You are on page 1of 5

ORIENTERINGSSTAGE OPDRACHT

In de lessen Algemene Didactiek in de Kunsten wordt aandacht besteed aan de techniek


van het observeren. Naast de identificatiegegevens van de geobserveerde les, moet je
per les/opdracht je ook vragen stellen over wat je observeerde. Onderstaande vragen
dienen als leidraad voor het observatieverslag. Het observatieverslag wordt besloten met
een reflectie over de ganse observatieperiode.

In je observatiestage zal je 10 zaken observeren.


- 5 lessen eigen domein,
- 2 lessen in een ander domein,
- 1 vergadering,
- 1 klasconcert/toonmoment
- 1 juryoverleg.

Je kunt live (face-to-face) observeren, maar je mag ook live online lessen en activiteiten
observeren. Opnames van lessen of concreten bv zijn uitgesloten.

A Observatiebewijzen

Voor elke geobserveerde activiteit laat je het formulier observatiebewijzen


aftekenen (incl stempel school). Gebruik hiervoor het sjabloondocument.

B Observatieverslagen

Elk van je 10 observatieverslagen bestaat telkens uit onderstaande 3 zaken.

1) Noteer van elke les telkens


- de locatie, de datum en de naam van de leraar
- het vak
- het lesonderwerp
- de lesstructuur (het lesverloop) in korte puntjes,
- de klassamenstelling (aantal leerlingen, de leeftijd, samenstelling jongens-
meisjes)

Noteer van elke andere activiteit telkens


- de locatie, de datum
- wat je observeerde (bv vergadering)

2) Observeer daarnaast telkens 1 van de volgende 5 aspecten bij een les (je kiest
dus bewust één aspect uit)

Per aspect zijn er een aantal vragen voorzien die als leidraad kunnen dienen. Het is niet
nodig om telkens alle vragen te beantwoorden.

1. Doelstellingen en beginsituatie
- Wat leren de leerlingen in deze les?
- Welke doelstellingen worden nagestreefd?
ORIENTERINGSSTAGE OPDRACHT

- Zijn deze doelstellingen belangrijk en wenselijk?


- Zijn de doelstellingen bereikt?
- Zijn de doelstellingen aangepast aan het niveau van de leerlingen?
- Wat weet je zelf over dit onderwerp?
- Hoe zou jij dit zelf aanpakken (strategie)?
- Wat weet je over de beginsituatie?
 van de leerlingen?
 van de leerkracht?

2. Leerinhoud
- Welke nieuwe begrippen, vaardigheden, … komen aan bod?
- Worden de nieuwe begrippen, vaardigheden, … duidelijk
uitgelegd/gedemonstreerd?
- Welke kennis/vaardigheden moeten de leerlingen al bezitten om de les
goed te kunnen volgen? Houdt de leerkracht hiermee rekening?
- Is de leerinhoud aangepast aan het niveau van de leerlingen?
- Hebben de leerlingen belangstelling voor de leerinhoud? Zo niet,
waaraan is dat te wijten?

3. Didactische aanpak
- Welke werkvormen gebruikt de leerkracht in deze les (uitleggen,
demonstreren, vertellen, onderwijsleergesprek, inoefenen, …)?
- Wat moeten de leerlingen precies doen?
- Worden de werkvormen goed toegepast? Waarom wel/niet?
- Welke media worden er gebruikt (bord, handboek, spiegel, CD-speler,
instrumenten, partituren, …)?
- Zijn deze media goed gebruikt?
- Zijn er voor de realisatie van de doelstellingen andere/betere
werkvormen of media mogelijk? Welke?
- Welke opdrachten/oefeningen… werken? Hoe komt dit?
- Hoe was de opstelling? Was er een specifieke opstelling? Met welk doel?
- Zouden er andere (betere) klasopstellingen mogelijk zijn? Welke?
- Zijn er andere tijd-ruimte elementen die de les beïnvloed hebben?
Welke?

4. Interactie
- Welke sfeer schept de leerkracht in de klas?
- Hoe betrekt de leerkracht de leerlingen in de les?
- Stelt de leerkracht veel vragen? Stellen de leerlingen vragen?
- In hoeverre hebben de leerlingen inbreng in de les?
- Geeft de leerkracht voldoende leiding?
- Heeft de leerkracht oog voor individuele leerlingen?
- Hoe verloopt de interactie tussen de leerlingen onderling?
- Zijn er opvallende leerling gedragingen? Reageert de leerkracht hierop?
- Wanneer zijn de leerlingen eerder actief/passief? Waaraan ligt dit?

5. Evaluatie
- Evalueert de leerkracht het leerproces van de leerlingen?
- Worden opdrachten/taken uit de vorige les besproken? Hoe?
- Hoe wordt er geëvalueerd/gecontroleerd?
- Hoe reageert de leerkracht op fouten?
- Hoe corrigeert de leerkracht de leerlingen?
ORIENTERINGSSTAGE OPDRACHT

Observeer bij een vergadering, toonmoment/klasconcert of juryoverleg kort de


structuur van deze activiteit: wat gebeurde er, welke stappen werden genomen, wat
viel je het meest op?

3) Reflecteer ook kort op elke observatie.


Volgende vragen kunnen je hierbij helpen.
- Wat vond jij persoonlijk het sterkste/zwakste moment?
- Wat vind je ‘om te stelen’? Wat zou je met andere woorden zeker ook zelf doen?
- Wat zou je zelf ook willen kennen/kunnen, maar is nu nog een leerpunt?
- Vond je alle opdrachten/taken… nuttig/zinvol?
- Welke zaken neem je zeker mee naar een volgende les (inhoud, leerling
gebonden…) of activiteit?

4) Voeg tot slot na je 10 observaties een algemeen besluit van de gehele


oriënteringsstage toe.

Wat heb je uit de ganse observatie onthouden? Wat leerde je? Schrijf een bondige
reflectie over wat je geobserveerd hebt en formuleer een eindconclusie (max 2 A4).
Hou bij je reflectie tot slot rekening met het didactisch drieluikenschema in de
observatielessen

OBSERVATIE INTERPRETATIE DIDACTISCHE VISIE

Wat stel ik vast? Wat denk ik daarbij? Wat voor een les is het?

Wat doet de leerkracht? Wat vind ik daarvan? Waarom doet de


leerkracht dat?

Wat doen de leerlingen? Wat doet me dat? Waarom doet hij dat zo?
ORIENTERINGSSTAGE OPDRACHT
ORIENTERINGSSTAGE OPDRACHT

You might also like