Professional Documents
Culture Documents
be/documents/
Loop_en_tikspelen_de_ontwikkeling_van_speeltactiek_Jan_Boury.pdf
Loop- en tikspelen
Loop- en tikspelen zijn erg aantrekkelijk voor het basisonderwijs. Hoewel de spelen op
zich in een beginstadium meestal geen doel buiten zichzelf hebben, toch hebben ze ook
dan al heel wat positieve, cognitieve, emotionele, motivationele en conditionele effecten.
Het is dan ook belangrijk dat leerlingen op een leuke en uitdagende manier kennismaken
met de basisprincipes ervan. Maar er komt heel wat kijken voordat er gespeeld kan
worden. De spelles is dikwijls een chaos. Leerlingen zijn dikwijls niet gewend aan de meest
elementaire vaardigheden die nodig zijn om leuk te kunnen spelen: gelijke teams maken,
spelen volgens de regels, eerlijk spelen, elkaar aan de regels houden, zo spelen dat
iedereen bij het spel betrokken wordt en wat kan Ieren, elkaar positief commentaar geven
in plaats van afkraken, … en dus in een later stadium zelfstandig leren werken en deels
zelf de regie voeren. Het is de opdracht van de leerkracht hen dit bij te brengen.
Kortom, tikspelen verdienen in ons bewegingsonderwijs dan ook een ruimere plaats dan
het veel voorkomende toetje als leuke afsluiting van de les, of de eerste vijf minuten als
lesstart.
1.1 kenmerken
intensief bewegen.
deelname tegelijk door iedereen.
veel ruimte voor eigen initiatief en tempo.
veel win- en verliesmomenten (de kansen moeten kunnen keren).
er is sprake van spanningstoename en afname.
kunnen kiezen uit verschillende functies.
door samenwerken komen tot functieverdeling.
zelfstandig op gang kunnen houden door onder andere zelf het spel te kunnen
opstarten en beëindigen.
veel situaties lijken op elkaar, maar geen is gelijk aan een vorige.
door de onvoorspelbaarheid van de keuzes ‘hoe sluit ik in’ of ‘hoe ontsnap ik aan het
insluiten’ is er voortdurend sprake van probleemoplossend gedrag.
Bij jongere leerlingen kan het materiaal een rol spelen bij de zingeving of concretisering
van het tikspel: goudstaven worden over de Chinese muur gesmokkeld, muizenstaartjes
worden door de kat veroverd, ...
Bij oudere leerlingen kan het materiaal een rol spelen bij de uitvoering: dribbeltikspelen
worden met verschillende ballen georganiseerd, …
Ook groot materiaal kan een rol spelen
als hindernis: meerdere barrières in de zaal maken het moeilijker voor de tikkers en
geven strategische mogelijkheden voor de lopers.
als schuilplaats: de vos verstopt zich in zijn hol (achter een kast).
2.2 de regels rondom de Inrichting: het gebruik van belijning, vrijplaatsen en hindernissen
Met sanctie bedoelen we de kleine vergelding, die een leerling krijgt als hij of zij aangetikt
is. De sanctie heeft een functie. Het maakt de leerling van het begin af aan duidelijk dat
‘af zijn’ niet goed is en ‘in blijven’ stimulerend is. De sanctie moet echter dusdanig zijn
dat het voor de leerling nooit bedreigend of echt negatief is en dus zeker nooit definitief
is. Sanctie leert jonge leerlingen van het begin af om met een zekere frustratie om te
kunnen gaan. Ze bouwen hierbij een zekere frustratietolerantie op.
We kennen als sanctie een aantal mogelijkheden:
De aangetikte gaat mee helpen met tikken en er komen steeds meer tikkers.
De strategie bij het leren van tikspelen bestaat uit een aantal structurele
vereenvoudigingen die berusten op reductie van de spelregels tot de meest noodzakelijke
en eenvoudige. Zo ontstaat in eerste instantie een basistikspel. Vervolgens zorgen we voor
een systematische uitbouw van de moeilijkheidsgraad waarbij de ruimte goed
gestructureerd is, er gespeeld wordt met een goede spelbalans en waarbij de leerlingen
meerdere functies moeten vervullen.
van weglooptikspelen naar overlooptikspelen en naar kriskrastikspelen
van één naar meer tikkers
van grote naar kleine speelvelden
van zonder naar met bevrijdingsmogelijkheden
van veel naar weinig vrijplaatsen
…
3.1 ruimtestructurering
Het is duidelijk dat een weglooptikspel eenvoudiger is dan een overlooptikspel en het is
duidelijk dat eenrichtingstikspelen eenvoudiger zijn dan kriskrastikspelen.
Gezien de geringe wendbaarheid, het geringe oriëntatievermogen en het
probleemoplossend vermogen van de jongere leerling kiezen we pas na veel ervaring voor
een combinatie van kriskrastikspelen, weg- en overlooptikspelen. Komt hierbij dat de
hoeveelheid leerlingen en de oppervlakte van het lokaal een keuze voor een kriskrastikspel
in sommige spelomgevingen praktisch onmogelijk maken.
Hoeveel kans maakt de tikker, hoeveel kans maakt de loper? Vanwege de geringe
oriëntatiemogelijkheden en het gebrekkige reactievermogen van jonge leerlingen krijgen
de lopers aanvankelijk veel kansen (1 tikker op 10 lopers). Er moet intensief bewogen
worden omdat de machtsverhouding tussen lopers en tikkers uit balans is ten gunste van
de lopers. Later bij de ‘tactische’ overloopspelen, die veelal kleinschaliger zijn, moet er
een goede balans in de machtsverhoudingen zijn.
En het is de leerkracht die kan spelen met de machtsverhouding tussen tikker en loper.
Er zijn leerlingen die zich laten tikken! Er bestaan bij het zich laten tikken door
leerlingen twee mogelijkheden:
De jonge leerling heeft het begrip tikken of pakken niet begrepen en hij laat
zich tikken. Dit kan je vaak verhelpen door concretiserende aanwijzingen te
geven of de leerling een hand te geven en mee te spelen.
De ‘ik’ betrokkenheid van de jonge leerling is zo groot dat hij het interessanter
vindt om aangetikt te worden en daardoor een exclusieve positie in te nemen,
dan mee te doen met de grote groep anonieme lopers. Correctie en afwijzing
van dit gedrag of het geven van een langere sanctie kunnen wel helpen.
We kunnen zowel de tikker als de loper een handicap geven. De handicap kan bestaan
uit:
Een fysieke belemmering bij het tikken, bijvoorbeeld visnet, olifantentikkertje
of het vasthouden van een turnstok door twee tikkers.
Een belemmering in de vrijheid van het bewegen: er zijn vrijplaatsen of zones
(van klein naar groot, van weinig naar veel) waar de tikker de loper niet mag
aantikken.
3.3 functieuitbreiding
Hoe gebeurt de ontwikkeling in de complexiteit van de taken? Via een eenduidige taak (je
bent tikker of loper) naar meerdere taken (loper, tikker, jatter, uitdager, aanvaller,
verdediger, veroveraar, bevrijder,medetikker,…) blijkt het tikspel complex geworden door
de vele keuzemogelijkheden, door het eigen initiatief en het risico dat je moet nemen en
door de samenwerking en taakverdeling met teamgenoten. Hoe meer functies een leerling
te vervullen heeft hoe complexer het spel wordt.
Ons lesgeven wordt ondersteund door spelfiches. Deze bestaan uit twee kaarten, een
spelkaart en een uitbouwkaart, waarop zowel de leerkracht als de leerlingen kunnen
lezen en kijken waar ze het materiaal moeten opstellen en hoe ze het spel moeten
opstarten. Als deze fiches als opdracht- en kijkwijzers worden gebruikt, bieden ze
leerlingen een ideale mogelijkheid hun spelkennis toe te passen.
5.1 de spelkaart
Bij het opmaken van onze spelkaarten zijn we uitgegaan van groepen van 8 leerlingen. Op
de spelkaart staat de spelnaam, een overzichtstekening en volgende opschriften:
Materiaal, Inrichting, Spelidee/spelregels en Taak.
Dit ‘M.I.S.T.’ principe heeft alles te maken met organisatie, arrangement, opdracht en
regels.
Spelnaam
Materiaal
▪ matjes, blokjes, banken, hesjes, …
▪ telkegels (voor puntentelling)
▪ …
Inrichting
▪ 2 teams van 4 spelers.
▪ opstelling van materiaal en spelers.
▪ …
Spelidee/spelregels
▪ het is de bedoeling dat …
▪ je mag … je mag niet …
▪ er worden punten gescoord als …
▪ ...
Taak
▪ tikker
▪ probeert …
▪ zorgt ervoor ….
▪ belet ….
▪ loper
▪ …
Zowel leerkracht als leerlingen kunnen de M.I.S.T. ingaan. Of als iemand mist, kan op zoek
gegaan worden naar nieuwe arrangementen door een verandering van Materiaal-Inrichting-
Spelregels-Taken.
De eerste keer dat een spel aangeboden wordt, gaat de meeste aandacht vaak uit naar het
vinden van een goede lesorganisatie (loopt het?). Wat zijn de regels? Hoe moet er met de
materialen omgegaan worden? Is de opdracht duidelijk?
Tijdens een tweede les verwachten we dat de leerlingen zelf het spel kunnen opbouwen en
opstarten en dat de spelen zo aangepast zijn aan het niveau van de leerlingen dat de
activiteit bij 90% slaagt (lukt het?). De leerkracht kan dan extra zorg besteden aan de 10%
zwakke leerlingen bij wie het misschien niet lukt. Hiervoor staan op de uitbouwkaart tips
vermeld.
En steeds wordt er verwacht dat er gespeeld wordt met een goede spelhouding (leeft
het?).
Als ‘het loopt’ en ‘het lukt’ dan moeten we ook ervoor zorgen dat ‘het leeft’. In de
volgende lessen gaat het dus erom dat alle leerlingen (dus ook de ‘beteren’) leerresultaat
boeken (leert het?).
Als we spreken over spelproblemen hebben we het over het ‘kunnen’, over motorische
(fysieke en psychomotorische) vaardigheden, bvb. ‘ik heb moeite met ontwijken’.
Achtereenvolgens worden de volgende vragen gesteld:
1. Wordt het doel van een activiteit gerealiseerd? Iemand aantikken?
Lukt het? Ja? Ga zo door!
2. Nee? Wat is de kernhandeling/het principe van de activiteit? Ontwijken van de
tegenstander? Tips voor vrijlopen door veranderen van snelheid en veranderen van
richting.
3. Lukt het nu? Ja? Ga zo door!
Wat het verloop van de les betreft is onze ervaring dat leerkrachten nog weinig inzien dat
leerlingen zich in een leerproces bevinden. Vaak worden er hoge eisen gesteld: elke
activiteit moet meteen goed lopen. Op dit punt kan de vakleerkracht de juiste relativering
aanbrengen door de les te analyseren en bij zichzelf af te spreken of een bepaalde
activiteit nog eens aan bod komt. Door regelmatig herhalen slagen leerlingen er steeds
beter in de regels te begrijpen en zich te houden aan de afspraken.
Als we spreken over ensceneringsproblemen hebben we het over het ‘kennen’, over
regelvaardigheden, bvb.’de spelregels omtrent ‘in’ en ‘af’ zijn voor mij niet duidelijk’.
We stellen ons de vragen:
1. Loopt het? Ja? Ga zo door!
2. Zo nee, wat nu? We kunnen de regels d.m.v. een goede demo en goede uitleg
duidelijk zichtbaar maken. Probeer dichter naar het midden van het tikgebied te
gaan als de andere tikker meer aan de buitenkant is.
3. Loopt het nu? Ja? Ga zo door!
Als we spreken over attitudeproblemen hebben we het over het ‘zijn’, over sociale
vaardigheden, bvb. ‘ik heb er moeite mee dat niet iedereen eerlijk speelt’.
We stellen ons de vraag:
1. Leeft het? Ja? Ga zo door!
2. Nee, wat nu? Wat zijn de gewenste gedragingen die aan een geslaagde uitvoering
een bijdrage kunnen leveren? Fair-play? Maak het item bespreekbaar in een
onderwijsleergesprek. Neem de leerling apart, …
3. Leeft het nu? Ja? Ga zo door!
Als het oplossen van problemen de nadruk krijgt, bvb. hoe kan ik aantikken en/of
ontwijken, is het aan te bevelen om met bewegingsprofielen te gaan werken in
combinatie met niveauaanduidingen. Het beoordelen is ‘op niveau’. De leerling wordt een
spiegel voorgehouden en getoond wat hij kan, kent en is en (nog) niet kan, kent en is. Door
een herhaald gebruik van tikspelen Ieren ze de verschillende niveaus herkennen en het
eigen niveau beter inschatten. De mate waarin het bewegingsgedrag voldoet aan het
beschreven niveau kunnen we uitdrukken op een waarderingsschaal van bvb. 0 (zorg) tot 3.
Het spelen van tikspelen als onderdeel van ons onderwijs in bewegen moet een bijdrage
leveren aan de persoonlijkheidsvorming in brede zin. Een bepaalde mate van motorische
handelingsbekwaamheid is daarvoor zeker onontbeerlijk, maar, ons inziens is, in de
traditie van de lichamelijke opvoeding, bij het toetsen en evalueren teveel aandacht
uitgegaan naar het beoordelen van het prestatieniveau op het gebied van de
bewegingsvaardigheid van de leerlingen. Dikwijls is uit beeld geraakt waartoe die
bewegingsvaardigheid eigenlijk wordt nagestreefd. Want, minstens zo belangrijk is de
meervoudige deelnamebekwaamheid waarbij de leerling zichzelf afvraagt wat voor hem
of haar deelnemen ‘in ondersteunende rollen’ als regelgever inhoudt.
We spreken hier over het beoordelen van het motorisch, sociaal en cognitief leren als
geheel op basis van de uitvoering van diverse rollen bij het spelen van een tikspel.
Zo kun je de volgende spelaspecten beoordelen, hetzij als beweger, hetzij als regelaar:
spelen van een (basis)tikspel
kwaliteit van bewegingsoplossingen: ‘het tikken’ of ‘voorkomen dat er getikt wordt’
kunnen toepassen van de belangrijkste spelregels
optreden als coach met kennis van de voornaamste principes van het oversteken en
ontwijken, het bevrijden en bewaken, …
optreden als organisator met kennis van puntentelling, spelbegin en speleinde,
wisselregel, doorschuifsysteem, groepsamenstellingen, …
Bij de eindbeoordeling moet de uitbreiding van het arsenaal van de mogelijkheden van de
leerling, zowel als beweger én als regelaar, centraal staan.
Het beoordelen van de spelcompetentie bestaat dus uit: het in een bepaalde mate ‘goed’
kunnen spelen van een (basis)tikspel, het scheidsrechteren, het coachen en het
organiseren daarbij.
kiest een goed moment om over te tikt bijna altijd een loper
2 steken kiest een gunstige tikpositie
kiest een gunstige startpositie staat na een tikpoging meteen weer in
kan op alle tikkers letten een gunstige positie
gaat het tikgebied in om te dreigen met past de tikpositie aan de positie en
oversteken en keert terug als de tikker actie van de medetikker aan
bedreigend is bedreigt verschillende lopers
maakt schijnbewegingen waardoor de tegelijkertijd
tikker wordt afgeleid geeft een loper soms meer ruimte om
loopt versnellend een loopactie uit te lokken
steekt in een lager tempo over als er doorziet eenvoudige schijnacties van
minder dreiging van een tikker is. de loper
lokt de tikker als die zich meer op de kan verschillende functies (tikker en
andere loper richt bewaker) uitvoeren
kan medespeler bevrijden
versnelt tijdens het lopen tikt altijd een loper, ook de betere
3 krijgt samen met andere loper de tikker kiest de meest gunstige tikpositie
uit positie zodat betere lopers getikt worden.
lokt de tikker om andere lopers let afwisselend op verschillende
oversteekmogelijkheden te geven dreigende lopers
maakt verschillende schijnbewegingen verstopt de dreiging om te tikken voor
kiest zijn startpositie in het midden om de lopers
andere lopers de eenvoudige posities te stemt eigen positie voortdurend af op
gunnen positie van de andere tikker
kan in het tikgebied nog met een kiest een groter gedeelte van het veld
richtingsverandering de tikker om te bewaken
ontwijken. kan de loper misleiden door een
kan meerdere functies tezelfdertijd schijnactie
(loper, jatter, bevrijder) uitvoeren kan verschillende functies tezelfdertijd
(tikker en bewaker) uitvoeren
Er bestaan heel veel verschillende loop- en tikspelletjes. Eigenlijk is het altijd hetzelfde
maar steeds in een ander kleedje verpakt. Het is ondoenlijk om ze allemaal op te noemen
en om ze allemaal in het onderwijs te spelen. De 5 door ons gekozen loop- en tikspelen
zijn voorbeelden van activiteiten waaruit blijkt dat in een gevorderd stadium binnen die
kleine spelen complexe leerdoelen ook door leerlingen gerealiseerd kunnen worden.
1. Huisje verwisselen
2. Blokjesroof
3. Samentik go-go
4. Verover de achtergrens
5. Slangen, kippen en vossen
Met behulp van onze spelfiches met enerzijds de spelkaart (het MIST-principe) en
anderzijds de uitbouwkaart (Lukt het? Loopt het? Leeft het? Leert het?) hebben we dan ook
aandacht voor volgende spelprincipes: