You are on page 1of 38

Infofiches

Bouwsteen Trainer
Als trainer:
• zorg je voor een motiverend sportklimaat;
• voorkom je blessures;
• kan je EHBO toepassen;
• herken je grensoverschrijdend gedrag en reageer je hier gepast op;
• ben je altijd een voorbeeld.

OMGEVING

TRAINER SPORTERS

LEERDOELEN METHODEN
TRAININGSVOORBEREIDINGSFORMULIER
In het trainingsvoorbereidingsformulier plaatsen we in de checklist vooraf een aantal aandachtspunten om voor
jezelf bij stil te staan binnen de bouwsteen van de trainer.

In de uitgewerkte trainingsvoorbereiding staat het icoon van de trainer in de kolom van de oefenstof. Alles wat je in dit
deel aangeboden krijgt, kan je op deze twee plaatsen in je trainingsvoorbereiding gebruiken.

 Zorg voor een motiverend sportklimaat: neem het standpunt van je sporter(s) mee, leg niet alles op

 Zorg voor een motiverend sportklimaat: voorzie voldoende structuur, vermijd ongewenste chaos
TRAINER

 Voorkom blessures

 Weet hoe E.H.B.O. toe te passen

 Voorkom grensoverschrijdend gedrag, weet hoe dit te herkennen en erop te reageren

 Geef het goede voorbeeld

OMGEVING

TRAINER SPORTERS

LEERDOELEN METHODEN

2 TRAINER
LEERDOELEN TRAINER METHODEN SPORTERS OMGEVING

LEERDOELEN OEFENSTOF MATERIAAL

Kies ik voor een opwarming die is • Is mijn gekozen oefenstof afgestemd op mijn sporters (ontwikkelingsritme, rugzak)? Welk materiaal heb ik nodig om
afgestemd op de kern of voor een • Bereik ik met de gekozen oefenstof het leerdoel? mijn oefenstof uitdagend te
algemene opwarming? • Geef ik structuur aan mijn training door een kort gesprekje vooraf? Wat zeg ik? maken?
OPWARMING

• Zorg ik voor betrokkenheid door ook vragen te stellen? Is het materiaal en het gebruik
ervan voldoende veilig?
• Voorzie ik ruimte voor inspraak van mijn sporters?
Is al het materiaal dat ik nodig heb
• Is de oefenstof niet te moeilijk en niet te makkelijk (succesbeleving)? beschikbaar ter plaatse of moet ik
• Is mijn organisatie van de ruimte afgestemd op de kern? zelf iets extra meebrengen?
• Is mijn oefenstof veilig, hoe hou ik rekening met de 10 blessurepreventiestrategieën?
• Let ik op signalen van grensoverschrijdend gedrag en kan ik er gepast op reageren?

Voor welk leerdoel uit de leerlijn • Is mijn organisatie van de tijd en de ruimte optimaal in functie van de actieve leertijd?
van de sportfederatie kies ik en • Waar positioneer ik mij als trainer en hoe organiseer ik mijn groep?
waarom? • Is mijn gekozen oefenstof afgestemd op mijn sporters (ontwikkelingsritme, "rugzak")?
Is mijn gekozen leerdoel • Bereik ik met de gekozen oefenstof het leerdoel?
afgestemd op mijn sporters? • Is de oefenstof niet te moeilijk en niet te gemakkelijk (succesbeleving)?
Kan ik nagaan of het leerdoel • Welke instructies ga ik geven om mijn oefening optimaal te laten verlopen en hou ik ze kort en
bereikt is (meetbaarheid)? bondig? Geef ik mijn sporters hierin inspraak?
• Hoe zorg ik ervoor dat mijn oefening vlot loopt?
KERN

• Wat zijn de belangrijkste aandachtspunten in mijn oefeningen? Hoe ga ik hier gericht feedback op
geven?
• Voorzie ik differentiatie in mijn oefeningen voor mijn sporters?
• Voorzie ik afdaling en opbouw in mijn oefeningen?
• Hoe ga ik de sporters groeperen?
• Laat ik mijn sporters zelfstandig werken, keuzes maken, helpen …?
• Wanneer en hoe geef ik een demonstratie?
• Is mijn oefenstof veilig, hoe hou ik rekening met de 10 blessurepreventiestrategieën?
• Let ik op signalen van grensoverschrijdend gedrag en kan ik er gepast op reageren?

Kies ik voor een cooling-down die • Is mijn gekozen oefenstof afgestemd op mijn sporters (ontwikkelingsritme, "rugzak")?
COOLING-DOWN

is afgestemd op de kern of voor • Bereik ik met de gekozen oefenstof het leerdoel?


een algemene cooling-down? • Voorzie ik een korte nabespreking met mijn sporters?
• Welke zaken wil ik bespreken? Welke vragen stel ik?
• Laat ik mijn sporters aan het woord?
• Is mijn oefenstof veilig, hoe hou ik rekening met de 10 blessurepreventiestrategieën?
• Let ik op signalen van grensoverschrijdend gedrag en kan ik er gepast op reageren?

3 TRAINER
De trainer als motivator

WAT?

Een motiverende trainer zet telkens opnieuw de motivatie van zijn sporters centraal. Hiervoor denkt hij steeds
kritisch na over de impact die zijn handelingen en beslissingen hebben op de motivatie van zijn sporters. Hij
ondersteunt ‘de wil’ om te sporten, door zijn trainingen uit te bouwen tot leuke, uitdagende en zinvolle leermomenten.

WAAROM?

Je gedrag als trainer heeft een grote impact op de motivatie van je sporters. Indien je ze juist prikkelt, hebben ze
meer goesting om te sporten. Ze amuseren zich meer, ze zetten betere prestaties neer en houden vol bij tegenslag.
Anderzijds kan je gedrag ook leiden tot druk en het gevoel van ‘moeten’ bij je sporters. Dit vergroot dan weer de kans
op ontmoediging en zelfs drop-out onder je sporters.

HOE?

Het coach kompas ter ondersteuning

#1 - Durf inzetten op autonomieondersteuning


#2 - Beperk controlerend gedrag, val er niet automatisch op terug
#3 - Zorg voor duidelijke structuur zodat je sporters niet verloren lopen
#4 - Wees je bewust van chaotische momenten en de impact ervan

BEPERKTE STURING COACH


STERKE INBRENG SPORTERS

CHAOS AUTONOMIE

DEMOTIVEREND MOTIVEREND

CONTROLE STRUCTUUR

GROTE STURING COACH


BEPERKTE INBRENG SPORTERS
VERKLARING? DE LINK TUSSEN COACHGEDRAG, HET ABC EN OPTIMALE MOTIVATIE

Om te begrijpen waarom bepaalde gedragingen een positieve en andere een negatieve impact hebben op de motivatie
van onze sporters, is het nodig om drie basisbehoeftes van onze sporters in rekening te brengen.

Autonomie: vrijheid en keuze in denken, voelen en doen

Verbondenheid: warme en hechte band met anderen

Competentie: vertrouwen hebben in hun eigen kunnen

Als aan deze ABC-basisbehoeftes van je sporters is voldaan, zal hun motivatie niet voortkomen uit de druk om te
‘moeten’ sporten, integendeel ze ‘willen’ graag sporten.

'Niet kunnen' 'Moeten' 'Willen'

Gebrek aan geloof Straf, Schaamte, Persoonlijk, Plezier,


of zelfvertrouwen, beloning, schuld, trots, relevant, passie,
onverschilligheid verwachting zelfwaarde zinvol interesse

EXTERNE INTERNE PERSOONLIJK PLEZIER


DRUK DRUK ZINVOL

AMOTIVATIE GECONTROLEERDE MOTIVATIE AUTONOME MOTIVATIE

In andere woorden autonomieondersteunend en structurerend coachgedrag leidt tot de bevrediging van de


behoeftes van autonomie, verbondenheid en competentie en vervolgens tot meer autonome motivatie. Je
sporters hebben goesting om te sporten, ze vinden het zinvol of leuk.

AUTONOMIE
AUTONOME
ONDERSTEUNING
VERBONDENHEID AUTONOME
MOTIVATIE
STRUCTUUR

COMPETENTIE

5 TRAINER
De trainer als motivator

Een motiverende trainer brengt telkens opnieuw de motivatie van zijn sporters in rekening. Hiervoor denkt hij
doorlopend kritisch na over de impact die zijn handelingen en beslissingen (kunnen) hebben op de motivatie van zijn
sporters.

De motivatie van je sporters is een complex gegeven. Er zijn veel verschillende factoren die bepalen of je sporters
gemotiveerd hun training of wedstrijd afwerken. Voorbeelden zijn de omgeving, de ouders, de medesporters, vrienden,
de trainingsinhoud, het resultaat van afgelopen wedstrijd enz. Maar ook jij als coach speelt een belangrijke rol. In
dit deel bekijken we welke coachgedragingen sporters optimaal motiveren of juist demotiveren. Daarnaast gaan
we ook wat dieper in op de achterliggende processen die verklaren waarom bepaalde coachgedragingen motivatie
optimaliseren.

HET COACH KOMPAS: 4 KWADRANTEN VAN COACHGEDRAG


Het is belangrijk om je bewust te zijn van het gedrag dat je als trainer stelt. We maken een onderscheid tussen vier
grote blokken van coachgedragingen die inspelen op de motivatie van je sporters

BEPERKTE STURING COACH


STERKE INBRENG SPORTERS

CHAOS AUTONOMIE

DEMOTIVEREND MOTIVEREND

CONTROLE STRUCTUUR

GROTE STURING COACH


BEPERKTE INBRENG SPORTERS

Op basis van bovenstaande figuur, het coach kompas, kunnen we stellen dat een motiverende coach voornamelijk
autonomieondersteunend en structurerend werkt. Dit bespreken we hieronder verder.

Dit betekent echter niet dat je als trainer te alle tijden moet vermijden om controlerend op te treden of dat je niet
af en toe kan vervallen in chaotisch gedrag. Bijna alle trainers vertonen gedragingen uit de vier de kwadranten. Jouw
positie als trainer op deze cirkel is dan ook niet in steen gebeiteld. Afhankelijk van je sporters en de omstandigheden
kan jouw positie op de cirkel verschuiven. Coachen of training geven is met andere woorden een dynamisch proces.
Met deze cirkel willen we je helpen om na te denken over jouw gedrag als trainer en de gevolgen hiervan op de
motivatie van je sporters. De focus ligt dus op autonomieondersteuning en structureren. Door ook controle en chaos
te bespreken, hopen we het bewustzijn in deze twee eerste verder te vergroten (namelijk wat het niet is).

6 TRAINER
#1 DURF AUTONOMIEONDERSTEUNEND WERKEN
Autonomieondersteunend coachen betekent dat je de persoonlijke interesses en waarden van je sporters erkent en
ondersteunt. Je laat ze initiatief nemen, betrekt hen actief in het denkproces en moedigt hen aan om zelf keuzes te
maken. Verder is het belangrijk dat je bereid bent om uitleg te geven over gemaakte keuzes en oefeningen en zo het
nut ervan verduidelijkt voor je sporters. Het helpt je ook om beter een gevolg te geven aan mogelijke weerstand van je
sporters.

Maar laat ons wel heel duidelijk zijn, autonomieondersteunend coachen staat niet gelijk aan het bieden van
onbeperkte vrijheid. Je sporters keuze en inspraak bieden doe je altijd binnen duidelijke richtlijnen, regels en
grenzen.

Hoe toepassen in de praktijk? Tips:


1. Inbreng stimuleren: bied je sporters inspraak, geef ze kansen om initiatief te nemen en zelfstandig te handelen.
Let op, je moet niet akkoord gaan met al hun standpunten/ideeën. Het is wel belangrijk om te polsen naar hun
idee én erover terug te koppelen.
2. Betekenisvolle uitleg geven: het is niet haalbaar - en ook niet wenselijk - om over alles inbreng toe te laten.
Wanneer je jouw oefeningen en regels goed onderbouwt en uitlegt, zullen je sporters de meerwaarde van deze
'opgedragen' oefeningen zien.
3. Openstaan voor weerstand: respecteer de mening van je sporters, ook wanneer deze afwijkt van de jouwe.
Wees benieuwd naar de redenen waarom jouw sporters de zaken anders zien en waarom ze zich verzetten.
4. Het ontwikkelingsritme van je sporters volgen: iedere sporter ontwikkelt zich op zijn eigen tempo (zie deel
sporter-ontwikkeling ). Probeer hiermee rekening te houden en op in te spelen.
5. Het spelplezier voeden: spelplezier kan je uiteraard voeden door oefenstof aan te bieden in spel- of
wedstrijdvormen. Ook binnen het dwingende karakter van oefenvormen kan je een plezierige sfeer creëren door
er bijvoorbeeld een spelelement aan te koppelen.
6. Uitnodigend communiceren: je communicatie kan uitnodigend of juist dwingend van aard zijn met als doel je
sporters te sturen, begeleiden, evalueren of zelfs te veroordelen.

Voorbeeld betekenisvolle uitleg

Een trainer last een extra conditietraining in omdat hij denkt dat deze voordelig zal zijn in wedstrijdsituaties. Hij doet
er goed aan om deze achterliggende reden te communiceren, zodat de trainingsgroep de meerwaarde van de extra
training goed begrijpt. Als dit het geval is, dan groeit de kans dat de spelers zich inzetten en bereid zijn om dezelfde
oefening herhaaldelijk uit te voeren tijdens de komende trainingen.

Voorbeeld spelplezier voeden

Een handbalcoach van een jeugdploeg plaatst kegels van verschillende formaten en gewichten op een aantal banken
doorheen de sporthal. De sporters proberen de kegels met een slagworp voorbij een lijn 1,5m achter de bank te
werpen. Bij het voeden van spelplezier draait het vaak om het maximaal creëren van een dwingende situatie waarbij
een saaie of monotone techniekoefening sporters op een aangename manier verplicht om de techniek op een juiste
manier toe te passen. In dit voorbeeld is het belangrijk dat de kegel voorbij de lijn moet eindigen, op die manier
worden de kinderen verplicht om krachtig te werpen en worden technisch foutieve worpen ‘met een boogje’ niet
beloond.

7 TRAINER
#2 BEPERK CONTROLEREND GEDRAG, VAL ER NIET AUTOMATISCH OP TERUG
Het tegengestelde van autonomieondersteunend training geven is controlerend training geven. Met controlerend
coachen verwijzen we naar een stijl die dwingend of verplichtend van aard is. Een controlerende coach legt
verwachtingen op, roept op een dwingende wijze op tot discipline of drukt die op een dominerende wijze door,
waarbij hij meer de persoonlijke aanval inzet op de sporter.

Hoewel controlerend coachgedrag de motivatie van je sporters niet optimaliseert, vragen sommige situaties dat je kort
op de bal speelt en dwingend optreedt om de discipline te behouden. Belangrijk is dat je je bewust bent van je gedrag
en dit kan kaderen naar je sporters.

Hoe uit zich dit in de praktijk?


1. Beknotten van initiatief: controlerende trainers beperken de inbreng van hun sporters en onderdrukken soms
zelfs pogingen tot initiatief (bv. “Wie is hier eigenlijk de trainer?”).
2. Betekenisvolle uitleg achterhouden en onderdrukken van afwijkende meningen: controlerende trainers
reageren vaak geïrriteerd op een vraag naar duiding of wanneer hun sporters een andere mening uiten.
Ze voelen zich dan bedreigd of onderuitgehaald in hun rol als expert of nemen dit op als een gebrek aan
gehoorzaamheid en respect voor hen als trainer.
3. Hoge eisen opleggen en afdwingen: controlerende trainers passen zich niet aan aan het ontwikkelingsritme
van hun sporters aan, maar leggen hen zeer hoge eisen op. Hij doet dit alles zonder het te bespreken met zijn
sporters. Hij ziet het als zijn taak als trainer om dit op te leggen.
4. Machtspositie gebruiken en persoonlijke aanvallen: controlerende trainers zetten hun sporters sterk onder
druk om te gehoorzamen en dreigen met hun machtspositie als ze dit niet doen (bv. “Als je niet luistert, zal je dit
weekend niet veel spelen.”) Dit kan samen gaan met een focus op de persoon en niet op het gedrag (bv. “Je zou
je moeten schamen dat je deze oefeningen nog niet perfect kan uitvoeren.”).

Sommige trainers denken dat het ondersteunen van de autonomie van je sporters zonder controlerend op te treden
hetzelfde is als alles op zijn beloop laten. Deze ‘laissez fair’ benadering is zeker niet wat we willen promoten. Het
is als trainer je taak om de nodige houvast te bieden. Maar het bieden van structuur, met duidelijke richtlijnen en
verwachtingen, is niet hetzelfde als controlerend optreden.

8 TRAINER
#3 ZORG VOOR DUIDELIJKE STRUCTUUR ZODAT JE SPORTERS NIET VERLOREN LOPEN
Als trainer ondersteun je de competentie van je sporters door hen structuur te bieden. Structurerend coachen betekent
dat je houvast biedt aan je sporters met duidelijke richtlijnen en verwachtingen. Jouw sporters weten wat je van hen
verwacht en wat ze moeten doen om een bepaald doel te bereiken. Structurerend coachen doe je op maat van je
sporter, hun mogelijkheden en talenten. Je schat als structurerende trainer de vaardigheden van je sporters goed in
en past je hieraan aan. Voordat je met een oefening of opdracht begint, communiceer je duidelijk je verwachtingen
en spreek je jouw vertrouwen in je sporters uit. Zo creëer je een voorspelbare omgeving waarin je sporters het
gevoel krijgen dat ze succesvol kunnen zijn. Tijdens de activiteit zelf hou je de vooruitgang in de gaten, zodat je
kan aanpassen waar nodig. Na afloop stimuleer je de zelfreflectie van sporters door hen zelf te laten terugblikken.
Zo krijgen je sporters zicht op hun vooruitgang en wordt hun gevoel van bekwaamheid aangewakkerd. Je focust als
structurerende trainer dus op het ontwikkelingsproces en de vooruitgang die je sporters maken, eerder dan op
het resultaat.

Hoe toepassen in de praktijk? Tips:


1. Creëer duidelijkheid: communiceer heldere verwachtingen. Niet enkel op sporttechnisch vlak, maar ook wat
betreft de gedragsnormen en -regels die je stelt. Bijvoorbeeld “In onze trainingsgroep moedigen we elkaar aan als
we merken dat iemand het moeilijk heeft om de oefening juist uit te voeren.”
2. Schenk vertrouwen en biedt uitdaging: spreek actief je vertrouwen uit in de mogelijkheden van je sporters.
Bied tegelijk ook ‘optimaal uitdagende taken’ aan. Zo prikkel je jouw sporters om de volgende stap te zetten in
hun ontwikkeling.
3. Consequent opvolgen: je gaat na of je sporters goed op weg zijn naar de gestelde doelen. Wanneer je sporters
hun doelstellingen moeilijk halen, heb je een aantal opties. Als je denkt dat de verwachtingen haalbaar zijn, kan
je hulp bieden. Als blijkt dat de verwachtingen niet realistisch zijn, dan pas je ze best aan of vereenvoudig je de
opdracht.
4. Gepaste hulp bieden: probeer op elk moment gepaste hulp te bieden aan je sporters. Enerzijds kan je
materiële hulpmiddelen gebruiken om jouw sporters te begeleiden (bv. zwemgordel om kinderen te leren
zwemmen). Anderzijds kan je jouw sporters helpen door hen fysiek te begeleiden bij een beweging. Deze fysieke
hulp geeft je sporters de kans om de correcte beweging aan te voelen.
5. Motiverende feedback geven: als trainer help je sporters vooruit in hun ontwikkeling. Dit gaat over meer dan
enkel aangeven wat goed of slecht is. Als trainer probeer je zaken te corrigeren: je geeft tips en suggesties voor
wat beter kan, zodat je sporters zich verder kunnen ontwikkelen. Je formuleert werkpunten op een informerende
en niet op een evaluerende of veroordelende wijze (bv. “Probeer om al ingedraaid te staan bij die balaanname.”).
6. Zelfinzicht stimuleren: als trainer kan je jouw sporters stimuleren om zelf sterke punten of werkpunten
naar voor te schuiven. Zwijgen is hierbij goud waard: je laat je sporter(s) eerst zelf aan het woord voordat je je
persoonlijke mening geeft. Dit zelfinzicht is vaak nog onvolledig of soms zelfs fout, maar door ernaar te vragen
kan je je begeleiding beter afstemmen op hoe sporters naar zichzelf kijken.

Voorbeeld vertrouwen schenken en uitdaging bieden


Voor de jongste spelertjes wordt het veld verkleind, het aantal spelers verminderd en worden de doelen verlaagd. Zo
zakt de moeilijkheid en heeft iedereen een kans op succes.

Voorbeeld zelfinzicht stimuleren


Een half uur na zijn schaatswedstrijd op de 1500 meter komt Jonathan (15) bij zijn trainer zitten. Geïnteresseerd in de
mening van Jonathan vraagt zijn trainer hoe hij de wedstrijd heeft beleefd. “Ik maakte een snelle start en was snel
op de rechte stukken”, was hij enthousiast, “maar in de bochten verloor ik te veel tijd en haalde mijn rechtstreekse
tegenstander me steeds weer in.” “Mooie analyse”, vulde de trainer aan, “en heb je ook een idee hoe dit komt?"

9 TRAINER
#4 WEES JE BEWUST VAN CHAOTISCHE MOMENTEN EN DE IMPACT ERVAN
Het tegengestelde van structurerend coachen is chaotisch coachen. Een trainer die chaotisch handelt, slaagt er minder
goed in om aan te voelen wat de volgende stap is in het ontwikkelingsproces van zijn sporters. Dit kan leiden tot een
overdosis aan informatie en hulp of net in een gebrek aan duidelijkheid. Verder slagen chaotische trainers er niet
in om duidelijke regels op te stellen en te handhaven.

Uiteraard overkomt het de beste trainer dat een bepaalde oefening op training uitmondt in chaos. Dit maakt van jou
nog geen slechte coach. Belangrijk is wel om bewust na te denken hoe je dit in de toekomst kan vermijden.

Hoe uit zich dit in de praktijk?


1. Onduidelijkheid overheerst: chaotische trainers vergeten vaak om verwachtingen, afspraken en richtlijnen
duidelijk te formuleren. Ze gaan ervan uit dat deze regels en afspraken voor de hand liggen en niet uitgesproken
of verduidelijkt moeten worden.
2. Gebrek aan vertrouwen/uitdaging: trainers die chaotisch handelen, stemmen hun training onvoldoende af op
het ontwikkelingsniveau en de mogelijkheden van hun sporters. Ze kiezen ofwel te eenvoudige ofwel te moeilijke
taken.
3. Willekeurig en inconsistent gedrag: bij een chaotische handelswijze houdt men geen rechte lijn aan en is
men niet consequent. De ene keer spreekt de trainer bijvoorbeeld een sporter die te laat komt daarop aan, een
volgende keer niet.
4. Afwezig of zelfs onverschillig gedrag: chaotische trainers voelen niet goed aan wanneer hun hulp nodig is. Ze
bieden slechts beperkte hulp of wijzen de hulpvraag van hun sporters af.

10 TRAINER
COACHEN MET DE M-FACTOR: ABC EN MOTIVATIE
Als trainer heb je een belangrijk aandeel in de motivatie van jouw sporters door de manier waarop je met hen omgaat
op trainingen en wedstrijden. Nu we de coachgedragingen die al dan niet leiden tot optimale motivatie besproken
hebben, gaan we dieper in op de processen die verklaren hoe deze motivatie tot stand komt.

DE DRIE PSYCHOLOGISCHE BASISBEHOEFTES VAN DE SPORTER


De basisidee van coachen met de M-factor is dat een autonomieondersteunende en structurerende trainer een
motiverende leeromgeving creëert door in te spelen op drie psychologische basisbehoeftes van de sporter. Dit
zijn een behoefte aan autonomie, verbondenheid (binding) en competentie. Deze psychologische behoeftes vormen het
ABC van de gemotiveerde sporter. Hoewel deze drie noden bij elke sporter aanwezig zijn (ongeacht cultuur, sociale
afkomst, geslacht en leeftijd), is de wijze waarop aan deze behoeftes wordt voldaan natuurlijk afhankelijk van persoon
tot persoon.
A B C
AUTONOMIE VERBONDENHEID COMPETENTIE

Zichzelf mogen zijn Goede, hechte relaties hebben Beter worden

A Autonomie
Autonomie verwijst naar het ervaren van vrijheid en keuze in ons denken, voelen en doen. Sporters hebben een sterk
gevoel van autonomie op het moment dat ze zich bij de sportclub en bij jou als trainer mogen gedragen zoals
ze echt zijn, zowel op als naast het sportterrein. Ze hebben het gevoel dat ze zelf aan de basis liggen van hun
leerproces. Hoewel elke persoon de behoefte heeft aan autonomie, (ongeacht cultuur, sociale afkomst, gender en
leeftijd), is de wijze waarop aan deze behoefte wordt voldaan natuurlijk wel afhankelijk van persoon tot persoon. Zo
zal de ene persoon meer autonomie ervaren wanneer hij of zij initiatief mag nemen, terwijl andere personen niet
graag initiatief nemen. Deze personen vinden het belangrijk dat de coach zelf keuzes maakt en deze duidelijk uitlegt.
Zo zie je dat je op verschillende manieren kan voldoen aan de nood aan autonomie.

B Verbondenheid
Binding of verbondenheid wijst op het ervaren van een warme en hechte band met anderen. Bij je sportclub is
zowel de band met medesporters als met jou als trainer belangrijk.

Voorbeeld
Lucas is al enkele weken geblesseerd. Hij werkt zeer gedreven aan zijn terugkeer, maar de revalidatie loopt niet
helemaal zoals gepland. Lucas heeft het er bijzonder moeilijk mee dat hij geen deel kan uitmaken van het team. De
trainer merkt de frustraties van Lucas en neemt hem even apart om te vragen hoe het met hem gaat en om te praten
over zijn situatie.

C Competentie
Sporters voelen zich competent wanneer ze merken dat ze een gewenst resultaat behalen en vertrouwen hebben in
hun eigen kunnen. Sporters moeten niet noodzakelijk beter presteren dan anderen om zich bekwaam te voelen. Hun
gevoel van competentie is veeleer afhankelijk van het behalen van hun vooropgestelde doelen (bv. persoonlijk record
verspringen verbreken of de vooraf ingeoefende sprong technisch goed uitvoeren en landen enz.).

11 TRAINER
HET BELANG VAN MOTIVATIE
Hoe meer aan deze ABC-basisbehoeftes van je sporters is voldaan, hoe optimaler gemotiveerd ze zijn. Hun motivatie
komt niet voort uit de druk om te moeten sporten, integendeel ze willen graag sporten. Dit toont aan dat er niet
alleen een verschil is in de kwantiteit van motivatie (zeer sterk tot zeer zwak gemotiveerd), maar ook in het soort
motivatie. Deze vormen van motivatie zijn niet altijd even bruikbaar zijn op de lange termijn.

Zo zien we dat sporters die juist geprikkeld worden graag ‘willen’ sporten. Dit is in tegenstelling met de druk om te
‘moeten’ sporten. Nog erger is het gesteld met de sporters waarbij elk spoor van motivatie ontbreekt. Onderstaande
figuur geeft deze soorten van motivatie weer.

'Niet kunnen' 'Moeten' 'Willen'

Gebrek aan geloof Straf, Schaamte, Persoonlijk, Plezier,


of zelfvertrouwen, beloning, schuld, trots, relevant, passie,
onverschilligheid verwachting zelfwaarde zinvol interesse

EXTERNE INTERNE PERSOONLIJK PLEZIER


DRUK DRUK ZINVOL

AMOTIVATIE GECONTROLEERDE MOTIVATIE AUTONOME MOTIVATIE

Autonome motivatie
De ‘wil om te sporten’ noemen we autonome motivatie. Autonome motivatie kan voortkomen uit plezier, passie
of uitdaging. Maar het kan ook voortkomen uit zaken die sporters niet per se plezierig vinden. Op voorwaarde dat je
sporters er het nut van inzien en het zinvol vinden.

Voorbeeld
Nuria (16) heeft een enkelblessure opgelopen tijdens de training. Van de sportarts mag ze zes weken niet trainen en
moet ze naar de kinesist gaan. De oefeningen zijn zwaar en saai. Toch voelen de sessies niet aan als een verplicht
nummer. Ze wil graag terug kunnen sporten en deze sessies zijn dé manier om daar te geraken. Nuria begrijpt de
meerwaarde ervan en probeert ook op de dagen dat ze niet naar de kinesist gaat de oefeningen te doen.

Gecontroleerde motivatie
Naast ‘willen’, kan motivatie ook voortkomen uit ‘moeten’ of een vorm van druk. We spreken in dit geval over
gecontroleerde motivatie. Die druk kan van de sporter zelf komen en vertaalt zich dan in gevoelens van schaamte,
trots of schuld. De druk voor een sporter kan ook van buitenaf komen (bv. van ouders, de trainer, vrienden enz.).

12 TRAINER
Voorbeeld
Willem (15) sport al sinds zijn zesde. Zowel de trainer als zijn ouders zijn erg blij als hij goed presteert en verwachten
altijd van hem dat hij de ploeg iets bijbrengt. Willem is heel gevoelig voor wat zijn trainer en ouders van hem
verwachten, hij is bang om hen te ontgoochelen. Hij doet dan ook zijn uiterste best om hun verwachtingen in te
lossen.

Amotivatie
Bij een sporter zonder motivatie spreken we over amotivatie. Amotivatie kan voortkomen uit een gebrek aan
zelfvertrouwen of geloof in eigen kunnen. Maar het kan ook toe te schrijven zijn aan de verwachting dat er geen
verband bestaat tussen de mate waarin men zijn best doet en de kans dat dit tot succes zal leiden.

Voorbeeld
De laatste maanden sleept Marieke (16) zich naar de basketbaltraining. Terwijl haar medespelers veel vooruitgang
maken, blijft zij de laatste tijd sukkelen met haar shot. Op training gaat er nauwelijks nog een bal binnen. Enorm
frustrerend, het is zelfs zo erg dat ze geen shot meer durft te nemen wanneer ze volledig vrijgespeeld wordt. Ze vraagt
zich af: “Waarom doe ik nog al die moeite op de training als ik toch geen shot durf nemen tijdens de wedstrijd?"

DE LINK TUSSEN COACHGEDRAG, HET ABC EN OPTIMALE MOTIVATIE


Nu we zowel de vier kwadranten van het coachgedrag, de drie basisbehoeftes en de drie soorten motivatie hebben
besproken, is het tijd om alle puzzelstukken bij elkaar te brengen. In het laatste deel van dit hoofdstuk verduidelijken
we hoe de coachgedragingen de basisbehoeftes bevredigen of net frustreren en wat het gevolg hiervan is voor de
motivatie van je sporters.

We kunnen stellen dat autonomieondersteunend en structurerend coachgedrag leidt tot de bevrediging van de
behoeftes van autonomie, verbondenheid en competentie. Autonomieondersteunend gedrag geeft je sporters het
gevoel vrij te kunnen functioneren, terwijl controlerend coachgedrag ze hen gevoel geeft dat ze gedwongen worden
om te luisteren. Verder helpt de aangeboden structuur je sporters om hun competenties vlot te ontwikkelen, terwijl
chaos leidt tot onduidelijkheid en een vlotte progressie in de weg staat. Zowel autonomieondersteuning als structuur
geeft je sporter ook het gevoel dat je met hem/haar meeleeft en tijd vrijmaakt, wat de verbondenheid verhoogt.

Het feit dat autonomieondersteunend en structurerend coachgedrag de drie basisbehoeftes van je sporters invult, leidt
automatisch tot meer autonome vormen van motivatie. Je sporters willen dan graag sporten.

AUTONOMIE
AUTONOME
ONDERSTEUNING
VERBONDENHEID AUTONOME
MOTIVATIE
STRUCTUUR

COMPETENTIE

Sporters mogen dan enerzijds een energie-boost krijgen als hun basisbehoeftes vervuld zijn. Jammer genoeg kan
controlerend en chaotisch coachgedrag de behoeftes van je sporters ook frustreren. Behoeftefrustratie treedt op
wanneer de behoeftes aan autonomie, verbondenheid en competentie actief tegengewerkt worden. Bovendien leidt
behoeftefrustratie tot meer gecontroleerde motivatie en zelfs amotivatie, wat de kans op drop-out onder je sporters
vergroot.

13 TRAINER
De trainer als beschermer
van de veiligheid

WAT?

Een veilige sportomgeving gaat zowel over de fysieke als sociale veiligheid van je sporters. In een veilige
sportomgeving heb je aandacht voor hun lichamelijke, geestelijke en sociale welbevinden en voorkom je mogelijke
negatieve gevolgen zoals blessures, pesten, onsportief gedrag, geweld, racisme of (seksuele) intimidatie.

WAAROM?

Elke sporter moet zich veilig voelen, met respect voor elkaar en waarbij elkaars grenzen niet worden overschreden. Elke
sporter moet zich thuis en op zijn gemak voelen, vrijuit plezier kunnen maken en zijn mentale en fysieke gezondheid
mag niet in het gedrang komen.

HOE?

#1 - Zet in op preventie: voorkom blessures, ongevallen en grensoverschrijdend gedrag


#2 - Hou rekening met individuele kenmerken van de sporters in je groep
#3 - Ken de risicofactoren specifiek voor jouw sporttak, zowel wat fysieke als sociale veiligheid betreft
#4 - Stem belasting en belastbaarheid van het lichaam van je sporter op elkaar af en bouw geleidelijk op
#5 - Pas de 10 strategieën van sportblessurepreventie toe
#6 - Doet er zich een blessure of ongeval voor, volg dan de vier stappen in eerste hulp (E.H.B.O.)
#7 - Maak grensoverschrijdend gedrag (GG) bespreekbaar en zorg dat je sporters weten dat het niet getolereerd wordt.
#8 - Wees aandachtig voor signalen van GG
#9 - Ga niet zelf op onderzoek. Wees luisterbereid, verwijs door naar je bestuur of API en ga niet zelf op onderzoek

MU HET LICHAAM
LT LUISTER NAAR
AC IF
TO
IË R UIT N
HET LICHAAM HA LE T
LUISTER NAAR NT AA • Sta open voor signalen van je sporters EC KE -
EE NP sporters RR STA NG
IT • Respecteer de belastbaarheid van je CO ING PRO ing
TU N R AK
EE CH ND R S mm
EC KE - N ba
• Bouw geleidelijk op (10%-regel)
IS A E gk
ro
ieën
RR STA NG

Pa sis to N L O e ru kn
CH V tral or en
CO G RO sa
lle e eu p st n do aan ën
TE
H DIN SP stra de
ie
die lijn , kn te
N ISC LAN ER ieën
teg d
ou p de en
en één et pbre
ed
H O Beh heu ldo op vo
V op vo ers dat p heu
EC • en
-SCHRTMATEROR AAN

ig r o
SPO RG VO

T elm
reg Bu oud voo en
ati • sch er voet
rg
ZO

ge Zo ats
OEISE IAA GEP

• Pla
-SCHRTMATER R AAN
SPO RG VO


ZO

• Ho ort in eenel
ARM IT

� Sp -schoeis ig sportmrs
L EN L, -KLE AST
OEISE IAA GEPAS

ING

weers ening lige om

• Ver ormeer
OPW N U

OPW WN UIT
• Inf

ING
en
u rek
omsta met

eke
vang
-OM
EEN -DOW

ARM
L EN L, -KLE T

h
g-dow
k op rtspecifi

• Bo namisch (10’-20’) en stretc


etch
ndigh

tijd
O

O
GEV DIJ,

vei

en str
je spo

opwa geleidelijs coolin


-OM

VOER OLING

eden

leidelij s spo
de

k af
ING

rte

uw ge tijden

en
GEV DIJ,

geving

EEN
ateria

• Bo tisch tijd
EN CO

rming
ING

(5’-15’)
al, -kl

uw
sta
edij

dy
DOE

• Vo sterk eve elijk op


• Ver uw geleid
DOE

• Bo
GIN

er oe
AAN ACHTTR

ETCH

– sta eit –
wn
AAN ACHTTR

rming
fening ichtig %-regel)
KR

tisch
ng-do
KR

vit
nw

60”/s eidstrain sportacti


opwa
FUN AININ

STR

en tec alle spi

G
cooli
FUN AININ

IN
• Str namisch ens de

ing
hnisc ergroe
CTIO

ETCH
i.f.v. h los van pier)
• Str tisch (30 ens de
AAN

(10
CTIO

de
h co

”/s
tijd

sta h tijd
NEL

pier)

STR
rrect n

etch
DOE

NEL

lenigh
etc
• Str
E

etc
uit
G

pe

dy

AAN
E
G

(2 x


DOE

Do

ST IJD • als e oef


Bo on en
AB DO RM ES da uw derlic ing
VE SUR atie

ILIS E Beh n d gelei ha en vo lid
ou ynam del am, or
AT AA ES d ij zo or n
reva stel
IET N R BL de isch k o links wel in do va her
AL
neu (10 p: ee als b ig ect uur na
RA OM tra %-r rst re oven tijd rr e d op
IN P- RV le eg ch
ru el) stati ts - jp s co d k
IN HE BA gkr sch Gri rwij teer idelij
Ve pec le
IJD

G LA om ,
• Res w ge el)
RM ES
min • Behoud de neutrale rugkromming
DOE AAN N D • Bou -reg
ST OE VE UR
g • Let op een correcte hoofd- en %
• (10
BALANSTRAINING RA AA bekkenpositie S
IN ES
BL
• Zorg voor lumbale bracing
IN N
AL
• Doe oefeningen voor zowel buik,
G rug als flank
RV
• Bouw geleidelijk op: eerst statisch,
dan dynamisch (10%-regel)
HE

DOE AAN ROMP-


STABILISATIETRAINING
De trainer als beschermer
van de veiligheid

WAT?
Aan sport koppelt men vaak verschillende voordelen. Zo blijkt sporten goed voor onder andere de gezondheid, het
zelfvertrouwen of het opbouwen van vriendschappen. Maar sporten is niet alleen maar ‘goed’. Als trainer is het
belangrijk om een veilige omgeving te creëren voor je sporters.

In eerste instantie gaat het over het vermijden van ongevallen en blessures en het verzorgen ervan wanneer ze zich
voordoen. Dit omschrijven we als de fysieke veiligheid van je sporters. Een veilige sportomgeving gaat daarnaast ook
over de ‘sociale veiligheid’ van je sporter. Dit betekent dat je sporter zich veilig moet voelen, gerespecteerd en dat
zijn grenzen niet worden overschreden.

In een veilige sportomgeving heb je aandacht voor het lichamelijke, geestelijke en sociale welzijn van je sporters en
ben je aandachtig en voorkom je mogelijke negatieve gevolgen zoals blessures, pesten, onsportief gedrag, geweld,
racisme of (seksuele) intimidatie. Het gezegde ‘beter voorkomen dan genezen’ is sterk van toepassing bij het luik
veiligheid. Het is belangrijk om zo veel mogelijk in te zetten op ‘preventie’, wat zo veel betekent als het voorkomen van
blessures en grensoverschrijdend gedrag. Dat is de reden waarom we deze hieronder (‘hoe’) als eerste, overkoepelende
tip meenemen (#1).

WAAROM?
Elke sporter moet zich veilig voelen, met respect voor elkaar en waarbij elkaars grenzen niet worden overschreden. Elke
sporter moet zich thuis en op zijn gemak voelen, vrijuit plezier kunnen maken en zijn mentale en fysieke gezondheid
mag niet in het gedrang komen.

HOE? 9 RICHTINGGEVENDE TIPS


#1 - Zet in op preventie: voorkom blessures, ongevallen en grensoverschrijdend gedrag
#2 - Hou rekening met individuele kenmerken van de sporters in je groep
#3 - Ken de risicofactoren specifiek voor jouw sporttak, zowel wat fysieke als sociale veiligheid betreft
#4 - Stem belasting en belastbaarheid van het lichaam van je sporter op elkaar af en bouw geleidelijk op
#5 - Pas de 10 strategieën van sportblessurepreventie toe.
#6 - Doet er zich een blessure of ongeval voor, volg dan de vier stappen in eerste hulp (E.H.B.O.)
#7 - Maak grensoverschrijdend gedrag (GG) bespreekbaar
#8 - Wees aandachtig voor signalen van GG
#9 - Ga niet zelf op onderzoek. Wees luisterbereid en verwijs door naar je bestuur of API (Aanspreekpunt Integriteit).

Deze tips bespreken we op de volgende pagina's. De eerste tip is overkoepelend voor een aantal basisprincipes die we
bespreken. We werken deze verder uit aan de hand van de verschillende tips hieronder.

15 TRAINER
Voorbeeld 1
Jan moet wegens omstandigheden veel thuiswerken. Hij heeft enkel nog digitaal contact met zijn collega’s en voelt
zich niet goed in zijn vel. Hij raakt geïsoleerd en heeft behoefte aan sociaal contact. Annemie raadt hem aan om te
gaan volleyballen. Dit heeft hij nog gespeeld in zijn jeugd. Jan zou makkelijk kunnen instappen in de volwassenen
competitie. Hij beslist dan ook om de stap te zetten en wordt meteen opgenomen in de groep. Jan vindt dit enorm fijn.
Vaak blijft hij na de training of match nog eentje drinken voor de gezelligheid. Het gaat nu ook terug beter op zijn
werk.

Voorbeeld 2
Emma heeft diabetes en kampte een tijdje terug ook met overgewicht. Ondanks de moeilijkheden om een gewoon
leven te leiden, heeft sport haar erg geholpen. Door meer te bewegen en regelmatig te joggen of fietsen, kreeg ze de
opstoten onder controle en verminderde haar overgewicht. Emma voelt zich vandaag dan ook beter in haar vel.

WAT? EEN GEZONDE GEEST ÉN EEN GEZOND LICHAAM

Voorbeeld
Bert (14 jaar) sport elke week. Hij is zeer sportief en zo ziet hij er ook uit, maar toch voelt hij zich vaak wat vermoeid.
Helga, de trainster heeft hierover met hem een gesprek. Daaruit blijkt dat ze bij Bert thuis vaak fastfood eten omdat
zijn ouders een zeer druk leven leiden en niet vaak tijd hebben om te koken. Met het geld dat hij krijgt om na de
training iets te drinken, koopt hij altijd een cola, zijn lievelingsdrankje. Helga besluit om in overleg met de ouders van
Bert enkele voedingstips te geven, waarbij ze zelf 10’-gerechten voorstelt.

Voor veel sporters betekent ‘gezond zijn’ zonder belemmeringen kunnen sporten. Sporten
heeft een belangrijke invloed op onze gezondheid zowel op korte als op lange termijn. Het
belang van bewegen en sport voor onze gezondheid, wordt onderstreept in de Vlaamse
gezondheidsaanbevelingen. Deze werden vernieuwd eind 2017: de voedingsdriehoek werd aangepast
en de bewegingsdriehoek werd hieraan toegevoegd als volwaardig gezondheidsthema (zie Figuur
Bewegings- en voedingsdriehoek). De volledige gezondheidsaanbevelingen en tips bij de voedings- en
bewegingsdriehoek vind je op de website www.gezondleven.be.

Bron: www.gezondleven.be

16 TRAINER
Sinds december 2020 ontwikkelde het Vlaams Instituut Gezond Leven ook een
geluksdriehoek. Want naast de juiste eet- en beweeggewoontes, draagt je mentaal welzijn en
geluk ook bij tot je gezondheid.
Meer informatie en praktische tips vind je deze QR-code.

17 TRAINER
INVLOED VAN SPORT
Sporten we, dan werken onze spieren en beweegt en ontwikkelt ons lichaam. Bewegen we, dan komen er verschillende
stoffen vrij (hormonen) die een invloed hebben op hoe we ons voelen. Dat sporten doen we vaak samen met of tegen
anderen, in een sportclub of daarbuiten. Bij sporten komt dus heel wat kijken. Dit maakt dat deelnemen aan sport
zowel positieve als negatieve effecten kan opleveren voor je sporters.

Positieve effecten van sport


Regelmatig bewegen heeft positieve effecten op je lichaam en je gezondheid, zowel lichamelijk als geestelijk.
Onderstaande figuur geeft een overzicht van de veschillende voordelen van bewegen.

Bron: www.gezondleven.be

Negatieve effecten van sport


Te weinig bewegen brengt dan weer risico’s voor de gezondheid met zich mee. Maar ook overdrijven, plotse of
onverwachte gebeurtenissen of onvoorzichtigheid kunnen schadelijk zijn en bijvoorbeeld leiden tot blessures of
ongevallen. Andere mogelijke negatieve effecten zijn bijvoorbeeld dopinggebruik, valsspelen, stress of de sociale
veiligheid die in het gedrang komt door bijvoorbeeld pesten, racisme of (seksuele) intimidatie. Ook het plots starten
met intensief of langdurig sporten, kan nadelige gevolgen hebben voor de gezondheid. Naast blessures of ongevallen
kan de immuniteit (onze ‘afweer’) onder druk komen te staan, waardoor we vatbaarder zijn voor bijvoorbeeld virale
infecties of aandoeningen van de lichtwegen.
Het is dus belangrijk om een goed evenwicht te vinden zodat je optimaal kan profiteren van de voordelen en zo weinig
mogelijk nadelen ondervindt.

18 TRAINER
WAT? GEZOND LICHAAM: BLESSURES VOORKOMEN

Voorbeeld
Volleybalsters Fatma en Karen zijn nog maar enkele weken actief bij de nieuwe volleybalclub in hun gemeente. Ze
hebben volgens hun trainer “geen goede balans”. Hieraan werken ze wel wekelijks in groep door het uitvoeren van extra
oefeningen ter verbetering van de balans van het onderlichaam.

Ze moeten op training samen een blok uitvoeren. Acht keer springen ze gelijktijdig op, maar bij de negende keer
landen Fatma en Karen uit evenwicht en verzwikken ze hun enkel.

Na de eerste hulp door de trainer, enkele dagen rust en een revalidatieprogramma bij de kiné met specifieke
balansoefeningen en functionele krachtoefeningen, herstelt Fatma volledig en kan ze de trainingen hervatten. Karen
daarentegen scheurde haar ligamenten en het kraakbeen in haar enkel raakte beschadigd. Ze kan dezelfde intensiteit
van sportbeoefening niet meer aan en stopte met volleyballen.

SPORTBLESSURES
In Vlaanderen lopen jaarlijks 13 sporters op 100 een sportblessure op. In de groep 6-18-jarigen blijkt 70% van alle acute
blessures zelfs het gevolg te zijn van sport. Blessures kunnen plots (bv. enkelverzwikking, ontwrichting van de schouder
of spierscheur) of geleidelijk ontstaan door het telkens opnieuw belasten van het lichaam tot zijn limiet (bv. pees- en
beenvliesontsteking, stressfractuur (vermoeidheidsbreuk), springersknie en tenniselleboog). Het soort blessure en de
plaats op het lichaam waar blessures het vaakste voorkomen, is verschillend voor elke sporttak.

Sportblessures hebben een aantal mogelijke gevolgen:


1. lichamelijk ongemak;
2. beperkt sociaal leven (werkverlet, gemiste sociale activiteiten enz.);
3. financiële gevolgen.

#2 HOE? HOU REKENING MET INDIVIDUELE KENMERKEN VAN DE SPORTERS IN JE GROEP

Oorzaken van sportblessures

Voorbeeld
Nuria (16) heeft een enkelblessure opgelopen tijdens de training. Van de sportarts mag ze zes weken niet trainen en
moet ze naar de kinesist gaan. De oefeningen zijn zwaar en saai. Toch voelen de sessies niet aan als een verplicht
nummer. Ze wil graag terug kunnen sporten en deze sessies zijn dé manier om daar te geraken. Nuria begrijpt de
meerwaarde.

Verschillende factoren spelen een rol bij het ontstaan van een blessure. Die kunnen zowel bij je sporter als in de
omgeving liggen. Als trainer heb je voornamelijk een invloed op het moment vóórdat een blessure optreedt.

19 TRAINER
Risicofactoren bij je sporter

Voorbeeld
Na vele jaren keert Rudy terug als judoka bij zijn oude club. Hij vierde een paar maanden geleden zijn pensioen en wil
opnieuw beginnen sporten in zijn extra vrijgekomen tijd. Waar kan dat beter dan bij zijn geliefde club? Op de eerste
training vliegt hij er meteen in, als was hij nog die jonge 18-jarige judoka. Als snel voelt hij pijn in al zijn spieren en
beseft hij dat hij het rustig aan moet doen en rustig moet opbouwen.

Het is belangrijk om na te gaan wat de individuele kenmerken en verschillen zijn van de sporters in je groep.
Iedere persoon kan immers sporten, maar om blessures te vermijden zal iedereen een individuele aanpassing nodig
hebben afhankelijk van een aantal persoonlijke factoren zoals:
• leeftijd;
• geslacht;
• lichamelijke kenmerken (lichaamssamenstelling, lichaamsbouw, lichaamsgewicht, verlamd of geamputeerd lidmaat);
• fitheid en trainingstoestand;
• gezondheidstoestand (sporten met koorts, rugklachten, vroegere blessures);
• mentaliteit en leefwijze (mentale ingesteldheid, persoonlijke lichaamsverzorging, voeding).

Risicofactoren in de omgeving

Voorbeeld
Vanessa is skileraar. Ze bekijkt dagelijks het weerbericht en stemt haar lessen hierop af. Liggen de pistes er bijvoorbeeld
ijzig bij, dan blijft ze met haar beginnende skiërs liever op de meer eenvoudige pistes.

Omgevingsfactoren zorgen ervoor dat twee sportsituaties nooit dezelfde zijn. Voorbeelden zijn:
• sportbelasting (aard van de sport, niveau van de sportbeoefening, opbouw en intensiteit training);
• persoonlijke uitrusting en sportmateriaal (kledij en schoenen);
• accommodatie;
• klimatologische factoren (weersomstandigheden, milieu, sporten op hoogte);
• andere factoren (spelregels en fair play, ouders).

20 TRAINER
#3 HOE BLESSURES VOORKOMEN? STEM BELASTING EN BELASTBAARHEID VAN HET LICHAAM VAN JE
SPORTER OP ELKAAR AF EN BOUW GELEIDELIJK OP
Als trainer probeer je sportblessures te vermijden en beginnende blessures geen kans te geven. Dit omschrijven we
als sportblessurepreventie. Je gaat daarbij op zoek naar een evenwicht tussen wat het lichaam van je sporter aankan
(= belastbaarheid) en wat je van het lichaam van je sporter vraagt (= belasting). Een blessure doet zich namelijk voor
wanneer je meer van het lichaam vraagt dan dat het aankan. Het evenwicht is dan verstoord. Onderstaande figuur
geeft de belasting-belastbaarheid weer.

Belastbaarheid

Belasting Belastbaarheid

Belasting

GEEN BLESSURE BLESSURE

Als trainer probeer je blessures te voorkomen door de belasting en belastbaarheid optimaal af te stemmen. Aan de
ene kant hou je als trainer rekening met wat het lichaam van jouw sporter aan kan (de belasting afstemmen op je
sporter). Aan de andere kant wil je er voor zorgen dat het lichaam van je sporter steeds meer aankan. Je wil met
andere woorden dat de belastbaarheid zelf zo veel mogelijk vergroot wordt..

Voorbeeld belasting aanpassen


Elke geeft basketbaltraining aan meisjes uit het eerste en tweede middelbaar. Na de opwarming kiest ze voor de
training van vandaag voor een intensief oefenblok. Ze gaan jumpshots oefenen, meteen aan hoge intensiteit, met
defense en dit gedurende een lange periode tijdens de training. Na 10 minuten merkt Elke dat haar speelsters vermoeid
beginnen raken en minder controle krijgen over hun landing. Ze besluit een pauze in te lassen waarbij de speelsters
een aantal pasoefeningen kunnen doen.

Voorbeeld belastbaarheid aanpassen


Voorafgaand op de training van vandaag heeft Elke gedurende een aantal weken deze jumpshot-training opgebouwd
en via balanstraining de knie-stabiliteit van de speelsters verhoogd.

Ons lichaam reageert namelijk op belasting (elke oefening of training) door zich aan die belasting aan te passen.
Rekening houdend met ieders lichaam, zal je dus de belasting telkens moeten aanpassen. Zeker bij beginnende
sporters of mensen die weinig sporten is het lichaam minder aangepast aan belasting en moet er voldoende ruimte
voor recuperatie zijn. Een geleidelijke opbouw van oefeningen en training is dan ook belangrijk.

21 TRAINER
#4 HOE BLESSURES VOORKOMEN? PAS DE 10 STRATEGIEËN VAN SPORTBLESSUREPREVENTIE TOE
Als trainer probeer je samen met je sporters blessures te vermijden (= sportblessurepreventie, zoals hierboven al
aangehaald). Je probeert jouw sporter(s) op een gezonde manier aan sport te laten doen. Je wil schade aan het
lichaam voorkomen. Het voorkomen van blessures is ook belangrijk om levenslang te kunnen sporten. Een gezond
lichaam is hiervoor belangrijk. Wanneer blessurepreventie van jongs af aan deel uitmaakt van een training, zorg je
ervoor dat jouw sporters het belang ervan inzien en dit meenemen naar de rest van hun sportcarrière.

Om de trainers en sportbegeleiders te helpen, ontwikkelde de Universiteit Gent in opdracht van de Vlaamse minister
van Sport het ‘Get Fit 2 Sport’-programma. De tien strategieën van sportblessurepreventie worden hierin samengevat.
Deze strategieën worden afgebeeld in de onderstaande puzzelstukken. We maken daarbij een verschil tussen zes
actieve en vier passieve strategieën. Een actieve strategie betekent dat je je sporters oefeningen laat uitvoeren, bij
een passieve strategie gaat over het maken van goede keuzes en aandacht hebben voor je sporter.

Als trainer ken je de gevaren en risico’s van je eigen sport of beweegactiviteiten. Door de tien strategieën toe te
passen tijdens jouw trainingen, zorg je voor een veilige omgeving voor je sporters. Hierdoor creëer je minder kans op
blessures en kunnen sporters langer probleemloos bewegen.

HET LICHAAM
LUISTER NAAR
T
UI
CT EN
R RE TAK NG-
S
CO G RO
H DIN SP
ISC AN ER
HN L VO C
TE
-SCHRTMATE R AAN
SPO RG VO
ZO

ARM IT
O

ING
OPW N U
EISEL RIAAL, GEPAST

E E N G-D O W
EN - -KLE

O
OMG DIJ,

VO OOLIN

G
EVIN

R
EN C
E
G
DOE

GIN
AAN ACHTTR

TCH
KR

K
E
FUN AININ

STR
CTIO

AAN
NEL

DOE
E
G

ST IJD
AB DO RM ES
ILI E VE SUR
SA AA S
TIE N LE
TR RO A LB
AI MP
NI - RV
NG HE
DOE AAN
BALANSTRAINING

22 TRAINER
In de onderstaande tabel worden de verschillende strategieën kort toegelicht.

Zorg voor aangepast sportmateriaal, -kledij, -schoeisel en -omgeving


• Informeer je sporters
• Vervang tijdig sportmateriaal, -kledij en -schoeisel
• Sport in een veilige omgeving
• Hou rekening met de weersomstandigheden

Voer een opwarming en cooling-down uit


• Bouw geleidelijk op en stretch dynamisch tijdens sportspecifieke opwarming (10’-20’)
• Bouw geleidelijk af en stretch statisch tijdens cooling-down (5’-15’)

Doe aan stretching


• Stretch tijdens de opwarming dynamisch
• Stretch tijdens de cooling-down statisch (30”/spier)
• Stretch los van de sportactiviteit – i.f.v. lenigheidstraining – statisch (2x 60”/spier)

Doe aan stabilisatietraining


• Behoud de neutrale rugkromming
• Let op een correcte controle van hoofd- en bekkenpositie
• Bouw geleidelijk op: van veel naar minder contactpunten, van traag naar sneller
• Zorg voor een evenwichtig gebruik van alle buik- en rugspieren in zoveel mogelijk verschillende posities

Doe aan balanstraining


• Doe oefeningen voor zowel boven- als onderlichaam, links als rechts
• Bouw geleidelijk op: eerst statisch, dan dynamisch (10%-regel)
• Behoud de neutrale rugkromming

Doe aan functionele krachttraining


• Voer oefeningen technisch correct uit
• Versterk evenwichtig alle spiergroepen
• Bouw geleidelijk op (10%-regel)

Voer sprong-landingstaken technisch correct uit


• Plaats voeten op heupbreedte
• Zorg ervoor dat voeten, knieën en schouders op één lijn staan
• Buig voldoende diep door knieën en heup
• Behoud de neutrale rugkromming

Luister naar het lichaam


• Bouw geleidelijk op (10%-regel)
• Respecteer de belastbaarheid van je sporters
• Sta open voor signalen van je sporters

Vermijd hervalblessures
• Grijp tijdig in
• Verwijs correct door
• Respecteer de duur van revalidatie
• Bouw geleidelijk op na herstel (10%-regel)

Hanteer een multifactoriële aanpak


• Pas alle strategieën op regelmatige basis toe

23 TRAINER
WAT? EEN GEZOND LICHAAM: BLESSURES VERZORGEN
Sportblessures zijn onvermijdelijk verbonden met sporten en de kans is dus groot dat je er als trainer mee te maken
krijgt. Elk sportongeval, klein/groot, ernstig/niet ernstig, verdient dan jouw nodige aandacht. Door snel en gepast te
reageren kan je namelijk de gevolgen van het ongeval beperken en het herstel na het ongeval bevorderen.

In deze basismodule focussen we op de vier stappen in eerste hulp. Het is namelijk onmogelijk om
alle elementen van ongevallen, reanimatie en eerste hulp aan bod te laten komen. Wees je verder
bewust van je taak als trainer en het belang van het volgen van een specifieke E.H.B.O. cursus. Ben
je op zoek naar meer informatie omtrent eerste hulpverlening, dan raden we je aan één van de
opleidingen van het Rode Kruis-Vlaanderen te volgen. Je vindt alle info op www.rodekruis.be.

#5 HOE BLESSURES VERZORGEN? DOET ER ZICH EEN BLESSURE OF ONGEVAL VOOR, VOLG DAN DE
VIER STAPPEN IN EERSTE HULP (E.H.B.O.)

Vier stappen in eerste hulp

Vanaf het moment dat er iets gebeurt, volg je als trainer altijd dezelfde vier stappen. Of je sporter nu een kleine
brandwonde, een flauwte, een levensbedreigende bloeding, een insectenbeet of blessure oploopt.

1
Zorg voor veiligheid (die van jezelf, slachtoffer en omstaanders).

2 Beoordeel de toestand van het slachtoffer (controleer het bewustzijn, open de luchtweg en controleer de
ademhaling).

3
Alarmeer gespecialiseerde hulp (arts, 112, politie of antigifcentrum): waar, wat, wie?

4
Verleen verdere eerste hulp (stel prioriteiten, help het slachtoffer, geef geen medicatie en geef uitleg aan
gespecialiseerde hulpverleners).

1. Zorg voor veiligheid

Je controleert altijd eerst of de veiligheid in orde is voordat je actie onderneemt. Neem de tijd om de situatie
eerst op een afstand in te schatten. Maak hierbij gebruik van al je zintuigen en luister naar het verhaal van het
slachtoffer of van de omstaanders. Zo kom je te weten wat er precies gebeurd is.

Je zorgt daarbij altijd eerst voor jouw eigen veiligheid, dan voor deze van het slachtoffer en tot slot die van de
omstaanders.

1. Eigen veiligheid gaat voor, ALTIJD, EERST en OVERAL. Breng jezelf op geen enkel moment in gevaar.
Voorbeelden: betreed nooit een brandend gebouw of ga nooit zelf in het water om iemand te redden als je niet
kan zwemmen of wanneer het te koud is om iemand te redden, gebruik handschoenen wanneer iemand bloedt
en gebruik een blaasballon bij de reanimatie van een slachtoffer zonder ademhaling.

2. Veiligheid van het slachtoffer/de slachtoffers: het uitgangspunt is dat je slachtoffers niet verplaatst, tenzij
ze zich in of vlakbij een gevaarbron bevinden. Bijvoorbeeld dreigend instortingsgevaar van een tribune, een
gewonde fietser in een onveilige verkeerssituatie enz.

3. Veiligheid van de omstaanders: probeer in een noodsituatie omstaanders op een veilige afstand te houden
van de gevaarbron. Spreek enkele omstaanders individueel en kortdaat aan, geef ze korte, maar heel concrete en
duidelijke opdrachten. Zo kan jij je als hulpverlener volledig kan concentreren op het slachtoffer.

24 TRAINER
2. Beoordeel de toestand van het slachtoffer

Wanneer je zeker bent dat de situatie veilig is, controleer je de toestand van het slachtoffer: is het slachtoffer bij
bewustzijn, is de luchtweg geopend.

3. Raadpleeg gespecialiseerde hulp

Heel wat kleine letsels kan je zelf verzorgen als je beschikt voer het juiste materiaal (bv. bloedneus, snijwonde enz.).
In dat geval moet je geen verdere hulp inroepen. In een aantal andere gevallen is het belangrijk om gespecialiseerde
hulp te raadplegen. Bijvoorbeeld bij een ernstig letsel of als je twijfelt of het slachtoffer wel gevaccineerd is tegen
tetanus, enz. Vaak is het raadzaam een arts te raadplegen. Als het slachtoffer ernstig gewond is of als de situatie
levensbedreigend is, moet je zo snel mogelijk de hulpdiensten alarmeren.

Algemeen Europees noodnummer, geldig binnen alle landen van de Europese


Unie. Toets 112 in via je gsm/telefoon en je wordt automatisch doorgeschakeld
naar de dichtstbijzijnde hulpcentrale. Je kan het nummer ook vormen op op gsm’s
waar de pincode niet van gekend is. De oproep van 112 is gratis, ook met publieke,
vaste toestellen. De hulpcentrale 112 is bedoeld voor dringende hulpverlening:
een levensbedreigende situatie of een situatie waar je zelf niet kan instaan voor
112 de verdere eerstehulpverlening en vervoer naar een ziekenhuis noodzakelijk is
(ernstige wonden of ziektetoestand).

Belangrijke tips:
• Wacht lang genoeg: het duurt soms een tijdje vooraleer je aansluiting krijgt.
• Haak niet als eerste in, de centralist moet je wellicht nog enkele vragen stellen.
• Vanuit de hulpcentrale kunnen naast medische hulp ook politie, brandweer en
civiele bescherming verwittigd worden: één oproep volstaat dus.

Dringende politiehulp, bijvoorbeeld een verkeersongeval zonder slachtoffers,


dreigend gevaar, een misdrijf, enz.

070 245 245 Het antigifcentrum

TIP: download de app!


De app ‘112 BE’ is een van de mogelijkheden om de noodcentrales te contacteren als je in nood bent en dringend hulp
nodig hebt van brandweer, ambulance en/of politie in België. Het belangrijkste voordeel van deze app is dat je de
noodnummers niet moet onthouden en je deze dus ook niet kan vergeten als je in paniek bent. Je klikt gewoon op het
icoontje van brandweer, ambulance of politie afhankelijk van welke hulp je nodig hebt.

Handig voor jezelf, maar geef deze info ook door aan je sporters (en hun ouders)!

25 TRAINER
4. Verleen verdere eerste hulp

Tot slot verleen je verder eerste hulp en onderzoek je het slachtoffer grondiger. Je kan als eerstehulpverlener niet
alles tegelijk doen. Sommige handelingen zijn dringender dan andere. Stel je prioriteiten als volgt:

1. geef absolute voorrang aan levensreddende technieken (bv. reanimatie);


2. stelp ernstige bloedingen;
3. koel brandwonden af;
4. verzorg grote wonden en dek ze af;
5. pas eerste hulp toe bij letsels aan botten, spieren en gewrichten;
6. verzorg de minder ernstige verwondingen.

Wanneer verdere hulp nodig is, zijn dit zes basisprincipes om in het achterhoofd te houden:

1. blijf rustig;
2. vermijd besmetting;
3. handel als een eerstehulpverlener;
4. zorg voor het comfort van het slachtoffer;
5. verleen psychosociale eerste hulp (hou rekening met de emoties van het slachtoffer en bij de omstaanders ga
hier op een gepaste manier mee om);
6. hou rekening met emotionele reacties nadien.

Deze figuur vat de vier stappen en belangrijkste aandachtspunten samen.

Toestand slachtoffer Gespecialiseerde hulp


Veiligheid Verleen eerste hulp
beoordelen raadplegen

Van jezelf Controleer bewustzijn Arts Blijf rustig

Van slachtoffer Luchtweg openen 112 Vermijd besmetting

Handel als
Van omstaanders eerstehulpverlener

Comfort slachtoffer

Verleen
pyschosociale hulp

Hou rekening met


emotionele reacties

26 TRAINER
Wanneer overgaan tot reanimatie bij stap 4?

Sommige situaties kunnen levensbedreigend zijn: het slachtoffer kan bewust of bewusteloos zijn, een
ademhalingsstilstand en/of een hartstilstand hebben, ernstig bloeden of brandwonden vertonen, enz. Bij elk van
deze situaties geldt: wanneer het slachtoffer bewusteloos is of zijn ademhaling verliest is er altijd een onmiddellijke
dreiging.

Wanneer het slachtoffer geen normale ademhaling meer vertoont, moet na het verwittigen van gespecialiseerde hulp
(stap 3), in stap 4 onmiddellijk gestart worden met de reanimatie totdat deze hulp opdaagt.

Bij de reanimatie breng je door het beademen van het slachtoffer zuurstof in zijn longen en bloedbaan en zorgt de
hartmassage ervoor dat het bloed (en dus de zuurstof) circuleert naar alle lichaamscellen. Het doel van de reanimatie
is het onderhouden van de zuurstofvoorziening in ons hart, longen en onze hersenen.

Snel handelen vergroot de overlevingskansen. Start dus onmiddellijk de reanimatie en doe ook snel een defibrillatie
met behulp van een AED (automatische externe defibrillator).

Onderstaande ‘Overlevingsketen’ stelt dit grafisch voor:

27 TRAINER
In onderstaand schema geven we de stappen van eerste hulp weer.

1. ZORG VOOR VEILIGHEID

2. BEOORDEEL DE TOESTAND VAN HET SLACHTOFFER

Het slachtoffer is bewust Het slachtoffer is bewusteloos Het slachtoffer is bewusteloos


en ademt normaal en ademt niet (normaal)

3. RAADPLEEG GESPECIALISEERDE HULP

Raadpleeg gespecialiseerde Alarmeer de hulpdiensten via Alarmeer de hulpdiensten via


hulp indien nodig het telefoonnummer 112 het telefoonnummer 112

4. VERLEEN VERDERE EERSTE HULP

Leg het slachtoffer in stabiele Start de reanimatie en


zijligging op voorwaarde dat defibrilleer van zodra AED
je geen wervelletsel vermoedt beschikbaar is

• 30 borstcompressies en 2
beademingen
• Gebruik een AED-toestel
indien beschikbaar
• Ga door tot:
• gespecialiseerde
hulpverleners het
overnemen;
• het slachtoffer
definitief wakker
wordt;
• je zelf volledig
uitgeput bent.

28 TRAINER
In deze module worden heel wat ernstige en minder ernstige (sport)letsels besproken. Deze vatten we samen in
onderstaande tabel. Als trainer moet je in staat zijn om de eerste zorgen te verlenen bij deze letsels. Verlies hierbij de
vier stappen van eerste hulp en de basisprincipes van het verder verlenen van eerste hulp niet uit het oog!

Levensbedreigende bloedingen Verslikking Breuk, ontwrichting of


• Inwendige bloedingen • Lichte verslikking verstuiking
• Uitwendige bloedingen • Ernstige verslikking

Hartaanval Hoofd- en wervelletsel Beroerte

Letsels aan spier of pees Huidwonden Splinters


• Kneuzing • Schaafwonde
• Scheur • Snijwonde
• Spierpijn
• Spierkramp
• Spierverrekking

Blaren Brandwonden Koudeletsels

Flauwte Neusbloeding Hyperventilatie

Onderkoeling Hitteslag Epilepsie

Letsels aan geslachtsorganen Oogletsels Insectensteek of tekenbeet

Meer informatie over hoe je de eerste zorgen kan verlenen bij deze letsels krijg je via contactmomenten met een
docent of via VTS-connect!

29 TRAINER
WAT? SOCIALE VEILIGHEID:
OMGAAN MET GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG

Naast de fysieke veiligheid gaat een veilige sportomgeving ook over de ‘sociale veiligheid’ van je sporter. Hiermee
bedoelen we ‘ethisch sporten’. Elke sporter moet zich veilig voelen, met respect voor elkaar en waarbij elkaars grenzen
niet worden overschreden. Elke sporter moet zich thuis en op zijn gemak voelen, vrijuit plezier kunnen maken en zijn
mentale en fysieke gezondheid mag niet in het gedrang komen.

In de eerdere delen, bespraken we al aantal aspecten rond sociale veiligheid (rugzak en drempels van sporters,
motiveren enz.). In dit luik diepen we aanvullend het thema grensoverschrijdend gedrag uit.

In een veilige omgeving houd je rekening met de grenzen van iedere persoon. Gedrag wordt overschrijdend als het een
persoonlijke grens overschrijdt. Grenzen zijn dan ook persoonlijk, wat betekent dat wat voor de ene een grens is, dat
niet voor de andere hoeft te zijn. Grenzen worden voor een stuk cultureel en maatschappelijk bepaald. Wanneer het
over grensoverschrijdend gedrag gaat, denken we al snel aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Wees je bewust dat
het overschrijden van grenzen ruimer gaat. Het gaat ook over uitlachen, pestgedrag, onmogelijke druk leggen enz.

We maken een indeling naar vier vormen van grensoverschrijdend gedrag.

Geweld: elk feit waarbij een persoon psychisch of fysiek lastiggevallen, aangevallen, bedreigd of gestalkt
wordt.

Pesten: gedrag met als doel of gevolg dat de persoonlijkheid, waardigheid of integriteit van een persoon
wordt aangetast of een bedreigende, vijandige, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.

Discriminatie: in een vergelijkbare situatie, oneerlijk of onrechtmatig behandeld, achtergesteld of


uitgesloten worden op basis van filosofische, religieuze of politieke overtuiging, herkomst, huidskleur of ras,
seksuele geaardheid, geslacht, leeftijd of beperking.

Seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGG): elke vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of lichamelijk
gedrag met een seksuele ondertoon dat tot doel of gevolg heeft de waardigheid van een persoon aan te
tasten of een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving te creëren.

Voor elk van deze vormen van grensoverschrijdend gedrag, vind je in onze e-learningomgeving, gerichte informatie
over wat het is, wat je kan doen om het te voorkomen, tips, ticks en tools rond hoe je erop kan reageren en bij wie je
hiervoor terecht kan.

30 TRAINER
OMGAAN MET GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG (GG)

• Cijfers • Voorbeeldfunctie
• Getuigenissen • Gedragsregels
• Hoe signalen herkennen?

WAT IS HET? PREVENTIE!

GEDEELDE VERANTWOORDELIJKHEID! TIPS, TRICKS & TOOLS

• Samen tegen GG • Wat kan/moet ik doen als trainer?


• Inspiratie uit het veld

HOE? VOORKOMEN (PREVENTIE): #6 EN #7


Als trainer streef je er samen met je sportclub naar om adequaat aandacht te besteden aan het voorkomen van alle
mogelijke vormen van grensoverschrijdend gedrag. Als rode draad moet je te allen tijde beseffen dat je als trainer/
sportbegeleider al heel wat kan doen door het creëren van een uitnodigende, leuke, maar bovenal veilige leer- en
sportomgeving. Onderschat bovendien de kracht van jouw impact als rolmodel in de leefwereld van jonge sporters
niet.

#6 Ken de risicofactoren specifiek voor jouw sporttak, zowel wat fysieke als sociale veiligheid betreft
• Ken de risicofactoren specifiek voor jouw sporttak. Voorbeelden zijn aanrakingen bij helpen in gymnastiek,
zwemmen enz. of bepaalde grepen in vechtsporten, reddend zwemmen.

Maak grensoverschrijdend gedrag (GG) bespreekbaar en zorg dat je sporters weten dat het niet
#7 getolereerd wordt.
• Wees je steeds bewust van je voorbeeldfunctie en gedraag je ernaar.
• Maak duidelijke afspraken/regels met je sporter(s) rond algemeen gedrag, op tijd komen, kleedkamergebruik,
gebruik van sociale media enz.
• Geef mee dat duidelijk communiceren over persoonlijke grenzen belangrijk is om ongewenste situaties te
voorkomen.
• Maak grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar en stel je luisterbereid op.
• Doet er zich iets kleins voor (bv. een onopzettelijke ongewenste aanraking) kijk dan niet weg en benoem en
bespreek dit meteen. Zorg ervoor dat je reactie in verhouding is tot het ongewenste gedrag.

31 TRAINER
#8 HOE? GEPAST REAGEREN: WEES ALS TRAINER AANDACHTIG VOOR SIGNALEN VAN GG
Wat moet je doen wanneer grensoverschrijdend gedrag zich voordoet in jouw sportomgeving? Bijvoorbeeld wanneer
iemand naar jou komt om iets te melden of een bezorgdheid te uiten of wanneer je zelf vermoedt dat er iets niet oké
is met een sporter, een andere trainer of ouder.

Je bewust zijn van het feit dat dit kan én weten welke acties jij als trainer kan ondernemen, zullen je helpen hier
gepast op te reageren.

Mogelijke signalen bij het slachtoffer:


• meerdere verwondingen of verwondingen op specifieke plaatsen;
• onsamenhangende uitleg over ontstaan van verwonding(en);
• weigeren zich om te kleden voor of na het sporten;
• een ongewone interesse of kennis in seksuele zaken vertonen voor een bepaalde leeftijd;
• weigeren te eten of andere eetproblemen;
• plotselinge verandering in stemming of routinegedrag;
• bepaalde persoon proberen ontlopen;
• gevoelig reageren op prikkels (bijvoorbeeld schrikken als iemand hen onverwacht aanraakt);
• hun trainingsjack niet willen uitdoen;
• minder naar trainingen komen;
• afwezig blijven;
• terugtrekking uit de maatschappij.

Mogelijke signalen bij de dader zijn:


• tonen van ongezonde interesse in niet-leeftijdsgenoten;
• steeds spottende seksistische opmerkingen maken in groep;
• alles oplossen met fysieke overmacht;
• groot verschil vertonen in gedrag tijdens of na de training.

#9 HOE? GEPAST REAGEREN: WEES LUISTERBEREID, VERWIJS DOOR NAAR JE BESTUUR OF API EN GA
NIET ZELF OP ONDERZOEK
Wanneer er (een vermoeden van) grensoverschrijdend gedrag is, is het belangrijk om te weten dat jij er als
trainer niet alleen voor staat. Omgaan met en reageren op grensoverschrijdend gedrag is een gedeelde
verantwoordelijkheid van trainer(s), ouder(s), bestuur, sporters enz.
• Het is belangrijk om zelf kalm te blijven, luisterbereid te zijn en elke melding ernstig te nemen. Ga voorzichtig en
discreet om met signalen of meldingen. Als trainer is het ook belangrijk om te weten wat je niet mag doen: signalen
negeren of zelf op onderzoek uit gaan.
• Jouw taak zal er veelal in bestaan de melder door te verwijzen of de melder aan te geven dat je deze info mogelijk
moet en zal doorgeven aan een bestuurder of de API! De API is de aanspreekpersoon integriteit binnen jouw club/
de federatie. Heeft jouw club nog geen API, bespreek dit dan eerst met een vertrouwenspersoon binnen het bestuur.
• Opgelet! Benader de vermoedelijke dader niet zelf (“neem het recht niet in eigen handen”). Bij acuut gevaar, mag je
niet aarzelen om professionele hulp of zelfs politie in te schakelen.

32 TRAINER
Wat kan jouw club doen? Weten bestuurders, trainers, sporters, ouders enz.
• aan welke gedragsregels ze zich dienen te houden?
• wie binnen de club of sportfederatie de aanspreekpersoon Integriteit (API) is?
• of er een meldpunt is?
• dat er een handelingsprotocol is of vaste procedures?

Als je daar geen weet van hebt, bevraag dan je bestuur hierover.

Bij welke andere organisaties kan je terecht? Hiervoor kan je terugvallen op reeds voorhanden
zijnde ‘hulplijnen’. Informatie daarover vind je via deze QR-code.
We kunnen niet voldoende benadrukken dat indien je regelmatig training/sportbegeleiding
geeft aan kinderen, je best investeert in jezelf door een specifieke vorming te volgen over deze
problematiek.

33 TRAINER
De trainer als voorbeeld

WAT?

Als trainer heb je een voorbeeldrol. Het is belangrijk om je hiervan bewust te zijn. Niet enkel in je gedrag, maar ook
in hoe je communiceert. Dit gaat vaak over kleine dingen, zoals het geven van een compliment, de manier waarop je
corrigerende feedback geeft, hoe je je gedraagt na de training enz.

WAAROM?

Jij bent degene die normen stelt en grenzen trekt. Wanneer jij je respectvol gedraagt tegen tegenstanders en
scheidsrechter, dan doen jouw sporters dit ook. Stel jij je sportief en positief op na verlies? Dan leren jouw sporters
dat ook. Behandel jij alle sporters gelijk? Dan doen zij dat ook.

HOE?

#1 - Wees stipt, ordelijk en let op je persoonlijke hygiëne


#2 - Let op je taalgebruik en de uitspraken die je doet
#3 - Ga respectvol om met iedereen
#4 - Let zowel op wat je zegt als op je lichaamstaal
#5 - Maak gebruik van demonstratie wanneer je iets uitlegt
#6 - Gebruik de feedbackcirkel bij het geven en ontvangen van feedback
#7 - Stel jezelf als trainer geregeld in vraag
De trainer als voorbeeld

WAT?
Als trainer heb je een voorbeeldrol. Het is belangrijk om je hiervan bewust te zijn. Niet enkel in je gedrag, maar ook
in hoe je communiceert. Dit gaat vaak over kleine dingen, zoals het geven van een compliment, de manier waarop je
corrigerende feedback geeft, hoe je je gedraagt na de training enz.

WAAROM?
Jij bent degene die normen stelt en grenzen trekt. Wanneer jij je respectvol gedraagt tegen tegenstanders en
scheidsrechter, dan doen jouw sporters dit ook. Stel jij je sportief en positief op na verlies? Dan leren jouw sporters
dat ook. Behandel jij alle sporters gelijk? Dan doen zij dat ook. Belangrijk om weten is dat je er als trainer niet alleen
voor staat. Wees je bewust dat je binnen een club vaak deel uitmaakt van een netwerk met verschillende collega-
trainers, bestuur en andere vrijwilligers. Jullie vervullen dan ook samen deze voorbeeldrol.

HOE? 7 CONCRETE TIPS


#1 - Wees stipt, ordelijk en let op je persoonlijke hygiëne.
 Zorg dat je steeds tijdig aanwezig bent. Rook niet of drink geen alcohol voor of na de training.

#2 - Let op je taalgebruik en de uitspraken die je doet als trainer.


 Denk na over de manier waarop je uitgesproken meningen geeft of ‘grappen’ maakt over jongens/meisjes,
geaardheid of diversiteit.

#3 - Ga respectvol om met iedereen.


 Toon interesse en wees bezorgd.

#4 - Let zowel op wat je zegt als op je lichaamstaal.


 Denk na over de manier waarop je de orde probeert te handhaven of gezag uit te stralen.

#5 - Maak gebruik van demonstratie wanneer je iets uitlegt


 Denk na hoe het jouw uitleg kan verduidelijken.

#6 - Gebruik de feedbackcirkel bij het geven en ontvangen van feedback


 Observeer, herken, reageer en stuur bij.

#7 - Stel jezelf als trainer geregeld in vraag.


 Bekijk daarbij ook de manier waarop je omgaat met kritiek.

Op de volgende pagina's bespreken we een aantal van deze tips diepgaander.

35 TRAINER
#4 HOE? LET ZOWEL OP WAT JE ZEGT ALS OP JE LICHAAMSTAAL
Je kan zowel mondeling (verbaal) als niet-mondeling (non-verbaal) communiceren.

Enkele tips voor een duidelijke, mondelinge communicatie:


• eis de aandacht van je sporters voordat je een boodschap geeft;
• zorg dat iedereen jou kan zien en horen en zorg ervoor dat je sporters niet afgeleid worden tijdens jouw uitleg;
• hou rekening met de vermoeidheid van je sporters;
• hoe je uitleg kort en geef de juiste instructies op het juiste moment. Wees concreet, maar zorg ervoor dat je uitleg
volledig is (wie – wat – waar – waarmee – wanneer – waarom – wat erna);
• pas je taal aan aan je sporters en ga na of ze alles begrepen hebben.

Naast wat je zegt, geef je ook via je lichaamstaal een boodschap mee. Het gaat dan over gebaren,
gezichtsuitdrukkingen, houdingen, posities in de ruimte, manier van spreken, enz. Kortom, de niet-mondelinge
communicatie. Deze signalen zijn vaak meer bepalend voor het gevoel dat je bij je sporters oproept dan dat wat je
effectief zegt. In het geval dat wat je zegt tegenstrijdig is dan dat wat je uitstraalt, geloven je sporters eerder jouw
lichaamstaal.

#5 HOE? MAAK GEBRUIK VAN DEMONSTRATIE WANNEER JE IETS UITLEGT

Voorbeeld
Jo is een rustige jongen en valt niet erg op in de groep. Hij heeft niet zo veel zelfvertrouwen, ondanks dat hij vaak
een van de eersten is die een oefening begrijpt. Vorige week haalde Myriam tijdens haar training kort het onderwerp
radslag aan. Het viel haar toen op dat Jo deze radslag al snel correct uitvoerde. Myriam gaf hem een compliment
en stak haar duim op. Vandaag tijdens de training spreekt ze Jo aan en zegt ze dat ze verder wil gaan met het
aanleren van de radslag. Ze vraagt hem of hij het ziet zitten om zijn radslag te tonen aan de groep, zodat zijzelf de
aandachtspunten kan verduidelijken naar de groep toe. Hoewel Jo een beetje stress heeft om dit te tonen voor de
groep, weet hij sinds vorige week dat hij de beweging al goed kan en vindt hij het een leuke waardering dat hij dit
mag tonen aan de groep. Voor Myriam maakt dit het veel eenvoudiger om de oefening uit te leggen.

Een beeld zegt meer dan 1.000 woorden. Geef als trainer een demonstratie vooraleer je je sporters aan het werk zet.
Een demonstratie kan je uitleg verduidelijken. Zo maak je concreet wat je van je sporter(s) verwacht. Je toont de
volledige oefening/beweging bijvoorbeeld zelf op een correcte manier of laat de oefening voordoen door een aantal
van je sporters terwijl jij de aandachtspunten overloopt. Zorg er wel voor dat de sociale omgeving veilig genoeg is.

Denk vooraf ook na over hoe je een demonstratie zal gebruiken. Zorg er voor dat iedereen de demonstratie goed kan
zien. Je kan er daarbij voor kiezen om bepaalde onderdelen apart te tonen of op een vertraagde manier, maar zorg
voor minstens één demonstratie op het juiste tempo, technisch verzorgd en van de volledige beweging/oefening.

#6 HOE? GEBRUIK DE FEEDBACKCIRKEL BIJ HET GEVEN EN ONTVANGEN VAN FEEDBACK


Wat je als trainer veel doet, is het meegeven van aandachtspunten. Je neemt een sporter apart om een paar dingen te
verduidelijken, je maakt een filmpje met je telefoon en laat je sporter zien hoe hij een techniek net heeft uitgevoerd,
je legt je de training stil om de belangrijkste aandachtspunten met de hele groep te bespreken, je spreekt een sporter
aan op onsportief gedrag, je spreekt een sporter aan over de goede manier waarop hij is omgegaan met een conflict,
enz. Dat zijn allemaal vormen van feedback geven, zowel over het uitvoeren van bewegingen als over gedrag. Je
probeert er steeds voor te zorgen dat je sporter informatie van je krijgt die hij kan gebruiken om het nadien beter/
anders/op een zelfde manier te doen.

36 TRAINER
Om feedback te kunnen geven, is het belangrijk dat je observeert, herkent, reageert en bijstuurt.

• Observeren van bewegingen is steeds gelinkt aan het leerdoel


LUID
van je training. Is je leerdoel bijvoorbeeld ‘opzwaaien aan de KRA
CH
OR TIG
rekstok’, dan zal je als feedbackgever de opzwaaibeweging VO
G EN
O R
of een deel van deze beweging observeren. Het komt er dus E

AN O
D
T
ME
op neer te weten naar wat je precies moet kijken en op welk

KO
W
D
OB

RD
moment (filter wat je ziet).

AT
N

EER
SE
RE R

AAT
?
GECONCENTR

VE
ST
• Observeren van gedrag

BIJ

REN
• Om aandachtspunten te herkennen in bewegingen of gedrag, FEEDBACK

VRIENDE
GEVEN
moet je hierin zelf al inzicht hebben.

HE
EN
IEF

RK
ER
• Reageren is meestal een kort moment. Het kan door een
EN

LIJK
UCT

E?
AG NE
RE N

HO
signaal of teken te geven (bv. fluitsignaal, duim opsteken, naam

TR
NS
roepen, naar de sporter toelopen, de muziek stop te zetten,

CO

OO
GC
freeze, enz.).
ON
K TA
LIJ CT
IDE
• Bijsturen van sporters kan op verschillende manieren gebeuren: DU MET
DRANG

• Mondeling bijsturen door middel van kernboodschappen


(bv. “Zwaai hoger op.”, “Handen verder.”).
• Fysiek ondersteunen (bv. helpen om te zwaaien).
• Door te demonstreren (bv. je demonstreert wat de sporter deed en demonstreert vervolgens wat de sporter
dient te doen).
• Door vragen te stellen aan de sporter (bv. “Hoe denk je dat je zwaai was?”).
• Door alternatieven te bieden (bv. “Misschien kan je proberen om iets hoger op te zwaaien?”).

Enkele algemene tips:

• Beschrijf veranderbaar gedrag (niet bv. tics, stotteren of iemand aanspreken op zijn persoon). JUIST: "Je bent 10
minuten te laat." FOUT: "Jij bent iemand die zich niet aan de richtlijnen houdt."

• Vertrek vanuit de ‘ik-persoon’ zodat het duidelijk is dat jij diegene bent die feedback geeft en je niet veralgemeent.
Het is de ik-persoon die observeert en interpreteert. De ‘wij-vorm’ kan heel verwijtend overkomen.

• Peil naar wat er achter een gedrag schuilgaat, formuleer geen vraag naar verantwoording die beschuldigend kan
overkomen. JUIST: "Waardoor komt het dat …?". FOUT: "Waarom deed je dat?", "Waarom bereik je je doel niet?"

• Bespreek een specifieke situatie, gedrag of houding en ga beschrijvend te werk (nl. concrete en verifieerbare
informatie over gedrag). Veralgemeen of veroordeel niet, plak geen etiket op iemand. JUIST: "Ik zag dat je niet actief
deelnam aan onze groepsdiscussie." FOUT: "Jij neemt nooit deel", "Jij bent een luiaard", Jij bent onbetrouwbaar."

• Formuleer jouw feedback helder. Het is een eerlijke reactie op gedrag. Geef geen verwijten, stel geen eisen en
reageer niet vanuit je eigen emotie (bv. boosheid).

• Bespreek de situatie meteen en hou het kort en bondig.

• Wees open en informeer naar het gevoel van de ontvanger. Laat de ander de ruimte om jouw indruk te aanvaarden
of te weigeren én te reageren. Misschien heeft iemand een reden voor een bepaald gedrag, misschien komen de
dingen anders over dan hij/zij bedoelt, dan moet hij/zij de ruimte krijgen om dit te bespreken.

• Het is van belang om positief te bekrachtigen en niet enkel bemerkingen of kritiek te geven.

37 TRAINER
#7 STEL JEZELF ALS TRAINER GEREGELD IN VRAAG
Een goede voorbereiding zorgt er voor dat je gericht kan nadenken over hoe je training is verlopen en wat je volgende
keer misschien anders kan doen.

Vragen die je kan stellen zijn:


• Heb ik met de gekozen oefeningen tijdens deze training het leerdoel bereikt?
• Heb ik voldoende inspraak gegeven aan mijn sporters?
• Was er een goede actieve leertijd?
• Wat zou ik volgende keer aanpassen aan mijn ruimtegebruik?

Het is belangrijk dat je zo snel mogelijk – na je training – hierover reflecteert. Reflecteer daarbij niet enkel over
wat misliep, maar ook over datgene wat goed ging. Bekijk wat je kan meenemen naar je volgende training. Op deze
manier is de cirkel rond: je bereid een training voor, blikt er achteraf op terug en neemt die inzichten mee naar de
voorbereiding van je volgende training.

Globale reflectie als vertrekpunt

Om je hierbij te helpen, ontwikkelden we een aantal reflectiefiches met de vijf bouwstenen van het didactisch model
als leidraad. Deze helpen je om gestructureerd na te denken over wat goed en minder goed liep tijdens zowel de
voorbereiding als het verloop van je training. De fiches zijn allemaal variaties op een globale reflectiefiche, die we als
figuur 4 ter informatie meegeven. Op deze manier kijk je telkens door een iets andere bril naar je eigen handelen en
de impact ervan op je sporter(s) tijdens je trainingen. Er wordt ook aangemoedigd om feedback te vragen aan een
mentor, andere trainer, enz.

Specifieke reflectie via STARR-methode over heel concrete situaties

Soms doen er zich tijdens je training specifieke situaties voor waar je langer en gericht bij wil stilstaan. Het gaat dan
bijvoorbeeld over een ruzie, gesprek met ouders, fout begrepen instructie, leerdoel dat wel of niet werd bereikt. Dit kan
je doen aan de hand van de STARR-methode.

De STARR-methode gidst je stapsgewijs door je reflectieproces aan de hand van vijf concrete fasen, namelijk:

38 TRAINER

You might also like