Professional Documents
Culture Documents
Vocabulaire NF
Vocabulaire NF
In deze lijst vind je de woorden uit de woordenlijsten van Libre Service Junior leerjaar 1 deel A en B,
leerjaar 2 deel A en B en leerjaar 3 deel A en B. Achter de vertaling zie je in welk leerjaar en in welke
unité het woord wordt aangeboden.
m = mannelijk
f = vrouwelijk
m/f = zowel mannelijk als vrouwelijk
m pl = mannelijk meervoud
f pl = vrouwelijk meervoud
betr. vnw. = betrekkelijk voornaamwoord
bn = bijvoeglijk naamwoord
bw = bijwoord
N nu maintenant 1.1
na après 3.3 het nummer le numéro 1.2
naar boven gaan monter 1.4 nummer, het verkeerde ~ le faux numéro 2.2
naar buiten gaan sortir 2.1 nuttig utile 2.5
naar huis gaan rentrer 1.2
naar links à gauche 1.4 O
naar rechts à droite 1.4 de ochtend le matin 1.3
de nacht la nuit 1.7 ‘s ochtends le matin 1.3
‘s nachts la nuit 3.3 oefenen répéter 3.6
nadenken réfléchir 3.2 s’entrainer 3.6
de nationaliteit la nationalité 1.1 de oefening l’exercice m 1.3
de natuur la nature 1.7 of ou 1.1
de natuurkunde la physique 1.3 of (voorwaarde) si 2.4
natuurlijk bien sûr 1.6 officieel officiel, officielle 2.7
Nederland les Pays-Bas m pl, offline hors ligne 3.3
la Hollande 2.1 de ogen les yeux m pl 2.3
Nederlands néerlandais 1.1 oké d’accord 1.4
nee non 1.1 oktober octobre 2.7
de neef le cousin 1.2 de olie l’huile f 1.6
neemt u mij niet kwalijk excusez-moi 2.2 de olijf l’olive f 1.2
negatief négatif, négative 2.6 om te pour 1.4
nemen, initiatief ~ prendre l’initiative 3.6 om twaalf uur ’s middags à midi 1.6
nemen, risico’s ~ prendre des risques 3.5 oma mamie 2.3
het nepnieuws les fausses de oma la grand-mère 1.2
nouvelles f pl 3.3 omdat parce que 1.7
de nette broek le pantalon 1.5 omdat (aan het begin comme
het netwerk le réseau 1.7 van een zin) 3.2
de neus le nez 2.4 de omleiding la déviation 2.1
de nicht la cousine 1.2 onderbreken interrompre 3.1
niemand personne ne … 2.3 de onderbroek la culotte 3.3
niet ne … pas 1.4 het onderdeel la partie 3.1
niet, ik kan ~ meer je n’en peux plus 3.4 onderhoud, in zijn ~ gagner sa vie
niet slecht pas mal 1.7 voorzien 3.6
niet, helemaal ~ pas du tout 1.5 het onderkomen l’hébergement m 3.2
niet, nog ~ ne … pas encore 2.7 ondernemend entreprenant 3.6
niet, ook ~ non plus 2.1 de onderneming l’entreprise f 3.2
ne … pas non plus 3.1 ondertekenen signer 3.1
niet, waarom ~ ? pourquoi pas ? 1.5 het onderwerp le sujet 2.5
niets rien ne … 3.3 het onderzoek l’examen m 2.4
niets, helemaal ~ rien du tout 3.3 ongeduldig impatient 2.6
nietwaar? n’est-ce pas ? 2.3 ongelijk hebben avoir tort 3.4
nieuw nouveau, nouvelle 1.1 ongelooflijk incroyable 2.3
neuf, neuve 2.2 het ongeluk l’accident m 2.3
Nieuwjaar le nouvel an 2.7 ongelukkig malheureux,
de nieuwjaarsmaaltijd le réveillon 2.7 malheureuse bn 2.4
nieuwsgierig curieux, curieuse 2.6 ongerust inquiet, inquiète 2.6
het nieuwtje la nouvelle 2.6 ongeveer environ 2.2
niezen éternuer 2.4 online en ligne 1.5
het niveau le niveau 3.1 onmiddellijk immédiatement 3.4
nodig hebben avoir besoin de 2.7 onmogelijk impossible 2.3
nodig, het is ~ il faut 1.4 onrechtvaardig injuste 2.6
nog encore 1.6 het ontbijt le petit-déjeuner 1.6
nog niet ne … pas encore 2.7 ontdekken découvrir 2.2
nog steeds encore 1.6 de ontdekking la découverte 3.1
nogal assez 2.3 ontmoeten rencontrer 2.1
plutôt 2.4 de ontmoeting la rencontre 2.5
noodzakelijk nécessaire 2.5 ontspannen détendu 3.6
nooit ne … jamais 1.7 ik ontvang (ontvangen) je reçois (recevoir) 2.6
nooit meer ne … plus jamais 2.5 ontvangen recevoir 3.5
het noorden le nord 2.5 ontvangen, ik heb ~ j’ai reçu (recevoir)
november novembre 2.7 (ontvangen) 2.6