You are on page 1of 4

Speldiagnostiek

Therapeutische houding

Als het kind voor het eerst in de spelkamer komt, kan het overweldigd zijn door alle
spelmogelijkheden, kleuren en vormen, bekend en onbekend materiaal. Het kan
verschillende reacties oproepen. Van enthousiasme en onderzoeksdrang tot een meer
afwachtende of afhankelijke houding.
Het is goed om dit rustig te observeren en niet meteen te starten met een opdracht. Je
kunt zo observeren hoe het kind reageert op uitdagingen en nieuwe prikkels en hoe het
daarbij het contact me jou als onderzoeker aangaat. Bijvoorbeeld: stelt het kind vragen,
wil het precies weten wat er kan en mag? Of verdwijnt het in een speelhoek en gaat het op
ontdekkingstocht? De observaties kun je tijdens de sessie sturen en verdiepen door het
kind (spel)opdrachten te geven.
‘Observeer’ ook je eigen gedrag en gevoel. Hoe ben je geneigd om op het kind te
reageren? Raak je alert / gespannen? Ervaar je contact? Kun je met of om het kind lachen?
Of word je passief?

Structuur van de sessie

Als onderzoeker bied je bij de start van de spelobservatie de kaders door uit te leggen hoe
de structuur van het spelmoment er heel globaal uitziet:
Je kunt het kind vertellen dat het (1) eerst een tijdje kan kijken wat er is en wat het doen
wil. Als onderzoeker kijk je mee en kun je dingen aanreiken als het kind erom vraagt of
wanneer je iets wilt laten zien.
Daarna (2) mag het kind daarna iets kiezen om te gaan doen. Je vertelt het kind dat het
samen met jou kan spelen, maar dat het ook alleen mag spelen.
En je vertelt dat (3) jij daarna als onderzoeker een (paar) opdracht(en) hebt.

1. Observatiemogelijkheden per ontwikkelingsgebied:

Fysieke verschijning:
Lijkt het kind ouder / jonger / langer /korter dan zijn kalenderleeftijd?
Komt het kind gezond en krachtig over? Lijkt het vermoeid?
Is er sprake van een normaal gewicht of van over- of ondergewicht?
Bijzonderheden in de uiterlijke verzorging?
Wat is zijn / haar etnische achtergrond?

Spraak:
Welke taal / dialect spreekt het kind in de spelkamer?
Is dat hetzelfde als met ouders erbij?
Zijn er bijzonderheden qua uitspraak (logopedisch)?
Praat het kind in hele zinnen, grammaticaal correct?
Is de intonatie gevarieerd en meebewegend op de inhoud, of bijv. monotoon, staccato?
Is er sprake van echolalie (woorden herhalen) of idiosyncratie (eigen taal)?

Motoriek
Zijn er bijzonderheden in de motoriek zichtbaar (tenenloop, fladderen)?
Beweegt het soepel / voorzichtig / houterig?
Is het veel in beweging / normaal / stil?
Staat het stevig / wiebelig / slap?
Zintuigen:
Zien: kan het kind goed zien of is het brildragend / slechtziend?
Kijkt het lang naar bewegende / draaiende voorwerpen?
Horen: lijkt het kind je goed te horen / te verstaan? Schermt het zich af voor geluiden of
maakt het juist veel herrie?
Ruiken: geeft het kind bijzonderheden weer qua reuk? Ruikt het vaak ergens aan?
Voelen: Voelt het herhaaldelijk aan materiaal? Geeft het herhaaldelijk aan dat iets al dan
niet prettig aanvoelt?
Proeven: Likt het aan of kauwt het op al dan niet eetbare zaken?

Stemming en affect:
Komt het kind verlegen / gespannen / schrikachtig over?
Durft het alleen met je mee naar de spelkamer?
Is de lichaamshouding rechtop / ontspannen / ineengedoken?
Is de beweging traag / actief / overacief?
Is de mimiek levendig / neutraal /mat / somber?
Is het stemgebruik zacht / normaal / luid?
Reageert de persoon expressief / bedachtzaam?

Aandacht en concentratie:
Wat trekt de aandacht van het kind?
Waar kan het kind zich in spel langere tijd op concentreren?
Hoe lang is dat ongeveer (in minuten)?
Waar is het snel op uitgekeken?
Ruimt het eerder speelgoed (uit zichzelf) op?
Betrekt het (steeds ander) materiaal bij zijn spel en integreert het dit bij het spel?
Laat het kind zich gemakkelijk afleiden door geluiden of andere prikkels?

Contact:
Maakt het kind oogcontact?
Kijkt het je aan / meer door je heen (niet alleen beoordelen als het kind je iets vertelt)?
Noem de naam van het kind als het ergens mee bezig is; kijkt het op, reageert het?
Volgt het kind je blik als je iets aanwijst: ‘hee, kijk eens, daar…’?
Deelt het kind via oogcontact en mimiek gevoelens met je (bijv. samen lachen om iets,
vragend aankijken)?
Laat het zijn gezichtsuitdrukking variëren passend bij de inhoud van wat er gezegd wordt
(bijv. blij kijken bij leuk onderwerp, bedrukt kijken bij praten over moeilijkheden)?
Is het kind benieuwd naar wat de onderzoeker zegt of denkt?
Stelt het vragen (niet alleen verzoeken) aan de onderzoeker?
Is er sprake van wederkerigheid in het contact?
Is er groei van vertrouwelijkheid in het verloop van de sessie?
Voegt het kind geregeld uit zichzelf extra informatie toe aan wat het vertelt, zonder dat je
steeds vragen hoeft te stellen (bijv. in reactie op “hm-hm” van onderzoeker)?
Gebruikt het kind gebaren (als knikken, wijzen, schouders ophalen, klappen, uitbeelden)?

Intelligentie:
Komt het kind in spelletjes (on)bekwaam over?
Snapt het snel / adequaat / traag wat de bedoeling is?
Is het je wel eens te slim af?
Gaat het nauwelijks cognitieve uitdagingen aan?
Vertelt het bij het spelen allerlei weetjes / dingen die het kan?
Waarover praat het kind uit zichzelf?
Lijkt dat passend bij de leeftijd?
2. Spelniveaus

Als het kind een keuze maakt voor spel dat het wil doen, is daarbij te zien door welke
spelvorm of spelniveau het kind wordt aangetrokken. In de spelkamer is materiaal
beschikbaar dat aansluit bij elk van de zes spelniveaus oftewel -vormen van E. Vermeer
(1955). Het is belangrijk te realiseren dat er niet echt sprake is van een ‘hoger’ of ‘lager’
niveau. Ook oudere kinderen beleven plezier aan bijv. trampoline springen (wat valt onder
het eerste spelniveau ‘spelend bewegen’), en ook jonge kinderen kunnen meedoen met
sociaal (eenvoudig) regelspel. Bij elke spelvorm zijn er simpele tot moeilijke invullingen
denkbaar. Globaal lopen de spelniveaus echter wel enigszins gelijk op met de
ontwikkeling. Hoe jonger, hoe meer gericht op de eerste spelniveaus; hoe ouder, hoe meer
gericht op de volgende niveaus.

Spelniveau Spelplezier Voorbeelden Leeraspect


Spelend bewegen Het kind beleeft Rollen, springen, Het kind oefent zijn
plezier aan het in huppelen, kracht en motoriek.
beweging zijn schommelen, Leert natuurwetten
kunstjes tonen kennen. Ontwikkelt
vertrouwen op zijn
lichaam en de
fysieke wereld
Sensopathisch spel Het kind beleeft Kliederen, voelen, Het kind stimuleert
plezier aan het kneden met zand, en reguleert zijn
voelen en vormen water, verf, klei zintuigen, leert
van plastisch omgaan met fysieke
materiaal prikkels
Spelend hanteren Het kind beleeft Rijden met Het kind krijgt zicht
plezier aan het met autootjes, op actie en reactie,
de hand in knikkeren, tollen, oorzaak en gevolg-
werking / beweging zandscheppen, relaties, ontwikkelt
zetten van molen laten draaien zelfvertrouwen in
speelgoed zijn kunnen
Constructiespel Het kind beleeft Bouwen met Het kind leert
plezier aan het blokken, lego, ideeën om te zetten
creëren en vormen met zand, in planmatig
vormgeven klei, tekenen, handelen, leert wat
knutselen, inrichten (on)mogelijk is,
van poppenhuis ervaart trots
Verbeeldend spel Het kind beleeft ‘Doen alsof’-spel Het kind oefent met
plezier aan het doen met dieren, poppen, denken over de
alsof speelmateriaal situaties naspelen, mogelijkheden in de
tot leven komt verhaal bedenken, werkelijkheid, geeft
droomwereld uiting aan bijv.
tekenen wensen en angsten
Sociaal / regelspel Het kind beleeft Verstoppertje, ‘ik Het kind leert zich
plezier aan spel met zie - ik zie’ met zijn impulsen
meerdere personen tafelvoetballen, verhouden tot de
waarbij er regels bordspellen ander en de
zijn, al dan niet werkelijkheid met
competitief van zijn regels, leert
aard zich verhouden tot
winst en verlies,
bouwt veerkracht op
3. Interventies

Tenslotte kies je als onderzoeker voor één of meerdere activiteiten, afhankelijk van de
hypothese die je wilt toetsen. Het is aan te raden om zowel voor een gesprekje te kiezen,
als voor een doe-opdracht (aangegeven met >)

Dagelijks leven
Waar en met wie woont het kind?
Hoe gaat het op school? Wat is leuk / niet leuk? Makkelijke en moeilijke vakken?
Wat doet het kind graag als het vrij is? Hobby’s, spel, sport, alleen of met vrienden?

Beleving van het kind


Waar is het kind tevreden / blij over? En wat nog meer?
Wat gaat er niet zo goed? En wat nog meer?
Welk cijfer geeft het kind aan hoe het nu over het algemeen gaat (0 – 10)?
Wat zou er nodig zijn om een (halve) punt hoger uit te komen?
 Opdracht: kies voor elk gezinslid een dier uit en plaats die allen in de zandbak zoals
het nu voelt (dichtbij of verder weg). Plaats het dan zoals je wilt dat het is.
 Dit kan ook worden gedaan voor bijv. de situatie met vrienden of op het schoolplein

Gevoelens
Alle kinderen zijn wel eens (bang, boos, bedroefd, blij). Wat maakt jou (4B)?
 Teken hier eens waar je het meest ... van bent of zou kunnen worden?
Ken je iemand anders die wel eens (4B) is? Wat helpt hen dan?
 Gebruik bij dit onderdeel eventueel een prentenboek en vraag na hoe de figuren zich
voelen, of de gevoelenswaaier uit de koffer ‘Een huis vol gevoelens en axen’.

Ervaringen
Wat is jouw leukste en wat is je naarste herinnering? (Of een leuke / nare herinnering?)
Ben je wel eens geplaagd? Wie weet ervan?
Heeft iemand je wel eens pijn gedaan? Bij wie kon je toen terecht, wie hielp je?
Of haal jij graag een grapje met een ander uit? Alleen of samen? Wie heeft daar last van?

Wondervraag
Stel je wordt morgen wakker en er is een wonder gebeurd, waar zou je dat dan aan
merken? Wat is er dan veranderd? Hoe voel je je dan?

Geloof
Lees je wel eens uit de (kinder)bijbel? Wat vind je een mooi / verdrietig / eng verhaal?
Vraag je wel eens of God je helpt? Merk je dat God je helpt?

Tekenen
 Laat het kind een tekening maken van achtereenvolgens een huis, een boom en een
persoon (de HTP). Teken dan een fantasieboom (Baum-test).
 Maak samen een tekening (IDT Interactieve tekentest voor wederkerig gedrag)
 Teken als onderzoeker een lijn over de lengte van een A4. Vraag na en plaats positieve
en negatieve ervaringen aan beide kanten langs de ‘tijdlijn’ van het leven van het kind.

Projectieve vragen:
- Hoe oud zou je willen zijn? Waarom?
- Wat wil je worden? Waarom?
- Stel dat je 3 wensen mocht doen die uitkwamen, welke zouden dat zijn?
- Als je een dag de baas van NL zou zijn, wat zou je dan regelen?
- Wie of wat zou je nemen als je naar een onbewoond eiland zou gaan?

You might also like