You are on page 1of 6

ECLI:NL:HR:2016:1334

Instantie Hoge Raad


Datum uitspraak 28-06-2016
Datum publicatie 28-06-2016
Zaaknummer 15/00033
Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:545, Gevolgd
In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:4148, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf
afgedaan
Rechtsgebieden Strafrecht
Bijzondere kenmerken Cassatie
Inhoudsindicatie
Vuurwerkbom opgehangen aan flitspaal die bij ontmanteling explodeert, waarna
letsel ontstaat bij medewerkers Explosieven Opruimingsdienst en een
politiemedewerker. 1. Causaal verband. 2. Maximumduur vervangende hechtenis
schadevergoedingsmaatregel. Ad 1: Hof heeft toereikend gemotiveerd geoordeeld
dat tussen het handelen van verdachten en het letsel dat bij de slachtoffers is
ontstaan een zodanig verband bestaat dat het letsel redelijkerwijs als gevolg van de
bewezenverklaarde gedragingen aan verdachten kan worden toegerekend.
Onvolkomenheden bij de ontmanteling doorbreken het causaal verband niet. Ad 2:
HR verbetert ambtshalve de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat is
voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van een jaar. Samenhang met
15/00083.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl
NJB 2016/1419
RvdW 2016/791
SR-Updates.nl 2016-0290

Uitspraak
28 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/00033
ABO/KD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 december 2014,
nummer 22/005573-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben G.G.J. Knoops en M. 't Sas, beiden
advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit
arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1], heeft H.J.M.G.M. van der Meijden, advocaat te Ermelo, bij
schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De raadslieden van de verdachte hebben een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest
maar uitsluitend wat betreft de beslissing inzake de vervangende hechtenis, tot vermindering van de
vervangende hechtenis inzake de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in die zin dat is voldaan
aan het wettelijk bepaalde maximum van een jaar, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De advocaat van de benadeelde partij heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel

2.1. Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat de "explosie (...), met de zich
daarbij voorgedane gevolgen, door de handelingen van de verdachten redelijkerwijs aan de
verdachten [is] toe te rekenen".

2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:


"1.
Subsidiair
hij op 23 oktober 2011 te Voorschoten, tezamen en in vereniging met een ander, grovelijk
onvoorzichtig een zwaar/zware explosief/bom heeft vervaardigd en vervolgens dit/deze
explosief/bom heeft bevestigd aan een zich op de openbare weg bevindende flitspaal,
welk(e) explosief/bom vervolgens op enig moment in de directe nabijheid van een persoon,
te weten [slachtoffer 1] (een medewerker van de Explosieven Opruimingsdienst), (deels) is
geëxplodeerd, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1] zwaar
lichamelijk letsel (te weten een deels weggeslagen rechterhand, met blootliggende botten
en ernstig letsel aan de weke delen, waardoor een amputatie van de rechteronderarm op 7
centimeter van het gewricht noodzakelijk was, en letsel aan het hoornvlies van het
rechteroog met aanzienlijk verlies van gezichtsvermogen heeft bekomen;
2.
Meer subsidiair
hij op 23 oktober 2011 te Voorschoten, tezamen en in vereniging met een ander, grovelijk
onvoorzichtig een zwaar/zware explosief/bom heeft vervaardigd en/of vervolgens dit/deze
explosief/bom heeft bevestigd aan een zich op de openbare weg bevindende flitspaal,
welk(e) explosief/bom vervolgens op enig moment in de directe nabijheid van een persoon,
te weten [slachtoffer 2] (medewerker van de Explosieven Opruimingsdienst), (deels) is
geëxplodeerd, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 2] zwaar
lichamelijk letsel, te weten (een) weggeslagen en beschadigd(e) trommelvlies/
trommelvliezen, heeft bekomen;
3.
Meest subsidiair
hij op 23 oktober 2011 te Voorschoten, tezamen en in vereniging met een ander, grovelijk
onvoorzichtig een zwaar/zware explosief/bom heeft vervaardigd en vervolgens dit/deze
explosief/bom heeft bevestigd aan een zich op de openbare weg bevindende flitspaal,
welk(e) explosief/bom vervolgens op enig moment in de directe nabijheid van een persoon,
te weten [slachtoffer 3] (een medewerker van de Forensische Opsporingsdienst van de
Politie Hollands Midden), (deels) is geëxplodeerd, waardoor het aan zijn schuld te wijten is
geweest dat [slachtoffer 3] gehoorschade, heeft bekomen, zijnde zodanig lichamelijk letsel
dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of
beroepsbezigheden van deze was ontstaan."

2.2.2. Deze bewezenverklaringen steunen op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder


6.3 weergegeven bewijsmiddelen. Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaringen
voorts overwogen zoals weergegeven in die conclusie onder 6.4.

2.3.1. Kort gezegd is het Hof uitgegaan van de volgende gang van zaken. In de nacht van 22 op
23 oktober 2011 hebben de verdachte en zijn medeverdachte met behulp van een metalen
pijp, kruit en een lont een explosief gefabriceerd en met ducttape aan een flitspaal te
Voorschoten opgehangen. De lont werd nog niet aangestoken, omdat de verdachte later op
de fiets zou terugkomen om dat te doen. Toen zij dit bespraken zei de medeverdachte tegen
de verdachte dat dit plan "hartstikke gevaarlijk" was, omdat het explosief onbeheerd achter
zou blijven. Op het moment dat de verdachte per fiets terugkwam en een auto met oranje
lampen bij de flitspaal zag staan, dacht hij dat het een politieauto was en is hij weggegaan.
De ondertussen ter plaatse gekomen politieambtenaren besloten na overleg met de EOD het
projectiel niet zelf te verwijderen. Nadat ook de EOD ter plaatse was gekomen, werd
besloten om het projectiel te ontmantelen. Daartoe is het projectiel van de flitspaal
verwijderd en de ontsteking gescheiden van de lading. Vervolgens is het explosief geopend.
Op het moment dat de onderdelen gereed waren om te worden verpakt voor vervoer, was
het explosief volgens de ploegcommandant van de EOD, [slachtoffer 2], veilig genoeg om
door een medewerker van de Forensische Opsporing, [slachtoffer 3], te laten bekijken.
[slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en de tweede man van de EOD, [slachtoffer 1], liepen daarop
naar het explosief om het te bemonsteren. Geen van hen droeg op dat moment nog
beschermende kleding. Er werden monsters van de kruitlading veiliggesteld en de
onderdelen van het explosief werden gereed gemaakt voor vervoer. Toen [slachtoffer 1]
daarmee bezig was, merkte hij dat er toch nog kruit uit de pijp kwam. [slachtoffer 1] schudde
deze kruitresten uit de pijp, welke kruitresten werden opgevangen in een plastic zak. Tijdens
dan wel rondom deze laatste handeling vond een explosie plaats. De exacte oorzaak van de
explosie is nooit vastgesteld. Bij de explosie raakten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
zwaargewond. De rechterhand van [slachtoffer 1] werd door de explosie deels weggeslagen
en hij liep ernstig letsel op aan zijn ogen. [slachtoffer 2] raakte aanvankelijk gewond aan zijn
ogen en ernstig gewond aan zijn trommelvliezen. Ook [slachtoffer 3] raakte gewond aan zijn
ogen en zijn gehoor.

2.3.2. Met betrekking tot de vraag of sprake is van causaal verband tussen het handelen van de
verdachte en de explosie van de bom met de gevolgen die zich daarbij hebben voorgedaan,
heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van het hof hebben de verdachten om te beginnen een cruciaal aandeel
gehad in de keten der gebeurtenissen. Indien de verdachten geen bom hadden vervaardigd
en aan de flitspaal hadden bevestigd, dan zou de explosie met de daarbij ingetreden
gevolgen niet hebben plaatsgevonden.
Deze explosie is, met de zich daarbij voorgedane gevolgen, door de handelingen van de
verdachten redelijkerwijs aan de verdachten toe te rekenen. Door immers een zoals hiervoor
omschreven gevaarlijk voorwerp op een flitspaal aan de openbare weg, waar nog verkeer
reed, te bevestigen terwijl dit voorwerp zichtbaar was voor anderen en vervolgens weg te
gaan, was te voorzien dat anderen zich onder de in de bewijsmiddelen beschreven
omstandigheden met het explosief zouden gaan bezighouden. De mogelijkheid dat daarbij
een fysieke stimulus zou worden uitgeoefend op de bom – waardoor deze tot explosie zou
kunnen komen – hadden de verdachten kunnen en moeten voorzien. Zoals hiervoor
overwogen heeft [de medeverdachte] dat gevaar ook onderkend en [de verdachte] daarop
gewezen.
Dit leidt tot de conclusie dat een causaal verband kan worden vastgesteld tussen de
bevestiging van de bom aan de flitspaal en de ontploffing en de gevolgen daarvan.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het handelen van EOD bij de
ontmanteling van de bom de causaliteitsketen niet doorbreekt.
In dit verband overweegt het hof het volgende.
Door verschillende deskundigen, met name door de Forensic Explosives Laboratory (hierna:
FEL) te Kent (Groot-Brittannië) op 16 mei 2012 en op 15 augustus 2012, zijn mogelijke
(neven)oorzaken van de ontploffing onderzocht. Zo is onderzoek gedaan naar de mogelijke
invloed van een bouwlamp of schijnwerper, een naderbij rijdende auto, het fotograferen, de
wijze waarop de explosieve substantie op de plastic zakken is gegoten en de kleding die de
betrokkenen ten tijde van de ontmanteling droegen.
Uit geen van de deskundigenonderzoeken is naar voren gekomen dat één van deze
factoren, dan wel in combinatie met elkaar, van dusdanige invloed is of zijn geweest dat
hieruit de explosie (mede) kan worden verklaard.
Tevens is intern onderzoek verricht bij de EOD naar de gang van zaken tijdens de
ontmanteling. Uit dat onderzoek blijken wel onvolkomenheden bij de
ontmantelingsprocedure, maar het hof acht niet aannemelijk geworden dat die
onvolkomenheden in de ontmantelingsprocedure in zodanig verband met de in casu
ingetreden gevolgen staan dat deze de causale keten hebben doorbroken. In dit verband
acht het hof mede relevant dat de EOD een professionele organisatie is waarvan de
medewerkers er bij uitstek op zullen zijn gericht om bij hun handelen schade en gevaren
(ook voor zichzelf) zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken."

2.3.3. Het Hof heeft op grond van het voorgaande geoordeeld dat tussen het handelen van de
verdachten en het letsel dat bij de slachtoffers is ontstaan een zodanig verband bestaat dat
het letsel redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen aan de
verdachten kan worden toegerekend, waarbij het Hof mede in aanmerking heeft genomen
dat voor de verdachten was te voorzien dat anderen zich met het explosief zouden
bezighouden en daarbij mogelijk een fysieke stimulus op het explosief zouden uitoefenen.
Dat oordeel is toereikend gemotiveerd.

2.4. Het middel faalt in zoverre.

2.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste
lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van
rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beoordeling van het tweede en derde namens de verdachte voorgestelde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere
motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4 Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere
motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

5.1. De bestreden uitspraak houdt in dat het Hof de verdachte de verplichting heeft opgelegd tot
betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2],
[slachtoffer 3] en Politie Hollands Midden van respectievelijk € 68.250,-, € 11.026,46, € 402,- en €
869,35 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door respectievelijk 345, 90, 8 en 17
dagen hechtenis.

5.2. Ingevolge art. 36f, vijfde lid, in verbinding met art. 24c, eerste lid, Sr dient de rechter bij het
opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van het
slachtoffer voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde
bedrag volgt, te bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Die vervangende
hechtenis mag in een geval als het onderhavige waarin sprake is van samenloop als bedoeld in
art. 57 Sr, op grond van art. 60a in verbinding met art. 24c, derde lid, Sr ten hoogste een jaar
bedragen.

5.3. De Hoge Raad zal zelf de duur van de vervangende hechtenis verminderen in die zin dat is
voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van een jaar.

6 Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor
onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren
te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7 Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bij de aan de verdachte opgelegde
verplichtingen tot betaling aan de Staat bevolen vervangende hechtenis;
bepaalt dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 68.250,- ten behoeve van [slachtoffer 1] bij
gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 309 dagen hechtenis;
bepaalt dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 11.026,46 ten behoeve van [slachtoffer 2] bij
gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
bepaalt dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 402,- ten behoeve van [slachtoffer 3] bij
gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 2 dagen hechtenis;
bepaalt dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 869,35 ten behoeve van Politie Hollands Midden
bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 4 dagen hechtenis;
verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V.
van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter
openbare terechtzitting van 28 juni 2016.

You might also like