You are on page 1of 12

Tentamen Forensische sporenleer 1.

1
Introductie Forensisch Onderzoek
- Noem de verschillende onderdelen van de forensische keten (in de juiste
volgorde
Misdrijf - Plaats Delict - PD optreden - Analyse - interpretatie - rapportage

- Noem het onderscheid tussen bron- activiteit en delict niveau (hypothesen)


Bron niveau = x is wel of niet het bron van het gevonden spoor
Activiteit niveau = persoon x heeft wel of niet de activiteit begaan
Delict niveau = persoon x heeft wel of niet het misdrijf gepleegd

- Leg het doel uit van de criminalistiek met de bijbehorende waarde indeling
Spoor kan een bepaalde criminalistische waarde hebben
Reconstructie waarde= spoor zegt iets op de wijze waarop en wanneer
Identificatie waarde= spoor herleid naar een bron/oorzaak
Coördinatie waarde= spoor is teruggevonden op meerdere PD’s en koppelt

- Geef de definities van: Forensisch Onderzoek, kwaliteitsborging, spoor,


sporendrager en contaminatie
Forensisch onderzoek = Correct uitvoeren en maximaal benutten van
forensische technieken ter begeleiding van het natuurwetenschappelijk
onderzoek ten behoeve van de rechtspleging.
Kwaliteitsborging = door te werken met de juiste forensische technieken,
volgens de richtlijnen of gestandaardiseerde procedures in de correcte
onderzoeksruimte met als doel dat het bewijs in de rechtbank betrouwbaar is.
Spoor = zijn objecten of situaties die met het feit te maken hebben, die
zintuigelijk waarneembaar of waarneembaar te maken zijn en van nut kunnen
zijn bij de opsporing, vervolging of berechting.
Sporendrager = voorwerpen aanwezig op het PD waarop het spoor zich
bevindt
Contaminatie = het besmetten van een spoor/ SVO met vreemd materiaal
aan het originele materiaal.

- Leg de ontstaansgeschiedenis uit van het forensisch onderzoek aan de hand


van uitspraken/quotes van de wetenschappers Locard en Kirk.
Volgens Locard: every contact leaves a trace (ieder contact laat een spoor
achter). Volgens Kirk: Bewijsmateriaal op het PD kan niet volledig afwezig
zijn, zichzelf tegenspreken of verkeerd zijn. Alleen door menselijke fouten
tijdens het veiligstellen, interpretatie en zoeken, verliest het zijn bewijswaarde.
- Beschrijf een gestructureerde aanpak van het onderzoek op een plaats delict
aan de hand van het 4-fasen model.
Fase 1 Oriëntatiefase = verzamelen van relevante informatie, eerste
rondgang van het PD
Fase 2 Voorbereidingsfase = vormen van een plan van aanpak, opstellen
van meerdere hypothesen en scenario’s, per scenario sporen verwachten,
welke spullen nodig? Is er nog externe hulp nodig?
Fase 3 Uitvoerende fase = veiligstellen van sporen op het PD, tweede
rondgang, kijken of de sporen passen in de opgestelde scenario’s.
Fase 4 Afrondende fase = controle ronde, laatste rondgang over het PD,
indien nodig nieuwe hypothesen en scenario’s opstellen.

- Verklaar de relatie tussen enerzijds de bewijswaarde en anderzijds


kwaliteitsborging, en het behouden van de chain of custody.
Wanneer er onvoldoende maatregelen getroffen zijn tegen contaminatie of
niet volgens de FO- normen is uitgevoerd, wordt het onderzoek waardeloos
geacht. Als er geen kwaliteitsborging is of de betrouwbaarheid van het bewijs
niet te garanderen is, neemt de bewijswaarde af.
Algemene fotografie en sporenfotografie
- Leg het doel uit van forensische fotografie
Fotografie toegepast ten gunste van de rechtsgang. Deze moet
waarheidsgetrouw zijn.

- Geef de definities van de begrippen: fotografie, brandpuntsafstand en


scherptediepte
Fotografie = met behulp van licht en andere vormen van straling het
vervaardigen van afbeeldingen van voorwerpen en verschijnselen.
Brandpuntsafstand = Afstand (in mm) tussen het optische midden van de
lens en het focuspunt (beeldsensor), waar alle lichtstralen samenkomen.
Scherptediepte = is een variabele afstand, tussen de voorgrond en de
achtergrond, wat in de foto in focus is (scherp is).

- Benoem de verschillende onderdelen van de spiegelreflexcamera

- Leg de werking uit van een spiegelreflexcamera


Het licht komt binnen via het object, wordt gebroken door de spiegel, gaat
vervolgens door de lens en pentaprisma, komt aan in de zoeker. Spiegel
beweegt omhoog, de sluiter opent, en er komt een projectie van het beeld op
de sensor.

- Noem de basisregels van een forensisch correcte foto


Beeld vullend werken, zorg voor maximale scherpte diepte, werk met het
filmvak (sensor) parallel met het te fotograferen spoor.

- Leg de juiste handelingen en juiste keuze uit voor het maken van een
forensisch correcte foto
Laag mogelijke ISO (100,200,400), manueel sluitertijd en diafragma instellen.
Werktuigsporen
- Benoem het onderscheid tussen de verschillende soorten werktuigen die er
op de markt zijn en vaak voor het plegen van een strafbar feit gebruikt worden
Breekijzer (2 kanten, een met een splitsing en 1 platte kant) en
schroevendraaier. Schroevendraaier veel kleinere kop en maar 2 kanten die
gebruikt kunnen worden. Bij een breekijzer zijn er 4 kanten die gebruikt
kunnen worden.
- Benoem de criminalistische waarde van werktuigsporen
Reconstructie waarde = sporen kunnen iets zeggen over hoe iets is gebeurd
Identificatie waarde = Sporen kunnen herleid worden naar de bron (werktuig)
Coördinatiewaarde = het werktuig kan op meerdere PD’s gebruikt zijn

- Verklaar het ontstaan van werktuigsporen (herken onderdelen op het PD)


Beschrijf hoe de Nederlandse politie het vergelijkend onderzoek tussen
werktuigspoor en een werktuig uitvoert en hoe dit leidt tot een
identificatie/individualisatie.
Werktuigsporen worden onderzocht door te kijken naar indruksporen,
krassporen (kraslijnenbeeld) of combinatie van beide. Kraslijnenbeeld kan niet
volledige breedte worden vastgesteld, krasspoor wel. Hier worden afdrukken
van gemaakt. Bij referentiewerktuig worden proefsporen gemaakt en worden
hier ook afdrukken van gemaakt. De afdrukken worden met een vergelijkend
onderzoek onderzocht.

- Onderbouw welke techniek je voor een bepaald voorwerp/ondergrond dient


te gebruiken voor het afnemen van werktuigsporen.
Voor het maken van een afdruk van een werktuigspoor heb je enkel silmark
en harder nodig (2:1). Bij het maken van proefsporen heb je een referentie
werktuig nodig en een wasplaatje (cavex). Ook voor het maken van een
afdruk van deze sporen heb je silmark en harder nodig.

- Beschrijf het gehele proces hoe men een werktuigspoor correct dient veilig te
stellen en onderzoekt aan de hand van casuïstiek.
Voor veiligstellen zie antwoord hierboven. Tijdens het vergelijkend onderzoek
wordt op het werktuig gekeken naar slijpsporen (karakteristiek) of naar
frees/perssporen (niet karakteristiek). Tussen de vergelijking tussen de
proefsporen en het spoor van het PD wordt gekeken naar
kraslijnenaansluiting (over de gehele breedte sluit alles aan), aansluitende
kraslijnen (paar lijnen sluiten aan), aansluitende kraslijnenbeeld (kleine
groepjes kraslijnen die aansluiten)
Bloedsporenonderzoek en BPA
- Geef aan welke vragen worden gesteld wanneer er onderzoek wordt gedaan
naar humane biologische sporen
1. Zijn er biologische sporen aanwezig op het stuk van overtuiging?
2. Wat is de aard van het biologische spoor?
3. Van wie is het biologische spoor?
4. Wat is de relatie van het biologische materiaal en het strafbare feit?

- Geef aan hoe de kwaliteit van het onderzoek aan biologische sporen wordt
gewaarborgd
Contaminatiepreventie (op DNA niveau, scheiden van SVO’s, eliminatie
databank), testen van producten bij ontvangst, testen van presumptieve testen
voor dagelijks gebruik, testen van de competentie van de
sporenonderzoekers, second opinion, audits

- Leg uit wat CAI is en hoe het wordt uitgevoerd


Case assessment & interpretation, het van te voren vastleggen van de
verwachtingen van een onderzoek, voorafgaand aan het onderzoek.
Waarneming evalueren onder 2 uitsluitende hypothesen.
de berekening voor de bewijskracht van het bewijsmateriaal.

- Beschrijf het gehele proces hoe men een bebloed SVO veilig stelt en
onderzoekt
Goed verpakken om introductie van nieuwe sporen, vernietiging aanwezige
sporen en groei van bacteriën/ schimmels voorkomen. Aard van vlek
onderzoeken met TB test. Bij positieve reactie vlek veiligstellen met swab.

- Geef aan welke vragen gesteld worden wanneer er een


bloedspatpatronenanalyse (BPA) wordt uitgevoerd
1. Welke (opeenvolgende) handelingen/ activiteiten hebben plaatsgevonden?
2. Zijn (opeenvolgende) posities en bewegingen van personen en
voorwerpen vast te stellen?
3. Bestaat de mogelijkheid dat bloedsporen op het plaats delict (on)bewust
verstoord of veranderd zijn?
4. Is het bloedsporenbeeld te verklaren door geweldshandelingen of zijn er
andere niet-gewelddadige verklaringen mogelijk?
- Leg uit hoe een BPA wordt uitgevoerd
Vloeibaar bloed gedraagt zich voorspelbaar, en volgens de natuurkundige
wetten. Wanneer deze zijn blootgesteld aan extreme krachten/handelingen
zijn er karakteristieke reproduceerbare bloedpatronen. Door de vorm van de
bloeddruppel kan je zien onder welke hoek deze is beland.

- Benoem de criminalistische waarde van bloedsporen en BPA


Reconstructie waarde = Kan iets zeggen over wat en hoe iets is gebeurd
Identificatie waarde = Kan met DNA leiden naar de bron van het bloed
Coördinatie waarde = Zelfde DNA als op andere PD’s gevonden

- Benoem de verschillende hoofd- en subcategorieën van bloedspatten


Passieve bloedspoorpatronen = drupspat, drupspattraject, druppatroon,
golfpatroon, stroompatroon, poel
Bloedspoorpatroon door uitgeoefende kracht = impactpatroon
geassocieerd met lopen door bloed/schoppen/slaan/steken/schieten/explosie,
geprojecteerd patroon, afgeworpen patroon, afgeworpen patroon door abrupte
vertraging, geëxpireerd patroon, satelliet spat
Overgedragen bloedspoorpatronen = afdrukspoor, veegspoor door bloed,
veegspoor met bloed
Andere bloedspoor patronen = Perimeter spoor, bloedstolsel, serumspoor,
insectenspoor, verdund spoor, leemte, saturatie spoor
Schoen- en voetsporen
- Verklaar de verschillende verschijningsvormen en het ontstaan van
schoen‐ en voetsporen.
Een schoen/ voetspoor kan een indruk of een afdruk zijn. Een indruk is 3D en
in een vervormbare ondergrond gezet. Een afruk is 2D en op een harde
ondergrond gezet. Een positieve afdruk dan laat de schoen/voet materie
achter. Een negatieve afdruk dan neemt de schoen/ voet materie weg.

- Herken de meest gangbare schoenzoolprofielen


Combat schoenen, Converse All Stars en Vans hebben erg gangbare/ veel
gebruikte zoolpatronen. Er zijn ongeveer 1000 verschillende merken.

- Geef de definities van de begrippen: schoensporen, voetsporen, indruksporen


en afdruksporen.
Schoenspoor = De indruk of afdruk die door een schoen op bijv. een plaats
delict is achtergelaten, dan wel replica’s daarvan (foto’s, gipsafdruk)
Voetsporen = De indruk of afdruk die door een voet op bijv. een plaats delict
is achtergelaten, dan wel replica’s daarvan (foto’s, gipsafdruk)
Indruksporen = De indruk die een schoen achterlaat in een vervormbare
grond. In principe 3D. kan minder informatie bevatten dan de schoen zelf.
Afdruksporen = De afdruk die een schoenzool achterlaat op een niet-
vervormbare ondergrond. In principe 2D. soms met het blote oog niet te zien.
Kan negatief (materie weggenomen) of positief (materie achtergelaten) zijn.

- Geef aan hoe het fabricageproces van invloed is op de karakteristieken in een


schoen en schoenspoor.
Een schoenzool kan worden gemaakt door walsen, stansen, persen,
spuitvormen, plastische vorming van zolen of een combi hiervan. Is bepalend
hoe karakteristiek de zool is.

- Benoem de criminalistische waarde van schoensporen


Reconstructie waarde = Kan aangeven hoe iets is gebeurd, hoeveel
personen er waren, de snelheid van lopen, volgorde gebeurtenis
Coördinatie waarde = Overeenkomst tussen verschillende PD’s
Identificatie waarde = Terug herleiden naar de bron (de schoen)

- Onderbouw welke techniek je voor een bepaald voorwerp/ondergrond dient te


gebruiken voor het afnemen van schoen‐ en voetsporen.
Bij een vettig maar latent spoor deze zichtbaar maken met magnetisch
poeder, bij een stofspoor deze veiligstellen met gelatine folie of
elektrostatisch, bij droog zand ook gelatine folie gebruiken en bij nat zand
alleen een foto, bij opgedroogd zand poederen en gelatine folie gebruiken.
- Beschrijf hoe het vergelijkend onderzoek tussen schoenspoor en een
schoen(referentie afdruk) uitvoert en dit leidt tot een
identificatie/individualisatie
Identificatie waarde afhankelijk van het merk schoen, model en type zool,
profiel en maat schoenzool (afmetingen), karakteristieke kenmerken /
onregelmatigheden / beschadigingen. Karakteristieke kenmerken
overeenkomen qua plaats, vorm en aantal.

- Beschrijf het gehele proces hoe men een schoen‐ en voetspoor correct dient
veilig te stellen en hoe men dit onderzoekt aan de hand van casuïstiek.
Zoeken = Latente schoensporen zoeken met scheerlicht
Afschermen = Schoenspoor zeer fragiel, weerbaar maken tegen het weer
met een doos of bordjes.
Veiligstellen = (fotograferen, zichtbaar maken, afnemen, verpakken)
Fotograferen = overzichtsfoto, detailfoto
Zichtbaar maken = ligt aan der soort materie. Bij stof gelatine folie of
elektrostatisch liften. Bij vet zichtbaar maken met magnetisch poeder en
gelatine folie. Bij droog zand gelatine folie gebruiken. Bij nat zand alleen een
foto maken. Bij opgedroogd zand poederen en gelatine folie gebruiken.
Verpakken = Of met schutblad of in een doos waarin de afdruk zich niet kan
verplaatsen.
Daarna voor vergelijkend onderzoek gebruiken samen met referentie schoen.
Vingersporen
- Geef de definities van de begrippen: dactyloscopie, vingerspoor, vingerafdruk
Dactyloscopie = De wetenschap die zich bezighoud met het bestuderen van
de lijnen van de vingers (ook handpalmen en voeten) en de afdrukken/
indrukken hiervan.
Vingerspoor = Afdruk van een vinger, gevonden en zichtbaar gemaakt ter
plaatse van, of naar aanleiding van, een misdrijf waarvan de donor nog
onbekend is.
Vingerafdruk = Afdruk van een vinger, die verkregen wordt door het
afdrukken van een met inkt behandelde vinger op een dactyloscopisch
signalement. De donor is hiervan al bekend.

- Leg het doel van dactyloscopie uit en hoe het unieke papillairlijnenbeeld
hiervoor wordt gebruikt.
Het doel van dactyloscopie is het identificeren van de bron van het gevonden
vingerspoor. De unieke papillairlijnenbeeld is bij elke persoon anders en dus
daarbij erg persoonsgebonden. Deze blijven ook het hele leven het zelfde bij
elke persoon waardoor de persoon identificeerbaar is met een
papillairlijnenbeeld .

- Benoem de criminalistische waarde van vingersporen


Identificatie waarde = vingerspoor herleid naar een bron (de persoon) deze
waarde is hoog.
Coördinatie waarde = Meerdere PD’s kunnen aan elkaar gelinkt worden.
Deze waarde is laag omdat men 10 vingers heeft en de kans is klein dat er op
een ander PD dezelfde vinger gebruikt wordt.
Reconstructie waarde = Vingerspoor vertelt iets over de bevindingen op het
PD. Deze waarde is hoog.

- Benoem de verschillende componenten van de menselijke huid


De menselijke huid bestaat uit de hoornlaag, opperhuid (eperdimis), lederhuid
(dermis) en het onderhuids bindweefsel. In de lederhuid bevindt zich de
talgklier en de zweetklier. De talgklier bestaat uit vetzuren, triglyceriden,
koolwaterstoffen en alcoholen. De zweetklier bestaat uit anorganische
(chloriden, metaalionen, sulfaten, fosfaten, amoniak) en organische
(aminozuren, ureum, urinezuur, boterzuur, melkzuur, suikers) stoffen.

- Verklaar het ontstaan van vingersporen


In de huid zijn veel klieren. Deze scheiden lichaamsstoffen uit aan de
huidoppervlakte (via poriën en haren). Het uitgescheiden materiaal bevindt
zich dan op de huid op de vingertoppen. Wanneer deze vingertoppen in
aanraking komen met een oppervlakte, wordt dit materiaal als een soort
stempel overgedragen. Door de verhoogde huidlijsten (papillairlijnen) worden
alleen deze lijnen afgedrukt.
- Benoem het onderscheid tussen de verschillende niveaus van kenmerken in
het vergelijkend vingersporenonderzoek.
De analyse is in 3 niveau’s
Patronen = Kern of centrum, een delta, een boog, een lus en een kringfiguur.
Kan ook ridge count zijn (lijnen tussen core en delta).
Dactyloscopische punten (typica) =

Details = zoals littekens etc.

- Benoem de dactyloscopische punten en wijs deze aan.


Zie punten hierboven

- Beschrijf hoe de Nederlandse politie het vergelijkend onderzoek tussen


vingersporen en vingerafdrukken uitvoert rekening houdend met de geldende
normen. Licht daarnaast de in Nederland geldende norm toe voor een
vingerspooridentificatie.
Er wordt gekeken naar de 3 niveau’s. Het patroon moet overeenkomen en er
wordt gesproken over een identificatie bij 12 overeenkomende typica. Er
mogen geen onverklaarbare verschilpunten aanwezig zijn. Bij minder dan 12
punten wordt er een vraagtekenprocedure gestart. Er wordt dan gekeken naar
details.
- Benoem de verschillende verschijningsvormen van vingersporen
Vingersporen kunnen als een afdruk op poreus (absorberend materiaal zoals
papier) of niet poreus (waar vingerspoor op blijft liggen) voorkomen.

- Onderbouw welke techniek je voor een bepaald voorwerp/ondergrond dient te


gebruiken voor het zichtbaar maken van vingersporen.
Voor poreus de chemische methode (Nynhidrine, DFO, 1,2-indandione). Voor
niet-poreus de fysische methode (special poeder of magnetisch met brush)
Glasdeeltjes en breukonderzoek
- Benoem de hoofdbestanddelen (grondstoffen) van glas

Meest voorkomende klas = Natronkalkglas (vensterglas/ floatglass)


- Noem het onderscheid tussen de verschillende soorten glas.
Vensterglas = Zand, kalk, soda, aluminium, sodaglas
Gloeilampglas = Zand, kalk, soda, aluminium, dolmiet
Kristalglas = Loodoxide, kalium als vervanging voor natrium
Warmtebestendig glas = Boor, zand, kalk, soda, aluminium
Gelaagd glas = Zit nog een laagje tussen waardoor bij breken niet gelijk uit
elkaar spat.

- Beschrijf het productieproces van vlakglas (float glass)


Inbrengen grondstoffen = Zand, soda, dolmiet, glasscherven
Smeltbad = 1500-1600 graden, grondstoffen smelten
Glasvorming = Gesmolten glas loopt over een (vloeibaar) tin bad heen.
Koeloven = Gevormde glaslint geleidelijk afkoelen en op spanning brengen.
Snijden = Afgekoeld glaslint wordt in bladen gesneden
Afname = Glasbladen worden afgenomen en handel klaar gemaakt.

- Verklaar de overdracht en persistentie van glasdeeltjes aan de hand van


(omgevings)factoren.  
Afhankelijk van de materiaal van het kleding, afstand tussen de verdachte en
de ruit, de tijd tussen het delict en de aanhouding, de hoeveelheid beweging
van de verdachte, kracht waarmee is gelsagen. Bij inslaan van een ruit zal
glas door elasticiteit alle kanten op bewegen (back scatter).

- Leg het gebruik van databases uit


LFCT database (landelijk forensisch coördinatieteam) bewaard alle
referentieglas van verschillende ram en plofkraken bij juweliers. Zo kunnen de
delicten aan elkaar worden gelinkt.

- Benoem de criminalistische waarde van glasdeeltjes


Identificatie waarde = Glasdeeltjes leiden naar de bron (de ruit)
Reconstructie waarde = Hoe de ruit gebroken is
Coördinatie waarde = Meerdere PD’s aan elkaar linken (modus operandi)
- Benoem het onderscheid tussen verschillende breuksoorten.
Thermische breuk = Golvende beweging, door warmte
Mechanische breuk = Door mechanisch geweld
Radiale breuk = Ontstaan de loodrechte lijnen, eerste breuklijnen, loodrechte
lijnen ontstaan aan de andere kant en buigen af naar beneden.
Concentrische breuk = Zijn wat rondere lijnen. Zijn tweede breuklijnen.
Loodrechte lijnen ontstaan aan dezelfde kant maar buigen ook naar beneden.

- Leg uit hoe een breukreconstructie wordt uitgevoerd op glasdeeltjes


Stel op de plaats delict als forensisch onderzoeker alle glasscherven en het
liefst ook de sponning veilig.
Op de glasscherven die uit de sponning worden gehaald waarmerk je de
binnen‐ en buitenzijde.
Bekijk in het lab de glasscherven onder de UV ‐lamp en bepaal de
fluorescerende tinzijde.
Bepaal aan de hand van de gemarkeerde glasscherven uit de sponning welke
zijde zich aan de binnen of buitenzijde bevond.
Reconstrueer alle glasscherven met de juiste zijde boven / onder in de
sponning (‘puzzel’).
Selecteer een glasscherf en bepaal wat de radiale en concentrische breuken
zijn.
Bekijk de ribmarks op de breukvlakken van deze breuken en bepaal de‘ trek’
zijde.
Bepaal de impact zijde (dus de kant waar de destructieve kracht vandaan
kwam).

- Beschrijf het gehele proces hoe men glasdeeltjes correct dient veilig te stellen
en onderzoekt aan de hand van casuïstiek.  
Buitenste laag kleding van de verdachte veiligstellen. Deze uitkloppen boven
een bak. Verzamel zo veel mogelijke verschillende soorten glasscherven
waarvan de herkomst bekend is. Onderzoek met glasmiscroscoop wat glas is
en wat niet (glas fluoresceert). Verzamel de glasdeeltjes op dactyfolie en
onderzoek met de LA ICPMS de samenstelling van de glasdeeljtes.

- Leg uit wat verschil in benadering is van glasonderzoek tussen bron ‐ en
activiteitenniveau.
Bronniveau = Geeft aan of de glasdeeltjes wel of niet afkomstig zijn van ruit x
Activiteit niveau = Geeft aan of persoon x wel of niet de ruit heeft gebroken.

You might also like