. Na de onafhankelijkheid
van Birma in 1948, werd Arakan uiteindelijk een Birmese staat.
De moslimgemeenschap noemt zichzelf ‘Rohingya’ zodat ze zich kan beroepen op de
geschiedenis van Rakhine en bijgevolg ook op het recht op autonoom bestuur. Bovendien
hadden de moslimgemeenschappen tijdens de koloniale periode al religieuze en culturele

50
autonomie verkregen van de Britten (Chan 2005: 402). Die historische band met het
koninkrijk is echter niet aanvaard binnen academische kringen (Chan 2005: 396). De
Rohingya zouden immers geen directe afstammelingen zijn van de Arakanezen, maar
afkomstig zijn uit het district Chittagong uit Oost-Bangladesh.
Dat wil echter niet zeggen dat de Rohingya moslims welkom zijn in Bangladesh. Zij worden
daar namelijk aanzien als vluchtelingen uit Myanmar, terwijl ze in Myanmar worden
beschouwd als leugenaars die zich valselijk beroepen op de Arakanese geschiedenis. Bij de
volkstelling van 1983 werden ze vervolgens als Bengalen gecategoriseerd. Het jaar daarvoor
werd het burgerrecht al beperkt tot de inheemse bevolking. Met ‘inheems’ worden de etnische
gemeenschappen bedoeld die voor 1823 in Myanmar gevestigd waren. Aangezien de
Bengaalse arbeiders uit Chittagong pas in de koloniale periode immigreerde, verkrijgen de
Rohingya geen burgerrechten.
Een blik op de Myanmarese media ten tijde van het conflict laat zien dat de discriminatie van
de Rohingya ook daar werkzaam is, zij het op subtiele wijze. Op de academische blog New
Mandala van de ANU (Australian National University) College of Asia and Pacific, die zich
voornamelijk toespitst op Myanmar en Thailand heeft Sai Latt, een doctoraatsstudent uit
Canada, een interessante bijdrage geleverd over de genocide die plaatsvond in juni.
In zijn relaas vertelt hij dat de media in Myanmar bij de verslaggeving van de gebeurtenissen
consequent gebruik maken van de term ‘Bengalees’, wanneer ze de Rohingya willen
aanduiden. Naast die term wordt ook ‘Kalar’ gebruikt, een woord dat in Myanmar een
denigrerende connotatie zou hebben. Sai Latt spreekt ook over een relatieve stilte rond de
aanvallen op de moslims in de mainstream media. De reacties op het artikel zijn echter
verdeeld en het is niet zeker of de auteur wel onpartijdig is.
Hoewel de inhoud van het artikel niet meteen betrouwbaar is, zijn sommige reacties wel
veelzeggend:

We’ve been living peacefully for years with different religions in our country, because we, 135
ethnics groups, share some common belief, religions, or traditions between us. But for rohingya,
we have nothing in common. They are not part of us. That’s why we’re protecting us, spend some
more time in facebook to know how the military is handling this case. ok? Thanks.

Een min of meer dezelfde reactie was te zien in een videofragment dat verscheen op de
website PressTV.com dat de ontkenning van de genocide in het Westen aanklaagde. In het
fragment bevestigen twee getuigen dat er 5000 Rohingya gedwongen werden te verhuizen

51
door het leger. Wanneer hen wordt gevraagd naar ethnic cleansing, reageren de twee vrouwen
verontwaardigd ‘No, ethnic are us, not them. We are ethnic people. They are not our ethnic
groups’. Beide reacties geven goed weer hoe de Rohingya worden gepercipieerd en hoe
belangrijk dat aspect blijkbaar is in het conflict.
Zoals al lichtjes werd aangeraakt in de vorige subparagraaf, is Myanmar in feite een zeer
etnisch heterogeen land dat over immens grote grensgebieden beschikt, uitgestrekt van Zuid-
Thailand, via China en India, tot Bangladesh. Sinds haar onafhankelijkheid heeft het land al
problemen gehad met de controle over die grensgebieden. Het Birmees leger is al
decennialang in oorlog met separatistische regionale elites en de uitkomst is tot nu toe nog
altijd onbeslist. Sommige van die regionale groepen, zoals de Karen, hebben destijds een
aparte administratie opgericht. Hun regio is nooit een eigen staat geworden, louter omdat zij
geen internationale erkenning genoot (Baud & van Schendel 1997: 218)
De etnische diversiteit heeft altijd angst ingeboezemd bij het militaire regime, aangezien ze
vreesde dat etnisch nationalisme het regime zou omverwerpen. Om dat te vermijden werd er
overgegaan tot een centralisatiestrategie, waarbij de politieke macht werd geconcentreerd en
in handen kwam van de Birmese elite. Die legde vervolgens een Birmees-boeddhistische
identiteit op aan het land. Met het wegvallen van de militaire dictatuur is er wel degelijk
ruimte gekomen voor verschillende vormen van nationalisme.
Vooral in Rakhine ontstond zo de angst voor demografische onderdrukking bij de boeddhisten
door de Rohingya, waardoor Rakhine-nationalisme en anti-Rohingya-sentimenten versterkt
werden. Er was met andere woorden een botsing tussen twee soorten nationalismes. In de
aanloop naar de verkiezingen van 2010, vermeed de regering en de USDP12 dat de Rakhine
Nationalities Development Party een meerderheid haalde in de wetgevende macht. Zij gingen
veeleer in op het verzoek van de Rohingya door ze kiezersregistratiekaarten aan te bieden en
hen burgerschap te beloven. Het is met andere woorden de regering die de spanningen in
Rakhine deed toenemen. Het burgerschap voor de Rohingya kwam er nooit (ICG 2012).
Een voorvechtster van een democratisch Myanmar die intussen is uitgegroeid tot een icoon, is
Aung San Suu Kyi. De dochter van Aung San, een nationale held en Daw Khin Kyi,
ambassadrice van Birma in India, studeerde in New Delhi en vervolgens in Oxford in het
Verenigd Koninkrijk. Daar was ze ook woonachtig tot 1988. In dat jaar keerde Aung San Suu
Kyi terug naar Birma om voor haar moeder te zorgen. Aangevuurd door de studentenprotesten
en de uiteindelijke aftreding van het BSPP (Burma Socialist Programme Party), een militaire

12
Union Solidarity and Development Party, de opvolger van de massapartij Union Solidarity and Development
Association. Dit is de partij van huidig president Thein Sein.

52
dictatuur onder leiding van Ne Win sinds 1962, werd ze algemeen secretaris van de nieuwe
partij NLD (National League for Democracy).
De overheid, bezorgd om het nieuwe politieke zwaargewicht, liet haar het jaar nadien
arresteren door het leger en zette haar onder huisarrest. Opnieuw een jaar later, in 1990, stond
de militaire junta parlementaire verkiezingen toe die de NLD overtuigend wonnen. De
zetelende regering weigerde echter de machtswisseling, ondanks luid internationaal protest.
De junta bood een opheffing van het huisarrest aan, mits Aung San Suu Kyi in ballingschap
zou gaan. Dat weigerde ze. In 1991 ontving ze de Nobelprijs voor de Vrede, één van vele
vredesprijzen die ze zou krijgen (Palmer-Mehta 2009: 153-156).
Sinds haar vrijlating in 2010 is Aung San Suu Kyi opnieuw actief in de politiek als
oppositieleidster onder haar partij NLD en veroverde zij een zetel in het parlement in 2012.
Zij weigerde eerst nog de eed af te leggen omdat ze de grondwet te ondemocratisch vond,
aangezien die nog veel macht toekent aan het leger, maar tekende alsnog om een politieke
impasse te vermijden.
Die korte biografie schetst Aung San Suu Kyi als een maatschappelijk geëngageerde vrouw
die zich sterk inzet voor democratische hervormingen. Nochtans heeft de Nobelprijswinnares
veel kritiek ontvangen inzake de Rohingya-kwestie. Na de genocide in juni 2012 volgde er
immers een lang stilzwijgen van de oppositieleidster omtrent de zaak. Hoewel vele
internationale stemmen haar hierover aanspraken, bleef zij onpartijdig.
Enerzijds is haar houding ten opzichte van de gebeurtenissen in Rakhine begrijpelijk,
aangezien dat haar in eigen land onpopulair zou maken en de samenwerking met politieke
partijen in gevaar zou kunnen brengen. Anderzijds past het stilzwijgen niet bij haar
democratisch profiel en imago als winnares van de Nobelprijs voor de Vrede. Als morele
autoriteit zou zij veel invloed kunnen uitoefenen op het beleid ten aanzien van de Rohingya
(Taylor & Wright 2012).
Op donderdag 15 november 2012 gaf zij tijdens een bezoek aan India een antwoord op de
vele kritiek die ze de afgelopen maanden had gekregen. Nadat ze de gruwelijke
gebeurtenissen omschreef als een ‘international tragedy’, zei ze vervolgens: ‘But don’t forget
that violence has been committed by both sides. This is why I prefer not to take sides. And,
also I want to work toward reconciliation between these two communities. I am not going to
be able to do that if I take sides’ (Pasricha 2012). Hiermee werden de vermoedens omtrent
haar stilzwijgen bevestigd.
Er wordt hier aandacht geschonken aan Aung San Suu Kyi, omdat haar aanwezigheid in de
media sterk contrasteert met de afwezigheid van de Rohingya in de internationale media. Zij

53
had een sleutelrol kunnen betekenen in het op de kaart zetten van de discriminatie van de
moslimminderheid, maar misschien is dat intussen niet meer nodig. Het gebrek aan aandacht
heeft de Rohingya immers een nieuwe identiteit gegeven.
De weinige belangstelling heeft ervoor gezorgd dat de minderheidsgroep wereldwijd worden
aangeduid met “het vergeten volk”. Overal op het internet verschijnen titels als: Rohingya –
The world’s most forgotten people, The forgotten people, Forgotten Rohingya, et cetera. Dat
contrasteert wederom met de omschrijving van de Rohingya door de Verenigde Naties als
“een van de meest vervolgde minderheden in de wereld”.
In november 2012 bracht de president van de Verenigde Staten, Barack Obama, net na zijn
herverkiezing een bezoek aan Myanmar waar hij zowel een ontmoeting had met president
Thein Sein als met oppositieleidster Aun San Suu Kyi. Met zijn bezoek wilde hij niet zijn
steun betuigen aan de huidige regering, maar wel de democratische hervormingen erkennen
die de overheid tot dusver had ingevoerd (Van Thillo 2012). Tijdens zijn bezoek betuigde hij
echter wel steun aan de Rohingya:

“For too long the people of this state, including ethnic Rakhine, have faced crushing poverty and
persecution,” Obama told an audience Monday. “But there’s no excuse for violence against
innocent people, and the Rohingya hold within themselves the same dignity as you do, and I do.”
(Barack Obama in: Ward 2012)

Er is met andere woorden genoeg informatie te vinden over de genocide, maar het wordt nog
steeds te weinig opgepikt door het grotere publiek. Te weinig, of misschien wordt het ook wel
verkeerdelijk opgepikt. Zo werd de Arabische Lente eerst opgevat als Huntington’s Clash of
Civilisations, terwijl de grondoorzaak de sociaal-economische geschiedenis van de Arabische
regio was (Dabashi 2012: 15). We mogen immers niet vergeten dat de groep die in Myanmar
gestigmatiseerd wordt ook over de hele wereld argwaan oproept. Sinds 9/11 is er weer sprake
van een war on terror die zich in verschillende gedaanten voordoet. Hamid Dabashi stelt het
als volgt: ‘ […] brown has become the new black and Muslims the new Jews.’ (Dabashi 2011:
6).

54
4. De krijtlijnen van democratieën in wording: politiek, militair,
sociaal en economisch

4.1.Politieke, militaire en sociale krijtlijnen

4.1.1. Politieke hervormingen: de Filipijnen op voorsprong?

In het eerste hoofdstuk werd gesteld dat democratisering een aantal hervormingen inhield, met
name politieke, militaire, sociale en economische hervormingen. Deze paragraaf zal
respectievelijk de eerste drie types van hervormingen behandelen. De economische
hervormingen zullen dan aan bod komen in de volgende paragraaf. Het eerste type betreft de
politieke hervormingen in de Filipijnen en Myanmar. Aan de hand van de voorgaande
hoofdstukken zullen die worden gepreciseerd en vervolgens met elkaar in relatie gebracht.
De meest voor de hand liggende hervorming is de transitie van een totalitair systeem of
dictatuur naar een minimale democratie. In de Filipijnen gebeurde dat op 25 februari 1986
toen het Marcos-regime viel en Corazon Aquino de nieuwe president werd. In Myanmar vond
dat plaats op 7 november 2010 toen de militaire junta transformeerde in een civiele regering
door op die datum multilaterale verkiezingen te organiseren. Een conclusie die men zou
kunnen trekken is dat de Filipijnen verder in zijn democratiseringsproces staat dan Myanmar,
maar is dat wel zo?
De minimale democratie in Myanmar is inderdaad nog maar vrij recent in het leven geroepen
en heeft bijgevolg nog tijd nodig om zich verder te ontwikkelen. De regering doet zeer hard
haar best om buiten het gebied van het formele te treden. Naast het houden van verkiezingen,
kwamen ook cruciale gebaren zoals de vrijlating van politieke gevangenen – waaronder Aung
San Suu Kyi – verbeteringen inzake vrije meningsuiting – denk hierbij aan de vrije pers – de
organisatie van vakbonden en toenadering tot etnische minderheden (du Rocher 2012: 166).
De Rohingya lijken echter niet betrokken te worden bij het democratiseringsproces in
tegenstelling tot het MNLF en het MILF in de Filipijnen die wel werden uitgenodigd aan de
onderhandelingstafel. Cruciaal daarbij is dat de moslims in de Filipijnen al sinds de koloniale
tijd (Amerikaanse Periode) door de overheid worden erkend als een autochtone
bevolkingsgroep. Dat is in schril contrast met de Rohingya die tot op heden staatloos zijn. In
dat opzicht lijkt de Filipijnen inderdaad een streepje voor te hebben op Myanmar, maar enkele
kanttekeningen dringen zich op.

55
De conflicten van de overheden van beide landen beperken zich niet tot de moslims in
Mindanao en de Rohingya in Arakan. De Filipijnse regering weigert immers om de
communisten toe te laten tot de formele politiek (cf. Dressel), terwijl er in Myanmar wel
degelijk gesprekken plaatsvinden tussen de regering en andere etnische minderheden, zoals
onlangs met de Kachin (Burma Bulletin 2013). In de tijd heeft de Filipijnen misschien een
voorsprong, maar wat algemene gerealiseerde verbeteringen betreft ten opzichte van de
voormalige dictaturen heeft Myanmar alvast een fikse inhaalbeweging gemaakt.
Wat betreft de drie begrippen van Sanjay Jeram, namelijk, ‘loyaliteit’, ‘stem’ en ‘erkenning’,
divergeren de aanpak van de Filipijnen en Myanmar volledig met betrekking tot de twee
conflicten die in de vorige twee hoofdstukken belicht werden. De Filipijnse regering heeft alle
vier opties om de etnische animositeit te sussen toegepast. Ten eerste heeft ze loyaliteit aan de
natie trachten te bewerkstelligen door gemeenschappelijkheden tussen de Filipino’s en de
moslims te benadrukken. Dat maakte al deel uit van de integratieretoriek van Manuel Quezon,
tweede president van de Filipijnen onder Amerikaans bewind: ‘Quezon maintained that
Filipinos shared something with Muslims that Americans never would: “the common tie of
kinship.”’(Abinales 2000: 31)
Ten tweede verkregen moslims al vrij snel een stem, zowel in de periferie als in het centrum
van het land. Sergio Osmena en Manuel Quezon zorgden er bij de verkiezingen van 1934
voor dat het aantal moslimambtenaren steeg. Zo werden er in verschillende regio’s in
Mindanao Dato als vertegenwoordigers verkozen (Yegar 2002: 229). Toen het Marcos-regime
de MNLF erkende als officiële organisatie en daardoor directe onderhandelingen mogelijk
maakte, betekende dat een belangrijke stap in de richting van een autonome regio.
Ten derde is het bestaan van een autonome regio – vroeger de ARMM, nu de toekomstige
Bangsmoro-regio – met een eigen bestuur op zich al een erkenning van het multi-etnisch
karakter van de Filipijnen. De Filipino’s mogen de moslims dan wel beschouwen als
behorend tot de natie, een grote inzet van het conflict was altijd al het behoud van islamitische
gebruiken. Autonomie verzekert dat behoud grotendeels door bijvoorbeeld islamitische
rechtspraak en onderwijs te kunnen blijven aanbieden.
Met de creatie van de Mayu Frontier Administration in 1961 in Arakan, was ook een eerste
stap gezet richting autonomie voor de Rohingya. Na de militaire coup van Ne Win nog geen
jaar later kwam er echter snel een einde aan de politieke activiteit van de etnische minderheid
(Yegar 2002: 51). Toen er verkiezingen werden georganiseerd in 1974, werden de Bengaalse
moslims in de Mayu Frontier-regio het recht ontzegd om vertegenwoordigers te verkiezen
voor “Pyithu Hlut-taw”, de Volksvergadering (Chan 2005:413). Sindsdien ging het bergaf met

56
de rechten en de erkenning van de Rohingya. In 1962 bezaten de meesten al geen papieren
meer en in 1982 werd hun vreemdelingenstatus bestendigd door de immigratiewet.
Op 8 augustus 1988 vond er een massademonstratie voor democratie plaats in de toenmalige
hoofdstad Rangoon. Dat had tot gevolg dat de militaire junta de registratie van politieke
partijen toeliet, een aansporing voor de moslims om hun politieke activiteiten weer op te
nemen. Het gebruik van ‘Rohingya’ in de naam van de nieuwe partijen werd echter niet
toegestaan. Sommigen lieten zich daardoor niet tegenhouden en startten toch een partij op,
zoals de NDPHR (National Democratic Party for Human Rights) en de ALD (Arakan League
for Democracy). Beide partijen kenden in 1990 succes, maar werden een jaar later door de
verkiezingscommissie afgeschaft (Chan 2005: 414).
Momenteel zijn er nog wel een aantal bewegingen actief, zoals het ARIF (Arakan Rohingya
Islamic Front en de RSO (Rohingya Solidarity Organization), maar die zijn gebaseerd in
Zuidoost-Bangladesh en worden doorgaans gezien als terroristische bewegingen. Het zijn met
andere woorden militante groeperingen in plaats van politieke partijen, waarmee niet
onderhandeld wordt. Op basis van bovenstaande gegevens, rekening houdend met de aspecten
‘loyaliteit’, ‘stem’ en ‘erkenning’, is het aannemelijker dat er sneller een einde aan het
conflict zal komen in de Filipijnen dan in Myanmar.

4.1.2. Militaire en sociale hervormingen: Myanmar op een kruispunt?

Daarnet werd er gezegd dat de Filipijnen een voorsprong had in de tijd, doordat ze een
kwarteeuw eerder dan Myanmar het juk van de dictatuur afwierp, al werd er ook al
gesuggereerd dat dat slechts een voorsprong in de tijd was. Hier zal nu worden
beargumenteerd dat die voorsprong meer een vloek dan een zegen is, wat betreft het
democratiseringsproces in het land. Aangaande het conflict, gepercipieerd als een etnisch
conflict, werd aangetoond dat de Filipijnen zich dichter bij een compromis bevond dan
Myanmar, maar als we het conflict opentrekken naar verzet, zoals bij Decreus (2013), lijken
de kaarten anders verdeeld.
Waar alle landen die de overgang maken van een dictatuur naar een democratie mee te
kampen krijgen, is het loslaten van de vorige bestuurders, instellingen en algemene gang van
zaken. In het eerste hoofdstuk werden drie voorwaarden naar voren geschoven voor een
succesvol democratiseringsproces. Een ervan was dat er een compromis moest worden
gezocht tussen de oude en de nieuwe elite. Dat bleek echter niet te stroken met de realiteit,
aangezien de meest succesvolle transities gekenmerkt werden door een duidelijke breuk met

57
het oude regime (Krebs & Vorrath 2009: 5). Dat is echter niet het geval in de twee casussen
van deze verhandeling.
De transitie in Myanmar is een duidelijk voorbeeld van hoe het vorige regime blijft
nazinderen in het nieuwe. Het formele einde van de militaire junta vond plaats in maart 2011,
na een regeringsperiode van 40 jaar. Sindsdien trad er een nieuwe grondwet in werking, werd
er een parlement verkozen en kwam er een nieuwe president aan de macht. Dat wil echter
niet zeggen dat er ook een einde is gekomen aan de invloed van de militairen. Vele
parlementsleden waren immers militairen die voor de verkiezingen ontslag namen bij het
leger om de nieuwe democratische functies op zich te kunnen nemen. De huidige president
Thein Sein is ook zo’n ex-militair. Die maakt zich nu populair door 70 politieke gevangenen
vrij te laten, waaronder bijna de helft banden onderhoudt met de etnische Kachin-minderheid,
waarmee de regering een bestand probeert te vinden (De Roy 2013: 23 juli).
Terwijl Myanmar sukkelt met de militairen, kampt de Filipijnen met een mogelijk
hardnekkiger nalatenschap, namelijk de elitedemocratie, zoals die werd beschreven in het
tweede hoofdstuk. De huidige president van de Filipijnen, Benigno Aquino III, is lid van de
Cojuangco-Aquino familie die al veel langer politiek actief is. Bekend is zijn moeder Corazon
Aquino die de eerste president was na de val van Ferdinand Marcos. Haar neef, Eduardo
Cojuangco Jr., daarentegen, maakte al deel uit van de naaste kring van Marcos, de
zogenaamde Rolex 1213. Ook Fidel Ramos, opvolger van Corazon, behoorde tot die groep.
Een blik op de hoogste posten laat heel goed zien dat die in handen zijn van slechts enkele
families die tot de elite van het land behoren. De verkiezingscampagnes zijn een dure
onderneming, waardoor enkel de rijkste klasse toegang heeft tot de politiek:

Een spot van 30 seconden op tv in primetime kost van een half miljoen pesos tot 1 miljoen pesos
(10.000-20.000 euro), voor een paginagrote krantenadvertentie betaalt men van P150.000 tot
P300.000 (3.000-6.000 euro). Een kandidaat met een interessant programma maar zonder
bakkengeld zal door de kiezer nauwelijks opgemerkt worden. Het is dan ook geen verrassing, dat
ondanks een grondwetsherziening in 1987 die een verbod stelde op politieke dynastieën, de
kandidaten nog steeds afkomstig zijn van dezelfde rijke politieke families die al decennialang de
Filipijnse politiek domineren. (11.be, Vanslambroeck 2013)

De verkiezingen van 13 mei 2013 beloofden op voorhand al een teleurstelling te worden. Met
de verkiezingsoverwinning van Benigno Aquino III in 2010 was er aanvankelijk feestvreugde

13
De Rolex 12 is de naam die gegeven werd aan de 12 adviseurs van president Ferdinand Marcos tijdens de
krijgswetjaren (Fe 2007)

58
onder de bevolking, aangezien de nieuwe president beloofde diepgaande hervormingen door
te zullen voeren die de corruptie van voormalig president Arroyo moest doen vergeten. Het
bleek echter te moeilijk om Arroyo en haar familie te vervolgen voor haar wandaden. Ze
stelde zich zelfs opnieuw kandidaat voor een zetel in het Congres. Dat zette de toon voor de
nieuwe verkiezingen:

Deze verkiezing is daar nogmaals het pijnlijke bewijs van. Het is zelfs mogelijk dat na de
verkiezingen, vader en zoon tegelijk zullen zetelen in de Senaat, met naast hen 2 zonen van de
voormalige president Estrada, 2 kinderen van een voormalig senator, een neef van president
Aquino, en de vrouw en de zoon van twee uittredende senatoren. De Senaat telt 24 zetels en wordt
vrijwel gedomineerd door 7 families, terwijl de rest van de leden steevast behoren tot de elite van
de maatschappij. Het is uitgegroeid tot een exclusieve speeltuin van de rijken en machtigen die
stoelendans spelen met hun familieleden. (11.be, Vanslambroeck 2013)

Er zijn met andere woorden sinds de democratisering in 1986 onvoldoende sociale


hervormingen doorgevoerd die sociale mobiliteit toelaten. Die continuïteit van de elite is
alesbehalve democratisch te noemen en is des te problematischer omdat de politiek zich niet
meer op een kantelmoment bevindt, zoals een kwarteeuw geleden. Het is vervolgens veel
moeilijker om uit die bestaande klassecyclus te stappen. Bovendien is het nog maar sterk de
vraag of Benigno Aquino III wel de hervormer is die hij beweert te zijn en of er geen nood is
aan een nieuwe massademonstratie om fundamenteel iets te veranderen.
In die zin is de voorsprong van de Filipijnen dus meer een vloek dan een zegen te noemen.
Het is niet abnormaal dat de huidige president van Myanmar nog sterke banden heeft met de
militaire junta van weleer. Het wordt pas een probleem wanneer de opvolger en/of de
entourage van Thein Sein uit diezelfde kringen blijven komen. Het is hoopvol dat Myanmar
maandelijks in de kranten verschijnt met nieuws over de hernieuwde persvrijheid of de
vrijlating van opnieuw tientallen politieke gevangenen.
Het is belangrijk voor Myanmar om nu fundamentele keuzes te maken die een vredevolle
toekomst kunnen vrijwaren, ook voor de Rohingya. Er wordt momenteel in ieder geval
externe druk door de Verenigde Naties op de regering uitgeoefend om de moslimminderheid
te erkennen als een nationale bevolkingsgroep. De Filipijnse overheid mag dan wel rond de
tafel zitten met het MILF, de geschiedenis is tegen hen. Het is onwaarschijnlijk dat het
Bangsamoro-akkoord nu wel een einde zal maken aan het Moro-conflict. Daarvoor zijn er
eerst andere hervormingen voor nodig. Myanmar bevindt zich op dat vlak in een voordeligere

59
situatie dan de Filipijnen, ware het niet dat de economische krijtlijnen daar waarschijnlijk een
stokje voor steken.

4.2.De economische krijtlijnen

4.2.1. Het neoliberalisme: een omineus design

In het eerste hoofdstuk werd al even aandacht geschonken aan het onlangs verschenen boek
van Thomas Decreus, Een paradijs waait uit de storm: over markt, democratie en verzet
(2013). Er werd toen gezegd dat het een vrij abstract en filosofisch boek betreft, maar ook een
die fundamentele waarheden bevat inzake democratiseringsprocessen in de huidige
samenleving. Het lijkt dan ook geen slecht idee om de casussen in een breder perspectief te
plaatsen en bijgevolg de lokale context om te ruilen voor de globale context. De spelers en
stakeholders in het conflict beperken zich tenslotte niet tot de lokale actoren.
Decreus vangt zijn boek aan met de algemene opvatting dat liberalisering gelijk staat aan
democratisering. Sinds de val van de muur lijkt het neoliberalisme inderdaad het enige
alternatief voor een democratisch regime, want de communistische catastrofe was hiervoor
een duidelijk bewijs. Zoals de naam al doet vermoeden, garandeert het neoliberalisme
vrijheid, maar wat voor soort vrijheid?

In een vrijemarkteconomie, zo luidt de these, beschikken mensen over de volle vrijheid om te


kopen wat ze willen, om hun eigen job te kiezen en m hun levenstraject autonoom uit te stippelen.
Het neoliberalisme schildert een samenleving waarin de vrije markt zegeviert af als een
samenleving die barst van een overvloed aan keuzemogelijkheden. (Decreus 2013: 21)

Toegegeven, dat klinkt niet slecht, maar de realiteit toont een ander verhaal. De marktwerking
zorgt ontegensprekelijk voor economische groei en even ontegensprekelijk zorgt de vrije
markt voor een sociale herverdeling. De vruchten van de economie worden namelijk niet
gelijk verdeeld over de samenleving (Decreus 2013: 20). Dat is een feit dat door de economen
zelf naar voren wordt geschoven. Landen worden steeds rijker, maar de interne verdeling van
die rijkdom verloopt asymmetrisch (Cyvers, Dejonghe Embrechts & Rayp 2012: 102).
Het neoliberalisme beperkt zich niet tot het economische domein en wordt daarom ook wel
eens ‘het marktdenken’ genoemd. Op het politieke terrein worden markt en democratie vaak
als synoniemen gebruikt, zoals hier net al werd aangetoond. Dat was vooral zo in de context
van de Koude Oorlog (Decreus 2013 20), maar het zal nog duidelijk worden dat die associatie

60
nog lang niet tot het verleden behoort. Ook wordt er verwacht dat de staat zo weinig mogelijk
tussenkomt in de marktwerking. Staatsmacht wordt immers gekoppeld aan het totalitarisme.
De praktijk toont echter aan dat neoliberalisme vaak verantwoordelijk is voor een toename
van het repressieve apparaat van een staat. Doordat er meer ongelijkheid plaatsvindt in het
sociaal weefsel, ontstaat er ook meer deviant gedrag, waarop de staat dan reageert. Heel vaak
worden daarbij dan culturele minderheden gestigmatiseerd. Liberalisering en repressie blijken
elkaar dus voortdurend te versterken (Decreus 2013: 27). Men kan zich zodoende wel
voorstellen wat een neoliberalistisch beleid aanricht in een etnisch verdeeld land zoals de
Filipijnen of Myanmar, maar evengoed een land als België.
De Filipijnen en Myanmar zijn twee landen die het op economisch vlak niet bijster doen in de
Aziatische regio en daarom vatbaar zijn voor het discours van het neoliberalisme. De
Verenigde Staten, grootste aandeelhouder van de Wereldbank, hanteert namelijk al sinds de
jaren ’80 een discours waarbij men beweert “zieke” economieën te genezen (Harvey 2007:
33). In de Filipijnen maakte het neoliberalisme zijn intrede in die vroege jaren ’80 toen de
Wereldbank zijn bekende structural adjustments oplegde om de Filipijnse economie te
versterken, zodat ze in staat zou zijn om haar massale schuldenlast af te betalen (Bello 2009).
De structurele aanpassingen mochten niet baten, aangezien de Filipijnen meteen in een
economische crisis tuimelde (Bello 2009) en sindsdien bekend stond als de “sick man” van
geïndustrialiseerd Zuidoost-Azië (Thompson 2004: 1089). Daarna volgde er opnieuw een
crisis in 1997 en werd het land geplaagd door corruptieschandalen waarbij, zoals eerder
vermeld, voormalig president Gloria Macapagal-Arroyo betrokken was, maar ook voormalig
president Joseph Estrada die daardoor ook door het volk en het leger werd afgezet. Ironisch
genoeg nam hij het op voor de arme Filipijnse bevolking en had hij als filmster het imago van
verdediger van de armen tegen de elite.
De economische en politieke situatie in de Filipijnen zorgt ervoor dat het land vatbaar is voor
herprivatiseringsprojecten. Enerzijds wordt het neoliberalisme vaak geportretteerd als de
tegenpool van de staat (Decreus 2013: 25) Wanneer de staat wordt geplaagd door corruptie
wordt het aanlokkelijk om die staat terug te dringen door de invoer van neoliberalisme (Keen
2005: 76). Anderijds zien we dat sinds de globale crisis van 2008 dergelijke
herprivatiseringen overal de kop op steken. Er lijkt een hernieuwde idolatrie van de vrije
markt aan de gang (Decreus 2013: 81). Wegens de crisis is de markt zich namelijk aan het
herorganiseren (Decreus 2013: 132-133) en het lijkt erop dat wanneer het neoliberalisme faalt,
de oplossing meer neoliberalisme is.

61
De Arabische Lente die eind 2010 begonnen, is hier een duidelijk voorbeeld van. Egypte en
Tunesië stonden immers op het voorfront wat betreft het institutionaliseren van
neoliberalisme. Met de val van regeringen, komen tegenwoordig vaak technocraten aan de
macht die als tijdelijk worden aanzien, maar vaak blijvend blijken te zijn. Die technocraten
passen bijna steeds een zogenaamde ‘schoktherapie’ toe, die bestaat uit ruime
privatiseringsprogramma’s wanneer de bevolking nog verward is door de gebeurtenissen
(Armbrust 2011).
Decreus ziet de komst van technocraten als nieuwe bestuurders ook als een uitwerking van
marktsoevereiniteit en anti-democratie, aangezien de burger overdonderd wordt door de
complexe technische kant van politiek bestuur en daardoor ontmoedigd wordt om deel te
nemen aan het politieke debat (Decreus 2013: 48). Dat is wat gebeurde in vele Arabische
landen. Technocraten werden blindelings vertrouwd en nieuwe privatiseringsprogramma’s
werden geïntroduceerd. Egypte onder Moebarak zou immers niet gefaald hebben door het
neoliberalisme, maar door de slechte toepassing ervan:

Ideologues, including those of the neoliberal stripe, are prone to a witchcraft mode of thinking: if
the spell does not work, it is not the fault of the magic, but rather the fault of the shaman who
performed the spell. (Ambrust 2011)

De Arabische Lente bleek dus in de kaarten van het Westers imperialisme te spelen,
aangezien er naarstig gebruik kon worden gemaakt van de ‘time of shock’ om het
neoliberalisme verder te implementeren (Dixon 2011: 309).
De moslimgeschiedenis van de Filipijnen die aan bod kwam in het tweede hoofdstuk van deze
verhandeling toonde aan dat het merendeel van de moslims de nieuwe registratieprocessen
inzake landbezit niet begreep en bijgevolg benadeeld werden door verscheidene agrarische
nederzettingsprojecten. Daardoor werden vele moslims onteigend. Dat is een van de
grondoorzaken van het conflict tussen de moslims in Mindanao en de regering en maakt het
bestaansrecht uit van bewegingen zoals het MNLF en het MILF.
Volgens Decreus liggen die vormen van gewelddadige eigendomsverwerving aan de
oorsprong van het moderne, industriële kapitalisme (Decreus 2013: 65). Het kapitalisme zoekt
immers kapitaal, zowel bij de rijken als bij de armen. Als armen nog iets bezitten, dan is dat
meestal (informeel) een stuk land of een zelfgebouwd huis. Hierop wordt vaak jacht gemaakt
door kapitalisten door de bevolking te overtuigen dat stuk grond als onderpand te gebruiken

62
om te kunnen investeren. Investeren is namelijk een sleutelbegrip in het neoliberaal dogma .
Volgens dat stramien worden vele arme mensen onteigend (Mitchell 2006)
Neoliberale hervormingen kunnen met andere woorden ervoor zorgen dat het conflict
opnieuw aangevuurd wordt. In plaats van rurale ongelijkheid weg te werken, vergroten de
hervormingen die alleen maar. In landen waar marktgestuurde agrarische hervormingen zijn
geïmplementeerd, zoals Brazilië, El Savador, Egypte, Zuid-Afrika en de Filipijnen, vertonen
zich dezelfde zwakheden: de verkoop van land houdt de vraag niet bij; zogenaamde
begunstigden van het project komen in de schulden en nieuwe landeigenaars lijken niet te
kunnen profiteren van hun aanwinst (Lahiff et al. 2007: 1423-1431 in Granovsky-Larsen
2013: 328).
Net zoals de Filipijnen deed Myanmar het de afgelopen decennia economisch niet zo goed. In
het artikel ‘Pacific Asia after “Asian Values”: authoritarianism, democracy, and “good
governance”’ van Mark Thompson (2004), komt naar voren dat het voormalige Birma afwijkt
van een economisch verschijnsel in Zuidoost-Azië. Nieuwe democratieën zoals Indonesië,
Zuid-Korea, Taiwan, Thailand en de Filipijnen bleken namelijk politiek onstabiel en
economisch achterop te geraken, in tegenstelling tot de autoritaire regimes in de regio: China,
Vietnam, Singapore en Maleisië. Enkel Myanmar en Noord-Korea bleken hierop een
uitzondering (Thompson 2004: 1080).
De militaire junta had destijds – en nu nog steeds – af te rekenen met internationale kritiek.
De Europese Unie ging lange tijd niet in dialoog met het regime, onder andere door het arrest
van Aung San Suu Kyi en de moord op een honderdtal van haar volgelingen in mei 2003. De
ASEAN (Association of Southeast Nations) die Myanmar in juli 1997 opnam als lid van haar
organisatie, kon toen ook niet afzien van kritiek op het land. Ondanks de hulp van ASEAN
bleef de economische vooruitgang uit sinds kapitalistisch beleid begon in 1988 (Thompson
2004: 1080-1081).
Hoewel Sophie Boisseau du Rocher (2012) nog twijfel uitte ten aanzien van de politieke
positie van de Europese Unie in Zuidoost-Azië door haar embargo lijken de verzuurde
relaties tussen de EU en Myanmar intussen te zijn verbeterd. Sinds de democratische
hervormingen hief de EU in 2012 al alle sancties op tegen het land. Zopas besloot de EU ook
dat vanaf 19 juli 2013 de organisatie haar markt opnieuw openstelt voor Myanmar (De
Morgen 2013: 18 juli). Het is misschien wat voorbarig van de EU om haar sancties volledig
op te heffen, want het etnisch geweld blijft aanhouden ondanks de hervormingen.
Anders bekeken, de opening van de Europese markt is natuurlijk ook een symbolische daad
en zou de nieuwe regering kunnen stimuleren om door te gaan op hetzelfde elan, al is die zet

63
van de EU zeker niet belangeloos. Belangrijker is dat Myanmar zijn grenzen plots opengooit
en zijn economie daarbij afstelt op de buitenwereld en daarom liberaliseert. Wie
democratiseert, liberaliseert. Wat voor de Filipijnen gold, geldt eveneens voor Myanmar:
neoliberalisering zal meer ongelijkheid produceren onder de bevolking, waardoor etnische
minderheden nog meer zullen worden geviseerd.
Kortom, er lijkt weinig reden tot optimisme wat betreft het verdere verloop van de
conflictsituaties in de Filipijnen en Myanmar. Beide landen vormen immers een makkelijk
prooi voor economische hervormingen gezien hun zwakke economische positie in de regio.
Die hervormingen bestaan voornamelijk uit liberaliseringsprogramma’s die hen worden
opgelegd door instellingen als de Wereldbank, het IMF en de WHO. Het neoliberalisme is een
globale uitdaging, hoewel die niet altijd zo wordt gepercipieerd. Veel Westerse landen met
relatief vrije markten, waar democratie hoogtij viert, lijkt het risico op intern conflict
inderdaad miniem. Die correlatie vertelt ons echter niets over landen zoals de Filipijnen en
Myanmar (Keen 2005: 73), waar ongelijkheid gekenmerkt wordt door een veel grotere
discrepantie.

4.2.2. De krijtrevolutie: naar een deconstructie van identiteiten

Voor dat laatste deel van de verhandeling wordt er nog even stilgestaan bij de titel van het
boek van Decreus: Een paradijs waait uit de storm: over markt, democratie en verzet (2013).
Over markt en democratie is hierboven al uitvoerig uitgeweid, maar over verzet voorlopig nog
niet. Dat vormt dan ook het onderwerp van deze subparagraaf. In bovenstaande titel wordt
met ‘paradijs’ en ‘storm’ tweemaal democratie bedoeld. Respectievelijk gaat het om de ideale
democratie en het werkelijke democratiseringsproces.
De kerngedachte van Decreus’ boek is dat democratisering een eindeloos proces is. Conflict
wordt dan beschreven als de motor van dat proces. Aangezien verkiezingen houden, de basis
van ieder democratisch systeem, an sich niet democratisch is, omdat het een onderscheid
maakt tussen zij die geschikt zijn om te besturen en zij die niet geschikt zijn – dat wil zeggen
vormen van inclusie en exclusie – moet er blijven worden geijverd voor gelijkheid wat
gebeurt via een of andere vorm van verzet. Wat algemeen een representatieve democratie
wordt genoemd, is in wezen een electieve aristocratie (Decreus 2013: 103-104).
Concreet gezien is ‘de storm’ dus het verzetsaspect van het democratiseringsproces. Zonder
conflict kan er geen democratie zijn.
Dat kadert namelijk in het recht op vrije meningsuiting, recht op vereniging en recht op
revolutie:

64
Het recht op revolutie is uniek: dit recht situeert zich in het fundament van de bestaande orde en
maakt de opheffing van die orde in naam van die orde mogelijk. Hetzelfde kan worden gezegd
over het recht op vrije meningsuiting. Vrije meningsuiting toelaten betekent de mogelijkheid
toelaten dat een orde zichzelf in vraag stelt in naam van die orde. Ook het recht op vereniging
kunnen we vanuit dit perspectief lezen. Dit recht wijst immers op de mogelijkheid om zelf nieuwe
politieke subjecten te creëren die als tegenmacht van de gevestigde macht kunnen fungeren.
(Decreus 2013: 143)

Met betrekking tot het Moro- en Rohingya-probleem gaat het specifiek om de mogelijkheid
om de politieke, militaire, sociale en economische krijtlijnen, die in de vorige subparagraaf
werden uitgetekend, uit te wissen. De democratische storm is noodzakelijk om krijtlijnen na
verloop van tijd weg te spoelen, zodat er nieuwe kunnen worden getrokken.
Die democratische storm wordt in de Filipijnen en Myanmar grotendeels verhinderd door de
zondvloed aan identiteiten. De krijtlijnen waarover tot nu toe werd gesproken, waren
weliswaar krijtlijnen die enerzijds de overheden van beide landen en anderzijds de externe
gemeenschap hadden getrokken. De etnische minderheden reageerden hierop door zelf
identiteiten te creëren en op die manier ook zelf de weg kwijt te geraken. Wil het volk strijden
voor haar soevereiniteit, dan moet het zich eerst een weg banen doorheen de veelheid aan
identiteiten. In wat volgt wordt de rekening voor beide landen nog eens opgemaakt.
In het eerste hoofdstuk werden er drie soorten identiteiten onderscheiden: de legitimerende
identiteit, de contra-identiteit en tot slot is er nog de projectidentiteit. De legitimerende
identiteit wordt meestal geïntroduceerd door dominante instellingen zoals de staat. Vaak
hangt dat samen met een nationalistisch discours. De contra-identiteit is er een die voortkomt
uit verzet tegen dergelijke dominantie. De projectidentiteit, ten slotte, wordt geconstrueerd om
een nieuwe positie in de maatschappij te kunnen innemen om daarna ook de hele sociale
structuur te transformeren (Castells 2010: 8)
In de Filipijnen werd een nationale identiteit gecreëerd waarbij de moslims in Mindanao als
een autochtone bevolking werden beschouwd. In principe was die eerste constructie een
verzetsidentiteit tegen de Spaanse overheersers, maar nadien werd het deel van de
integratiepolitiek van de Filipijnse regering. Tegelijkertijd creëerde de Amerikaanse regering
de idee van “Moro backwardness” die hen toeliet de Moro’s “op te voeden”. De Amerikanen
instrumentaliseerden de etno-religieuze verschillen om de integratie van Mindanao in de
Filipijnen te verhinderen (Abinales 2000: 17-18).

65
Dat is grotendeels gelukt, want er ontwikkelde zich een Moro-nationalisme die liever
afzonderlijk van de Filipijnen een bestaan wilde leiden. In het eerste hoofdstuk kwamen drie
voorwaarden voor het ontstaan van nationalisme aan bod: een culturele identiteit,
overlevingsangsten en de beschikbaarheid van een thuisland. Wat betreft het Moro-
nationalisme wordt aan alle voorwaarden voldaan. De culturele identiteit is voornamelijk
gebaseerd op religieuze gronden, er was een fundamentele angst voor kerstening en het eiland
Mindanao vormde het zogenaamde thuisland.
Uiteindelijk ontstond er zo een contra-identiteit die verder werd vormgegeven door het
MNLF. Die kreeg echter ook vorm door de legitimerende identiteit van de Ummah, de externe
moslimgemeenschap, waardoor nieuwe belangen begonnen mee te spelen. Het MNLF kreeg
steeds meer radicale aanhangers, totdat de organisatie uiteenviel in verschillende fracties,
waaronder Abu Sayyaf en het MILF. Nu die laatste de overhand heeft gekregen op de twee
andere is er niet meer sprake van een eenduidige, maar veeleer een fluïde identiteit, waarvan
handig gebruikt kan worden gemaakt.
Het is namelijk geheel onduidelijk wie het MILF nu werkelijk representeert. Initieel vond het
MILF dat het MNLF niet radicaal genoeg was, mede omdat de beweging onderhandelde met
de regering. Toen die onderhandelingen teleurstelde, ondanks de creatie van de ARMM,
schoof het MILF na ettelijke gewelddadige confrontaties met de regering, zelf aan, aan de
onderhandelingstafel met het Bangsamoro-verdrag tot gevolg. Heeft het MILF de radicalen
achter zich gelaten door met de overheid te onderhandelen of is dat een stap in het proces naar
volledige autonomie? Wat in ieder geval zeker is, is dat de moslimbevolking van Mindanao
niet beschouwd kan worden als een homogene groep.
In Myanmar zit de situatie enigszins anders in elkaar, maar zeker niet minder complex. Aan
de drie voorwaarden voor nationalisme wordt ook hier voldaan. Enerzijds is er sprake van een
boeddhistisch nationalisme, anderzijds een Rohingya-nationalisme. De culturele identiteiten
zijn net als in de Filipijnen gebaseerd op religie dan wel levensbeschouwing. Zowel de
boeddhisten als de Rohingya worden gemobiliseerd door angst voor de ander en beiden
beschikken ze over een gebied, namelijk het huidige Myanmar en (Noord-) Arakan.
Myanmar verschilt van de Filipijnen in het opzicht dat de boeddhisten de Rohingya niet
beschouwen als een autochtoon deel van de bevolking, maar integendeel aanzien als
vreemdelingen. Aangezien de term Rohingya nog niet zo oud is, gaat het hier duidelijk om de
constructie van een contra-identiteit. De Rohingya willen immers aantonen dat ze een
autochtone bevolking zijn door banden aan te knopen met het vroegere koninkrijk Arakan.

66
Hoewel in het verleden sommige Rohingya-bewegingen ijverden voor een eigen regio, is het
op dit ogenblik meer een kwestie van erkenning.
De bewegingen die nu nog actief zijn zoals het ARIF en de RSO, worden als terroristische
bewegingen gezien. Het ontbreekt de Rohingya met andere woorden aan representatie. Dat ze
staatloos zijn, maakt het er allesbehalve beter op, omdat ze daardoor ook niet het recht hebben
om zich te organiseren (HRW 2013). Hun representatie ligt volledig in handen van ngo’s die
zich om de zaak bekommeren, zoals bijvoorbeeld Human Rights Watch en ARNO (Arakan
Rohingya National Organisation). Die laatste zou echter steun ontvangen van Al Qaeda
(Wikileaks 2012). Vaak is het echter moeilijk om een onderscheid te maken tussen terroristen
en verzetsstrijders, omdat het portretteren van de Rohingya als terroristen een Birmese
strategie kan zijn die inspeelt op de Amerikaanse war on terror.
Het voorgaande toont aan dat de strijd voor democratie en gelijkheid wordt belemmerd door
onmogelijke identiteiten. Er is duidelijk nood aan de creatie van een projectidentiteit, zowel in
de Filipijnen als in Myanmar. Willen de moslimminderheden in die twee landen werkelijk een
betere toekomst, dan moeten ze hun strijd buiten de bestaande representatiestructuren durven
te voeren.
In de Filipijnen moeten de moslims af van hun etnische identiteit en zich meer verzamelen
rond hun sociaaleconomische grieven. Die grieven worden ongetwijfeld ook gedeeld door de
Filipino’s die in Mindanao wonen. Enkel zo zal het conflict tot een einde kunnen komen,
aangezien nu de representatie van de moslimbevolking te wensen laat bij de huidige
onderhandelingen en de belangrijke beslissingen nog steeds worden genomen door een
eliteminderheid.
In Myanmar moet er ook breder durven worden gedacht. In Myanmar leven meer dan tien
verschillende etnische groepen, waarvan de Birmezen twee derde van de bevolking uitmaakt.
Als het neoliberalisme vaste grond onder de voeten krijgt, zullen niet alleen de Rohingya
gestigmatiseerd worden. Het Karen-conflict en het Kachin-conflict, dat momenteel aan de
gang is, zijn een bewijs dat de Rohingya niet alleen staan. De verschillende groepen moeten
elkaar echter nog willen vinden.

67
Besluit

Uit bovenstaand onderzoek is gebleken dat ‘democratisering’ en ‘identiteit’ geen


eendimensionale begrippen zijn, maar afhankelijk zijn van zowel de lokale als de globale
context. Vooral die laatste wierp een nieuw licht op de twee casussen. In het eerste hoofdstuk
werd al snel duidelijk dat democratisering niet hetzelfde is als democratie, laat staan dat er
zoiets bestaat als democratie. Het eerste hanteerbare concept dat naar voren werd geschoven
was ‘minimale democratie’. Dat bleek de basis van wat algemeen beschouwd wordt als de
representatieve democratie. Van daaruit kon democratisering worden uitgebreid naar
verscheidene types van hervormingen, namelijk herstructureringen op het politieke, sociale,
militaire en economische domein.
In de praktijk kon het nog zo zijn dat dergelijke hervormingen slechts tot het formele aspect
beperkt bleven. Democratisering kan met andere woorden steeds breder worden opgevat,
maar de moeilijkheid van de toepassing ervan stijgt als het ware evenredig met die
verbreding. De ideale democratie lijkt zo onhaalbaar. Thomas Decreus’ verklaring hiervoor
was dat het basiskenmerk van democratie, namelijk verkiezingen houden, het basisbeginsel
van democratie, met name gelijkheid, ondermijnt. In het huidige wereldsysteem valt er niets
anders te doen dan een continue proces van verzet aan te gaan om ook het
democratiseringsproces gaande te houden.
De vredesakkoorden in de Filipijnen indiceren dat ook daar het democratiseringsproces nog
steeds aan de gang is. Bij de creatie van een Bangsamoro-entiteit gaat het althans om een
grootschalige negotiatieprocedure waarin beslissingen worden genomen aangaande politieke,
sociale, militaire en economische hervormingen die het leven van een grote groep mensen
danig beïnvloedt. Na een blik op de voorgeschiedenis is het misschien ietwat frappant dat niet
het MNLF rond de onderhandelingstafel zit, maar het MILF. Het draait immers niet alleen om
een stopzetting van het geweld, maar ook om de creatie van een autonome regio, die
bovendien de ARMM bevat, waarvoor het MNLF gestreden heeft. De vredesakkoorden
roepen met andere woorden ook nieuwe grieven op.
In Myanmar wordt eveneens de these bekrachtigt dat democratisering gepaard gaat met
conflict, want middenin de Myanmarese “perestrojka” brak immers het geweld los tegen de
Rohingya in Rakhine. De agressie werd door de buitenlandse pers omschreven als genocide.
De vergelijking met de Bosnische casus die Batarfi maakte en hier ook kort geschetst werd,
gaat in zekere zin wel op. Van de doorgevoerde hervormingen, waaronder persvrijheid, de
vrijlating van politieke gevangenen zoals Aung San Suu Kyi en vrije verkiezeingen, die

68
ongetwijfeld een verbetering van de toestand voor de bevolking inhouden, kunnen de
Rohingya daarentegen niet genieten, aangezien zij nog steeds staatloos zijn. Hun geschiedenis
vertelt ons dat zij sinds de militaire coup van 1962 minder goed af zijn dan daarvoor.
Hoewel het vredesakkoord in de Filipijnen en de democratische hervormingen in Myanmar
zeker verdienstelijk en wenselijk zijn, zijn er ook duidelijk wat euvels bij die ontwikkelingen
aan te duiden. Aangezien exclusie, het euvel waarover hierboven wordt gesproken, eigen is
aan het democratiseringsproces, zijn die niet verwonderlijk, maar daarom niet onbelangrijk,
zeker als er zoveel geweld bij komt kijken. Dat is althans wat de lokale context betreft. De
globale context liet nog wat anders zien. Thomas Decreus toonde in zijn boekessay aan dat de
neoliberale trend een de-democratisering inhoudt. In de verhandeling werd vervolgens
beargumenteerd dat dat een nefaste invloed zou uitoefenen op de conflicten.
De politieke machthebbers in de Filipijnen bleken immers uit eenzelfde groep families te
stammen die het daar al decennialang voor het zeggen hebben. Dat de huidige president
Benigno Aquino III de zoon is van voormalig president Corazon Aquino, kan nauwelijks als
een uitzondering gelden. Die trend beperkt zich overigens niet tot de toppolitici, maar geldt
eveneens voor lokale ambtenaren in Mindanao. In Myanmar is er dan weer sprake van een
militaire elite. President Thein Sein mag dan wel het gezicht zijn van de democratisering in
zijn land, maar ook hij zet een lange traditie voort van militairen die de hoogste posten
bekleden. De neoliberalisering zou er in beide gevallen voor zorgen dat die elites aan de
macht blijven.
Dat is problematisch voor de Filipijnen omdat de elite, waaronder ook de moslimelite, deel
uitmaakt van de grieven van de moslimrebellen. De agrarisch-economische gevolgen zou de
ongelijkheid tussen de elite en die rebellen alleen maar vergroten en zo redenen geven voor
een hernieuwing van het conflict. In Myanmar draait het weliswaar meer om de stigmatisering
van etnische minderheden die neoliberalisering met zich meebrengt. Zoals aangetoond speelt
angst bij de boeddhistische bevolking een aanzienlijke rol. Door de grotere ongelijkheid is het
aannemelijk dat die angst mee zal toenemen.
De verhouding van beide landen met betrekking tot de democratisering en de
moslimminderheden, lijkt het best te beschrijven als een oxymoron, een schijnbare paradox.
Op het eerste gezicht lijkt de huidige stand van zaken in de Filipijnen verkieslijk boven die
van in Myanmar – en in zekere zin is het dat ook, de gruwel en status van de Rohingya
indachtig. De Filipijnen heeft immers al langer geleden afscheid genomen van de dictatuur en
zitten momenteel dichtbij een vredesakkoord met het MILF. Het valt dus te verwachten dat de
Filipijnen in de tussentijd diepgaandere hervormingen zou hebben doorgevoerd, maar niets is

69
minder waar. De elite heeft zichzelf zowaar geïnstitutionaliseerd, waardoor Myanmar qua
democratisering zeer dichtbij sluipt.
Om aan te sluiten bij het Griekse gedachtengoed van Thomas Decreus lijkt het me niet
ongepast om een begrip te lenen uit de Griekse filosofie, namelijk ‘kairos’. Dat betekent “het
juiste moment” en omvat goed de voordeelpositie van Myanmar. Het land is namelijk volop
in een transitiefase, waarbij mobilisatie en verandering de “gelegenheid” (kairos) hebben om
zich te manifesteren in tegenstelling tot de Filipijnen waar de kaarten zowaar al geschud zijn.
Bijgevolg zou in die zin de uitspraak dat Myanmar een verkieslijke positie heeft omdat de
democratisering er nog zo pril is slechts een schijnbare paradox zijn.
Tot slot heeft de verhandeling laten zien dat identiteitsvorming een belangrijke rol speelt in de
besproken etnische conflictsituaties. Identiteiten worden geconstrueerd, geînstrumentaliseerd,
maar werken ook tegen in dit geval. Door de conflicten etnisch te blijven benaderen, blijft de
moslimminderheid een minderheid. In de praktijk zijn het echter de elites die in de
minderheid zijn en is het volk in de meerderheid. Zowel de moslims in Mindanao en de
Rohingya behoren tot het volk. De recente gebeurtenissen in Egypte, waarbij president Morsi
werd afgezet, tonen aan dat de Arabische Lente nog lang niet voorbij is. De democratisering
moet voortgaan, dus laat de storm maar waaien, aldus Decreus.

70
Bibliografie

Abinales, Patricio N., Making Mindanao: Cotabato and Davao in the formation of the
Philippine nation-state, Quezon City, Ateneo De Manila University Press 2000.

Antic, Ana, ‘The Ethnic Cleansing in Bosnia-Herzegovina in the Periodof 1992/95: Mind set
of Cleaners, in: Journal of Applied Sciences, 2 (6), 2002, 643-645.

Baud; Michiel & Van Schendel, Willem, ‘Toward a Comparative History of Borderlands’, in:
Journal of World History, 8 (2), 1997, 211-242.

Bertrand, Jacques. 2000. ‘Peace and Conflict in the Southern Philippines: Why the 1996
Peace Agreement is Fragile’, in: Pacific Affairs, 73 (1), 2000, 37-54.

Boisseau du Rocher, Sophie, ‘The European Union, Burma/Myanmar and ASEAN: A


challenge to European norms and values or a new opportunity?’, in: Asia Europe Journal 10
(2), 2012, 165-180.

Bollens, Scott A., ‘Urbanism, Political Uncertainty and Democratisation’, in: Urban Studies,
45 (5/6), 2008, 1255-1289.

Castells, Manuel, The power of identity, Malden, Wiley-Blackwell 2010.

Chan, Aye, The Development of a Muslim Enclave in Arakan (Rakhine) State of Burma
(Myanmar), in: SOAS Bulletin of Burma Research, 3 (2), 2005, 396-420.

Clark, Janine Natalya, ‘Genocide, war crimes and the conflict in Bosnia: understanding the
Perpetrators’, in: Journal of Genocide Research 11 (4), 421-445.

Cuyvers, Ludo; Dejonghe, Trudo; Embrechts Rob & Rayp, Glenn, Internationale Economie,
Antwerpen, Garant 2012.

Dabashi, Hamid, Brown Skin, White Masks, New York, Palgrave Macmillan 2011.

Dabashi, Hamid, The Arab spring: the end of postcolonialism, New York, Palgrave
Macmillan 2012.

De Anca, Celia, Beyond Tribalism: Managing Identities in a Diverse World, Basingstoke,


Palgrave Macmillan 2012.

Decreus, Thomas, Een paradijs waait uit de storm: over democratie en verzet, Berchem, EPO
2013.

Dixon, Marion, ‘An Arab Spring’, in Review of African Political Economy, 38 (128), 2011,
309-316.

71
Dressel, Björn, ‘The Philippines: how much real democracy?’, in: International Political
Science Review, 32 (5), 2011, 529-545.

Galbreath, David J., ‘Democratisation and Inter-State War: Why Reform does not Encourage
Conflict’, in: Politics, 24 (3), 2004, 206-214.

Granovsky-Larsen, Simon, ‘Between the bullet and the bank: agrarian conflict and access to
land in neoliberal Guatemala’ in The Journal of Peasant Studies, 40 (2), 2013, 325-350.

Hagmann, Tobias & Péclard, Didier, ‘Negotiating Statehood: Dynamics of Power and
Domination in Africa’, in: Developmen and Change, 41 (4), 2010, 539-562.

Harvey, David, ‘Neoliberalism as Creative Destruction’, in: Annals of the American Academy
of Political and Social ScienceI, 610, 2007, 22-44.

Hicken, Allen, ‘The Philippines in 2008: Peace-building, War-fighting and Crisis


Management’, in: Asian Survey, 49 (1), 2009, 193-99. Caliber.

Jeram, Sanjay, ‘Paths to Peace and Violence: Democratization and Conflict in Senegal and
Nicaragua’, in: Nationalism and Ethnic Politics, 18 (2), 2012, 151-169.

Keen, David, ‘Liberalization and Conflict’, in: International Political Science Review, 26 (1),
2005, 73-89.

Keen, David, Complex Emergencies, Cambridge, Polity Press 2008.

Krebs, Lutz F. & Vorrath Judith, ‘Democratisation and Conflict in Ethnically Divided
Societies’, in: Living Reviews in Democracy, 1, 2009: 1-9.

Majul, Cesar Adib, ‘The Moro Struggle in the Philippines’, in: Third World Quarterly, 10 (2),
1988, 897-922.

Mckenna, Thomas M., Muslim rulers and rebels : everyday politics and armed separatism in
the southern Philippines, Berkeley, University of California Press 1998.

Neher, Clark, ‘The Philippines 1979: Cracks in the Fortress’, in: Asian Survey, 20 (2), 1979,
155-167.

Palmer-Mehta, Valerie, ‘Aung San Suu Kyi and the Rhetoric of Social Protest in Burma’, in:
Women’s Studies in Communication, 32 (3), 2009, 151-179.

Quimpo, Nathan G., ‘Options in the Pursuit of a Just, Comprehensive and Stable Peace in the
Southern Philippines’, in: Asian Survey, 41 (2), 2001, 271-289.

72
Quimpo, Nathan G., ‘Oligarchic Patrimonialism, Bossism, Electoral Clientelism, and
Contested Democracy in the Philippines’, in: Comparative Politics 37 (2), 2005, 229-250.

Richards, Paul, No peace, no war: an anthropology of contemporary armed conflicts,


Columbus, Ohio state university press 2005.

Ruigrok, Nel, ‘Journalism of attachment and objectivity: Dutch journalists and the Bosnian
War’, in: Media, War & Conflict, 1 (3), 2008, 293-313.

Scheper-Hughes, Nancy, ‘Specifities: Peace-Time Crimes’, in: Social Identities: Journal for
the Study of Race, Nation and Culture, 3 (3), 1997, 471-498.

Scheper-Hughes, Nancy & Bourgois, Philippe, Violence in War and Peace: an anthology,
Malden, Blackwell Science 2003.

Sokolovic, Dzemal, ‘How to Conceptualize the Tragedy of Bosnia: Civil, Ethnic, Religious
War or…?’, in: War Crimes, Genocide, & Crimes against Humanity, 1 (1), 2005, 115-130.

Soriano, Cheryll Ruth & Sreekumar T.T., ‘Multiple transcripts as political strategy: social
media and conflicting identities of the Moro liberation movement in the Philippines’, in:
Media, Culture & Society, 34 (8), 2012, 1028-1039.

South, Ashley, ‘The politics of projection in Burma’, in: Critical Asian Studies, 44 (2), 2012,
175-204.

Thompson, Mark R., ‘Pacific Asia after ‘Asian Values’: authoritarianism, democracy, and
good governance’, in: Third World Quarterly, 25 (6), 2004, 1079-1095.

Winton, Mark A. & Unlu, Ali, Micro–macro dimensions of the Bosnian genocides: The
circumplex model and violentization theory’, in: Aggression and Violant Behavior, 13, 2008,
45-59.

Yegar, Moshe, Between Integration and Secession: The Muslim Communities of the Southern
Philippines, Southern Thailand and Western Burma/Myanmar, Lanham, Lexington Books
2002.

Zöllner, Hans-Bernd, ‘Die Rohingyas – Konstruktion, De-Konstruktion und Re-Konstruktion


einer etnisch-religiösen Identität’ in: Austrian Journal of Southeast Asian Studies (ASEAS) 1
(1): 53-64

URL’s

73
Jose Ramon G. Albert, ‘How Important is Agriculture in the Economy?’, in: National
Statistical Coordination Board, 12 april 2013, geraadpleegd op 20 juni 2013 op:

http://www.nscb.gov.ph/beyondthenumbers/2013/04122013_jrga_agri.asp

‘Arakan Rohingya National Organization Contacts’, in: Wikileaks, 10 oktober 2002,


geraadpleegd op 17 juli 2013 op:

http://wikileaks.org/cable/2002/10/02RANGOON1310.html

Carolyn O. Arguillas, ‘GPH, MILF 6 months after FAB signing: 5 documents signed; most
important pending’, in: MindaNews, 15 april 2013, geraadpleegd op 20 juni 2013 op:

http://www.mindanews.com/peace-process/2013/04/15/gph-milf-6-months-after-fab-signing-
5-documents-signed-most-important-pending/

Carolyn O. Arguillas, ‘SPECIAL REPORT: The ruling clans of Mindanao: same families in
50 years, 25 years’, in MindaNews, 11 mei 2013, geraadpleegd op 20 juni 2013 op:

http://mindanews.com/elections2013/?p=681

Carolyn, O. Arguillas, ‘Iqbal says MILF got “much more than the ARMM” for the future
Bangsamoro’ in: MindaNews, 14 juli 2013, geraapleegd op 17 juli 2013:

http://www.mindanews.com/peace-process/2013/07/14/iqbal-says-milf-got-much-more-than-
the-armm-for-the-future-bangsamoro/

Walter Armbrust, ‘The Revolution against Neoliberalism’, in: empiresstrikesblack, 3 maart


2011, geraadpleegd op 17 juli 2013 op:

http://empirestrikesblack.com/2011/03/the-revolution-against-neoliberalism/

Walden, Bello, ‘Neoliberalism as hegemonic ideology in the Philippines’, in: Transnational


Institute, 27 oktober 2009, geraadpleegd op 17 juli 2013 op:

http://www.tni.org/article/neoliberalism-hegemonic-ideology-philippines

Julian Borger, ‘Bosnian war 20 years on: peace holds, but conflict continues to haunt’ in: The
Guardian, 4 april 2012, geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://www.guardian.co.uk/world/2012/apr/04/bosnian-war-20-years-on

74
‘Burma Bulletin’, in: ALTSEAN-BURMA, juni 2013, geraadpleegd op 8 juli 2013 op:

http://www.altsean.org/Docs/PDF%20Format/Burma%20Bulletin/June%202013%20Burma%
20Bulletin.pdf

‘Burma: End ‘Ethnic Cleansing’ of Rohingya Muslims: Unpunished Crimes Against


Humanity, Humanitarian Crisis in Arakan State’, in: Human Rights Watch, 22 april 2013,
geraadpleegd op 17 juli 2013 op:

http://www.hrw.org/news/2013/04/22/burma-end-ethnic-cleansing-rohingya-muslims

‘Countries at Risk Report – 2012’, in: Genocide Watch, geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://www.genocidewatch.org/images/Countries_at_Risk_Report_2012.pdf

Luc De Roy, ‘Nieuw geweld in Myanmar kost minstens 40 levens’, in: deredactie.be, 26
maart 2013, geraadpleegd op 8 juli 2013 op:

http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/1.1585159

Luc De Roy, ‘’Myanmar laat nog eens 70 politieke gevangenen vrij’ in: deredactie.be, 23 juli
2013, geraadpleegd op 23 juli 2013 op:

http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/130723_mayanmar_vrijlating

‘Europese Unie stelt markt opnieuw open voor Myanmar’, in: De Morgen, 18 juli 2013,
geraadpleegd op 18 juli 2013 op:

http://www.demorgen.be/dm/nl/996/Economie/article/detail/1671341/2013/07/18/Europese-
Unie-stelt-markt-opnieuw-open-voor-Myanmar.dhtml

Zamorah Fe, ‘Before 'Rolex 12,' there was 'Omega 5'’, in: Inquirer, 21 september 2007
geraadpleegd op 17 juli 2013 op:

http://newsinfo.inquirer.net/inquirerheadlines/nation/view/20070921-
89823/Before_'Rolex_12,'_there_was_'Omega_5'

‘Genocide in Birma, in: Trouw, 17 november 2012, geraadpleegd 6 januari 2013 op:

http://www.trouw.nl/tr/nl/4496/Buitenland/article/detail/3349663/2012/11/17/Genocide-in-
Birma.dhtml

75
Hanna Hindstrom, ‘Burmese authorities targeting Rohingyas, UK parliament told’, in:
Democratic voice of Burma, 28 juni 2012, geraadpleegd 6 januari 2013 op:

http://www.dvb.no/news/burmese-authorities-targeting-rohingyas-uk-parliament-told/22676

‘HRW: “Veel meer slachtoffers in Myanmar”’, in: deredactie.be, 27 oktober 2012,


geraadpleegd op 8 juli 2013 op:

http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/1.1467546

Sai Latt, ‘Intolerance, Islam and the Internet in Burma today’, in: New Mandala, 10 juni 2012,
geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://asiapacific.anu.edu.au/newmandala/2012/06/10/intolerance-islam-and-the-internet-in-
burma-today/

Timothy Mitchell, ‘The Properties of Markets: Informal Housing and Capitalism’s Mystery’
in: Cultural Political Economy Working Paper Series, geraadpleegd op 17 juli 2013 op:

http://www.unc.edu/courses/2005fall/geog/160/001/GEC'05/2mitchell.doc

‘Myanmar: Pillay concerned about human rights situation in Rakhine state’, in United Nations
Human Rights, 27 juli 2012, geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://www.ohchr.org/EN/NewsEvents/Pages/DisplayNews.aspx?NewsID=12394&LangID=
E

‘Myanmar: Storm Clouds on the Horizon’, in International Crisis Group Asia Report, 12
november 2012, geraadpleegd op 8 juli 2013 op:

http://www.crisisgroup.org/~/media/Files/asia/south-east-asia/burma-myanmar/238-
myanmar-storm-clouds-on-the-horizon.pdf

‘OIC deplores statement denying genocide in Srebrenica’, in: Organisation of Islamic


Cooperation, 7 juni 2012, geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://www.oic-oci.org/topic_detail.asp?t_id=6922&x_key=genocide

‘OIC Secretary General condemns renewed violence against Muslims in Myanmar’, in:
Organisation of Islamic Cooperation, 7 juni 2012, geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://www.oic-oci.org/topic_detail.asp?t_id=7358&x_key=myanmar

76
Joyce Pangco Panares, ‘Govt, MILF forge new peace pact’, in: Manila Standard Today, 8
oktober 2012, geraadpleegd op 20 juni 2013 op:

http://manilastandardtoday.com/2012/10/08/govt-milf-forge-new-peace-pact/

Joyce Pangco Panares, ‘Renegade rebels may shatter deal’, in: Manila Standard Today, 10
oktober 2012, geraadpleegd op 20 juni 2013 op:

http://manilastandardtoday.com/2012/10/10/renegade-rebels-may-shatter-deal/

Anjana Pasricha ,‘Aung San Suu Kyi Explains Silence on Rohingyas’, in: Voice of America,
15 november 2012, geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://www.voanews.com/content/aung-san-suu-kyi-explains-silence-on-
rohingyas/1546809.html

Frank Segers, ‘Twintig doden bij sektarisch geweld in Myanmar’, in: deredactie.be, 22 maart
2013, geraadpleegd op 8 juli 2013 op:

http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/1.1581937

‘Serbian President Nikolic Again Denies Srebrenica Was Genocide’, in: Radio Free Europa
Radio Liberty, 8 juni 2012, geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://www.rferl.org/content/serbian-president-nikolic-again-deniews-srebrenica-
genocide/24608470.html

‘Servië klaagt Kroatië aan voor genocide, in: De Standaard, 31 december 2009, geraadpleegd
op 6 januari 2013 op:

http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20091231_033

‘Servië klaagt Kroatië aan voor genocide bij Internationaal Gerechtshof’, in: De Morgen, 4
januari 2010, geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://www.demorgen.be/dm/nl/10396/Joegoslavietribunaal/article/detail/1049440/2010/01/04
/Servie-klaagt-Kroatie-aan-voor-genocide-bij-Internationaal-Gerechtshof.dhtml

Jerome Taylor, Oliver Wright, ‘Burma’s Rohingya Muslims: Aung San Suu Kyi’s blind spot’,
in: The Independent, 20 augustus 2012, geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://www.independent.co.uk/news/world/asia/burmas-rohingya-muslims-aung-san-suu-kyis-
blind-spot-8061619.html

77
‘”The government could have stopped this”’, in: Human Rights Watch, 1 augustus 2012,
geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://www.hrw.org/reports/2012/07/31/government-could-have-stopped

Kris Vanslambroeck ‘Verkiezingen in de Filipijnen: vernieuwing of meer van hetzelfde?’ in:


11.be, 8 mei 2013, geraadpleegd op 17 juli 2013 op:

http://www.11.be/11/filipijnen/artikel/detail/detail/verkiezingen_filipijnen_vernieuwing_of_m
eer_hetzelfde,104524

Jorn Van Thillo, ‘Obama brengt historisch bezoek aan Myanmar’, in: De Standaard, 19
november 2012, geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20121119_00373450

Jorn Van Thillo, ‘Opnieuw privékranten in Myanmar’ in: De Standaard, 1 april 2013,
geraadpleegd op 8 juli 2013:

http://www.standaard.be/cnt/dmf20130401_00525172

Olivia Ward, ‘Burma’s Rohingya minority get attention from Obama’s visit’, in: The Star, 20
november 2012, geraadpleegd op 6 januari 2013 op:

http://www.thestar.com/news/world/article/1290689--burma-s-rohingya-minority-get-
attention-from-obama-s-visit

‘West ignores genocide of Myanmar’, in: PressTV, 11 augustus 2012, geraadpleegd op 6


januari 2013 op:

http://www.presstv.ir/detail/2012/08/11/255623/west-ignores-genocide-myanmar-muslims/

Wim Winckelmans, ‘Vlaamse bedrijven zien brood in Myanmar’, in: De Standaard, 24 maart,
geraadpleegd op 8 juli 2013 op:

http://www.standaard.be/cnt/dmf20130324_041?utm_source=facebook&utm_medium=social
&utm_term=dso&utm_content=article&utm_campaign=seeding

78

You might also like