Professional Documents
Culture Documents
algemene psychologie
H15 + H17
Voor je deze samenvatting begint te studeren, wil ik nog enkele dingen uitleggen over mijn structuur, afkortingen en tips!
informatie:
Deze samenvatting is gemaakt op basis van de leerstof uit het boek ‘psychologie 3de editie - Marc Brysbaert’ en de
leerpaden van de prof. Deze samenvatting is ook gemaakt op mijn manier, waardoor dit niet voor iedereen een
‘goede’ samenvatting kan zijn. Het is zeker nog altijd beter om zelf je samenvatting te maken zodat je je eigen
structuur kan kiezen en sneller verbanden kan leggen. In deze samenvatting staan enkel de dingen die ik belangrijk
vind voor het examen en dingen die voor mij logisch lijken of die ik al ken staan er niet in.
Voor de mensen die interesse hebben in hoe ik dit heb gemaakt; dit is gemaakt op mijn iPad (iPad pro 2020 12,9” -
256GB) in de app Goodnotes met het font: Please write me a song.
blurting
1. lees goed de inhoud/ leerstof die bij een titeltje hoort. probeer hiervan zoveel mogelijk te onthouden
2. leg de samenvatting weg en schrijf op een blad wat je nog weet over dat titeltje
3. neem de samenvatting er terug bij en verbeter in een ander kleur wat je fout had of niet had opgeschreven
4. herhaal deze techniek tot je alle titels/ leerstof redelijk kan (zie eerst vakje inhoudsopgave)
5. daarna kan je opnieuw alles herhalen tot je het goed of helmaal kent
Deze 3 categorieën (redelijk - goed - gekend) staan als een checkbox naast elk titeltje van de inhoudsopgave. je kan
het dus makkelijk aanduiden wat je status is (hoe ver je staat). Dit zorgt ervoor dat je niet steeds de leerstof blijft
studeren dat je al kent en dus efficiënt je tijd gaat gebruiken om alles te studeren. Het zorgt ook voor een goed
overzicht en dit kan je ook gebruiken om een studie planning te maken.
flashcards
door de QR-code onderaan te scannen kan je de flashcards van de begrippen uit deze 2 hoofdstukken leren in Quizlet.
Deze app kan je ook gebruiken op je gsm, waardoor je snel eens wat kan studeren als je bijvoorbeeld aan het
wachten bent op de trein, in een wachtzaal zit, .
flashcards zijn nog niet gemaakt
min.
2. dagelijkse irritaties
onderzoek: relatieve belang van dagelijkse irritaties en belangrijke levensveranderingen
onmiddellijk: shockreactie
2 reacties door stress op gang gebracht dr hypothalamus
lange termijn: aanpassing
stressfactor
hypothalamus
‘flight-fight-freeze’ reactie
veilig houden van de vitale functies
* meer glucose (energie)
* ervoor zorgen dat de lever opgeslagen
* grotere alertheid
glucose vrijgeeft
* meer bloed (hart klopt sneller)
* voorkomen dat we te veel water en
* meer zuurstof (ademhaling)
zout verliezen
* minder spijsvertering
rechtstreeks indirect
* verhoogde bloeddruk * ongezond gedrag (roken, drinken, ongezond eten, . )
* hoger cholesterolgehalte
* ontstekingsreacties
vernauwingen bloedvaten
gemakkelijke taak
tamelijk moeilijke taak
zeer moeilijke taak
de stressfactoren aanpakken
coping= hoe we met stress omgaan
aanpakken stressfactoren
onder controle houden van de gevolgen van stress
oplossing voor:
toenadering= oplossen door
* confrontatie aangaan langdurige stressfactoren
* sociale steun bv. problemen op werk, school,
hoe * probleemoplossend gedrag relatie
optimistisch
hoe kijken naar stressfactor
pessimistisch
ontsnappend actief
* alcohol * lichaamsbeweging
* kalmeringsmiddelen * betere voeding
* ontspanningsmomenten (meditatie) mindfulnesstherapie
progressieve relaxarietherapie
doel: diepe ontspanning in de spieren
hoe:
1. spieren opspannen
voor de ve. spiergroepen
2. spieren ontspannen
1. vuisten
2. armen
3. gezicht
4. benen
duur: na 15 min. ontspanning
voor: angststoornissen
effect-grootte: d=0,5
15.2 veel voorkomende gezondheidsproblemen
zwaarlijvigheid
toegenomen:
* laatste 50j
* vooral op platteland
lichaamsmassa-index
= body mass index (BMI)
ruwe schatting hoeveel lichaamsvet ongezond
genetische component
onderzoek:
tweelingenonderzoek
* eeneiige concordantiegraad= 2x zo groot
* twee-eiige
adoptieonderzoek
* biologische ouders wel verband met gewicht
* adoptie ouders geen verband met gewicht
dna-mutaties
zeldzaam:
mechanismen van honger en verzadiging ontregelen
bv. te weinig leptine (hormoon)
meestal:
indirect: genen worden wel/ niet geactiveerd = epigenetische effecten
sterkere invloed van omgevingsfactoren (toegang voedsel + emoties)
belang van eetgedrag en beweging
obesogene omgeving= milieu dat zwaarlijvigheid maakt (westerse wereld)
1. groot aanbod voeding die: * divers
* aantrekkelijk jaren 70: extra vet + suiker in voeding
* calorierijk
2. uitwendigheidstheorie
meer eten= aantrekkelijke voedselprikkels in omgeving
bv. eten wnr je anderen ziet eten
3. ingehouden eetgedrag
meer eten= door cognitieve controle die herhaaldelijk wordt doorbroken
bv. doelbewust minder eten om niet dik te worden
lichaamsbeweging
minder door: hoeveel:
* tv * 30 min/ dag = goed
* auto * 60-90 min/ dag= afvallen (+ gezonde voeding)
* gsm/ computer
psychoactieve geneesmiddelen
moeilijk onderscheid oorzaak en gevolg
dik zijn = meer kans op depressie (nemen van deze middelen)
depressie (nemen van deze middelen) = meer kans op dik worden
preventie
= enkel signaleren + voorlichting
= acties ondernemen
beleidsmatig
meer beweging= dagelijkse routine (nr werk/ school fietsen, wandelen)
* mobiliteit voetgangers + fietsers
minder beweging= als extra activiteit
* meer speel plaats voor kinderen in de buurt
* gezonde maaltijden/ drank op school
effectieve opvoedingsstrategieën door onderzoek
geen invloed: wel/ niet ontbijten
* niet/ wel ontbijten
wel invloed: consistent wel/ niet ontbijten = correlatiedata = verband
* roken= grotere kans op zwaarlijvigheid = oorzaak-gevolg
* te weinig slaap = grotere kans op zwaarlijvigheid
eetstoornissen factoren:
= ernstige afwijkingen in eetgewoonten * genetische
* psychologische
vooral bij vrouwen in adolescentie en jongvolwassenheid * sociale
hyperfagie
= extreme vraatzucht, doordat de persoon geen gevoel van verzadiging meer ervaart
wellicht door stoornis in hypothalamus
prader-willi-syndroom (PWS)
= zeer zeldzame erfelijke aandoening (1/ 20.000 geboorten)
kenmerken:
* lage spierspanning
* ziekelijke eetlust kunnen zich dood eten
* lichte verstandelijke handicap
* gedragsstoornissen
anorexia nervosa
= de persoon streeft naar een lichaamsgewicht die lager ligt dan een BMI van 18
door:
2 types:
* zelfuithongering 1. restrictieve type = niet eten
* geïnduceerd braken 2. purgerende type = subjectief veel eten + braken
* gebruik van laxeermiddelen
problemen: veroorzaakt door:
* zorgt voor onherstelbare lichamelijke schade genetisch
* verstoord lichaamsbeeld biomedisch
* geen ziekte-inzicht psychologisch
behandeling: * laag zelfbeeld
* therapie * perfectionistisch
* herstel: 2/3 behandelde patiënten na 22j * obsessie vr lichamelijke aantrekkelijkheid
sociaal
* extreme slankheidsideaal (media)
bulimia nervosa
= ongecontroleerde eetbuien gevolgd door braken of innemen van laxeermiddelen
verschil met anorexia:
anorexia bulimia
veel calorierijk
eten heel weinig
= ongecontroleerde eetbuien objectief veel eten
ziekte-inzicht niet wel
15.3 gezondheidspsychologie
de moderne geneeskunde is ontstaan in de 19de eeuw
ging uit van biomedische ziektemodel
* ziekte= lichamelijk
* behandeling= zelfde als bij dieren
vanaf 1980: in medische wereld aandacht voor psychologische en gedragsmatige kant van ziekte en gezondheid
het ontstaan van de gezondheidspsychologie
biomedisch model Odgen
1. ziektes hebben een biologische, niet te controleren oorzaak
extern - bacteriën/ virussen
intern - chemisch onevenwicht/ genetisch
2. individuen hebben geen verantwoordelijk voor hun ziekte
3. behandeling = herstel lichaam
* geneesmiddelen
* radiotherapie
* chemotherapie
* chirurgie
4. de verantwoordelijkheid voor de behandeling ligt volledig bij de geneeskundigen
5. er is een strikt onderscheid tss ziekte en gezondheid
ziek= moet behandeld worden
niet ziek= moet niet op gezondheid letten
belang neemt af
geminderd door:
* vaccinatie + antibiotica = biomedisch model
* !! verbeterde levensomstandigheden = biomedisch model
* minder ondervoeding
* betere huisvesting
* betere hygiëne
cultuur en gezondheid
epidemiologen= onderzoekers die de verspreiding van ziekten bestuderen + oorzaken van ziekte vaststellen
voedselvoorkeuren
sociaal-culturele verschillen
genetische verschillen
tss landen
ontdekkingen
* meer verzadigde vetten = meer kans op hartziekten
* meer vis = minder kans op hartziekten
binnen land
Vlamingen leven langer dan Walen
* minder zuivel
* meer inkomen
* minder ongehuwde mannen
geboorte gezondheidspsychologie 70’-80’
biopsychosociale ziektemodel = holistische ziektemodel
1. wisselwerking factoren: * biologisch bv. virus
* psychologisch bv. gedrag + overtuigingen = gezondheidspsychologie
beschreven dr Odgen (2004)
preventie = voorkomen
ideale gezondheid:
1. 7-8u slaap per dag
7 universele gedragingen
2. elke dag ontbijten mensen motiveren om te handelen volgens kennis over gezondheidsrisico’s
3. niet roken makkelijker bij hoog opgeleide mensen
4. weinig eten tss maaltijden
5. dicht bij het ideale gewicht blijven
6. geen of beperkt gebruik van alcohol
7. regelmatige lichamelijke activiteit
8. voldoende groenten en fruit eten
VBBA
= vragenlijst beleving en beoordeling van de arbeid
welke organisatie- en individugebonden factoren het welzijn van een werknemer bepalen
negatief positief
* psychische jobstressoren * beschikbaarheid van geld
* gebrek aan controle * mate van fysieke veiligheid
* neg. balans tss inspanning en beloning * realistische taakeisen
H17: toegepaste psychologie
= onderzoek over de invloed die de psychologie gekregen heeft op de verschillende terreinen van het leven
1. fundamenteel onderzoek = hoe zitten psychologische functies in elkaar
2. toegepast onderzoek = praktische problemen oplossen door dingen van de we. psychologie
* principes
* theorieën
* technieken
ook toegepast onderzoek heeft invloed op fundamenteel:
vragen die ontstaan uit praktijk wordt onderzoek over gedaan
werkwijze toegepaste psychologie
1. kritisch doornemen van de bestaande empirische evidentie (bronnenonderzoek)
2. het toepassen van kennis over hoe * biologische factoren bijdragen aan menselijk functioneren
* cognitieve
* sociale
3. gebruik maken van beschikbare onderzoeksmogelijkheden
4. er wordt een duidelijke rapportage gedaan
17.1 omgevingspsychologie
= studie van de relatie tss omgeving en gedrag van mensen
persoonlijke ruimte
groter voor onbekenden dan mensen die we goed kennen
uitzondering: bv. bus
wordt beperkt door omgeving = symbolische afstand bewaren (onpersoonlijker zijn, geen oogcontact, . )
doorbreken = stressreactie + activering sympathisch zenuwstelsel
bv. openbare wc voor mannen: naast elkaar plassen
overmacht
= verdachte staat psychisch zo onder druk waardoor meerdere mensen in die situatie het misdrijf zouden hebben begaan
belgië = onweerstaanbare dwang
nederland = psychische overmacht
vrijspraak kan enkel na een normale rechtszitting door een rechter en op aangeven van een volksjury
makkelijker moeilijk
gezichtsherkenning zelfs wanneer men de dader
enkel onder relatief klein bereik
van afstanden en belichtingen goed heeft kunnen zien
line-up
= verdachte wordt geplaatst tss andere personen
enige betrouwbare manier om een onbekende persoon (dader) te identificeren
beter:
* begeleider die niet weet wie de dader is + geen geheugensuggesties doen (brengt getuige in de war)
* tegen getuige zeggen dat er een kans is dat de dader er niet tss staat, zodat getuige niet iemand aanduid die er
het meeste op lijkt
waarde zelfverzekerdheid getuige
hangt af van de degelijkheid v/d line-up
valse bekentenis
waar
* landen waar er minder controle is op verhoor (bv. opname van het verhoor)
+ misdadigers gaan sneller gebruik maken van hun wettelijke beschermingsrechten (bv advocaten)
ingezet op 4 deelgebieden
1. psychodiagnostisch onderzoek
= afnemen psychologische tests + doorlopen v/h volledige diagnostisch proces
afnemen van
* intelligentietests
* schoolvorderingstests
* persoonlijkheidstests
* gedragsschalen
* observaties van emotionele + sociale problemen
doen aan vroege signalering van leerproblemen
volgen van gespecialiseerde opleidingen rondom psychodiagnostiek
inzetten van integratie van kinderen met een handicap in het regulier onderwijs
inzetten op de contacthypothese
= relaties tss leden v/e groep verbeteren wnr de groep een gemeenschappelijk doel nastreeft
zijn afhankelijk van elkaar
contact wordt gesteund door de autoriteiten
vooroordelen verminderen + aanvaarding vergroten
door groepen in team te laten werken
tertiaire preventie
= het begeleiden van initiatieven door andere hulpverleners
onderwijspsychologie
= toepassingen uit psychologisch onderzoek op gebied van onderwijs (optimaliseren van leerprocessen)
meer theoretischer gericht dan schoolpsychologie
= onderwijskunde
* efficiënt onderwijzen
* efficiënt studeren
goede scholen en goede leerkrachten
factoren die de efficiëntie van een school bepalen
model van Sheerens
2. wijdere context van de school
tegen
ve. tss de kinderen zijn te groot om binnen eenzelfde klas iedereen aan bod te laten komen
te veel gericht op middengroep, waardoor zowel de hoogbegaafden als de zwaksten suboptimaal onderwijs krijgen
en zich onvoldoende ontplooien
exclusief onderwijs
= gestratificeerd onderwijs= kinderen met ve. competentieniveaus zitten in aparte klassen
voor
vooral belang voor goed presterende leerlingen
vrezen voor slechte invloed van: * mindere capabele leerlingen
* mindere gemotiveerde leerlingen
zie tegen inclusief onderwijs
tegen
eenmaal een kind in een lager onderwijsniveau belandt, is het moeilijk om hieruit te ontsnappen
door: * motivatie v/d kinderen
* verwachtingen v/d leerkrachten
status leerkracht = ‘kwaliteit’ v/d leerlingen aan wie ze mogen lesgeven
kansarme kinderen hebben grote kans om in een te lage categorie terecht te komen
maatschappelijke verhoudingen worden onterecht bestendigd + versterkt
discussie op 2 niveaus
1. beleidsniveau door wetenschappers + beleidsmensen
2. door ouders wnr ze een keuze maken over de school
rol school
mate waarin zij bereid zijn + mogelijkheden hebben om ve. soorten leerlingen adequaat te begeleiden
goede leerkrachten
kenmerken goede leerkrachten komen overeen met kenmerken van goede ouders
3. gezaghebbende ouders
best aangepaste kinderen
* accepteren veel
3 kerndementies
* veel betrokken effecten op kinderen
* wel controle (goede) * onafhankelijk 1. aanvaarding v/h kind
* balans tss discipline en autonomie * zelfbewust 2. gedragscontrole
* uitleggen (beslissingen + conflicten) * vriendelijk 3. psychologische autonomie
* helpen kind onafhankelijk worden * nieuwsgierig
* leren houden aan groepsnormen
4. verwerpende-verwaarlozende ouders
* laag: aanvaarding + betrokkenheid effecten op kinderen
* weinig controle * agressief
* tonen onverschilligheid * niet houden aan normen van anderen
* weinig eisen * hogere kans op delinquentie
* weinig tijd doorbrengen met hun kinderen
goede leerkrachtenopleiding
bevat volgende componenten:
* hoe een klas managen
* hoe reageren op probleemgedrag
* invloed van de inrichting v/d klas op het lesgeven
* welk materiaal hebben ze veel nodig + is gemakkelijk bereikbaar
* vermijden: hiaten bij overgang van de ene activiteit naar de andere
* hoe omgaan met ve. leersnelheden + culturele achtergronden
kenmerken van een goed handboek
Amerika: graduate students moeten les geven
voor hen is een goed handboek = dat veel onvolkomenheden in het lesgeven kan ondervragen
1. relationele vs onderwerpspecifieke verwerking
moet een goede balans tss zijn
rationele verwerking
= vinden v/ organisatie i/d feiten en ideeën waarover men leest
* structuur
* verbanden
onderwerpspecifieke verwerking
= leren van afzonderlijke informatiegegevens (bv. specifieke feiten)
* details
2. moeilijke onderwerpen begrijpelijk maken
duidelijker + eenvoudiger uitleggen
geen moeilijke woorden gebruiken als er gemakkelijke alternatieven bestaan
figuren + concrete studies toevoegen
!! te gemakkelijke tekst
* gaan oppervlakkig studeren
voorkeur studenten
* actief college = zaken oplossen (bv. quiz)
leerstof blijft beter hangen
worden geconfronteerd met gaten in hun kennis
arbeidspsychologie organisatiepsychologie
personeelspsychologie focus:
= persoon aanpassen aan de baan functioneren + welbevinden van individuen
* selectie + opleiding werkkrachten + groepen in organisaties
* registratie van hun prestaties * groepsdynamieken
psychologische analyse van de taakinhoud en * organisatieklimaat
arbeidsomstandigheden * efficiënt leiderschap
= baan aanpassen aan de persoon * arbeidsmotivatie
bestuderen: theoretischer dan arbeidspsychologie
* taakeisen
* taakuitvoering * arbeidsinhoud
* taakprestatie * taakontwerk
* gezondheid + welzijn * arbeidsomstandigheden
zodat apparaten + werkplekken * werk + rusttijden
geoptimaliseerd kunnen worden * mentale belasting
* stress + vermoeidheid
* werkdruk
personeelsselectie
* selectie
* opleiding van werknemers
* beoordeling
hoe:
1. functieanalyse
= zo volledig mogelijke omschrijving v/d vereisten v/d functie
hoe
1. gestructureerd interview
waarbij alle aspecten v/d baan aan bod komen
gebruiken: PAQ= position Analyses Questionnaire
1. input welke vaardigheden?
2. werving
* via welke kanalen?
* hoe job + bedrijf voorstellen?
zodat kandidaat voorstel aanvaardt
niet: bedrijf te gunstig voorstellen kans dat werknemer dr teleurstelling bedrijf verlaat
wel: realistisch tevreden werknemer
3. tests
verhogen de kans om een geschikte kandidaat te selecteren
3 types
1. analytische intelligentie (IQ test)
= hoe goed gaat de kandidaat om met nieuwe info
bv. met onvoorziene omstandigheden omgaan
2. relevante praktische intelligentie
= dit zijn de vaardigheden beschreven in de functieanalyse
3. persoonlijkheidsvragenlijst
= zal de persoon zich goed voelen i/d functie
4. interviews
1. gestructureerd interview d= 0,51
= op voorhand opgestelde vragen (zelfde bij elke kandidaat)
type interview hierbinnen = situationele interview
= hypothetische werksituatie
+ vragen hoe sollicitant i/h verleden op relevante situaties reageerde
carrièrebegeleiding
= begeleiden van werknemers die opzoek zijn naar een andere job
er is continu een grote groep werknemers op zoek naar een nieuwe baan
* vroeger: job = levenslange commitment
* nu: job = etappe binnen carrière (vaker veranderen) na 5-8 jaar veranderen
+ sneller verschuiven binnen de organisatie * meer ervaringen
* meer competenties
= meer vraag naar arbeidspsychologen
werkmotivatie en arbeidsvreugde
werkmotivatie
= onderzoek over datgene dat arbeiders motiveert en over hoe managers de werksituatie zo kunnen organiseren dat
het aan de behoeften v/d werknemers tegemoetkomt
geschiedenis
taylorisme + hawthornestudies en de
handen v/d fabriek industriële psychologie ‘human relations’-beweging human resource beweging
nadeel
bemoeilijkt onderzoek naar arbeidsmotivatie en prestaties
hoge prestatie= uitputting
= minder energie voor activiteiten buiten werk
hoger in onderzoek dan i/h echte werkleven
zakt na een tijdje (in onderzoek) door de hoge prestaties (uitputting)
te hoge te weinig
* werklast * sociale ondersteuning
* tijdsdruk gevolg: emotionele uitputting + burn-out
* verantwoordelijkheid collega’s met een burn-out kunnen
3. eigenschappen van het personeelslid dit overdragen aan andere collega’s
kritieken
‘transformationele leiders = beste’
maar: * moeilijk onderscheid tss transformationele en transactionele leiders
* te veel charisme = neg.: kan leiden tot het niet uitwerken van ideeën