Professional Documents
Culture Documents
www.boekerij.nl
LISETTE THOOFT
Onthaasten en ontspannen in
een samenleving met te weinig tijd
Tien geboden voor innerlijke rust
14. Stel jezelf alleen een doel dat vandaag nog haalbaar is
15. Neem tweemaal zoveel tijd als je denkt dat je nodig hebt
‘Wat straalt u een rust uit,’ zei de fitness-instructrice. ‘Ik zag u trainen, u had
uw ogen dicht. Ik zei tegen mijn collega: “Daar kan ik nou uren naar
kijken.”’
Oeps. Het is niet helemaal de bedoeling dat mensen naar me kijken als ik
zwetend en rood aangelopen mijn cardiotraining doe in de fitnessclub, hevig
trappend op zo’n glimmend chromen en zwartleren apparaat. Laat staan uren.
Ik train het liefst met mijn ogen dicht. Dan word ik niet afgeleid door de
immense televisieschermen die als een magneet mijn aandacht trekken en kan
ik mijn blik naar binnen slaan. Soms borrelen er creatieve ideeën in me op.
Soms stel ik me voor dat er een stroom door me heen bruist van gouden
sterretjes die mijn spieren energie geven en mijn vet afbreken. Daarbinnen,
achter mijn gesloten oogleden, is het interessanter dan op de televisie. Ik
vond het een leuk compliment, van die instructrice. Maar of het verdiend
was?
Twintig jaar geleden had ik ook eens een dergelijk compliment gekregen.
Het gebeurde toen ik mijn eerste kind aan het baren was in de verloskundige
kliniek. De verloskundige was een man. Hij zag de ijzeren zelfbeheersing
waarmee ik de weeën onderging en zei: ‘Dat kind boft, met zo’n moeder. Wat
een innerlijke rust.’ Hij moest eens weten wat een onrust ik in die tijd nog
verborg onder mijn kalme uiterlijk. Zelfbeheersing is niet hetzelfde als
innerlijke rust. Het een is kunstmatig, het ander echt. Zelfbeheersing is een
zware deur die je dichtslaat om je woelende onvrede binnen te houden. Echte
rust is een stabiele kracht die vrij in en uit kan stromen.
In de twintig jaar die verstreken tussen die twee complimenten, is er heel
wat gebeurd. De zware deur barstte op een goed moment uit zijn voegen, ik
verloor mijn kunstmatige kalmte, werd driftig en emotioneel. Er kwamen
allerlei spoken uit het verleden door de open deur naar buiten,
spreekwoordelijke lijken die in de kast verborgen hadden gezeten. Ik ging in
therapie en werkte hard aan mezelf. Dag na dag maakte ik ontdekkingsreizen
in mijn innerlijk en ‘s nachts deed ik hetzelfde in mijn dromen. Langzaam
maar zeker werd het rustiger. Toen de spoken naar buiten waren gekomen en
in het volle daglicht stonden, bleken ze alleen maar te bestaan uit gevoelens
die ik ooit had verdrongen. Stukje bij beetje ontdekte ik de rijkdom en
schoonheid die daarbinnen te vinden is.
Ik herinnerde me een detail uit een sprookjesboek dat ik moet hebben
gelezen toen ik klein was. Er komt een boom in voor met een piepklein
deurtje erin. De held van het sprookje klopt op de deur en die gaat open. Hij
treedt naar binnen – en tot zijn verwondering staat hij niet in een holle boom,
maar in een onmetelijke ruimte. Zo voelde dat toen ik mijn innerlijk ontdekte:
het was alsof ik in een paleis terechtkwam dat verborgen lag in mijn eigen
lijf.
Of het compliment van de fitnesslerares terecht was, weet ik misschien pas
over twintig jaar. Eigenlijk hoop ik dat ik tegen die tijd weer denk: ze moest
eens weten wat een onrust er toen nog verborgen lag achter die gesloten
ogen. Dat zou namelijk betekenen dat ik tegen die tijd nog veel meer rust in
mijzelf gevonden heb. Als het goed is, gaat zo’n proces altijd door en kom je
terecht in steeds diepere innerlijke rust en vrede.
Dit is het geheim. Wij zijn allemaal als die boom uit het sprookje, met een
deurtje erin. Aan de buitenkant lijkt het een heel gewone boom, maar als je
door het deurtje gaat, treed je binnen in een gigantisch paleis. Zaal na zaal
opent zich voor je verrukte ogen, zalen met spiegelende vloeren, marmeren
zuilen, weelderige schilderingen, kroonluchters die zachtjes tinkelen. Door
openslaande deuren kom je in een prachtige, parkachtige tuin met vijvers en
pergola’s, bloeiende rozenstruiken en geurige kruidenperken. In de blauwe
verten strekken zich grazige weiden en stille wateren uit…
En als je weer teruggaat naar de wereld en het deurtje achter je dichtslaat, is
er alleen maar die heel gewone boom. Zo rijk is elk mens vanbinnen, zo veel
lieflijke rust is er in elk van ons, en zo lastig is dat van de buitenkant te zien.
Veel mensen vinden het griezelig om het geheime paleis binnen te gaan, net
zoals ik vroeger. Aan de poort staan schildwachten, soms zelfs met
grommende honden aan de ketting, die ons het binnengaan moeilijk maken.
Dreigende spookgestalten doemen achter hen op. Dat zijn onze verborgen en
verdrongen emoties. Daarachter zie je de ruime hal waar gouden zonlicht
door de transparante koepel valt. Hoe kom je daar? Met geweld krijg je die
schildwachten, de honden en de spoken niet opzij. Maar je kunt ze wel
vriendelijk uitnodigen om naar buiten te komen, door ver weggestopte
gevoelens een plaats in het licht te geven en je verleden te accepteren.
Puinruimen, noemen therapeuten dat. Uiteindelijk blijken de strenge wachters
liefdevolle beschermers te zijn, met kwispelende trouwe viervoeters aan hun
zijde. De spoken lossen op, de lijken worden vredig begraven.
En dan? Zelfs al heb je vrede gesloten met je verleden en bezit je een
gezonde geest in een gezond lichaam, dan nog is het lastig om de tijd en de
juiste gemoedsgesteldheid te vinden die je nodig hebt om je innerlijke paleis
binnen te gaan. Dat komt door de buitenwereld, die ons voortdurend afleidt
en op het verkeerde spoor zet. De algemeen geldende ideeën en leefregels
van onze cultuur leiden eerder tot onrust en onvrede. Om rust te vinden in
jezelf moet je behoorlijk eigenwijs zijn. Je hebt andere leefregels nodig dan
de gangbare. Daarom heb ik in dit boek opgeschreven wat ik ontdekt heb, tot
nu toe.
Het lijkt wel of de wereld om ons heen alles doet wat hij kan om ons uit die
verborgen schatkamer weg te houden.
We leven in een bijzondere tijd. Moderne techniek maakt dat alles wat wij
doen vlugger gaat dan vroeger en die versnelling gaat op zich ook steeds
sneller. Je ziet het aan alles om je heen, aan de televisie, films, onze agenda’s,
de media; overal is het tempo verhoogd. Mensen praten zelfs sneller dan
vroeger, ze denken sneller en ze doen meer in dezelfde tijd. Er hangt iets in
de lucht wat ons allemaal opzweept en onder druk zet.
De welvaart voedt de illusie dat er altijd meer te beleven en ervaren valt
dan je nu beleeft en ervaart. Reclame is als een kring van boze heksen die dag
in dag uit een beetje onrust in onze ziel tevoorschijn toveren met hun
magische formules. ‘Je zou veel meer kunnen hebben,’ fluistert de ene heks
zachtjes vanaf de bushokjes. ‘Je zou veel gelukkiger kunnen zijn,’ murmelt
een andere door het opgewonden geschetter van de tv-reclame heen. ‘Je zou
veel mooier, gezonder, slanker en aantrekkelijker kunnen worden,’ sist de
volgende vals vanuit de glanzende pagina’s van de bladen. ‘Koop mijn
product, en dan…’ Doe dit, doe dat, ren hierheen, ren daarheen, anders hoor
je er niet bij. Zap van de ene reclame naar de andere… zoek vooral niet naar
het deurtje in je eigen boom… Dat is de boodschap van de heksen.
En zelfs al weersta je hen, dan zijn er altijd nog de goedbedoelde adviezen
van ouders, vrienden, coaches en trainers. ‘Het is een kwestie van bewuste
keuzes maken,’ zeggen ze streng. ‘Je moet weten wat je wilt, nu, en over vijf
jaar, en over tien jaar. Maak een plan! Ontwikkel wilskracht. We moeten
altijd streven naar groei, want zonder groei stagneren we. Stilstand is
achteruitgang.’
Zou het allemaal wel waar zijn? Of maken we elkaar alleen maar gek en
laten we ons gek maken? Zien we door het bos onze eigen boom niet meer?
Er zit een vreemde paradox in het streven naar innerlijke rust. Wie streeft
naar iets, wat dan ook, heeft nog niet bereikt waar hij naar streeft en is dus
onrustig. Je kunt pas rustig worden door te stoppen met streven.
Dit zijn dan ook tien geboden met een duidelijke knipoog. Het zijn geen
zware stenen tafelen met universele ethische wetten erop, zoals Mozes
meebracht van de berg. Het zijn luchtige overdenkingen voor moderne,
drukbezette mensen, die hun gedachten een andere wending kunnen geven.
Ze kunnen vraagtekentjes zetten bij de vanzelfsprekendheden van onze
jachtige cultuur. Ze kunnen helpen om je niet langer gek te laten maken. Het
zijn geheugensteuntjes om de race tegen de klok te winnen – niet door steeds
harder te rennen, maar juist door te vertragen. In elk geval kunnen ze het
onderweg plezieriger maken en ervoor zorgen dat je meer geniet van het
proces. Dan kun je even bijkomen en nieuwe kracht en weerstand opdoen,
voordat je verdergaat.
1
Zelf heb ik het altijd ontzettend moeilijk gevonden om te kiezen. Hoe weet je
wat het beste is?
In mijn jonge jaren had ik een soort strenge wet voor mezelf opgesteld: als
ik niet wist wat ik moest doen, dan kon ik beter dat doen waar ik het minste
zin in had, het lastigste, want dat was waarschijnlijk het beste. Het leukste
zou wel de weg van de minste weerstand zijn. Soms klopte het (bijvoorbeeld
bij vragen als: zal ik nu mijn kamer opruimen of wachten tot het weekend?)
maar er waren natuurlijk ook heel wat situaties waarin alle mogelijkheden
eigenlijk even onaantrekkelijk waren, en het niet zo duidelijk was met welke
daad ik het best mijn karakter kon stalen.
Toen ik het Chinese orakelboek I Tjing ontdekte, stortte ik me er dan ook
dankbaar op. Vanaf dat moment vroeg ik strijk en zet aan de I Tjing wat ik
moest doen. Het leverde soms verrassend heldere antwoorden op. Ik vroeg
bijvoorbeeld aan mijn orakel: ‘Moet ik deze belediging slikken, of proberen
mijn belager terug te pakken?’ Het antwoord was: ‘De Terugtocht. Zo houdt
de edele de gemenen op een afstand, niet toornig, maar beheerst.’ Ha, fijn. Ik
hoefde niets te doen, met behoud van zelfrespect. Het mocht van de I Tjing.
Maar vaak ook had ik geen flauw benul wat de wijze oude Chinese filosoof
bedoelde. Zal ik die afspraak afzeggen of nakomen? ‘Het struikgewas is van
zulk een volheid, dat men op het middaguur de kleine sterren ziet. Hij breekt
zijn rechterarm. Geen blaam.’
Huh?
Daarna kwam het tarot in mijn leven. Heerlijk, je trekt gewoon een kaart uit
het pak en krijgt advies. De tarotdeskundige Hajo Banzhaf heeft een fijne
methode om echte keuzemomenten te helpen oplossen, het Beslissingsspel. Je
legt in een waaiertje drie kaarten boven en drie beneden en dan krijg je te
zien wat er gebeurt als je dit of dat wel doet, en wat er gebeurt als je dit of dat
niet doet. ‘Het Beslissingsspel neemt geen besluiten voor ons,’ schrijft
Banzhaf, ‘het kan natuurlijk niet met ja of nee antwoorden.’ Toch is dat soms
wel het geval, want er zijn vijf kaarten die een sleutelbetekenis hebben en je
heel duidelijk een bepaalde kant op wijzen. Ik was gered. Voortaan kon ik in
moeilijke keuzemomenten aan de kaarten vragen wat ik moest doen,
desnoods net zolang tot er een van de beslissende kaarten boven water kwam.
Het is wat onhandig om rond te lopen met een pak kaarten in je tas, maar
een muntstuk heb je meestal wel bij je. Lange tijd heb ik voorkomende
beslissingsmomenten beslecht door snel even een munt op te werpen. In
pashokjes bijvoorbeeld: zal ik dit jasje kopen of niet? De muntkant was op de
oude guldens een beetje feestelijk, dat betekende dus ‘ja’, en kop
vertegenwoordigde het verstand, dat stond voor ‘nee’. Het werkte goed. Als
het munt was en ik kreeg een blij gevoel, omdat ik het jasje mocht kopen,
was het vraagstuk opgelost. Was het munt en kreeg ik toch een onbehagelijk
gevoel, dan begreep ik dat ik het eigenlijk niet echt wilde hebben en kocht ik
het niet. Andersom gold hetzelfde: bij kop gecombineerd met een tevreden
gevoel hing ik het kledingstuk weg, kop met een sterk gevoel van spijt
bewees dat ik het dolgraag wilde hebben.
Op buitenlandse euro’s staan niet altijd koppen. Gelukkig heb ik de
muntmethode inmiddels niet meer nodig. Ik hoef namelijk niet meer te kiezen
van mezelf. Ik koop kleren alleen als ze overduidelijk bij me horen. Dat wil
zeggen: als ze bij het aantrekken als gegoten zitten, als mijn lijf reageert met
een gevoel van ‘Hè ja, lekker’ en als ik een zacht fluisterstemmetje meen te
horen dat uit het kledingstuk komt en me toeroept: ‘Neem mij! Ik hoor bij
jou, ik hoor aan jouw lijf, mijn thuis is in jouw kledingkast!’ Bij de minste
twijfel hang ik de kleren weer weg. Het scheelt handenvol geld, want ik koop
veel minder kleren op die manier. En alles wat ik koop, draag ik met plezier.
Het is geen wonder dat orakelspellen en boeken zo goed verkocht worden de
laatste jaren. Het moderne bestaan is vol keuzemomenten, kleine en grote.
Met de fiets of met de auto naar je werk? Filosofie studeren of boer worden,
of allebei? Waspoeder kopen van merk X, Y of Z? Het uitmaken of hem nog
een kans geven? Thuis voor de kinderen zorgen of uit werken gaan? Je mag
het helemaal zelf weten, nee: je móet het allemaal zelf weten. Keuzevrijheid
heet dat, een verworvenheid van allerlei ontwikkelingen zoals specialisatie,
democratie, emancipatie en welvaart. Eigenlijk is het meer keuzedwang. We
zijn vrije individuen; we hebben ons leven in te richten zoals we dat zelf
bedenken.
Wetenschappers geloven dat mensen gelukkig worden van kiezen. In
landen waar minder vrijheid is – waar een man bijvoorbeeld boer wordt
omdat zijn vader boer was, en echtparen getrouwd blijven omdat scheiden
niet mag – zijn mensen gemiddeld somberder over hun leven dan in landen
met minder tradities en meer mogelijkheden voor iedereen om van het
gebaande pad af te wijken.
Kiezen moet je leren, zeggen deskundigen. Als je ineens veel vrijheid
krijgt, raak je in de war. Maar naarmate je steeds beter leert kiezen, kun je
meer vrijheid aan. Elke nieuwe generatie kan het weer een beetje beter.
Zeggen ze. Vandaar dat je tegenwoordig om de haverklap mensen hoort
beweren dat ze ‘bewust gekozen’ hebben. ‘Mijn man werkt en ik zorg voor
de kinderen, dat is een bewuste keuze,’ vertelt de moeder die haar baan heeft
opgezegd. ‘Ik heb er bewust voor gekozen om mijn kinderen alleen op te
voeden,’ zegt de alleenstaande moeder. ‘Wij hebben geen auto, dat is een
bewuste keuze,’ zeggen milieuvrienden. En anderen: ‘Wij kiezen bewust
voor een grote benzineverslindende four-wheel drive.’ Hoewel, dat laatste
heb ik nog niemand horen zeggen. Sommige keuzes zijn kennelijk minder
bewust.
Ondertussen zijn er ook heel wat mensen die langdurig twijfelen voordat ze
een bewuste keuze kunnen maken. Kan ik beter de bruine of de witte
basmatirijst nemen? Zullen we vanavond uitgaan of toch maar thuisblijven?
Wil ik in dit bedrijf blijven of word ik gelukkiger als ik ander werk zoek? Zal
ik nu al stoppen met de pil of wachten tot na mijn volgende promotie?
Een beetje twijfelen is niet erg, maar als het ontaardt in piekeren, of als de
twijfel blijft nadat de keuze gemaakt is, of zelfs transformeert tot
schuldgevoel, dan hebben we een probleem. In Amerika is er al een term
voor bedacht, choice paralysis: keuzeverlamming. De keuzevrijheid is zo
groot geworden dat mensen er soms verlamd van raken. Ze zitten
bijvoorbeeld in een lunchroom en hebben zojuist bedacht dat ze wel trek
hebben in ei. De serveerster vraagt hoe ze dat willen hebben, gekookt, zacht
of hard, of gebakken, met hele dooier of kapotte, in een uitsmijter, met ham
of kaas of ananas, in roerei, gepocheerd, op toast of witbrood of een pistolet,
in een omelet met kaas of champignons of omelet grandmère of omelet à la
maison of omelet naturel? Sommige klanten slaan dan dicht en kunnen alleen
nog maar met een piepstemmetje uitbrengen: ‘Doe maar wat’. De overdaad is
verlammend.
We zijn allemaal wel eens overdonderd en bang om de verkeerde keuze te
maken. Geen wonder, met al die heksen om ons heen die ons voortdurend
toesissen wat we zouden moeten kiezen om echt gelukkig te worden. Vaak is
de simpelste oplossing: alle mogelijkheden pakken. Niet of-of, maar en-en.
Dus niet die zwarte schoenen of die blauwe, maar het zwarte paar en het
blauwe ook. Niet werken of kinderen opvoeden, maar allebei. Met eieren in
een restaurant kan dat niet – vandaar de verlamming – maar in veel gevallen
lijkt het wel te kunnen. Adder onder het gras: door al dat omzeilen van
keuzes en maar alles nemen, raakt ons leven behoorlijk vol. We willen
werken en geld verdienen en carrière maken en plezier hebben en kinderen
opvoeden en alle belangrijke films zien en alle boeken lezen die je gelezen
moet hebben (of tenminste de recensies) en de televisieprogramma’s volgen
die er toe doen en de opiniebladen en de kranten met hun bijlagen en we
willen op vakantie en sporten en fit blijven en lekker koken en dikwijls
nieuwe kleren aan en ook nog ‘s avonds met een lekker glaasje bij de open
haard een goed gesprek voeren met elkaar om weer helemaal tot rust te
komen. Hijg, hijg. Je zit nog niet bij die open haard of de twijfels komen al
op: had ik niet meer moeten doen vandaag, harder werken, meer mensen
bellen, boeken lezen, overhemden strijken, mijn fitnessoefeningen
bijhouden? Heb ik wel de juiste partner gekozen, had ik niet verder moeten
zoeken? Mis ik niets, kom ik niets tekort, heb ik mezelf niet beperkt door
mijn keuzes?
In de loop der jaren ontdekte ik iets merkwaardigs. Bij alle echt belangrijke
beslissingen kwam het geen moment bij me op om de I Tjing of het tarot te
raadplegen, laat staan een munt op te werpen. Die beslissing nam ik gewoon.
Ander werk zoeken, zwanger worden, mijn relatie verbreken, een huis kopen,
samen wonen met mijn geliefde… ik kon jaren dubben over van alles en nog
wat, maar die heel grote mijlpalen deden zich eenvoudig aan mij voor. Er was
eigenlijk niet echt een keuze in het spel. Toen ik geld genoeg bleek te hebben
om een huis te kopen, bijvoorbeeld, was ik een tijdje aan het twijfelen waar
dat huis moest staan. Deze wijk, of die? Ik bekeek allerlei huizen en piekerde
naar hartelust. Tot ik op een dag in een folder van een makelaar een fotootje
zag van een huis en iets diep binnen in me zei: dit is het. Ik fietste erheen en
toen ik voor het huis stond, wist ik het zeker. Dit werd mijn huis. Dit wás
eigenlijk al mijn huis, al wist de huidige bewoner het nog niet. Er was geen
sprake van twijfel, het tarot kwam niet uit zijn doosje, de I Tjing bleef
dichtgeslagen, ik aarzelde geen seconde. Sterker nog: het voelde niet als een
keuze. Dit huis had op mij staan wachten en het was blij dat ik er eindelijk
was. Dit huis en ik hoorden bij elkaar. Ik had het niet gekozen, we waren
voorbestemd om samen te komen en toen dat gebeurde, was het goed. Alles
wat ik over het huis te weten kwam, bevestigde dat gevoel alleen maar.
Zo is het eigenlijk met alle belangrijke keuzes in mijn leven altijd gegaan:
relaties, werk, woonplaats – zelfs dat ik een hond zou nemen, was geen
bewuste keuze. Het besluit was er gewoon ineens en ik wist ook meteen dat
ik een hond uit het asiel zou halen. In het asiel deed ik nog een futiele poging
om een bewuste keuze te doen en de leukste hond te nemen. Maar de hond
die ik het leukst vond omdat hij er zo grappig uitzag, mocht alleen maar
samen met zijn broertje geplaatst worden. Twee honden pasten niet in mijn
leven. Gelukkig maar, want een paar hokken verder zat Bella op mij te
wachten. Voor mij bestemd. Als uitdaging, zou later blijken. Als softe spirito,
gewend aan poezen, moest ik een behoorlijke sprong maken in mijn
geestelijke en emotionele ontwikkeling om een assertieve baas te worden
voor dit eigenwijze beest met al haar praatjes. Bella hoort echt bij mij, daar is
geen twijfel over mogelijk.
Niet dat ik geloof dat alles voorbestemd is in het leven. Daar gaat het niet om.
Wat ik wil zeggen, is dat niet alles bij iedereen past. Er zijn heel bepaalde
mensen, huizen, dieren en banen die bij jou passen en bij niemand anders.
Keuzes maken slaat eigenlijk nergens op. Waar het om gaat, is dat je erachter
komt wat bij jou hoort.
Vrijheid is essentieel, omdat je anders opgezadeld kunt worden met een
leven dat niet bij je past. Maar kiezen is volstrekt overbodig.
Al die verschillende mogelijkheden zijn namelijk niet even goed voor
iedereen. Bij de een past dit, bij de ander dat. Wij zijn toch niet van stopverf
gemaakt, dat je ons in de ene of andere vorm zou kunnen kneden? Wij
hebben een karakter, we zijn allemaal anders, we zijn allemaal uniek. En bij
elk uniek mens hoort maar een heel bepaald soort leven, met alles erop en
eraan. We hoeven dus alleen maar te ontdekken hoe we in elkaar zitten, om
vervolgens volkomen vanzelfsprekend te doen wat bij ons past. Je hoeft het
niet te kiezen, je hoeft geen beslissing te nemen – het is gewoon het beste,
punt.
Het idee dat je zou kunnen kiezen gaat uit van de veronderstelling dat alle
mogelijkheden even goed zijn. Je hoeft alleen maar te verzinnen wat jou het
leukst lijkt, en dan kies je dat. Maar hoe bepaal je wat je het leukst lijkt? Dat
kan nogal verschillen met je humeur: dat wat je ‘s ochtends leuk lijkt, kan je
‘s middags vervelen en ‘s avonds de keel uithangen. Bovendien ben je
meestal meer beïnvloed dan je weet door anderen: je omgeving, je opvoeding
en de reclameheksen. Veel twijfelaars weten diep in hun hart allang wat ze
het liefste willen maar ze durven het niet eens aan zichzelf op te biechten, laat
staan aan de buitenwereld – uit angst iemand te kwetsen, of uit angst
belachelijk te lijken in de ogen van anderen.
Wat je wilt, is niet helemaal betrouwbaar. Het kan de ene dag iets anders
zijn dan de andere, het kan beïnvloed zijn door wat je geleerd hebt dat je
moet willen, wat andere mensen vinden dat je wilt, wat je ouders van je
verwachten, wat je partner van je eist. En daar heb je niets aan. Als je weet
wie je bent, weet je ook wat bij je past.
Of je een echte ouderwetse moeder wordt die thuis is met koekjes en
theelichtjes, of dat je een carrièrevrouw wilt zijn met een oppas aan huis, of
kiest voor het vrije ondernemerschap met je peuter spelend aan je voeten
onder je schrijfbureau; dat is geen kwestie van vrije keuze. Je bent gebonden
door honderd en één omstandigheden, bijvoorbeeld je talenten, je
ondernemingslust, je moederkloekgehalte, je idealen, je overtuigingen en je
karakter. Of je je geld besteedt aan een four-wheel drive of aan zonnepanelen
heeft weinig te maken met bewust kiezen. De auto hoort bij de ene soort
ambitie, de zonnepanelen bij de andere. Wie ben jij, hier en nu, ben jij een
mens van zonnepanelen of een mens van four-wheel drives? Dat is de
kernvraag.
De echte vraag is dus helemaal niet: wat wil ik? De echte vraag is: wie ben
ik? Het antwoord houdt een beperking in. Je bent niet alles, je bent alleen
maar wie je bent.
Echte keuzevrijheid is de vrijheid om jezelf vrijwillig te beperken. Mijn
goede oude I Tjing zegt het zo: ‘Door het stellen van grenzen verkrijgt in het
menselijk leven het individu zijn betekenis. Onbeperkte mogelijkheden zijn
niets voor de mens. Daardoor zou zijn leven slechts in het grenzeloze
vervloeien.’
Gij zult niet kiezen – gij zult uzelf laten drijven door innerlijke noodzaak. En
als er geen innerlijke noodzaak is die je drijft? Doe dan gewoon niets, net
zolang tot die impuls van binnenuit wel komt. Bekijk de mogelijkheden, maar
bekijk vooral jezelf. Sla je ogen naar binnen, om te zien wat voor iemand dat
nou precies is, die persoon die jij bent. Wacht rustig af tot het antwoord van
binnenuit komt. Als je dat doet, hoef je niet onzeker te worden van duizend
en een keuzemogelijkheden. Neem een adempauze, niet te verwarren met
besluiteloosheid.
Besluiteloos ben je als je eindeloos alle voors en tegens tegen elkaar
afweegt, als je jezelf kwelt met visioenen van de consequenties die een
besluit voor of tegen met zich mee zal brengen, als je honderd keer per dag
een keuze maakt en razendsnel op die keuze terugkomt, voor de andere
mogelijkheid kiest, totdat je ook daar weer op terugkomt. Besluiteloosheid is
eigenlijk te veel kiezen, niet te weinig. Nietsdoen bij twijfel daarentegen
betekent dat je innerlijk stil wordt en ruimte maakt voor iets hogers, of iets
diepers, om je de informatie te geven die je nodig hebt. Geef het even op,
geef het over, laat het los. ‘Slaap er een nachtje over,’ zeggen we. ‘s Avonds
herhaal je nog eens duidelijk voor jezelf waar het om gaat, en je draagt je
probleem op aan je onderbewustzijn, of je bovenbewustzijn, je
beschermengel, je gids of je geleidegeest, wat het best bij je past. ‘s Ochtends
word je dan vaak met het antwoord wakker. Werkt het na een nacht nog niet,
herhaal het dan nog een nacht, en nog een. Drie nachten heb je soms nodig
voor grotere beslissingen. In de tussentijd zet je het piekeren van je af. Je
vertrouwt erop dat je hulp en raad zult krijgen.
Je bent niet besluiteloos – je bent nog bezig met het zelfonderzoek en je
wilt geen voorbarige conclusies trekken. Zelfkennis is de basis van
zelfvertrouwen. En zelfvertrouwen is de basis van innerlijke rust.
Kiezen betekent dat je de weg naar je eigen boom probeert te vinden door het
leukste pad te kiezen, het best begaanbare pad, het pad met de meeste bankjes
of het meeste zonlicht. Maar wie zegt dat dit het pad is naar jouw boom, naar
jouw eigen innerlijke paleis? Om de deur naar binnen te vinden, hoef je niet
te kiezen. Er zijn niet vele deuren – er is er maar één.
Wandel door het bos, door de wereld om je heen, en geniet ervan. Maar
staar je er niet blind op. Vind de weg naar huis.
2
Het lijkt wel of iedereen alsmaar wil groeien, tegenwoordig. Zodra onze
economie even niet meer keihard groeit, roepen we moord en brand: recessie!
Elk bedrijf wil groeien, de koersen moeten groeien, en iedereen wil dat zijn
inkomen groeit. Zelfs in spirituele kringen moet er constant gegroeid worden.
Mensen komen bijeen in ‘groeigroepen’ om maar veel ‘groeimomenten’ te
beleven in hun ‘groeiproces’.
Wat een onrust, al dat streven naar groei. Je moet jezelf voortdurend
afvragen: groei ik wel hard genoeg? Wordt alles wel meer in mijn leven –
krijg ik wel meer geld, meer status, bereik ik wel meer wijsheid, meer
diepgang, word ik wel meer mezelf? Zo niet, dan doe ik kennelijk niet
genoeg mijn best. Hup, harder groeien!
Het is begrijpelijk, maar te simpel gedacht. Begrijpelijk, want groei is lange
tijd voor elk van ons de voornaamste opdracht geweest – in onze jeugd.
Groeien betekent groter worden, toenemen in omvang of volume. Vrijwel
dagelijks werden we herinnerd aan die plicht om te groeien – ‘Eet op, daar
word je groot en sterk van.’ En zelf wilden we doorgaans ook niets anders
dan zo snel mogelijk groot worden, even groot als onze grote broers of
zussen, even sterk als de grote jongens en even knap als de grote meiden.
‘Goh, wat ben jij groot geworden,’ riepen oma’s en opa’s bewonderend. Die
opdracht die we als kind kregen, hebben we nog in onze ziel zitten. Als je
jarenlang respect en waardering hebt geoogst met niets anders dan je
natuurlijke groeiproces, is het logisch dat je gaat geloven dat groeien een
geweldige prestatie is en dat je dat altijd moet blijven doen.
Zoals ik al zei, het is ook naïef. Laten we even naar de feiten kijken.
Welk organisme wil nou alsmaar groeien? Alleen de heel primitieve. Voor
een volwassen mens is blijven groeien erg ongezond. Natuurlijk kun je
beweren dat je nog niet echt volwassen bent, ook al ben je dertig of veertig of
vijftig jaar. Het lijkt misschien zelfs een romantische gedachte. Jacques Brel
zong erover in een mooi chanson over twee geliefden die samen oud worden:
Finalement, finalement, il nous fallut bien du talent – pour être vieux sans
être adultes. Het heeft ons tenslotte heel wat talent gekost om oud te worden
en toch niet volwassen… Maar hij bedoelde met volwassen: stijf ingepakt in
de fatsoensnormen van de burgerij en geen millimeter meer van zijn plaats te
krijgen. Daarvoor hoeven wij helemaal niet bang te zijn. Die burgerlijke
fatsoensnormen zijn vervaagd, verwaterd, hebben hun macht verloren. Wij
zijn vrije individuen in een land vol keuzes en we kunnen gewoon volwassen
zijn vanaf ons twintigste – nou vooruit, ons dertigste – en stoppen met
groeien. Een weldenkend mens (en als je dit boek leest, ben je dat) stopt dan
niet met zijn innerlijke ontwikkeling – integendeel. Hij stopt alleen maar met
dwangmatig groter worden. Dus kan hij beter worden, mooier, interessanter,
genuanceerder, kleurrijker, dieper, fijner.
Almaar groeien is gevaarlijk. Stel je voor dat je jezelf voorneemt om elk jaar
tien procent te groeien in omvang, zoals zo veel bedrijven doen… Dit jaar
weeg je bijvoorbeeld zestig kilo, en volgend jaar wil je zesenzestig kilo
wegen. Beetje dooreten, dan lukt dat wel. Het jaar erop wordt dat
tweeënzeventig komma zes kilo, en in het vierde jaar groei je door naar bijna
tachtig kilo. Voor je het weet, ben je een monster geworden. Het is veel beter
als je na je twintigste niet al te veel meer aankomt. Goed, goed, een paar
gezellige kilootjes erbij rond je heupen mag je op je vijftigste wel hebben,
vind ik. Maar het is natuurlijker wanneer je gewicht – met enige lichte
schommelingen – toch voornamelijk stabiel blijft, als je eenmaal volwassen
bent en volgroeid. Soms zit er tijdelijk wat extra aan, als je net een baby hebt
gebaard bijvoorbeeld. En soms vermager je vanzelf, door een groot verdriet
of een spannende verliefdheid. Maar in grote lijnen blijf je in dezelfde
gewichtscategorie. En als je echt gezond oud wilt worden, zou het beter zijn
als het na een bepaalde leeftijd zelfs weer wat minder wordt. Je wordt ook
kleiner, tenslotte, je botten worden vaak wat lichter, en met minder vet om
mee te slepen maak je het jezelf een stuk makkelijker.
Dit weten we allemaal maar al te goed. De meeste mensen, vooral vrouwen,
hebben de opdracht om slanker te worden diep in hun geweten gegrift. Ze
voelen zich voortdurend schuldig omdat ze nog niet genoeg achteruitgegroeid
zijn, dunner en lichter geworden. Op het gebied van ons gewicht is het gebod
zelfs: groei niet! Ontgroei! Word minder! Vraag je vrouwen wat ze het liefst
willen veranderen aan zichzelf, dan antwoorden de meesten: mijn gewicht.
Wat voor je gewicht geldt, geldt ook voor je inkomen. Het zou beter stabiel
kunnen blijven nadat je eenmaal een volwassen niveau hebt bereikt. Het mag
zelfs af en toe wel een beetje minder worden, het mag schommelen. Het kan
beter niet steeds blijven groeien. Gebeurt dat wel, dan word je een soort
geldmonster – zo’n eindeloos hebberige topmanager, bijvoorbeeld, die met
drie miljoen euro per jaar nog niet tevreden is. Je moet er toch niet aan
denken.
Vanzelfsprekend wil je in het begin van je carrière steeds meer verdienen,
dat is logisch en natuurlijk. En het is ook heerlijk als je voor het eerst
promotie maakt en je ineens allerlei dingen kunt veroorloven die vroeger niet
voor je waren weggelegd. Dat is je financiële jeugd. Maar zoals iedereen
tegenwoordig weet, groeit je geluk niet evenredig mee met je inkomen. Je
kunt het afzetten op een grafiek. Al heel snel stijgt alleen de financiële
inkomenslijn en blijft de psychologische gelukslijn hangen. Je wordt niet vijf
keer zo gelukkig als je vijf keer zoveel verdient – waarschijnlijk ben je zelfs
helemaal niet zo heel veel gelukkiger. Niet zelden komt het voor dat mensen
zelfs ongelukkiger worden vanaf een bepaald inkomensniveau. Het geld heeft
hen in zijn macht gekregen, en ze verliezen hun innerlijke vrijheid.
Andersom klopt het ook: mensen die door omstandigheden minder
inkomen krijgen en daarmee leren leven, rapporteren vaak na enige tijd dat ze
er beter op geworden zijn. ‘Het leven werd veel meer avontuur en uitdaging,’
schreef een Genoeg-abonnee, die vertelde dat haar man na een plotseling
ontslag en een jaar WW een minder stressvolle, maar ook veel minder
betalende baan had gekregen. ‘We hebben leren bezuinigen op onnodige
uitgaven en we hebben leren genieten van tevredenheid.’
Meestal wordt een inkomens-achteruitgang afgedwongen door
omstandigheden. Maar zou het niet geweldig zijn als we onszelf de opdracht
gaven om eens wat minder te gaan verdienen, om ons inkomen af te slanken,
aan de lijn te doen wat geld betreft? Wat een heerlijke ontspanning treedt er
onmiddellijk op. Expres minder verdienen! Dat betekent minder jachten en
jagen, minder hijgerig voldoen aan de verwachtingen van anderen, minder
zenuwen of je je target wel haalt, minder vergaderingen, minder problemen,
minder stress, minder narigheid. Meer rust, meer genot, meer voldoening.
Nee, dwangmatig groter worden is niets voor volgroeide mensen. Het gaat
om ontwikkeling. Nu kan het zijn dat je zegt: ‘Maar dat bedoel ik ook als ik
het heb over groei. Ik bedoel ontwikkeling.’ Als dat zo is, dan kun je beter je
taalgebruik veranderen en het juiste woord gebruiken. Als je streeft naar groei
en er in jezelf steeds bij moet zeggen dat het niet gaat om groter worden maar
om iets anders, kan die boodschap nooit echt helder overkomen, daarbinnen.
Streef naar ontwikkeling.
Je kunt jezelf altijd blijven ontwikkelen. Dat kan betekenen dat je eens wat
minder wordt, wat minder verdient, een beetje vermagert, een beetje minder
op de voorgrond treedt, een stapje achteruit doet, vertraagt, verdiept.
Ontwikkeling is niet alleen natuurlijker en gezonder, het is ook een veel
interessantere beweging dan alleen maar groei. Er is plaats voor langzame
rijping, voor bloei en voor het afwerpen van vruchten. En er is plaats voor
rust, voor stilstand. Stilstand is helemaal geen achteruitgang, zoals het cliché
wil. Integendeel: stilstaan, ergens bij stilstaan, geeft je de kans om op adem te
komen, te ontspannen, iets te verinnerlijken, te laten bezinken wat er tot nog
toe is gebeurd, en energie te verzamelen voor de volgende stap.
De Nederlandse goeroe Alexander Smit kreeg eens van iemand uit het
publiek de vraag voorgelegd: hoe zit het eigenlijk met al die mensen die
helemaal niet groeien, die niets aan spiritualiteit doen, die eigenlijk stilstaan
en daarmee hun leven verprutsen? Smit gaf een prachtig antwoord. ‘Als het
winter is,’ zei hij, ‘zeg je toch ook niet tegen de bomen dat ze hun leven staan
te verprutsen? Het is misschien wel winter voor die mensen. En daarna komt
de lente.’
Wij zijn als bomen. We horen niet eindeloos alleen maar te groeien. Soms
groeien we onstuimig, soms bloeien we open in duizenden bloesems, soms
vallen onze blaadjes – en soms lijkt alles stil te staan. Dat is gezonde
ontwikkeling.
3
Hola, wat krijgen we nou. Geen verboden? Maar dat is toch een verbod? Het
is dus verboden om iets te verbieden. En dat na ‘Gij zult niet kiezen’ en
‘Streef niet naar groei’! Bovendien, de bijbelse tien geboden waren bijna
allemaal verboden. Gij zult geen andere God aanbidden, niet stelen, niet
doden, niet liegen, niet jaloers zijn…
Precies. En wat hebben we als mensheid gedaan, sinds Mozes met zijn
stenen tafels naar beneden kwam? Op de grond liggen kronkelen voor
afgoden, gekwijld naar idolen en gelonkt naar gouden kalveren, onze
medemensen bij drommen over de kling gejaagd, gelogen en gestolen tot we
blauw zagen en elkaar eindeloos het licht in de ogen misgund. Het bevel iets
niet te doen werkt averechts, dat is zo klaar als een klontje.
Bij kleine kinderen kun je het nog duidelijk merken. Een peuter loopt over
een muurtje. ‘Niet springen hoor,’ maant de bezorgde ouder, en hup, het kind
springt. Grotere kinderen kunnen de verleiding misschien al weerstaan, maar
een verbod roept onverbiddelijk de neiging op om het juist wel te doen. Wees
daarom ook altijd zorgvuldig met wat je tegen kleine kinderen zegt. ‘Je mag
niet zomaar de weg op rennen,’ is een levensgevaarlijk verbod. ‘Je mag niet
van de stoep af,’ is al beter, maar nog veiliger is ‘Netjes op de stoep blijven’
of ‘Wachten bij de rand’. Formuleer alle verboden positief – die aan anderen,
en die aan jezelf.
In de pedagogiek is het allang bekend dat goed gedrag belonen beter werkt
dan verkeerd gedrag bestraffen. Straf maakt indruk, en de wandaad die de
straf heeft opgeroepen, daardoor ook. Kinderen die voortdurend bestraft
worden, worden steeds stouter. Ze weten niet beter, ze hebben eenvoudig
niets anders in hun gedachten dan stoutigheid. De beste manier om te zorgen
dat een kind zich goed gedraagt, is het gewenste gedrag prijzen en belonen.
Daardoor wordt dat gedrag steeds scherper in de geest van het kind gegrift.
Zo werkt het niet alleen bij kinderen, zo werkt het ook bij volwassenen.
Leg jezelf een streng verbod op en gegarandeerd wordt het een enorme
innerlijke worstelpartij. ‘Ik mag vandaag geen chocola eten,’ zeg je tegen
jezelf, en het beeld van chocola grift zich diep in je hersens. Hoe vaker je het
verbod herhaalt, hoe beter je die heerlijke bonbons voor je ziet die je in je
kast hebt liggen, of dat verleidelijke dikke brok chocola met hazelnoten.
Verbied jezelf om televisie te kijken en je kunt aan niets anders meer denken.
Dat wat je brandmerkt als fout, wordt door al die aandacht groter en sterker,
en begint terug te vechten. ‘De beste manier om het kwade te bestrijden,’ zegt
de I Tjing, ‘is: energiek vooruit te gaan in het goede.’
Richt jezelf niet op wat er niet is, en zeker niet op wat er niet zou moeten
zijn, maar op wat er wel is. Zeg ja.
De directeur van Humanitas Rotterdam, Hans Becker, heeft in zijn
organisatie een ja-cultuur ingesteld. Humanitas bouwt levensloopbestendige
woningen voor ouderen die zo populair zijn dat er lange wachtlijsten voor
bestaan. Wat is een ja-cultuur? Als iemand iets vraagt, is het antwoord altijd
ja. Mag ik mijn hond meenemen als ik hier kom wonen? Ja. Is het goed als
mijn kleinkinderen komen logeren? Ja. Kan ik voortaan tot elf uur uitslapen
in plaats van ontbijten om acht uur? Ja. Mag er een wastafel in deze kamer?
Ja. Zullen we de organisatie anders aanpakken? Zeg maar wat je voor ogen
hebt en we gaan het proberen.
‘Je mag niet nadenken en je mag niets anders zeggen dan ja,’ verklaarde
Becker in een interview. ‘We beginnen gewoon als een kip zonder kop aan
ieder plan en na drie weken mag je pas gaan denken en nee zeggen.’ Het
heeft de organisatie geen windeieren gelegd.
Becker legde het mij eens uit in een interview: ‘In zo’n organisatie als deze
bestaat de neiging om bij alles te zeggen: dat kan niet, dat mag niet, daar is
het geld niet voor, al die zeurverhalen. Ik heb gezegd: dat moeten we
veranderen, we moeten een ja-cultuur hebben. De directeur van de kliniek
kwam laatst naar me toe en zei: “In het jaar voordat je kwam was er bijna
anderhalf miljoen euro verlies en nu hebben we in drie jaar vier en een half
miljoen overgehouden. Alles kan, jij luistert niet eens, jij begint meteen te
gillen: ‘Ja dat is goed!’ Vroeger kon er nog niet een wasbakje op zo’n zaaltje
komen, want daar moest twee middagen over gepraat worden en dan was er
geen geld, en nou kan het niet op en we houden nog over. Hoe kan dat nou?”
Ik heb haar uitgelegd: “Kijk, die wasbak kost veertig euro, voor hij zit kost
hij vierhonderd euro, want de loodgieter laat hem een keer uit zijn handen
vallen, sluit een kraan verkeerd aan, grote plas op de vloer, moet je de
vloerbedekking vernieuwen, kortom het kost altijd tien keer zoveel. Dus als
je niet nadenkt en meteen ja zegt, zit die wasbak er voor vierhonderd euro.
Als je met zijn vieren een middag gaat zitten praten voor vijfentwintig euro
per uur – en ze kunnen wat afzeuren, hoor – dan ben je die wasbak al kwijt
voor hij zit. Dat is de verklaring op microniveau. Op macroniveau moet je
bedenken: wat zijn bij ons de kosten? Dat is niet die wasbak of dat koekje bij
de thee of de slagroom op de advocaat, maar arbeid. Dus als jij met een nee-
cultuur bezig bent en iedereen wordt gefrustreerd en meldt zich af en toe een
paar dagen ziek, dan kost dat veel meer geld. Toen ik kwam, was er veertien
procent ziekteverzuim. Nu is dat gezakt tot onder de acht. En iedere twee
procent scheelt ons bijna een half miljoen.”’
Later had hij nog het volgende bedacht, zei hij:
‘Een ja-cultuur is eigenlijk niet voldoende. Het moet een ja-cultuur en een
hoera-cultuur zijn. Het moet van harte gaan.’
Nu is dit wel een dramatisch voorbeeld, maar het komt zeer vaak voor dat
gebeurtenissen die je niet opzoekt, later juist heilzaam blijken te zijn. Zo had
ik eens een wekelijkse column bij een dagblad. Ik vond het heerlijk om te
doen, kreeg af en toe kritiek van lezers en vaak lof. Het honorarium was ook
erg belangrijk, het vormde eenderde van mijn totale omzet. Op een dag vond
ik dat ik assertief moest zijn en om opslag moest vragen. Ik had al twee jaar
lang trouw elke week een column afgeleverd, was nooit eens een dagje ziek
geweest en had langzamerhand recht op een verhoging, nietwaar? Ik ging
praten met de hoofdredactie. Tot mijn verbazing ging het gesprek een totaal
andere kant op dan ik bedacht had. Behoedzaam maakten de hoofdredacteur
en zijn adjunct me duidelijk dat ze niet tevreden waren. Mijn columns werden
te zweverig en te spiritueel voor de krant, vonden ze. Ze begrepen me niet
meer. Het jaarcontract was nu een keer verlengd, maar dat zou de volgende
keer niet meer kunnen gebeuren… Kortom, ik werd de laan uit gestuurd! Ik
was geschokt tot in mijn merg, en het kostte weken om emotioneel over de
klap heen te komen. Ik ging zelfs door mijn rug en lag bij de fysiotherapeut
op de massagetafel te kreunen van ellende en zelfmedelijden.
Een jaar later constateerde ik dat het ontslag werkelijk het beste was
geweest wat me kon overkomen, professioneel gesproken. Het leek wel of
mijn carrière een homeopatisch medicijn had gekregen, een soort reculer
pour mieux sauter: het werd eventjes slechter en daarna veel beter. Na het
zelfmedelijden was er frisse energie in me gevaren. Ik had nieuwe
opdrachtgevers gevonden en was opiniërende stukken gaan schrijven voor
andere kranten, met meer prestige. Mijn omzet was gestegen en ik was er dus
al met al behoorlijk op vooruitgegaan. (Nog een paar jaar later, toen ik mijn
columns nog eens overlas, moest ik die hoofdredactie trouwens gelijk geven;
ze waren eigenlijk te knus, te gevoelig, voor een dagblad.)
Bijna iedereen krijgt in de loop van het werkende leven wel dergelijke
ervaringen te verstouwen. Er gebeurt iets wat je aanziet voor een ramp, en
later blijkt het eerder een zegen. Of een nauwe doorgang naar een wijdere
ruimte. Hoe zou je zoiets kunnen plannen? Dat gaat niet. Dus kun je ook niet
je carrière van tevoren uitstippelen en precies aangeven waar je over drie of
vijf of tien jaar wilt zijn. Veel wijzer is het om jezelf alleen maar iets tot doel
te stellen dat je vandaag nog kunt bereiken.
Mijn zoon las op school eens teksten van Seneca, de Romeinse wijsgeer.
Seneca vond dat de Romeinen geen recht hadden om neer te kijken op hun
slaven, omdat iedereen wel ergens een slaaf van is: velen van hebzucht of
wellust, allen van hoop, allen van vrees. We bespraken het aan de
avondmaaltijd, zoals gebruikelijk met wijn, koffie toe, een chocolaatje. Mijn
zoon merkte op dat wij toch ook slaven waren van al die genotmiddelen.
Plotseling had ik een contract voor mijn neus, geschreven op een stukje
kladpapier: we zouden allebei een week lang afzien van alcohol, koffie, thee,
chocola en alles waar toegevoegde suiker in zat – om elkaar en onszelf te
bewijzen dat wij tenminste geen slaaf waren van die stoffen. Voor mijn zoon
was het waarschijnlijk minder moeilijk dan voor mij, zei hij met een grijns,
omdat hij nog zo jong was en niet lang gewend aan genotmiddelen, daarom
voegde hij er voor zichzelf een voorwaarde aan toe: hij zou die hele week
keurig netjes naar school gaan, geen uur verzuimen en elk schooluur
minimaal tien minuten lang volkomen geconcentreerd opletten.
Ik was min of meer overvallen maar kon natuurlijk niet weigeren, en ik
zette mijn handtekening. De volgende dag begon de week van afzien. Het
eerste wat ik deed, was de verboden omzetten in positieve geboden. Ik mocht
alleen maar heerlijk fris, helder water, lekkere sapjes en kruidentheetjes
drinken en gezond fruit eten als toetje en tussendoortje. Dat hielp al iets, maar
het bleef eerlijk gezegd toch een tamelijk schraal vooruitzicht. Ik deed een
interessante ontdekking. Zodra ik ging nadenken over de tijdsduur van het
contract, kreeg ik het extra moeilijk. Als ik tegen mezelf zei: ‘Er zijn twee
dagen voorbij, dus ik moet er nog vijf’, sloeg er een golf van ontevredenheid
over me heen en voelde ik een onaangename onrust. Vijf ellenlange dagen!
Zolang ik alleen maar dacht over de dag zelf en niet vooruitkeek, viel het
reuze mee. Och, vandaag drink ik kruidenthee. Geen probleem. Morgen zien
we wel weer.
De week hebben we allebei op onze sloffen gehaald.
Een einddoel dat je pas over een week bereikt, is slecht voor je innerlijke rust.
Alles wat je vandaag niet kunt halen, is slecht voor je rust, ook al die
moderne persoonlijke ambities die je van coaches en trainers moet
formuleren. Over drie jaar een filiaal, over vijf jaar in de directie? Volgend
jaar een goede relatie?
Je stelt jezelf een deadline die vanaf dat moment boven je hoofd hangt: dan
en dan moet dit of dat gebeurd zijn, anders heb je gefaald. Maar misschien
zou je veel gelukkiger worden als je je winkel verkocht en een opleiding tot
kleuterleider ging volgen, en misschien staat dat besef te trappelen van
ongeduld, maar duw je het steeds weg met dat keiharde filialendoel van je.
Wie weet is het heilzamer voor je om een paar jaar single te blijven en haal je
jezelf alleen maar de zoveelste tot mislukken gedoemde relatie op de hals met
je ongeduld. Eindstations in de verre toekomst staan een natuurlijke
ontwikkeling in de weg.
Stel jezelf dus alleen een doel dat vandaag nog haalbaar is. Kun je er hier
en nu aan werken, dan heb je aan het eind van de dag een lekker gevoel.
Uit sommige onderzoeken komt naar voren dat moeders die thuisbijven
meer ontspannen en vaker tevreden zijn dan mensen met betaalde banen.
Daar kun je je natuurlijk van alles bij voorstellen, bijvoorbeeld dat de meeste
buiten de deur werkende vrouwen naast hun werk ook nog hun huishouden
op hun nek hebben, mede daardoor overbelast zijn, nergens genoeg tijd voor
hebben, enzovoort. Maar er is een heel duidelijke oorzaak voor de rust van de
huismens: in het huishouden zijn de meeste voornemens en ambities binnen
een dag te realiseren. Kinderen op tijd uit bed halen, ontbijt geven en naar
school begeleiden. De was doen en de ramen lappen. Boodschappen halen,
eten koken, eten, afruimen, afwassen. Als de dag voorbij is, ligt er misschien
nog een strijkwasje voor morgen, maar de meeste dingen die die dag echt
moesten gebeuren, zijn ook echt gebeurd. De kinderen hebben drie
maaltijden achter hun kiezen en liggen gewassen in hun bedje. Dat geeft een
diep bevredigd gevoel: je hebt gedaan wat je moest doen en kunt ontspannen.
Daarbij komt nog dat het helemaal niet zo prettig is een verafgelegen
eindbestemming te bereiken. Een bescheiden plan realiseren is vaak heel
prettig, maar het bereiken van een groot doel waarnaar je lang gestreefd hebt,
geeft je doorgaans een flinke optater. ‘Je valt in een gat,’ zeggen we dan. Nu
je het bereikt hebt, heb je niets meer om na te streven. De enige uitweg is een
nieuw plan verzinnen.
We zijn allemaal een beetje zoals die dichter, Rabindranath Tagore, die zijn
leven lang op zoek was naar God. Op een dag zag hij een deur met het
opschrift: ‘Hier woont God’. En wat voelde hij? Paniek. Stel je voor dat hij
God gevonden had. Hij zou zijn ultieme doel bereikt hebben. Al zijn
prachtige dichterstragiek zou voorbij zijn, zijn levenslange pelgrimstocht zou
afgelopen zijn, het verlangen in zijn hart zou weg zijn, opgelost. Zijn hele
filosofie, ja, zijn poëzie zou hij kunnen opdoeken als hij werkelijk God vond.
Dus hij deed zijn schoenen uit en sloop op kousenvoeten weg van die
gevaarlijke deur. ‘Nu ben ik weer op zoek naar God,’ zegt Tagore in zijn
gedichten. ‘Ik zoek hem overal, behalve op die ene plek.’
Is Tagore anders dan andere mensen? Of alleen maar eerlijker? Zoeken we
niet allemaal naar een ultieme bestemming die we eigenlijk niet willen
bereiken, omdat er daarna niets meer is om naar te streven?
Is je ambitie simpel en dichtbij, dan hoef je daar niet bang voor te zijn en
kun je rustig aan je voornemen werken.
Is het eigenlijk niet veel verstandiger om het hele woord ‘doel’ te
vermijden? Het klinkt zo akelig concreet. Als je een doel niet bereikt, heb je
je doel gemist en dat is sneu. In een doel op het voetbalveld moet je scoren,
anders staat het er voor niets. Noem het wens, voornemen, plan, streven…
Dan laat je jezelf vrij. Een wens is minder concreet dan een doel en kan nog
alle kanten uit. Een voornemen kun je wijzigen zonder dat er een haan naar
kraait. En zelfs een plan ligt niet spijkervast.
Jaren geleden woonde ik in Londen in huis bij een Italiaans stel. Ze bezaten
hun huis nog maar kort en ze hadden allerlei plannen om het op te knappen.
Het drukke Engelse behang moest weg, de muren moesten wit gestuukt en de
vloeren geschuurd en gebeitst. Italianen hebben veel smaak. Haast hadden ze
echter niet. Bijna iedere zondagochtend trokken we alledrie vol goede moed
een werkoverall aan en gingen we aan de slag. We waren dan doorgaans nog
geen uur bezig of de telefoon ging: vrienden of familieleden kondigden aan
dat ze op bezoek zouden komen. Buonissimo! riepen de Italianen dan
verheugd. Fantastico! De spullen werden weggeborgen en ze gingen de
keuken in om enorme, verrukkelijke maaltijden klaar te maken. Vrijwel elk
weekend zat het huis vol pratende, lachende, etende, drinkende en rokende
mensen. De muren bleven half kaal en half behangen, de vloeren bedekt met
kranten. Maand in maand uit ging dat zo door en ik, als nuchtere Hollandse,
vroeg me verbijsterd af wanneer dat huis ooit opgeknapt zou raken. Konden
ze niet beter eerst de muren doen en dan pas bezoek binnenlaten? Of
desnoods de gasten een roller in de hand drukken met de woorden: ‘Leuk dat
je er bent, help je effe mee?’ Maar als ik dat voorzichtig suggereerde aan het
warmbloedige tweetal, ontmoette ik slechts onbegrip. Hoe zo? Het gaat in
een huis toch om het leven dat er in geleefd wordt? Als er niets anders te
doen is, kun je wel bezig gaan met de buitenkant, met de schil, de muren en
de vloer. Maar de inhoud, het gezinsleven en het sociale gebeuren gaan
natuurlijk altijd voor. Stel je voor dat je iedereen buiten de deur houdt tot je
woning mooi genoeg is geworden voor bezoek. Misschien komt er dan
niemand meer en heb je het voor niets gedaan.
Het huis is uiteindelijk jaren later af gekomen, net op tijd voor de verkoop.
En ze hadden natuurlijk gelijk: al die tijd daarvoor werd er ontzettend vrolijk
en intens in geleefd.
Het leven is belangrijker dan een bedacht doel. Wie een verafgelegen
eindbestemming heeft, gelooft in de verre toekomst. Die verre toekomst is
ongewis. Misschien gaat alles wel totaal anders dan je gepland hebt.
Waarom stellen we onszelf eigenlijk zo veel strenge doelen? Zou dat zijn
omdat we bang zijn dat we zonder doel lui worden? Dat we alleen nog maar
doelloos lopen te lapzwansen en aan lager wal raken in het leven?
Vastomlijnde voornemens werken averechts: ze verkrampen juist. Het leven
wordt saai als je het steeds in dezelfde richting duwt. Het wil meanderen, net
als een rivier.
Als je jezelf niet onder druk zet maar vrijlaat en ontspant, kan je natuurlijke
activiteit opbloeien. Van nature is de mens een ondernemend wezen. Zolang
er een speels element in je toekomstverwachting zit, blijft het leuk. Dus
relativeer je doel tot wens, voornemen of plan en geef jezelf de ruimte.
Bovendien, laten we wel wezen: de toekomst bestaat eigenlijk helemaal
niet. Morgen bestaat niet eens. Er is een oud sprookje waarin een jongen de
wijde wereld in trekt. Als zijn proviand op is en hij honger krijgt, klopt hij
aan bij een baas met de vraag of hij voor hem kan werken. Dat is goed, knikt
de baas. ‘Ha, fijn, en wat schaft de pot vandaag?’ vraagt de jongen. De baas
wijst op een bordje aan de muur waarop staat: ‘Vandaag geen eten, morgen
wel.’ Nou ja, denkt de jongen, die ene dag langer houd ik nog wel uit,
morgen komt het in orde. Hij werkt hard, gaat met een lege maag naar bed en
troost zichzelf met fantasieën van dikke boterhammen met spek. De volgende
ochtend komt hij hongerig zijn bed uit en vraagt opnieuw: ‘Wat schaft de
pot?’ Maar de baas wijst zwijgend op het bordje dat nog altijd aan de muur
hangt: ‘Vandaag geen eten, morgen wel.’
Morgen bestaat helemaal niet. Het is altijd alleen maar vandaag. Wij vinden
die knecht oliedom, maar we doen precies hetzelfde als we zeggen: ‘Vandaag
neem ik geen rust, morgen wel.’ ‘Vandaag kan ik echt niet naar het
voetballen van mijn zoontje gaan kijken, volgende week wel.’
En ten slotte is er nog iets mis met doelen. Gefixeerd raken op een
eindresultaat geeft je oogkleppen. Dan zie je alleen nog maar wat voor je ligt
– je gedroomde resultaat – en niet het uitzicht aan de zijkanten: het leven dat
hier en nu langs je heen stroomt.
Eigenlijk is het zelfs onzin om jezelf een doel te stellen dat je aan het eind
van de dag gehaald moet hebben. Er is alleen maar nu. Het enige echt
nastrevenswaardige voornemen is: nú doen wat je het beste vindt. Ben jij aan
het doen wat je wilt doen?
Alleen in het hier en nu kun je door de deur naar binnen, naar je geheime
paleis, naar de weelderige zalen en het lommerrijke park, naar de rustige
wateren en de grazige weiden.
5
Overal genoeg tijd voor nemen is een voorwaarde voor innerlijke rust.
Wat is genoeg tijd? Een handige vuistregel is: ongeveer tweemaal zoveel
als je denkt. Waarom? Omdat wij sneller denken dan het stoffelijk leven gaat,
ongeveer tweemaal zo snel. De tijd vliegt voorbij, zeggen we, maar in feite
hebben alle aardse ritmen nog altijd hun eigen, natuurlijke tempo: de aarde
draait in vierentwintig uur om de zon, je hart klopt zestig tot tachtig keer per
minuut. Die vliegende tijd bestaat alleen maar in onze geest, in ons denken.
De aarde draait rustig door, maar ons denken gaat sneller en sneller. Er gaapt
dus een steeds grotere kloof tussen het tempo van de natuur en het denktempo
van de mens. Dat veroorzaakt een spanningsveld: het lijkt of de stoffelijke
dingen vertragen, of lichamen en objecten achterlopen op ons denken. Het is
echter onze geest die vooruitloopt.
Vooral de moderne technologie legt ons in de luren. Je koopt een sportieve
auto die moeiteloos honderdtachtig kilometer per uur haalt op de grote weg.
Dan ga je op weg van Rotterdam naar Amsterdam. Vijfenzeventig kilometer,
denk je, dus in principe ben ik daar wel in een half uur. Maak er drie kwartier
van. Moet lukken. Maar natuurlijk kom je bij Delft al in een file terecht –
omdat er namelijk erg veel mensen zijn die snel even naar Amsterdam willen
rijden in hun snelle auto – en uiteindelijk sta je anderhalf uur later op je plaats
van bestemming. ‘Steeds meer automobilisten ergeren zich aan steeds meer
automobilisten’ schreef Loesje met zienersblik. Dikke frustratie, want
mopperend op je soortgenoten was je in de geest vooruitgesneld. Je zat in
gedachten al in Amsterdam, lekker op een terrasje. Ondertussen zit je lichaam
echter nog steeds gespannen vastgegespt in die auto die wel snel wil, maar
door omstandigheden niet kan. Het lichaam blijft als het ware ver achter bij je
geest. Dat veroorzaakt een gevoel alsof je tegengehouden wordt. Je raakt
jachtig en nerveus. Het voelt alsof je tijd aan het verliezen bent.
Zo is het met bijna alle uitvindingen – snelle computers, internet en e-mail,
mobiele telefoons, enzovoort. Ze beloven dat ze ons wat extra tijd geven,
maar in werkelijkheid nemen ze voor ons gevoel uiteindelijk tijd van ons af.
Tijdbesparende apparaten stelen tijd.
Vroeger was het voor iedereen duidelijk dat het tijd kost, soms veel tijd, om
van een idee werkelijkheid te maken. Van inspiratie en gedachten via
tekentafel en werkplaats naar product kost maanden of jaren. Of eeuwen, als
je de tijd rekent tussen de allereerste tekening of beschrijving door iemand als
Michelangelo of Jules Verne, en de tastbare werkelijkheid van onze
vliegtuigen en onderzeeboten.
Mensen die veel met aardse materie bezig zijn, hebben ruimschoots
gelegenheid om te ervaren hoe langzaam het leven zichzelf ontvouwt.
Boeren, bijvoorbeeld, zien elke dag weer hoeveel tijd alles kost. Het ritme
van de natuur hebben ze voortdurend voor ogen, ze zijn eraan gewend en ze
houden er rekening mee. Nu zaai ik dit zaad, over drie weken komt het eerste
groene sprietje pas op en het duurt nog maanden voor ik het gewas kan
oogsten. Zoiets heel gewoons als een stronk prei staat bijvoorbeeld bijna een
jaar op het land, voordat hij in de winkel en in onze boodschappentas
terechtkomt.
Iedereen die dikwijls bedachte plannen transformeert tot tastbare
werkelijkheid – bouwers, aannemers en klusjesmannen, kunstenaars,
naaisters of koks – krijgt volop gelegenheid om te ervaren hoe langzaam de
materie is. Nu knip ik de stof en al heb ik het beeld van die jurk op dit
moment kant-en-klaar in mijn hoofd, ik weet dat het nog wel even duurt
voordat hij aan een hanger hangt. Vandaag kom ik waarschijnlijk niet verder
dan knippen en rijgen. Dat is voorlopig dus mijn doel.
Welnu, er zijn in onze kenniseconomie steeds meer mensen die niet met
concrete voorwerpen hun brood verdienen maar alleen met gedachten,
ideeën, afspraken, gesprekken en beelden. Hoofdwerkers. Als deze
hoofdwerkers ook nog eens hun lekker concrete huis-en-tuinklusjes
uitbesteden om tijd te besparen, en weinig tijd nemen voor wandelingen
zodat ze ook nog eens van de natuur vervreemd zijn, verliezen ze het tempo
van moeder Aarde gemakkelijk uit het oog. Als ze inschatten hoe lang iets
gaat duren, denken ze dat ze realistisch bezig zijn – maar ze onderschatten
steevast de hoeveelheid tijd die ergens voor nodig is. Soms vergeet iemand
zelfs dat hij een mens is van vlees en bloed, van materie, en dat het tijd kost
om jezelf in de ruimte te handhaven. Ik heb bijvoorbeeld eens een vrouw
geïnterviewd, een hardwerkend denkmens, die vertelde dat ze altijd overal te
laat kwam. Ze vergat namelijk om rekening te houden met de reistijd tussen
haar verschillende afspraken. Als het ene gesprek om vier uur klaar was, had
ze haar volgende afspraak om vier uur, terwijl ze bijvoorbeeld eerst nog een
lange gang door moest en een binnenplaats over naar de volgende
vergaderruimte. Die tien minuten tussen afspraken in vergat ze eenvoudig op
te nemen in haar dagschema, vertelde ze me. Zo sterk was kennelijk haar
mentale oriëntatie. Daarom rende ze altijd hijgend achter zichzelf aan. Op het
moment van het interview zat ze dan ook met een been in het gips. Keihard
teruggefloten door haar vergeten lichaam.
Wij hoofdwerkers vergeten gemakkelijk hoeveel tijd het leven op aarde kost.
Dat wordt nog eens versterkt als we ons laten opjagen door de tijdbesparende
apparaten om ons heen en we nauwelijks rust in onze werkdag hebben, laat
staan tijd om innerlijk op te laden door af en toe even helemaal niets te doen,
of een beetje te lummelen. De computer doet bliksemsnel het rekenwerk voor
ons en we kunnen ongeremd blijven doordenken in een bovenmenselijk
tempo. De meesten van ons lopen op dit moment ongeveer één op twee, dat
wil zeggen dat de realiteit er twee keer zo lang over doet als wij inschatten.
Geen wonder dat we nerveus worden. Elke keer vergissen we ons weer: we
denken dat een klus een dag kost, en aan het eind van de dag is pas de helft
van de klus geklaard. Help – morgen begint mijn volgende klus.
De oplossing is om vanaf nu overal twee keer zoveel tijd voor te nemen als
je denkt nodig te hebben. Verdubbel je geplande reistijd, de tijd die je neemt
om een brief te schrijven, een telefoontje te plegen, een gesprek te voeren. En
als de baas je vraagt of je dat rapport morgen af denkt te hebben, zeg dan met
rustige waardigheid: ‘Ik dénk het wel, ja. Aangezien echter de ervaring leert
dat alles tegenwoordig twee keer zoveel tijd kost als we denken, zal het toch
wel overmorgen worden.’
Nog iets: néém die tijd. Wacht niet tot je hem krijgt. Tijd kun je niet krijgen
of kopen, en zeker niet sparen. Probeer nooit de tijd te slim af te zijn en tijd te
besparen. Wie tijd probeert te sparen, verliest tijd. In mijn boek Geld kost tijd
heb ik er uitvoerig over geschreven. Hoe meer tijdbesparende apparaten wij
in onze huizen hebben, hoe minder tijd we overhouden. Is dat niet vreemd?
Toch is het zo.
Een voorbeeld is de wasdroger. Mensen met een droogtrommel besteden
meer tijd aan hun was dan mensen zonder droogtrommel, is uit onderzoek
gebleken. Want als je zo’n ding eenmaal hebt, is het zo eenvoudig om een
wasje te doen, dat je dat vaker doet. Het gevolg is dat je meer uren per week
aan het wassen bent, niet minder.
Apparaten veranderen onze levens. Aan het eind van het wasprogramma
prop je de lakens in de droger en een half uur later vouw je ze op. Heel even
heb je het gevoel: ik heb tijd bespaard. Nu zou je in principe een
boswandelingetje kunnen gaan maken. Maar doe je dat ook? Of gooi je snel
nog even het volgende wasje in de machine, omdat het ook nog op tijd
schoon en droog kan zijn? Vroeger was maandag wasdag – nu is elke dag
wasdag. Met een wasdroger in huis kun je elke dag het ondergoed, de
overhemden, badhanddoeken en lakens van het hele gezin in de was gooien.
In Amerika doen miljoenen gezinnen dat. Je kunt wel tegensputteren dat we
allemaal een stuk schoner zijn geworden tegenwoordig, maar het is natuurlijk
onzinnig om elke dag alles schoon te willen hebben, alleen omdat het
technisch mogelijk is. We wasdrogen ons gek.
Ditzelfde principe werkt op elk niveau, ook binnen bedrijven. Als iets
sneller blijkt te kunnen, moet het vanaf dat moment ook sneller gaan, en de
tijd die over is, loopt automatisch vol met activiteiten, meestal met meer van
hetzelfde, waar niemand gelukkiger van wordt, maar waar de baas wel een
beetje rijker van wordt. De arbeid wordt door alle tijdbesparende machines en
strategieën samengeperst en elk natuurlijk ritme verdwijnt uit de agenda. Het
gevolg is niet dat we tijd overhouden, integendeel: het gevolg is dat mensen
een jachtiger levenstempo krijgen. Daardoor denken ze dat ze tijd te kort
komen en wie denkt dat hij tijd te kort komt, doet dat ook.
Denk aan het wasdroger-effect als je je volgende tijdbesparende strategie of
apparaat dreigt op te nemen in je toch al zo drukke bestaan. Dat apparaat gaat
je een hoop tijd kosten.
‘Stop wanting, start having,’ zei de Indiase filosoof en spirituele leraar Osho
Rajneesh. Stop met verlangen en begin met hebben. Of: houd op met denken
dat je iets te kort komt, en begin met te beseffen wat je allemaal bezit. Ook te
vertalen met de tegeltjeswijsheid: tel wat je hebt, niet wat je mist.
Makkelijker gezegd dan gedaan. Het houdt in dat je stilstaat bij wat je hebt
en voelt: dit is genoeg. Maar stilstaan is niet populair in onze tijd. De
reclameheksen zijn dag en nacht bezig ons op te drijven naar de volgende
aankoop. Miljarden en nog eens miljarden worden er aan gespendeerd en de
knapste, kunstzinnigste reclamemakers doen hun stinkende best om te zorgen
dat wij ons laten voortdrijven. Daardoor staan we niet meer zo makkelijk stil
bij wat we hebben.
Wij leven in een materialistische tijd, maar eigenlijk is het een vreemd
soort materialisme dat we aan de dag leggen. Want het gaat vaak niet om de
spullen zelf, de eigenlijke materie; het gaat om de ervaring die we beleven
met die spullen. Of nog preciezer, het gaat om de ervaring die we hopen te
beleven, die ons beloofd is door de reclameheksen – het geluk, de opwinding,
de bevrediging die de advertenties uitstralen. De spullen zelf doen er niet
zoveel toe. Als ze niet geven wat ze beloven – en dat doen ze slechts zelden –
dan laten we ze achteloos vallen en we gaan op zoek naar de volgende
aankoop die alles weer helemaal opnieuw belooft. En van ervaringen die als
schimmen voor je ogen dansen, heb je natuurlijk niet snel genoeg, vooral als
ze een fata morgana blijven. Daarom blijven zo veel mensen kopen. Ze
genieten niet van wat ze hebben, ze hopen te zullen genieten van wat ze
zullen hebben als ze de volgende aankoop gedaan hebben.
Eens hield ik voor een spirituele kring in een provinciestad een lezing met als
titel ‘Geld en spiritualiteit.’ Ik vertelde wat ik nog maar kort geleden ontdekt
had, namelijk dat geld alles te maken heeft met vruchtbaarheid en overvloed,
maar alleen als iedereen het vlot uitgeeft en niet opspaart. Als je iemand geld
geeft voor een artikel of een dienst, kan hij met dat geld ergens een aankoop
doen of iemand een dienst laten verrichten. Die kan op zijn beurt weer ergens
anders een transactie doen, enzovoort. Ik hoorde eens een verhaaltje dat dit
principe illustreert.
Enfin, ik stond op die lezing al deze fascinerende zaken uit te leggen, met
rode wangen van de opwinding. In de pauze verkocht ik een paar boeken,
toen een mevrouw met een bits gezicht op me af kwam. ‘Ik vind deze lezing
helemaal niet spiruweel,’ zei ze, struikelend over haar woorden. ‘Het zou
toch gaan over geld en spiruwaliteit!’ ‘Vindt u dit niet spiritueel?’ vroeg ik in
opperste verbazing. ‘Die Moedergodin, die vrouwelijke vruchtbaarheid en de
overvloed voor iedereen, het idee dat geld eigenlijk alleen een symbool is en
daarom moet blijven rollen…’ Ze schudde haar hoofd en liep boos weg. Om
te klagen bij de organisator, bleek later, want die kwam naar me toe met het
verzoek om na de pauze een beetje meer spiritualiteit in mijn presentatie te
stoppen.
Wat zouden ze willen, vroeg ik me af. Misschien spiritualiteit à la Louise
Hay, die zegt dat je geld naar je toe kunt trekken door te visualiseren dat je
het hebt? Volgens haar kun je je sterk inbeelden dat er een enorme pijpleiding
je huis in loopt en dat het geld daardoor binnen blijft stromen, stromen… Als
je dat met genoeg emotionele betrokkenheid blijft geloven en jezelf blijft
inbeelden, zul je merken dat je vanzelf op mysterieuze wijze steeds meer geld
hebt.
Ik zou dat niemand willen adviseren. Dit soort oefeningen komt uit de
magie, erg populair de laatste tijd. Magie werkt, dat staat vast. Minder
aandacht is er voor het feit dat er altijd een verborgen prijskaartje aan
verbonden is. Je kunt niet zomaar iets uit de kosmos naar je toe trekken: er
wordt iets terugverlangd, op zijn minst je inspanning. Als je weigert je in te
spannen en op je krent blijft zitten visualiseren, dan zul je uiteindelijk toch
iets betalen, maar je weet niet wat. Misschien kost het je wel een stukje van je
gezondheid, of van je geluk.
Voor mij is dit ook magie. Je kunt jezelf betoveren, van een pompoen een
koets maken, van een gewoon huis een paleisje, van een modaal inkomen een
schat – heel eenvoudig, door te genieten van wat er is in plaats van te blijven
hunkeren naar wat er niet is.
Iedereen die geld over heeft om een boek te kopen over innerlijke rust (of
om naar een lezing te komen over het onderwerp geld en spiritualiteit) is
schathemeltjerijk. We hoeven het alleen maar te beseffen en het gevoel van
rijkdom stroomt als door een geestelijke pijpleiding onze ziel binnen. En nu
komt de clou: het gevoel van rijkdom is het enige wat je echt nodig hebt. Je
rijk voelen is meer waard dan rijk zijn. Want hoeveel geld je ook op de bank
hebt, als je niet bewust geniet van wat je hebt en alleen maar denkt aan alles
wat je nog niet hebt, dan ben je een armoedzaaier, een bedelaar. Wie geniet
van wat er al is, voelt zich rijk, en kan dus ook stoppen met nog meer rijkdom
en bezit najagen. Angstig oppotten maakt plaats voor vertrouwen. En vanuit
vertrouwen wordt alles anders. Dan kun je ontspannen, alleen maar kopen
wat goed voor je is, opbouwend, harmonieus. Een gevoel van overvloed en
rijkdom dempt vanzelf het verlangen naar een torenhoge bankrekening,
heilloze rente en woekerwinsten. Dan kunnen we het geld gezond laten rollen
en overvloed scheppen voor iedereen – zodat iedereen kan genieten van wat
hij heeft.
Geniet van wat je bezit, en gun anderen bezit om van te genieten.
Uiteindelijk merk je dat je innerlijke paleis, de geheime rijkdom van je
binnenste, ook buiten je gespiegeld wordt, in stukjes en beetjes. Als je goed
kijkt, zie je hoe weelderig het leven om je heen is, hoe rijk onze wereld, hoe
gul de natuur, hoe schitterend de cultuur waarvan we allemaal genieten. Hoe
beter je dat ziet, hoe makkelijker je de weg vindt naar binnen.
7
Draai het eens om. Ben je rijk genoeg om jezelf de tijd te kunnen geven voor
duffe dingen?
Als moderne, hardwerkende zelfstandig ondernemer heb ik mijn
huishouden tot een minimum teruggebracht. Mijn motto is: als het hart maar
rein is, mag er in huis wel een stofje liggen. De zaterdagochtend reserveer ik
om de gezinswas te doen, op te ruimen en te stofzuigen. De schone,
ongestreken kleren en tafelkleden gaan op een stapel. Daar blijven ze soms
lang liggen. Eens in de zoveel weken neem ik de tijd om te strijken. Dat is
niet mijn grootste talent, noch mijn favoriete hobby – maar het is wel goed
voor mijn geestelijke gezondheid. De slordige stapel ongestreken goed zie ik
voor mijn ogen verdwijnen en veranderen in keurige stapeltjes gestreken
kleren. Ondertussen mijmer ik een beetje ongedwongen voor me uit. Flarden
gedachten gaan en komen, en dat mag allemaal. Ik hoef niets, alleen maar
bezig te zijn met mijn handen. Aan het eind komen de kleden aan de beurt.
Een hele klus, maar fijn om het weer gedaan te hebben. Na afloop heb ik het
gevoel dat niet alleen het wasgoed, maar ook mijn innerlijk weer netjes
gladgestreken is.
Pure luxe.
Draai het om
Lang geleden hoorde ik eens iemand zeggen dat je alles kunt omdraaien en
dat het dan ook waar is, of zelfs nog meer waar. Ik vond het wijs en
esoterisch klinken, maar ik begreep het niet. Zwart was voor mij zwart en wit
was wit en dat kon je niet omdraaien. Gaandeweg heb ik echter kunnen
constateren dat er toch wel verrassend veel in het leven omkeerbaar is.
Sterker nog, het leven zelf keert de meeste dingen om in de loop der tijd. Als
je dat beseft, neem je het allemaal wat luchtiger op. Ook dit zal eens in zijn
tegendeel omslaan. Zal ik me er nu dan druk over maken? Je ontspant. Je
relativeert.
Mijn eerste ervaringen met ommekeer hadden met klank te maken. Een
Engelse vriend deed geluidsexperimenten. Hij zette een stel vrienden op een
rijtje en gaf de eerste een stukje papier met een woord erop, bijvoorbeeld
‘black’. Deze moest dat woord opzeggen, alsmaar door, in een rustig tempo.
Na een keer of wat moest hij het papiertje doorgeven aan nummer twee, die
het woord ook ritmisch begon te herhalen, tegelijk met nummer een. En ook
hij gaf het papier door aan zijn buurman. Zo had je dan een rijtje mensen die
allemaal tegelijkertijd ‘black, black, black…’ scandeerden. Vervolgens gaf de
geluidsexperimenteerder het volgende papiertje door met een nieuw woord
erop: ‘back, back, back…’ Eerst zei de eerste persoon van het rijtje ritmisch
‘back’ en de rest nog altijd ‘black’, daarna kreeg nummer twee het papier met
‘back’ erop en begon ook in het ritme ‘back’ te zeggen, en nog een en nog
een, tot het hele rijtje het nieuwe woord had overgenomen. Hoor je het voor
je? De nieuwe woorden weken steeds met een letter meer af van het eerste,
zodat de veranderingen heel subtiel waren. Bijvoorbeeld back, back, back –
bike, bike – bite, bite – white, white… Binnen enkele minuten tijd scandeerde
het hele rijtje ‘white’ en was ‘black’ vloeiend en zonder scherpe overgangen
‘white’ geworden.
Dat zwart wit wordt en omgekeerd, blijkt niet alleen in creatieve
geluidsexperimenten te gebeuren, in het echte leven ook.
Ook sommige gezegden zijn omgekeerd even waar of zelfs meer waar dan in
de originele vorm. Neem het bijbelse ‘de geest is gewillig, maar het vlees is
zwak’. Je wilt heus niet zondigen, betekent dat. Je weet dat het slecht is, maar
je wordt er vanzelf toe gedreven door je lichamelijke instincten. Is dat wel
waar? Geen enkel lichaam wil immers uit zichzelf mateloos slieren en
sloeren. Het lijf zelf wil liever matig en gezond eten en drinken, veel
bewegen en op tijd naar bed. Het is de geest die zwak is, die fantaseert en
ongezond genot najaagt. Nee, vlees is sterk. Was die geest maar wat
gewilliger.
Nog zo een, ook uit het Nieuwe Testament: het is zaliger te geven dan te
ontvangen. Met alle respect voor Onze-Lieve-Heer, maar klopt dat nog wel?
Tegenwoordig is het vaak omgekeerd: geven is gemakkelijk, ontvangen is de
kunst. We zijn welvarend genoeg om cadeaus te kopen voor elkaar, dus
geven is geen punt. Maar kunnen we nog wel echt, doorvoeld, bewust
ontvangen wat ons gegeven wordt? Ik heb het natuurlijk niet over
verjaarscadeautjes – die pak je vriendelijk aan met een ‘O, wat leuk, dank je
wel’, geen probleem. Maar verder? In onze maatschappij is bijna alles te
koop wat vroeger werd gegeven: hulp en steun, aandacht, goede raad,
gezelschap. Als je dat gekocht hebt, hoef je er geen dank je wel voor te
zeggen. Je hebt al betaald en dus ben je geen dankbaarheid meer
verschuldigd.
Voor je ontwikkeling tot liefdevol mens is het heel wat nuttiger om te
kunnen ontvangen wat elke dag zo overvloedig geschonken wordt door het
leven – de steun van je omgeving, liefde en vriendschap, de echte goede raad,
die meestal niet duur is maar juist gratis, je gezondheid, het licht in je ogen –
en om dank te kunnen zeggen. Bewust ontvangen betekent weten wat je krijgt
en dankbaar zijn omdat je zomaar zoveel krijgt, zoveel gekregen hebt, zoveel
bezit.
We kunnen het vrijwel omdraaien: het is zaliger om nederig te ontvangen
dan om trots te geven.
Er is een spirituele therapeute in Amerika, Byron Katie, die werkt met het
principe dat je vrijwel alles kunt omdraaien, met veel succes. Als je
bijvoorbeeld klaagt: ‘Mijn baas heeft niet genoeg waardering voor mij’, dan
zegt zij dat je dat kunt omdraaien. Het wordt dan bijvoorbeeld: ‘Ik heb niet
genoeg waardering voor mijn baas’. Of: ‘Ik heb niet genoeg waardering voor
mezelf.’ En vaak is dat gewoon waar, want de buitenwereld spiegelt de
binnenwereld. Het is handig om de zaken om te draaien, want aan die baas
kun je niet veel doen, maar aan jezelf wel.
Byron Katie, een stevige Amerikaanse van in de zestig, was vroeger een
zwaar depressieve huisvrouw die haar gezin terroriseerde en daarom
opgenomen werd in een kliniek. Daar ging ze door een diepe crisis en ze
kwam eruit tevoorschijn in een stralend nieuw leven. Op een ochtend werd ze
wakker op de vloer van haar kamer en tot haar verbazing merkte ze, volgens
haar levensverhaal, dat haar innerlijke razernij had plaatsgemaakt voor een
diepe, permanente vreugde. Zij ontwikkelde een simpele methode om mensen
tot dezelfde ommekeer te brengen, ‘The Work’ genaamd. Met veel humor
brengt ze die methode in praktijk tijdens haar seminars.
Ik heb er eens een bijgewoond. Dat gaat dan ongeveer zo. Katie staat een
en al vriendelijkheid uitstralend, maar ferm, voor de zaal. Ze nodigt het
publiek uit om een probleem te noemen. Een jongen staat op en zegt: ‘Ik ben
boos op mijn vriendin omdat zij wil dat ik aan haar verwachtingen voldoe.’
In een vraag- en-antwoordspel legt de therapeute uit wat hier onder zit. Je
kunt het altijd omkeren, zegt ze. Dus wat is het: eigenlijk wil de jongen
misschien wel aan de verwachtingen van zijn vriendin voldoen? Of hij wil
dat zij aan zijn verwachtingen voldoet? Dat laatste, knikt hij, dat klopt.
Uiteindelijk blijkt hij in de kern veel van haar te houden, anders zou hij er
niet zo mee zitten. Het gesprek ontroert de jongen zo dat hij in tranen uitbarst.
Byron Katie legt uit waarom: ‘Wij houden van onze partners, en het kwetst
onszelf als wij onze partners pijn doen.’ Wie een kuil graaft voor een ander,
valt er zelf in, zou je kunnen zeggen – ook een klassieke omkering.
Een wat oudere mevrouw brengt een ander probleem ter sprake. Zij is boos
op haar been, omdat het voortdurend stijf is en ze het niet meer kan bewegen.
Byron Katie vertelt dat zij ook eens verlamd was aan een been. ‘Toen heb ik
tegen dat been gezegd: liefje, jij hoeft nooit meer voor mij te bewegen. En dat
gaf zo veel vrede dat mijn been twee uur later weer bewoog. In de ware
genezing maakt het niet uit of je kunt lopen of niet. Probeer het eens om te
draaien en maak van je been je denken: ik heb het nodig dat mijn denken
buigt, dat het jong en flexibel is. Mijn lichaam mag precies zijn wat het is.’
Soms draait de betekenis van een woord in de loop der tijd honderdtachtig
graden om en gaat het precies het tegenovergestelde betekenen. Het woord
handicap betekende oorspronkelijk ‘voorgift’ in een Engelse paardenrace, een
voorsprong die je krijgt van de wedstrijdleiding. Oude en jonge paarden
deden aan de race mee, zwakke en sterke, en de zwakkeren kregen een
voorsprong om ze toch een eerlijke kans te geven. Die mochten dus eerder
starten, bijvoorbeeld, of ze kregen een korter of makkelijker parcours. Ze
kregen een privilege. Later werd het woord handicap niet meer gebruikt voor
die voorsprong, maar voor de zwakte waaraan de voorsprong gekoppeld was.
En nu is een handicap alleen in de golfsport nog een voorsprong – in het
dagelijks taalgebruik is het iets geworden wat je tegenhoudt. Een lichamelijke
afwijking, of een ernstige verzwakking in je lichaam. Je kunt het woord ook
figuurlijk gebruiken. Als je in een straatarm gezin geboren bent, bijvoorbeeld,
of uit ouders met een oorlogsverleden en bijbehorend syndroom, dan kun je
wel zeggen dat je een handicap hebt.
Maar draai het eens om, of draai het eens terug. Zou het kunnen zijn dat
juist die jaloersmakende mensen die met een perfect lichaam in een veilig,
warm nest geboren worden, mensen die vanaf het begin altijd voldoende
aandacht en affectie krijgen en nooit gebrek hoeven te lijden, dat juist die
bevoorrechte mensen deze bevoorrechte afkomst nodig hadden, omdat ze
anders geen eerlijke kans zouden hebben in de wedren van het leven? Dat het
eigenlijk een voorsprong was, omdat ze zwakker zijn dan anderen? Wie in
barre omstandigheden opgroeit, heeft die voorsprong niet nodig, want die is
sterk genoeg om de wedstrijd in al zijn ruigte en hardheid te lopen. Zo bezien
betekent elke voorsprong dat je eigenlijk een handicap meebrengt in het
leven, en elke handicap dat je een voorsprong hebt. Je handicaps wijzen je
juist op je kracht.
Een rustgevend idee. Relativeer jezelf.
Draai jezelf om. Ren niet meer achter uiterlijke rijkdommen aan, maar keer je
om en zoek je innerlijke paleis. Daar ligt alles opgetast wat je maar wensen
kunt. Daar hoor je thuis.
9
Dit hoofdstuk gaat over het opheffen van rookgordijnen. Innerlijke rust wordt
dikwijls verstoord doordat er een of ander probleem in je leven is. Het kan
een heel geniepig klein probleempje zijn dat je zo zou kunnen oplossen, als er
maar geen rookgordijn voor hing dat je het zicht belemmert.
Bijvoorbeeld. De schuur is een puinhoop, je hebt hem te lang gebruikt als
berghok voor spullen waar je geen raad mee weet en nu groeit de rommel je
boven het hoofd. Er stijgt stank op uit een hoek, daar ligt misschien een dode
muis. Die hoek vermijd je, maar zweempjes verrotting bereiken toch je
neusgaten. Elke ochtend en elke avond als je er binnenkomt om je fiets te
pakken of weg te zetten, flitst door je hoofd: bah, wat een rotzooi is het hier.
Elke keer raak je een beetje in een slecht humeur. De schuur is een
permanente aanslag op je gemoedsrust.
Maar ja, dat rookgordijn. Het bestaat bijvoorbeeld uit een hardnekkige
neiging om je partner de schuld te geven: ‘Wie heeft die rommel eigenlijk
gemaakt? Jij bent daar vaker dan ik. Waarom ruim jij die schuur niet eens
op?’ Het rookgordijn kan zelfs een eigen leven gaan leiden en zich
verdichten. Dan verwijt je je partner van alles en nog wat – gebrek aan
aandacht, egoïstisch gedrag, verkwisting. Of je houdt jezelf voor de gek en
vertelt jezelf dat die rommelige schuur geen probleem is. Vraag: waar komt
je slechte humeur dan vandaan? Alles kun je aangrijpen als smoes: het weer,
je werk, je relatie, die rommel in huis… Toegeven dat je te lui bent om de
schuur op te ruimen zou het rookgordijn wegvagen.
Daarom is het negende gebod: pak het echte probleem(pje) aan. Wees
eerlijk genoeg om jezelf te bekennen dat je je dagelijks ergert aan de rommel,
en trek er een zondag voor uit. Versla je innerlijke weerstand, je luiheid, je
angst voor wat je allemaal in die puinhoop tegenkomt. En geniet van de
innerlijke rust die je ten deel valt als beloning.
In de praktijk blijkt dat er vaak een probleem(pje) is in onze levens dat we
wel degelijk kunnen oplossen, alleen is het zo gênant om erover te beginnen,
of lastig en oncomfortabel om de nodige maatregelen te nemen. Of zijn we er
te lui voor, of te bang. Heel vaak schamen we ons een beetje dat we er last
van hebben. Iemand heeft iets onaardigs gezegd en dat is blijven hangen.
Kinderachtig om ermee te zitten, zeg je tegen jezelf. Niet cool. Ik hoor
hierboven te staan. Maar je bent een mens en niet van hout gemaakt, dus je
hebt er wel last van.
Zulk soort problemen kun je beter gewoon oplossen. Meestal is het al
voldoende om erover te praten met de persoon in kwestie. Hardop zeggen wat
je dwarszit, is een tovermiddel, het werkt als magie. Niet de ander aanvallen,
maar je kwetsbaarheid tonen. Meestal heb je wel een beetje trots in te slikken
om dat tovermiddel te kunnen gebruiken, een beetje ego af te leggen. Des te
beter.
Je komt uit de film met je vriend en je hebt een geïrriteerd, akelig gevoel.
Wat is er mis? Wat is die korzeligheid die in de auto lijkt te hangen?
‘Kweenie,’ zegt je innerlijke stem, vol weerstand. Maar je spreekt jezelf
vermanend toe. Wees eerlijk. Geen idee… Nog een beetje eerlijker. Ja – daar
komt het al. Nu hardop zeggen. Dapper zijn.
‘Ik was een beetje gekwetst doordat jij mij die filmkaartjes liet betalen,’ zeg
je met een klein stemmetje. ‘Want jij had mij toch uitgenodigd voor de film,
dat vond ik juist zo leuk, maar toen jij ging parkeren en zei dat ik vast in de
rij moest staan, kon ik daar niet zo gauw iets tegen inbrengen. Dus ben ik in
die rij gaan staan en heb ik automatisch ook de kaartjes betaald. Ik vond het
niet erg romantisch van je. Je doet net of we al twintig jaar getrouwd zijn.’
‘Hè?’ vraagt je vriend verbaasd. ‘Sorry! Dat was helemaal niet de bedoeling.
Wacht, ik betaal het meteen terug… Nee? Dat vind je ook niet romantisch.
Kan ik het nog goedmaken?’
En wat blijkt? Het is al goed. Je irritatie is weggesmolten. Het contact is
weer soepel, alsof het zand uit het radarwerk is weggespoeld. Het negende
gebod is dus eigenlijk: zoek het oplosbare probleem en doe er iets aan.
Hoe weet je nou waar dat geniepige onopgeloste probleem(pje) zit in je leven
dat zo gênant is dat je het liever negeert en dat daarom je innerlijke rust
verstoort? Meestal voel je het wel, in je lijf of in je geest. Soms krijg je een
beetje buikpijn of maagpijn, een steek in je borst, of een onaangenaam
scheutje adrenaline door je ledematen, elke keer als je eraan denkt of als je
ermee geconfronteerd wordt. Soms voel je een onverklaarbare irritatie
opkomen of een wolk boze gedachten rond het onderwerp. Of je voelt jezelf
wegzakken in zelfmedelijden elke keer dat je eraan denkt: waarom moet mij
dat nou weer overkomen?
Soms ligt een probleem zo gevoelig dat je het niet eens aan jezelf durft te
bekennen. Je hebt bijvoorbeeld je kind drie dagen per week in een degelijk
kinderdagverblijf en een dag breng je het bij oma, je moeder of
schoonmoeder. Eigenlijk erger je je aan oma. Ze zeurt elke keer zo, over
onbelangrijke kleinigheden: dat je je kind niet warm genoeg had aangekleed,
of juist veel te warm, of niet netjes genoeg of juist te netjes, dat het te weinig
heeft gegeten, of te veel, of dat het de korstjes heeft laten staan, dat er een
beker melk om is gegaan op haar salontafel… Elke keer als je je kind bij haar
brengt of ophaalt, krimp je inwendig in elkaar. Straks krijgen we dat gezeur
weer en moet ik haar weer naar de mond praten.
Als je eerlijk zou zijn, zou je beseffen dat je toe bent aan een serieus
gesprek met haar. Kan ze het wel aan? Is de verantwoordelijkheid te dragen?
Maar je durft niet eerlijk te zijn, want stel je voor dat ze nee zegt. Dat ze
eigenlijk geen zin heeft in de opvang, alleen maar vond dat ze niet kon
weigeren. Stel je voor dat ze de eerste de beste gelegenheid zal aangrijpen om
ervan af te komen. Daar gaat je mooie regeling. Zomaar een dag erbij op het
dagverblijf, dat moet maar net kunnen. Er zijn wachtlijsten. En een dag
minder werken is ook niet makkelijk te regelen. Bovendien kost dat allemaal
meer geld. Dus slik je je kritiek maar weer in en strijk je recht wat krom is,
elke week weer. Het rookgordijn in actie… Maar het gaat ten koste van je
gemoedsrust. De dagen dat je kind bij oma is, werk je minder ontspannen,
ben je snel geïrriteerd, kortaf, en weinig behulpzaam voor je collega’s.
Haal het rookgordijn weg en ga het gesprek met oma aan. Je weet niet wat
eruit komt, maar alles is beter dan dit. Een onopgelost probleem is niet goed
voor jou, maar ook niet voor je kind of je werk. En niet voor oma.
De Australische spirituele leraar Barry Long zei vaak: ‘First things first.’ Wat
voorop staat, pak je het eerst aan. Tijdens een seminar werd hij daar eens op
aangesproken door een vrouw in de zaal. Ze zei dat ze zoveel problemen had
dat ze echt niet wist waar ze moest beginnen. ‘Oké,’ zei Long, ‘noem je
problemen maar op.’ ‘Ik heb te weinig geld,’ zei de vrouw, ‘en geen liefde in
mijn leven. Ik krijg van niemand steun. Ik moet veel te hard werken. Het is
hopeloos.’ ‘En nu het echte probleem,’ zei Long. ‘Wat je tot nog toe gezegd
hebt, is niet waar je echt mee zit. Kom op, er is nog iets wat je dwarszit. Wat
is het?’ De vrouw stribbelde tegen: nee, nee, echt, het was zoals ze had
gezegd, haar hele leven was één groot, onoplosbaar probleem. Ze wist niet
wat hij bedoelde. Long drong aan: ‘Zeg niet dat je het niet weet. Je weet het
heel goed.’ En ten slotte zei de vrouw: ‘Of het moest zijn dat mijn dochter
haar muziek altijd zo hard zet… Dat gedreun van die popmuziek altijd en
eeuwig in mijn huis… Ik kan er echt niet meer tegen.’ En bij die woorden
begon ze te huilen. ‘Dat is het,’ zei Long. ‘Daar heb je het echte probleem.
Voer eens een intelligent gesprek met je dochter. Hoe oud is ze?’ De dochter
bleek bijna twintig te zijn. Long adviseerde de vrouw haar dochter voor een
ferme keuze te stellen: het ouderlijk huis verlaten, of zich aan de huisregels
houden. ‘Waarom zeg je niet tegen haar dat je last hebt van haar muziek?’
Dat vond ze moeilijk, zei de vrouw. Ze wilde zo graag een lieve moeder zijn,
en haar dochter moest zich toch thuis voelen. Ze vond eigenlijk dat zij er als
goede moeder gewoon tegen moest kunnen. Maar dat kon ze niet. ‘Het is
jouw huis,’ zei Long. ‘Jij bent de baas. Als jij rust en stilte wilt, of zachte
klassieke muziek, dan dient die wens gerespecteerd te worden. Je zult zien
dat je andere problemen helemaal geen problemen blijken te zijn.’ Action
purifies is een bekend motto van Long: handelen zuivert negatieve emoties
uit. Als je doet wat je kunt doen, maak je jezelf innerlijk rustig.
Weinig geld is niet erg, als er een goede sfeer in huis is. Hard werken ook
niet. Steun jezelf – los je echte probleem op.
Er is een mooie wijze uitspraak die veel mensen al kennen: accepteer wat je
niet kunt veranderen, en verander wat je niet kunt accepteren. Je hoort hem
ook wel in gebedvorm. ‘God, geef me de kracht om te accepteren wat ik niet
kan veranderen en te veranderen wat ik niet kan accepteren, en de wijsheid
om te onderscheiden tussen die twee.’
In een boek over stressmanagement kwam ik een aardige variant tegen,
toegeschreven aan de Dalai Lama: ‘Er is nooit reden om je druk te maken.
Want er zijn altijd twee mogelijkheden. Of er is een oplossing voor je
probleem, en dan hoef je je niet druk te maken. Of er is geen oplossing, en
dan heeft het natuurlijk helemaal geen zin om je druk te maken.’ Als er een
oplossing is, kun je de situatie veranderen. En als er geen oplossing is, zit er
niets anders op dan de situatie te accepteren.
Maar het is nog niet zo simpel om te onderscheiden welke problemen
oplosbaar zijn en welke niet.
Het lot zomaar accepteren als onveranderbaar is uit de tijd. Dat deden we
vroeger, toen de mens nog wikte en God beschikte – toen iedereen geloofde
dat het leven van hogerhand bestierd werd en dat je je lot niet in je eigen
handen had. Wij zijn in de loop der eeuwen steeds meer vrije individuen
geworden en daarmee hebben we ook de verantwoordelijkheid voor onze
eigen levens gekregen. Het leven lijkt tegenwoordig ook steeds meer
maakbaar. Het voelt niet assertief, niet hip, niet getuigen van zelfrespect om
te accepteren dat er iets bestaat wat je niet kunt veranderen. Als het echt
onmogelijk is om zelf stappen te nemen, geloven we, dan moet de techniek
het oplossen, of de medische wetenschap, of de regering. Artsen, techneuten
en politici bevestigen ons daarin; zij zijn de laatsten om toe te geven dat hun
macht beperkt is.
Laat los
Innerlijke rust, spiritualiteit, liefde, vrijheid – alles staat of valt met de mate
waarin je de kunst van het loslaten beheerst. Ook deze tien geboden zijn erop
gebaseerd.
‘Gij zult niet kiezen’ is eigenlijk een andere manier om te zeggen: laat het
idee los dat je altijd zelf kunt bepalen hoe je leven zich ontvouwt. ‘Streef niet
naar groei’ betekent: laat het verlangen los naar voortdurende toename. ‘Leg
jezelf en anderen geen verboden op’ is natuurlijk een manier om te zeggen:
laat je negativiteit los, sta open voor het positieve. ‘Stel jezelf alleen een doel
dat vandaag nog haalbaar is’ gaat over het loslaten van onrealistische
ambities. ‘Neem tweemaal zoveel tijd als je denkt nodig te hebben’ – dan
maak je de grip van je dwingende agenda wat losser. ‘Genieten van wat je
bezit’ kan alleen als je het dromen van spullen die je niet bezit, kunt opgeven.
‘Duffe dingen doen’ lukt pas als je je kapsones en pretenties loslaat. ‘Draai
het om’ gaat over het loslaten van vooroordelen en vaste overtuigingen. ‘Het
echte probleem(pje) aanpakken’ doe je als je je eigen rookgordijnen durft los
te laten, de neiging om te vluchten voor een ongemakkelijke realiteit.
Wie niet kan loslaten, maakt soms in plaats daarvan iets kapot – relaties,
liefde, vriendschap, zichzelf of andere mensen. Kapotmaken is een
onbewuste vorm van loslaten. Alles wat onbewust gebeurt, is een heel stuk
pijnlijker, moeizamer, zwaarder en heftiger dan wat zich afspeelt in het
bewustzijn. Wat we niet goedschiks loslaten, wordt ons vaak kwaadschiks
ontnomen.
Vaak wordt een probleem alleen maar erger zolang je je erin vastbijt, en lost
op zodra je het loslaat. Dit heb ik al vele malen ervaren. Een probleem
loslaten geeft andere mensen – of het leven – de ruimte om het voor je op te
lossen. Zolang jij je erin vastbijt, is die ruimte er niet. De oplossingbrengers
kunnen er niet bij, zogezegd, want jij staat in de weg.
Jaren geleden moesten ex-partners van mensen met een bijstandsuitkering
ineens een bijdrage gaan betalen aan de Sociale Dienst. Deze regeling zorgde
ervoor dat de Sociale Dienst rijke mannen die gescheiden waren en hun
vrouw in de bijstand gedumpt hadden, aan hun jasje kon trekken. Een prima
idee, vond ik. Maar mijn ex-partner, beeldend kunstenaar, zat in die dagen
toevallig ook in de bijstand en hoewel ik nauwelijks meer verdiende dan het
minimum, kreeg ik plotseling een strenge brief van de Sociale Dienst – ik
moest voortaan tweehonderdvijftig gulden per maand komen inleveren. Ik
was diep verontwaardigd. Zo’n bedrag kon ik absoluut niet missen. De
regeling was toch niet bedoeld om hardwerkende freelance journalisten, die
toevallig ook werkende alleenstaande moeders waren met een arme
kunstenaar als ex, het vel over de oren te trekken? Boos schreef ik de dienst
dat deze regeling nooit op mij van toepassing kon zijn. Na enige tijd kreeg ik
een ambtelijk schrijven terug: er kon geen uitzondering gemaakt worden, ik
moest gewoon betalen, voor de dag ermee. Weer werd ik hevig
geëmotioneerd en in alle staten schreef ik een koppige brief: ik weigerde.
Daarop werd de toon van de dienst dreigend. Als ik niet snel het geld
overmaakte, dan… Toen gaf ik het op. Hoe onrechtvaardig ook, dit was geen
partij voor mij en ik legde me erbij neer. Ik liet het los. Gedwee vulde ik de
vragenlijst in met mijn gegevens: inkomen, uitgaven, enzovoort. Bijna per
kerende post kreeg ik opnieuw een brief van de Sociale Dienst: wegens laag
inkomen was ik voorgoed vrijgesteld van de bijdrage. Een concreter
voorbeeld van het nut van loslaten kun je bijna niet bedenken.
Loslaten is niet alleen een nobele kunst, maar ook absoluut noodzakelijk wil
je innerlijk tot rust komen en soepel door het leven gaan. Maar loslaten is
verduveld moeilijk en dat is geen wonder, want we bestaan bij wijze van
spreken bij de gratie van het vasthouden. Moeder Aarde houdt ons vast – dat
heet zwaartekracht, maar ze doet het toch maar. Ons vlees houdt vast aan
onze botten en dat hele vleselijke omhulsel houdt zichzelf op de een of
andere manier vast aan onze geest. Of andersom, de geest hecht aan het
lichaam. Alles wat we in het dagelijks leven nodig hebben, dient stevig in
elkaar te blijven zitten en niet zomaar los te laten: huizen, stoelen, auto’s,
afspraken, overeenkomsten, contracten…
Zie in deze dikke aardse laag van hechting en vasthoudendheid maar eens
luchtig de kunst van het geestelijk en emotioneel loslaten te beoefenen.
Er zijn oefeningen voor. Je kunt het bijvoorbeeld proberen met
ontspanning, met zelfhypnose, met aura-oefeningen. Ik heb ook eens
homeopatische pilletjes gekregen van een klassieke homeopaat die hielpen
om een oud patroon los te laten dat op de een of andere manier in verband
leek te staan met een soort eczeem in mijn gezicht, rosacea. (Het werkte
verbluffend goed en de rosacea verdween.)
Soms kun je een situatie relativeren door te bedenken hoe je er over enige
tijd op terugkijkt. Zo raakte ik eens op de dag voor Kerstmis in een enorme
lange rij wachtende mensen verzeild. Ontsnappen kon niet, hoe slecht het ook
uitkwam om mijn tijd daar te verdoen met wachten. Een warenhuis had dat
jaar voor het eerst een kerstcatering en het afhaalsysteem was nog niet goed
georganiseerd. Ik zou normaal gesproken nooit mijn kerstmenu kant-en-klaar
gekocht hebben, maar enkele dagen tevoren was ik met mijn gezin verhuisd.
De keuken stond nog half in dozen ingepakt; het hele huis was nog in
verhuischaos. Onder de omstandigheden leek het me een goed idee om wat
lekkere dingetjes te bestellen, zodat ik de kerstdagen door kon gaan met
uitpakken en opruimen, en toch een beetje sfeer in huis had. Mijn hart zonk
in mijn schoenen toen ik de rij van wachtende klanten zag. Mensen die met
hun afgehaalde spullen naar buiten liepen, wisten te vertellen dat ze anderhalf
uur in de rij hadden gestaan. Anderhalf uur, en dat op de meest hectische dag
van het jaar. Maar ja… weglopen betekende ergens anders eten kopen, het
was overal druk, en hier stond ons heerlijke eten klaar.
Er zat niets anders op dan alle spanning en onvrede los te laten. Om mij
heen was de sfeer gelukkig goed. Een jonge vrouw vertelde grappige
verhalen en we luisterden allemaal mee. Mensen leenden elkaar hun mobiele
telefoon om thuisblijvers en parkerende partners op de hoogte te stellen van
de wachttijd. ‘Wie weet,’ zei ik tegen een dame naast me, ‘kijken we later op
dit uurtje in de rij terug als het meest ontspannen moment van de hele kerst.’
Toen ik dat bedacht had, kon ik me inderdaad ontspannen. Even nietsdoen op
zo’n drukke dag was eigenlijk wel prettig… Het bleken profetische woorden
te zijn. De Kerstmis zelf ben ik vergeten, maar de speciale sfeer dat uur in die
rij is me lang bijgebleven.
Nu was dit natuurlijk niets vergeleken bij het grote loslaten dat het leven
van ons eist. Ouders dienen hun kinderen los te laten, velen van ons zullen
geliefden loslaten, iedereen kan beter het verleden loslaten om in het hier en
nu te leven, en uiteindelijk laten we allemaal het leven zelf los om te sterven.
Als je ijverig oefent in de kleine situaties, heb je denk ik minder moeite met
de grote.
Niet kunnen loslaten heeft vaak te maken met een streng oordeel: dit of dat
zou niet zo moeten zijn. Het zou niet moeten kunnen. Wat een schande dat dit
afhalen niet beter geregeld is! Dat kan toch niet op de dag voor Kerstmis!
Maar wat is, is. Het heeft geen zin om te denken dat het niet zo zou mogen
zijn. Kennelijk is dat juist wel het geval: het is namelijk zo.
Niet lang geleden hadden mijn geliefde en ik een interessant gesprek. Ik vond
dat hij zich te vaak verontschuldigde tegenover mij. Het was ‘sorry’ voor en
‘pardon’ na. Hij was veel te netjes opgevoed, vond ik, hij zag mij kennelijk
als een porseleinen poppetje dat nergens tegen kon – en zichzelf als een soort
bruut. Ik zei: ‘Vanaf nu moet je een euro in een pot doen elke keer dat je
pardon of sorry zegt. Als er honderd euro in zit, geef ik je er een terug voor
die ene keer op de honderd dat het terecht is. Zo word je je bewust hoe vaak
je dat zegt en dan stopt het vanzelf.’ Mijn vriend barstte in lachen uit, maar
stemde toe. Nu moet ik natuurlijk ook meedoen, dacht ik. Er moet iets
tegenover staan. ‘Andersom kan ook, hoor,’ zei ik. ‘Jij moet maar iets
noemen wat ik vanaf nu niet meer mag zeggen.’ Hij dacht even na.
‘Jij moet,’ zei hij toen. ‘Jij zegt nogal vaak dat iemand iets moet. Ik zou het
wel prettig vinden als je dat een beetje losliet.’ Ik was verbaasd. Had ik het
woord moeten inderdaad voor in de mond? Het leek me een beetje
overdreven. Enfin, we zouden zien. We namen een aardewerken pot en
plakten er een etiketje op: ‘Pardon en Jij Moet-boetpot’. Vanaf nu zouden we
een boete betalen, elke keer dat we toegaven aan onze oude onbewuste
gewoonte. Het woord boeten betekent herstellen, repareren. Onze kleine
vrijwillige boetes waren bedoeld om een gat in ons bewustzijn te repareren.
Stopwoorden zijn lang niet zo onschuldig als je denkt. Hoe je praat,
weerspiegelt hoe je denkt. En gedachten sturen je bestaan sterker dan je
misschien wel zou willen. Zorgvuldig spreken kan je leven veranderen.
Voor het avond was geworden, zaten er twee euro’s van mijn geliefde in de
pot en zes euro’s van mij. Binnen een week konden we chic uit eten van de
inhoud van de pot. Vooral mijn bijdrage was enorm. Ik was verbijsterd, maar
ik besefte dat het toch wel frappant was: zelfs bij het voorstel een boete te
betalen had ik de woorden ‘jij moet’ gebruikt. Niets, maar dan ook werkelijk
niets kon ik brengen als vriendelijk voorstel of vrijblijvende suggestie. Het
was ontnuchterend. Wat moesten mensen veel van mij! En wat moest ik veel
van mezelf. Ik was zelfs een boek aan het schrijven met tien geboden erin…
Waarom zat ik eigenlijk zo vol met moeten? Ik kon allerlei oorzaken
bedenken. Wie weet was mijn dwingelandij wel ontstaan uit angst voor
afwijzing. Had ik als kind wel geprobeerd om bescheiden vragen te stellen en
vriendelijke voorstellen te doen aan anderen en was ik daarin ooit, lang
geleden, diep teleurgesteld. Misschien hebben mijn ouders mijn verzoeken
straal genegeerd en mijn voorstellen ijzig van de hand gewezen. En heb ik me
eenzaam in de kou voelen staan. Vandaar die truc om maar direct met een
bevel in huis te vallen. De kans is dan groter dat je tenminste wordt
opgemerkt. Soms komt het tot een conflict, maar ondertussen heb je in elk
geval wel contact.
Dat was wel een prettige verklaring – ik was niet slecht, alleen een beetje
zielig. Aan de andere kant kon ik me ook voorstellen dat ik mezelf als het
ware had ingebakerd in het moeten, omdat ik vrijheid een beetje griezelig
vind. Net zoals pasgeboren baby’s vaak rustig worden als ze stevig
ingebakerd liggen: dat herinnert ze aan de rust en de beperkingen van de
baarmoeder. Dat was al een minder vleiende verklaring, want een beetje
geestelijk gezonde volwassene streeft eerder naar vrijheid dan naar
veiligheid. Voor een geestelijk volwassen persoon is vrijheid niet hetzelfde
als vrijblijvendheid; het is de vrijheid om te zijn wie je bent, te doen wat bij
je hoort.
Enfin, onze Pardon en Jij Moet-boetepot raakte alsmaar voller. En ik werd
me steeds beter bewust van mijn dwingerige taalgebruik. Als het waar was
dat iedereen zoveel van mij moest, dan moest ik daar maar eens van af, dacht
ik. Als je vindt dat anderen voortdurend iets moeten, vind je dat van jezelf
ook. Mijn dwangneiging is evenzeer naar mezelf gekeerd als naar de
buitenwereld. Zou het niet heerlijk zijn om te leren mogen in plaats van
moeten?
Het is een spirituele wet dat je jezelf alleen maar bewust hoeft te worden van
een verkeerde gewoonte, zodat je hem precies, haarfijn, glashelder ziet zoals
hij is, om hem te kunnen loslaten. Het werkt niet onmiddellijk; er is tijd mee
gemoeid. Normaal gesproken gaat het zo. Eerst doe je eindeloos iets
onbewust – je zegt bijvoorbeeld onbewust om de haverklap ‘jij moet’. Dan
begin je te beseffen dat je het doet: iemand wijst je er bijvoorbeeld op. Een
tijdlang doe je het nog steeds, terwijl je weet wat je doet. Dat is een moeilijke
fase. Je kunt gefrustreerd raken, want elke keer zie je jezelf weer doen wat je
je had voorgenomen te laten. Oeps! Je slaat een hand voor je mond, maar je
hebt het toch weer gezegd. Weer een euro in de pot. En nog een, en nog een.
Na verloop van tijd, gaandeweg, als je blijft zien wat je doet en het verkeerde
gedrag lang genoeg in het licht van je bewustzijn heeft gestaan, laat de
gewoonte vanzelf los.
Dat wat niet echt bij je hoort, wat ongezond is en verkrampt, valt weg zodra
je het helder ziet. Het werkt ook in simpele, lijfelijke dingen. Raak je bewust
van een kramp in een spier, en vroeg of laat ontspant de spier zich. Word
gewaar hoe je zit, en het is onmogelijk om te blijven zitten in een ongezonde
houding. Vanzelf gaat je lichaam verzitten. Het is de kosmische wet van de
problemen waar ik het eerder in dit boek over had, die hier doorwerkt. Zorg
dat je het werkelijke probleem boven water krijgt, je het bewust wordt en het
gaat zelf op zoek naar de oplossing. Het enige wat je hoeft te doen, is zorgen
dat jij niet in de weg staat met je zelfbedachte oplossingen. Laat het los.
Vandaar dat ik in mijn voorwoord schreef dat dit geboden zijn met een
knipoog, geen ijzeren wetten. Om werkelijk innerlijke rust te bereiken, is het
nodig ook deze leefregels los te laten.
Liefhebben is bijna hetzelfde als loslaten. Loslaten is ruimte geven, en
liefhebben ook. Ruimte geven aan de ander, om te zijn wie hij of zij is.
Ruimte geven aan jezelf. Ruimte geven aan het leven. Zo veel liefde kunnen
opbrengen dat iedereen die er is, alles wat bestaat, er mag zijn van jou. Dan
heb je innerlijke rust.
En hoe zou het zijn als we zelfs het idee van innerlijke rust als einddoel
loslaten? Loslaten is uitademen. Wie weet, is rust een uitademing die
onvermijdelijk gevolgd wordt door een nieuwe inademing. Het leven gaat
door, met ups en downs, uitdagingen en oplossingen, perioden van stagnatie
en perioden van groei of bloei.
Als je de weg naar binnen hebt gevonden, de weg door de deur naar je
geheime paleis, wil dat niet zeggen dat je daar verder blijft wonen. Het is
heerlijk om te weten dat je deze ruimte hebt. Je kunt er rusten en bijkomen
van het woelige leven daarbuiten. En als je weer op krachten bent gekomen,
loop je door de zalen van je innerlijke paleis weer terug. Je stapt naar buiten.
Zachtjes doe je het deurtje dicht. Het bos ruist en ritselt om je heen. Diep
adem je de geur in van het leven om je heen. Je bent er weer klaar voor.
Eerste druk 2003
Vijfde druk 2016
ISBN 978-90-225-7525-3
ISBN 978-94-6092-693-8 (e-boek)
NUR 728
Niets uit deze uitgave mag openbaar worden gemaakt door middel van druk,
fotokopie, internet of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.