You are on page 1of 13

Arts en patiënt 1 Collegeweek 2

Psychofysiologie van stress

 Stress en respons
o Stress bestaat uit twee componenten
 Stressor: gebeurtenis die vraag creëert
 Stress reactie: een serie van neuronale en chemische reacties bedoeld voor
fysieke overleving
o Het wordt beïnvloedt door hoe we de situatie beoordelen en onze capaciteit om
effectief op de situatie te reageren
o Stress is een mind-body fenomeen en heeft betrekking op het centraal zenuwstelsel
(hersenen en ruggenmerg).
 Het zenuwstelsel
o Centraal zenuwstelsel (CNS)
 Hersenen
 Vegetative niveau
o Hersenstam
 Pons, medulla, mesencefalon
 Zorgt voor onvrijwillige reacties op bepaalde stressor
 Hartslag, ademhaling, vasomotor activiteit
(vasodilatatie, vasoconstrictie)
o Reticulaire formatie
 Link tussen lichaam en je hersenen (tussen soma en
je psyche)
 Projectie naar je thalamus en vanuit je thalamus
naar alle corticale gebieden
 Limbisch systeem
o Belangrijk voor emoties (emotionele controlecentrum)
o Thalamus, hypothalamus en hypofyse (aansturen emoties
voor een deel)
o Emotionele homeostase
o Als er sprake is van stressor of bedreigde situatie wordt
naast ARAS ook het limbisch systeem geactiveerd > emoties
beleven bij de gebeurtenissen die we doormaken
 Neocorticale niveau
o Hoogste niveau van informatieverwerking stressor
o Sensorische informatie wordt op dit niveau waargenomen
als een bedreiging of niet bedreiging
o Cognitie vindt plaats: aandacht, geheugen en executieve
functies
o We ervaren prikkels (angst beleven, angst emoties) kunnen
we op dit niveau onderdrukken of versterken
 Ruggenmerg
o Perifere zenuwstelsel (PNS)
 Alle neurale pathways naar de extremiteiten
 Fysiologische systemen betrokken bij stress respons
o Hypothalamus > twee belangrijke systemen activeren
 Autonome zenuwstelsel
 Onmiddellijke fight-or-flight respons
 Hormoon evenwicht/ lichaamstemperatuur / vaat vernauwing of
verwijding
 Uitgebreid netwerk van allerlei neuronale verbindingen
 Vanuit hersenen gaan belangrijke verbindingen naar belangrijke
organen die betrokken zijn bij stress
 Regelt viscerale functies (hart, buik) en vitale organen, inclusief
circulatie, vertering, respiratie, temperatuur regulatie
 Streeft naar homeostatische balans
 Sympathisch deel
o Vertrekken vanuit lumbale en thoracale deel van
zenuwstelsel
o Acetylcholine, noradrenaline en adrenaline
o Fight-or-flight respons systeem
 Parasympatisch
o Vertrekken vanuit hersenstam en sacrale deel van
ruggenmerg
o Acetylcholine
o Rest or digest systeem
o Ontspanning
 Endocrien systeem
 Korte-termijn en lange-termijn stress respons
 Hormonen dat fysiologische functies regelen
o Lange termijn stress heeft functie op ziekte
 Netwerk hormonale klieren
 Adrenaline, noradrenaline, corticotrope hormonen , thyroxine,
vasopressine (stress, vasoconstrictie), oxytocine (knuffelhormoon,
XTC)
 Hormoonklieren: Hypofyse, schildklier, bijnier
 pathways
o HPA-as: hypothalamus, hypofyse, bijnier
 Belangrijkste
 Vormt back-up respons (glucose cortisol vrij onder
stress > accuut reageren) voor langdurige reactie op
stress
 Cortisol reguleert metabolisme, immuun respons en
homeostase
 Eiwitten en vetten worden omgezet in glucose >
reageren
 Onderdrukking immuun systeem en toename van
bloeddruk > problemen met immuun systeem
 Invloed op functioneren van de hersenen
 Heeft controle loops om homeostase te handhaven
o Vasopressine as
 Toename bloeddruk en bloedvolume
o Thyroxine as
 Versnellen hartslag en bloeddruk
 Verhogen gastro-intestinale motiliteit
 Verhogen angst (hypothalamus)
 Respons op bedreiging
o Hippocampus slaat als eerste aan
 Alarm, je zal een emotie krijgen
 Betrokken bij geheugen
 Nieuwe situatie > stressvol > matching eerder meegemaakt > minder angstig
o Limbisch systeem (emotionele respons)
 Emotionele respons leidt tot fysieke reactie
o Reticulair activatie systeem
 Connectie tussen mind-body
 Fight-or-flight respons
o Hypothalamus (supervisor)
 Endocriene en autonome systeem in werking stellen
 Endocrien
o Vasopressine
 toename bloedvolume
 Toename glucose > spierverbranding
 Autonome zenuwstelsel
o Sympathisch zenuwstelsel: aan knop > toename energie
niveau
o Parasympatisch zenuwstelsel: uit knop > vermindering
energie niveau
 Stadia’s van effecten geassocieerd met stress respons
o Onmiddellijke effect van stress
 Sympathisch zenuwstelsel
 Adrenaline en noradrenaline
 Tijd: 2 tot 3 seconden
o Intermediate effect van stress
 Adrenaline respons
 Adrenaline respons en noradrenaline worden vrijgelaten vanuit de
bijniermerg
 Tijd: 20 tot 30 seconden
o Langdurige effect van stress
 ACTH, vasopressine, thyroxine > effect gedrag en metabole processen
 Tijd: minuten, uren, dagen, weken
 Chronische stress en ziekte
o GI-stoornissen
 Chronische diarree, zweren, colitis ulcerosa, Irritable Bowel Syndroom,
oesofagiale reflux
o Cardiovasculaire ziekten
 Hyperthensie, vasopastisch fenomeen, myocardiaal ischemie, coronaire
arterie ziekte
o Respiratoire ziekten
 Allergie, bronchiale astma, hyperventilatie
o Huid ziekten
 Eczeem, acne, psoriasis en alopecia areata

Stresskwetsbaarheidsmodel

 Psychische stress
o Directe impact op gezondheid: psycho-fysiologisch
o Indirect: via gedrag (en reacties professionals en sociale omgeving)
 stresscurve
o Je hebt een beetje stress nodig om goed te kunnen presenteren > functioneel
o Optimale niveau in het midden
o Je kan ook distress hebben > te veel stress, gaat er onder gebukt
 Soorten stressoren
o Acuut (kortdurend)
o Major Life Event: positief of negatief
o Chronische, dagelijkse moeilijkheden (daily hassles)
 Stress en ziekte
o Hoge mate van stress is op zichzelf psychisch belastend
o Stress is oorzaak/trigger van ziekte en klachten
o Ziek-zijn geeft stress en versterkt klachten
o Langdurige stress kan zorgen voor cardiovasculaire ziekte
o Stress (gemedieerd door cortisol) geeft verhoogd risico op metabole stoornissen
(diabetes mellitus)
o Langdurige stress kan voor depressie zorgen
o Somber > geestveruimingsmiddelen, roken, alcohol, minder bewegen, meer eten of
juist minder
 Stressoren en stress
o Stressoren: factoren of levensgebeurtenissen die stress geven
o Stressor: chronisch ziek zijn (biologisch kwetsbaar, last van het ziek zijn (hardship)
 Verlies ervaring
 Pijn
 Beperkingen
 Sociale discriminatie
 Ziek-zijn is werk
o Medisch: symptoom management, controles/ onderzoek, medicatie en zelf-tests
o Emotioneel: zelfbeeld, onzekerheid, angst, depressie, boosheid
o Sociaal/relationeel: rol functioneren, familie, vrienden, werk, seksualiteit
 Coping
o Het hoofd bieden aan moeilijkheden
o Cognitieve en gedragsmatige strategieën om evenwicht te herstellen/controle te
krijgen
o Aanpassing (allostasis)
o Primary appraisal (inschatting): bedreigend?, inschatten van de situatie
o Secondary appraisal: controle? Inschatting van de vorige inschatting van de situatie
 Coping stijlen
o Probleem-georiënteerd (aanpakken)
o Emotie-georiënteerd (emoties reguleren; betekenisverlening)
o Proactieve coping (prepareren) : voorkomen dat je stress kan krijgen
 Diabetespatiënt maakt plan voor lastige en risicovolle situaties
 Insuline spuiten tijdens etentje; voedsel weigeren bij sociale
gelegenheid
 Als het mis gaat omgeving inlichten
 Stress-Kwetsbaarheidsmodel
o Laag kwetsbaar: > veel stress nodig om uit evenwicht te krijgen
o Hoog kwetsbaar: > weinig stress nodig om uit evenwicht te krijgen
o Je kan leren om met stress om te gaan > ongevoeliger voor stress
 Inter-individuele verschillen in stresskwetsbaarheid en coping
o Kwetsbaarheidsfactoren: persoonlijkheid, trauma’s/verwaarlozing jeugd, life events,
onvoldoende sociale steun
o niet de mate van stress is bepalend maar de veerkracht, herstelmogelijkheid
(resilience)
 het vermogen veerkracht te tonen na confrontatie met (levens)bedreigende
ziekte of verlieservaring
o Stress resilience versterkt je > minder risico op ziektes zoals diabetes
 Kwetsbaarheids- en beschermde factoren (stress/burnout)
o Kwetsbaar: lage eigenwaarde, pessimisme, neuroticisme, gebrek aan sociale steun
o Beschermend: eigenwaarde/zelfvertrouwen, optimisme, emotionele expressie,
betekenisverlening (kunnen herdefiniëren doelen), sociale steun
 Persoonlijkheid
o Stabiele, kenmerkende trekken (traits) van een persoon die zich uiten in zijn/haar
gedachten, gevoelens, gedrag en interactie met de omgeving
o OCEAN
 Openheid
 Zorgvuldigheid
 Extraversie
 Vriendelijkheid
 Neuroticisme (minst gunstig): hangt samen met angstigheid en labiliteit
o Werk aan deze lifeskills > beschermende factor
o Optimisme: hele beschermende factor
o Nature en nurture
 Persoonlijkheid kan 45% gemiddeld door genen bepaald worden
 Veel invloed van omgeving, ervaring
 Stress Burnout
o Emotionele uitputting
o Depersonalisatie (cynisme, distantiëren)
o Incompetentiegevoelens
o Burnout is breder dan overspannenheid
o Als je te veel stress ervaart
 Burnout bij dokters
o Toename administratieve druk > minder patiënt contact
o Combinatie werk-privéleven
o Te hoge workload
o Te veel beroepsgerelateerde stress: gebeurtenissen op werk
o Mondige en meer assertieve patiënten
o Te individualistische cultuur in de gezondheidszorg
o Te grote verantwoordelijkheid
 Stress-coping/klinische implicaties
o Bij patiënten aandacht voor stress en stressgevoeligheid: impact op ziekte-risico,
gedrag, klachten en beloop
o Coping vaardigheden inschatten en zo nodig ondersteunen: versterken
o Geen onnodig stress induceren – door goede communicatie en streven naar
minimally disruptive medicine
 Stress meten
o Gevalideerde vragenlijsten

Patiënt met burn-out/overspannenheid

 DD psychologische aandoeningen
o Overspanning
o Angst
o Depressie
o Alcohol
o Somatisatie
o Rouw
o (posttraumatische) Stress-stoornis
 Psychische klachten
o Gespannen gevoel, prikkelbaarheid
o Emotionele labiliteit, angstig voelen, somber voelen
o Piekeren
o Anhedonie
o Concentratie en geheugen
o Slaapproblemen
o Alcohol-gebruik en middelenmisbruik
 Lichamelijke klachten
o Vage klachten: moe, duizelig
o Pijnklachten: hoofdpijn, nekpijn, rugpijn, buikpijn, overal pijn
o Vegetatieve klachten: misselijk, zweten, flauwvallen, zweten, hartkloppingen
o Vaak combinatie van klachten: moe, hoofdpijn, misselijk, hartkloppingen
 Sociale problemen
 Gezinssituatie: Partner, kinderen
 Wonen en financiën: Financiële, huis, evt. buren/omgeving
 Werk: Opleidingsniveau, baan, evt. conflicten
 Omgeving: Familie, vrienden, sport
 Stressoren
o Redenen om overspannen te raken
o Traumatische gebeurtenissen: dreiging van de dood, ondergaan van geweld)
o Verlieservaringen: overlijden familie, vrienden en scheiding
o Gewone stressoren: problemen met werk, studie, gezin, wonen (verhuizen), familie
(ziekte)
o Mogelijke gevolgen: acute stress-stoornis (korte termijn), post traumatische stress-
stoornis (PTSS), depressie, overspanning
 Coping voorbeelden
o Actief aanpakken: probleem analyseren en oplossen
o Sociale steun zoeken: troost en begrip zoeken bij anderen, samen met een ander het
probleem oplossen
o Vermijden: het probleem ontkennen en vermijden
o Palliatieve reactie: men richt zich op andere dingen dan het probleem. In extreme
vorm kan dit leiden tot verslavingen
o Depressief reactiepatroon: piekeren, zichzelf de schuld geven, twijfel aan zichzelf
o Expressie van emoties: het probleem leidt tot frustratie, spanning en agressie
o Gerustellende gedachten en wensdenken: zichzelf voorstellen dat het vanzelf wel
goed komt of dat anderen het nog veel zwaarder hebben
 Cijfers
o Geen betrouwbare gegevens over de incidentie van overspannenheid en burn-out
o Werknemer met overspanning over burn-out hebben een hoog risico (>20%) om
langdurig of soms blijvend uit het arbeidsproces te geraken
 Definities
o Er is een glijdende schaal van spanningsklachten (zonder disfunctioneren), via
overspanning (met disfunctioneren) naar burn-out
o Bij overspanning is er verstoorde balans tussen draagkracht en draaglast. Men is niet
meer in staat adequaat met stressoren om te gaan: een falende coping
o Kenmerkend voor burn-out zijn een lange voorgeschiedenis met spanningsklachten,
emotionele uitputting en sociaal disfunctioneren
 Overspanning definitie
o Minstens drie klachten: moe, slecht slapen, geprikkeld, labiel, piekeren, gejaagd,
concentratieprobleem, vergeetachtigheid, niet tegen drukte/herrie kunnen
o Gevoel van controleverlies/machteloosheid
o Belangrijke beperkingen in beroepsmatig en/of sociaal functioneren
o De symptomen zijn niet verklaarbaar vanuit een andere psychiatrische aandoening
(er is dus bijvoorbeeld geen depressie, of angst- en paniekstoornis)
 Burn-out
o Sprake van overspanning
o Hele erge moeheid en uitputting
o Overspannen voor 6 maanden
 Depressie
o Gedurende minstens twee weken, bijna iedere dag, minimaal één kernsymptoom, en
minstens vijf andere symptomen:
 Sombere stemming
 Anhedonie: duidelijke interesseverlies in (bijna) alle activiteiten
o Uitgesproken verandering eetlust of gewicht
o Slapeloosheid, of juist overmatig slapen
o Psychomotorische agitatie
o Vermoeidheid of verlies van energie
o Gevoel van waardeloosheid ob buitensporige schuldgevoelens
o Gedachten aan de dood of suïcide
 Sombere stemming
o Vaak bij: depressieve stoornis, somberheid/depressief gevoel,
overspanning/surmenage, persisterende depressieve stoornis, somberheid door
middel of medicatie, angststoornis
o Soms: beginnende dementie
o Zelden: bipolaire stoornis, premenstruele stemmingsklachten
 Dd denken
o Depressie
 Gevoel van waardeloosheid
 Buitensporige schuldgevoelens
 Anhedonie
 Gedachten aan de dood/suïcide
o Overspannen
 Gevoel van controleverlies/machteloosheid
 Belangrijke beperkingen in beroepsmatig en/of sociaal functioneren
 De symptomen zijn niet verklaarbaar vanuit een andere psychiatrische
aandoening
 Behandeling
o Voorheen: eerst verminderen klachten, dan volgt herstel van functioneren vanzelf
 Nadeel: het functioneren lijkt vaak slechts in beperkte mate te herstellen
met risico op langdurige maatschappelijke inactiviteit of
arbeidsongeschiktheid
o Een gestructureerde, tijdscontigente en activerende aanpak kan het overgrote deel
van de werknemers binnen drie maanden weer, ten minste gedeeltelijk, de
gebruikelijke taken oppakken
 Samen werken aan herstel
o In de Wet Verbetering Poortwachter is vastgelegd dat werkgeven en werknemer
samen verantwoordelijk zijn voor re-integratie. De bedrijfsarts kan hierin adviseren
o Bij 6 weken verzuim stelt bedrijfsarts een probleemanalyse en verzuimadvies op
o Uiterlijke twee weken hierna stellen werkgever en werknemer samen een plan van
aanpak op. Hierin staat wat beiden gaan doen zodat de werknemer weer kan gaan
werken
 Verwijzen
o De huisarts verwijst naar de bedrijfsarts als er sprake is van:
 Arbeidsconflict
 Werk gerelateerde stressoren zijn die samenhangen met de overspanning
 Werk gerelateerde factoren het herstelproces en/of werkhervatting
belemmeren
o Bij stagnatie in herstel (langer dan 3 weken of geen mogelijkheid tot herstel) komt
ook psycholoog erbij
 Sprake van burn-out
 Twijfel over diagnose
 Gestructureerde aanpak
o Crisisfase: controleverlies leidt tot crisis (1-3 werken)
 Acceptatie, begrip en inzicht, rust en ontspanning, dagstructuur
 Praten, schrijven, sporten, structuur overdag, slaapstructuur (op tijd naar
bed, op tijd opstaan)
o Probleem- en oplossingsfase (3-6 werken): zicht op oorzaken leidt tot zicht op
oplossingen
 Schrijfopdrachten
 Oriënteren op problemen en op oplossingen en in kaart brengen
oplossingsrichtingen
o Toepassingsfase (33-6 weken): toepassen van oplossing leidt tot hervinden van grip
op de situatie
 Oriënteren op toepassingen
 Oppakken van alle rollen en taken
 Herstel van functioneren
 Schema’s opbouwen voor activiteiten, opdracht om te anticiperen op de
mogelijke belemmeringen bij oppakken van rollen en taken, opdracht om te
saneren in belastende factoren

Klinisch redeneren

 Vermoeidheid
o Bij inspanning kortademig
 Vaak hart, kan ook longen zijn
o Kortademig in rust
 Meer psychische component
o Kortademig bij inspanning
 Pulmonaal, cardiaal
 O bij ALTISO
o Medicatie, intoxicatie,
o tractus anamnese:
 klachten longen (hoesten, slijm, koorts, infectie etc)
 lichamelijk onderzoek: crepitaties (vocht in longen), rhonchi,
vesiculair (normaal), pleura wrijven (pleuritis), dof geluid
 een kant crepitatie: infiltraat, zoals pneumonie (koorts erbij etc.)
 hart (last benen, trombose). Normaal 150 systolisch
 hartfalen: beide kanten vocht in longen
 psychosociaal (gestrest, moe, depressief, angstig)
 lymfeklieren opgezwollen
o infectie
o kanker
 medicatie
o -prolol: bètablokker
o -Opril: ACE remmer
o -prazil: protonpompremmer
o Hydrochloorthiazide: thiazide, voor bloeddruk
o Bloedverdunner: paracetamol
o Statines: cholesterol remmer
 24uurs bloeddrukmeting
o Bloeddruk varieert per moment
 Hoge bloeddruk
o Meestal geen ziekte
o Risicofactor voor atherosclerose
 BMP
o Voor hartfalen (Brain Natriuremic Peptide)
o Wel sensitief, niet specifiek > je kan hartfalen opsporen, maar je kan niet specifiek
zeggen dat het door hartfalen komt

Psychische klachten in de huisartspraktijk

 Veel voorkomend
o 42,7% krijgt in zijn leven een psychiatrische stoornis
 20,1% depressieve stoornis
 19,6% angststoornis
 19,1% middelenstoornis
o Psychische klachten nog veel vaker
 Presentatie bij de huisarts
o Groot deel niet naar arts
o Rest: meestal eerste presentatie bij de huisarts
o Presentatie
 Psychische klacht
 Lichamelijke klacht (somatisatie)
 Belangrijkste emoties
o Blij, bang, boos, bedroefd
 Blij - vreugde: neurotransmitters serotonine en dopamine
 Opladen, levenslust in stand houden
 Lichamelijk uiting: lachen, je goed voelen, energiek
 Bang - angst: neurotransmitters GABA, serotonine en glutamaat
 Gevaar herkennen en overleven
 Lichamelijke uiting: verhoogde hartslag, bloeddruk, hartkloppingen,
duizeligheid, droge mond, pijn op de borst, misselijkheid,
kortademigheid, hoofdpijn
 Boos – woede: stresshormonen adrenaline, cortisol
 Bewaken van grenzen
 Lichamelijke uiting: zie ook lichamelijk uiting bij angst, schreeuwen,
slaan, agressie
 Bedroef – verdriet – rouw: neurotransmitters serotonine, dopamine,
noradrenaline
 Verwerken van verlies en behoefte aan steun
 Lichamelijke uiting: gespannen spieren, minder zin in eten, minder
concentratie, moe, minder goed slapen, onrustig/overactief,
hoofdpijn
 Lichamelijke reactie en gevoel
o Stimulus > evaluatie > gevoel en lichamelijke reactie (gevoel en lichamelijke reactie
reageert ook weer op de rest)
o Als je gevoel herkent > geen last van lichamelijke reactie
o Als je gevoel niet herkent > last van lichamelijke reactie
 Patiënt en arts herkennen psychische component
o Anamnese = diagnostiek
o DD maken
o Aanvullend onderzoek (vragenlijsten)
o Verwijzen/behandeling starten
 Uitvragen psychische klachten
o Somber, verward, angstig, gespannen
 Gevoelens, gedachten, gedrag (CEG)
 Lichamelijke klachten
o Combinatie van psychische klachten, stoornis functioneren = psychische aandoening
 Depressie, angststoornis, dwangstoornis, eetstoornis
 Differentiaal diagnose somberheid
o Verschil depressie, depressieve klachten en dystymie
 Depressieve klachten: sombere stemming, waar de patiënt hinder van
ondervindt, maar waarbij niet wordt voldaan aan het aantal criteria voor
depressie
 Dysthemie; depressieve klachten die ten minste twee jaar aanwezig zijn,
waarbij naast sombere stemming nog twee tot drie andere symptomen
aanwezig zijn
 Depressie
o 5 van onderstaande symptomen, waarvan minimaal één kernsymptoom gedurende
minstens twee aaneengesloten weken
o Kernsymptomen
 Sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag
 Duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle
activiteiten gedurende het grootste deel van de dag
o Overige symptomen
 Duidelijke gewichtsvermindering of gewichtstoename
 Slapeloosheid of overmatig slapen
 Psychomotorische agitatie of remming
 Moeheid of verlies van energie
 Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte
schuldgevoelens
 Verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluiteloosheid
 Terugkerende gedachten aan de dood, terugkerende suïcidegedachten, of
een suïcidepoging of een specifiek plan om suïcide te plegen
 Differentiaal diagnose angst
o Angstklachten: normale angst, pathologische angst
o Angststoornis:
 Paniekstoornis, specifieke fobie, sociale fobie, obsessieve-compulsieve
stoornis, gegeneraliseerde angststoornis en PTSS
 Hypochondrie
 Arts en of patiënt herkennen klacht niet direct als psychische klacht
o Niet herkennen patiënt > verkennen (evt. twee sporen beleid) > herkennen arts >
aanvaarden > behandeling
 Somatische klachten
o Klachten zoals buikpijn en hartkloppingen: somatisch of toch angst?
o Patiënten: bang voor lichamelijke kwaal enerzijds, geen lichamelijke kwaal en dus
“aansteller”
 Herkennen angst als arts
o Indruk, non verbale communicatie
o Anamnese (bespreekbaar maken)
o Aanvullend onderzoek
o Vragenlijsten
 Angstproblematiek
o Frequent spreekuurbezoek voor wisselende, vaak somatische klachten,
hyperventilatie klachten
o Verzoek om slaap- of kalmeringsmiddelen
o Alcohol of drugsproblemen
o Depressie of depressieve klachten
o Angststoornis in voorgeschiedenis of familie
 Tweesporen beleid
o Zowel lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek
 Denk aan schildklier, ritmestoornis
 4DKL lijst
 Geruststelling patiënt en arts
 4DKL
o Klachten lijst
o 50 vragen
o 4 dimensies: distress, depressie, angst, somatisatie
 Psychische klachten aanvaarden
o Speelt in op behandeling en niet (her)kennen
 Huisarts
o Behandeling en begeleiding
 POH-GGZ
 GGZ: psycholoog, psychotherapeut, psychiater, SPV, verslavingsarts

Emotionele distress in de 2e lijn

 Impact chronisch ziek-zijn


o Ongeveer 1/3 van de mensen met een chronische ziekte ervaart
aanpassingsproblemen, waarvan een deel aanhoudend
o Chronisch ziek-zijn verhoogt het risico op emotionele distress vs. Gezonden: bij
hypertensie 20%, diabetes 30%, kanker 50% verhoogd
 Prevalentie diabetes-specifieke distress in type 2 diabetes in eerste lijn: 4%
vs. 19% tweede/derde lijn
 Adaptatie proces: diagnose veel stress > daarna evenwicht met weinig stress > progressie
late complicaties veel stress
 Demoralisatie – burnout
o Negatieve ervaringen > negatieve overtuigingen > negatieve emoties > opgeven
slechte zelfzorg > het is een ramp. Het zal me nooit lukken om mijn ziekte onder
controle te krijgen
 Onderherkenning van distress: 30-50% gemist
o Tijdsdruk
o Patiënt wil niet bespreken en/of heeft lage verwachtingen
o Geen aandacht professionals voor mentale kant van de ziekte
o Normaliseren van klachten/symptomen (biologische verklaring)
 Twee screenende vragen
o Ervaart u problemen in het omgaan met de ziekte? (distress vragenlijst)
o Heeft u behoefte aan hulp, ondersteuning (ontvankelijkheid, eigen initiatieven)
 Lastmeter (oncologie)
o Schaal van 1 tot 10 voor last hebben
 Indicaties voor verwijzing naar medisch psycholoog?
o Aanhoudende aanpassingsproblemen (coping)
o Stemmingsklachten, angst
o Als problemen interfereren met de medische behandeling – ongunstig effect op
zelfzorg
o Behoefte van de patiënt
o Verwijzing naar GGZ (nog) niet geïndiceerd/haalbaar
 Diagnostiek medisch psycholoog
o Hulpvraag/verwijzing
o Vraaggesprek (intake): probleemdefinitie
o Vragenlijst onderzoek (profiel, normen)
o Hetero-anamnese (partner, gezin)
 Continuüm psychologische problematiek
o Adaptie: distress, normale problemen met aanpassing/coping
o Stoornissen (diagnose): depressie, angst, eetstoornissen, persoonlijheidsstoornis,
schizofrenie
 Behandeling medisch psycholoog
o Individuele gesprekken (cognitieve gedragstherapie, inzicht gevende therapie)
o Relatie/systeemgesprekken
o Groepsbijeenkomsten (cognitieve gedragstherapie)
o Internet: blended online therapie (e-mail coaching/videoconsulten) met face-to-face
contacten

You might also like