Professional Documents
Culture Documents
Ecli NL HR 2014 1165
Ecli NL HR 2014 1165
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
RvdW 2014/773
NJB 2014/1141
NJ 2014/291 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0229
Uitspraak
20 mei 2014
Strafkamer
nr. 12/02460
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 april
2012, nummer 20/003452-10, in de strafzaak tegen:
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. D.N. de
Jonge, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur
is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, twee
strafbepalingen op de bewezenverklaarde feiten heeft toegepast in plaats van deze feiten als een
voortgezette handeling in de zin van art. 56, eerste lid, Sr, althans als eendaadse samenloop in de
zin van art. 55, eerste lid, Sr te kwalificeren.
2.4. Het Hof heeft als toepasselijk wettelijk voorschrift onder andere art. 57 Sr vermeld.
2.5. Het middel kan niet tot cassatie leiden. Art. 317 en 282 Sr hebben immers een verschillende
strekking zodat art. 55, eerste lid, Sr niet voor toepassing in aanmerking komt. Hetzelfde geldt
voor art. 56 Sr omdat geen sprake is van soortgelijke feiten. Nu blijkens het proces-verbaal van de
terechtzitting in hoger beroep en de daaraan gehechte pleitnotities terzake geen verweer is
gevoerd was het Hof ook niet gehouden zijn oordeel dat art. 57 Sr toepasselijk is te motiveren.
3 Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere
motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het
cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is
overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf
van vier jaren.
5 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde
gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren, elf maanden en een week beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg
en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 20 mei 2014.