Deel 1

Alfabetische woordenlijst met vertaling

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

De werkwoorden met een * zijn onregelmatige werkwoorden. De vormen van het (im)perfectum kun je
vinden op pagina 212 van je boek.

woord vertaling hoofdstuk en taak

aanbieden to offer 3.3
aanhebben to wear 6.1
aankomen (kilo) to gain weight 7.2
aankomen (reizen) to arrive 5.4
aanstaande next 7.3
aantal, het the number 4.2
aardappel, de potatoe 3.1
abonnement, het season ticket 5.4
achter after, behind 1.2
achternaam, de surname 1 (intro)
adres, het address 1.2
advies, het advice 5 (slot)
aflopen to end 2.2
afspraak, de appointment, engagement 2 (intro)
al already 2.4
al(le) all 4.2
algemeen general 7.4
alleen by yourself / only 4.1
alles all 3 (lezen)
alsjeblieft please / here you are (informal) 3.3
alstublieft please / here you are (formal) 3.2
alweer already 2.2
ander other 2.3
anderhalf one and a half 2.3
antwoord, het answer 1.1
antwoorden to answer 1.1
appartement, het apartment 4 (intro)
appel, de apple 3.1
appeltaart, de apple pie 7.2
arm poor 4 (slot)
auto, de car 1 (intro)
automaat, de ticket machine 5.4
autorijles, de driving lesson 1 (intro)
avond, de evening 2.1
avondeten, het dinner, supper 3.4
baas, de boss 6.4
bad, het bath 4.1
bakker, de baker 3 (intro)
balkon, het balcony 4.1
banaan, de banana 3.1

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

band, de relation 3 (slot)
bang frightened 7.4
bang voor afraid of 7.4
bank, de (geld) bank 6.1
bank, de (meubel) couch, sofa 4.3
bed, het bed 4.3
bedanken to thank 1.1
bedoelen to mean 4.2
beetje, het a little 4.1
beginnen * to begin 1.1
bekend familiar 7.1
bekijken to look at 4.4
belangrijk important 6.1
bellen to call, to phone 1.2
beneden downstairs 4.1
benieuwd curious 5.2
bericht , het message 2.4
beste dear 2.4
bestellen to order 3.4
betalen to pay 4.2
beurt, de turn 3.2
bezorgen to deliver 3 (intro)
biefstuk, de steak 7.2
bier(tje), het beer 3.3
bij at 1.1
bijna nearly, almost 2 (intro)
bijvoorbeeld for example 3.1
bijzonder special 3 (slot)
binnengaan to go in(to) 5.1
binnenkomen come in 1.1
bioscoop, de cinema 7.1
bitterbal, de type of croquette served as an 7.1
appetizer
blauw blue 6 (intro)
bloem, de flower 7.3
bloes, de blouse, shirt 6 (intro)
blond blond 6.2
boek, het book 1.3
bon, de the receipt 6.3
boodschap(pen) de shopping, purchases 3.1
boot, de boat 4 (intro)
borrel, de alcoholic drink; a get-together 7.1
borrelhapje, het snack, appetizer 7.1
boterham, de sandwich, slice of bread 3.4

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

boven upstairs 4.1
brief, de letter 4.4
bril, de glasses, spectacles 6.2
broek, de trousers 6 (intro)
broer, de brother 1.1
brood, het bread, loaf 3 (intro)
brug, de bridge 5.2
bruiloft, de wedding 7.3
bruin brown (loaf) 3.2
bus, de bus 2.3
buurjongen, de boy nextdoor, boy living nearby 7.2
buurman, de neighbour (male) 6.4
buurvrouw, de neighbour (female) 6.4
centrum, het (town, city) centre 2.3
champignon, de mushroom 3.2
cijfer, het number 1.2
citroen, de lemon 7.2
collega, de colleague 2.2
compliment, het compliment 6.4
computer, de computer 5.1
cursus, de course 1.2
daar there 1 (slot)
daarna after that, afterwards 7.1
daarom therefore 4.1
dag, de day 2.1
dagelijks daily, every day 5.4
dame, de lady 6.4
dan then, than 1 (slot)
danken (dank u wel) to thank (thank you - formal) 1.2
datum, de date 1.4
delen to share 4.1
denken * to think 3.4
dessert, het dessert 7.2
dezelfde the same 5.4
dier, het animal 7.4
ding, het thing 6.2
diploma, het diploma, certificate 7.3
dochter, de daughter 1 (intro)
doen * to do 1.1
donker dark 6.1
door through 5.4
door de week on weekdays 2.1
dorp, het village 4.1
dorst, de (dorst hebben) thirst (to be thirsty) 3.3

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

douche, de shower 2 (intro)
dragen * to wear 6.1
drinken * to drink 3.1
drukken to press, push 5.4
duren to last 2.3
dus so 2.3
duur expensive 3.2
echt (waar) real(ly) / yes it is 4.3
eerst first 7.1
ei, het (eieren) egg(s) 3.2
eigen own 4 (slot)
eiland, het island 5 (slot)
eind, het the end 5.1
eindelijk at last 4 (slot)
elk every, each 5.3
elkaar each other, one another 6.4
en and 1 (intro)
eraf zijn (er is een knoop af) a button has come off 6.3
erg very 4.3
eruitzien to look 6.2
eten * to eat, to have dinner, lunch 2.2
etc.
eten, het food 3.4
familie, de family, relatives 1 (intro)
fantastisch fantastic 4.1
feest, het party 2.2
feestdag, de public holiday 5.4
feliciteren to congratulate 2.4
fiets, de bicycle 5.2
fietsen to cycle 5 (intro)
fijn nice, lovely, great 1.2
film, de film 7 (intro)
flatgebouw, het apartment building 4 (intro)
fles, de bottle 7.2
formulier, het form 1.4
fout, de mistake, error, fault 5.4
fris, het soft drink 3.3
fruit, het fruit 3.1
gaan * to go 1.1
garnaal, de shrimp, prawn 7.2
gat, het hole 6.3
gebakken baked, fried 7.2
geboorte, de birth 1.4
geboren born 2.4

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

gebouw, het building 7.4
geel yellow 6 (intro)
geen no 1.2
gegrild grilled 7.2
gehakt, het minced meat 3.1
gek zijn op to be crazy about 3.1
geld, het money 4.3
gelijk hebben to be right 2 (intro)
geloven think, believe 7.2
gelukkig happy (glad to hear it) 7.3
gerecht, het meal 3 (slot)
geslacht, het gender 1.4
geven (geef) * to give 1 (intro)
geweldig terrific, fantastic 7.3
gewoon simply, just, usual 7.2
gezellig pleasant, enjoyable, 3.3
comfortable
gezin, het family (parents and children) 4.1
gisteren yesterday 2.1
glas, het (glaasje) glass 3 (intro)
goed oké, good 1.1
goedkoop cheap 3.2
graag like to 2.2
graag (twee koffie graag) two coffees please 3.2
gram gram(me) 3.2
gratis free 7.4
groen green 6 (intro)
groente vegetables 3.1
groeten to greet 1.3
groot big 4.1
gympen, de sneakers 6 (intro)
haar, het hair 6.2
hagelslag, de chocolate sprinkles 3.1
hal, de hall 4.1
halen to get 3.3
half half 2.2
halte, de (de bushalte) (bus) stop 2.3
handtekening, de signature 1.4
hapje, het bite 7.3
hardlopen to run 6.1
hartelijk gefeliciteerd congratulations, sincere best 2.4
wishes
hartelijke groeten, de best regards 2.4
hartig salty, well seasoned 3.1

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

hartstikke terribly, awfully, 4.1
hebben * to have 1 (intro)
heel (de hele dag) the whole day 5.4
heerlijk delightful, lovely 3.1
helaas unfortunately 4.2
helpen * to help 4.2
heten * to be called 1 (intro)
hier here 1 (slot)
hoe (hoe heet je?) how (what's your name) 1.1
hoe laat (at) what time 2.2
hoeveel how much, how many 2.3
hoezo what do you mean 5.1
honger hebben to be hungry 7.1
honger, de appetite / hunger 7.1
hoofdgerecht, het main course 7.2
hoog high 4.2
houden van * to like 3.1
huis, het house 1.2
huisarts, de family doctor, general 1 (intro)
practitioner
huren, de huur to rent, rent 4.2
idee, het idea 4.3
iets something, anything 3.3
in in 1 (intro)
inchecken to check in 5.4
informatie, de information 7.4
ingang, de entrance, entry 5.2
inschrijven to register 4.2
instappen get in / on 5.4
invullen fill in,out 1.4
ja yes 1.1
jaar, het year 1 (intro)
jam, de jam 3.1
jammer (het is jammer voor u) a pity, too bad (I am sorry for 4.2
you)
jarig it's my birthday 2.4
jas, de coat 6 (intro)
jong young 2.4
jongen, de boy 6.2
jurk, de dress 6 (intro)
kaart, de (menukaart, de) menu 7.2
kaart, de (plattegrond, de) (street) map 5.1
kaart, de (toegangskaart, de) ticket 5.4
kaas, de cheese 3.1

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

kalender, de calender 2.4
kamer, de room 4.1
kapot torn, broken 6.3
kapper, de hairdresser 6.4
kassa, de check out 5.2
kast, de cupboard 4.1
keer, de time 2.3
kennen to know 1 (slot)
kerk, de church 5.2
keuken, de kitchen 4.1
kiezen * to choose 2.1
kijken * to look 1.2
kilo, de kilo 3.2
kilometer, de kilometre 5.2
kinderen, de (het kind) children (child) 1 (intro)
kip, de chicken 3.1
klaar ready 2.2
klant, de customer, client 3.4
klas, de (openbaar vervoer) class 5.4
klas, de (school) grade, class 6.2
klein small 3.4
kleren, de clothes 6.1
kleur, de colour 4.3
klopt dat? is that correct? 1.2
knoflook, de garlic 7.2
knoop, de button 6.3
koekje, het biscuit 3.1
koffie,de coffee 3.3
koken cook, do the cooking 7.3
komen * to come 1 (intro)
kop, de cup 3.3
kopen * to buy 3 (intro)
kort short 6.1
korting, de discount 5.4
kosten cost 3.1
krant, de newspaper 1.2
krijgen * to get, to receive 4.2
kroeg, de café, pub 7.1
krul, de curl 6.2
kunnen * can, to be able to 1 (slot)
kussen, het pillow 4.3
kwart, het (tijd) quarter 2.2
kwartier, het quarter of an hour 2.2
laag low 4.2

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

laat late 2.2
land, het land 2.2
lang long 2.3
langs along, past 5.2
langskomen to come around 4 (slot)
leeftijd, de age 4.2
lekker nice, good, tasty 3.1
lekker vinden * to like 3.1
lenen to borrow 7.3
les, de lesson 2.3
leuk nice 1 (slot)
lezen * to read 2.2
licht bright 4.1
lichtblauw light blue 6.1
lied(je), het song 7.3
lieve dear 2.4
lift, de lift 5.1
lijken * seem, appear , look 7.2
linkerkant, de left side 5.2
links left 5.2
linksaf (to the) left 5.2
lopen * to walk 5.1
luisteren * to listen 1.1
lunch, de lunch 3.4
lusten to like 3.1
maaltijd, de meal 7.3
maand, de month 2.1
maart march 1.4
maat, de size 6.3
maken to make 3.1
man, de husband (man) 1 (intro)
markt, de market 3.2
meedoen to participate 1.1
meegaan go along, go with, accompany 5.1
meenemen bring, take along 3 (slot)
meestal mostly, usually 3.4
melk, de milk 3.1
meneer, de sir / Mr. (Mr. Bos) 1.1
met with 1 (intro)
meter, de metre 4.1
metro, de subway, tube, underground 5.4
meubels, de furniture 4.3
mevrouw, de madam / Mrs. Ms. Bos 1.1
middag afternoon 2.1

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

minstens at least 7.4
minuut, de minute 2 (intro)
misschien perhaps 4.2
mobiele telefoon, de mobile phone 1 (slot)
modeshow, de fashion show 6.1
moeder, de mother 1 (intro)
moeten * must / shall 1.1
mogen (mag) * can , may 3.1
momen(tje), het moment (just a moment, hold 4.4
on please)
mooi beautiful, nice 3 (slot)
morgen tomorrow 2.1
morgen, de morning 2.1
muziek, de music 4.1
na after 5.2
naam, de name 1 (intro)
naar to 1 (slot)
naartoe to (where are you going to)? 5.4
naast next to 5.2
nacht, de night 2.1
namelijk you see, as it happens 7.3
nationaliteit, de nationality 1.4
natuurlijk of course 4.1
Nederlands(e) Dutch 1.4
nee no 1.1
nemen * to take 2.3
net just 2 (intro)
net (voor kleren) good / Sunday best (for 6.1
clothes)
niemand nobody, no one 6.4
niet not 1.2
niets nothing 3.2
nieuw new 1 (intro)
niks nothing 5.1
nog here: another 7.2
nooit never 3.1
nu now 1 (intro)
nummer, het number 1 (intro)
ober, de waiter 7.2
ochtend, de the morning 2.1
of or 2.1
om een uur of (twee) about (two) o' clock 7.3
onder here: at the bottom 1.4
onderweg on the way 5 (intro)

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

ongeveer about 1.2
ons, het a hundred grammes 3.2
ontbijt, het breakfast 3.1
oog, het eye 6.2
ook also, too 1.1
op on, at 1 (intro)
open open 7.4
openbaar vervoer, het public transport 5.4
openingstijden, de opening hours 7.4
opladen to charge 5.4
opschieten to hurry op 2 (intro)
opstaan to get up / to stand up 6.4
oud old 2.4
ouder, de parent 5.3
ov-chipkaart, de e-purse for public 5.4
transportation
over (kwart over twee) past (a quarter past two) 2.2
over (over 10 minuten) about (in 10 minutes) 2 (intro)
overhemd, het shirt 6.1
overstappen to change / to transfer 5.4
oversteken to cross the street 5.2
paar, het pair 6 (intro)
paars purple 6 (intro)
pad, het (fietspad) (bi)cycle track/path 5.2
pad, het (in de supermarkt) isle (in supermarkets) 5.2
pak, het (kleding) suit 6.1
pakken to get 7.3
pannenkoek, de pancake 3 (slot)
park, het park 7.4
parkeren to park 5.2
pas (pas 19) only 19 2.4
passen bij / in to go / to match with - to go 4.3
well in
patat, de chips 3.1
pauze, de break 6.2
per per (a) 2.3
persoonlijk personal 1.4
pet, de cap 6.1
pinda, de peanut 3.1
pinnen to pay with an ATM card 5.2
plaats, de place 7.2
plaats, de here: town, city 1.2
plan, het plan 7.1
plattegrond, de (street) map 5.1

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

plein, het square 5.1
plezier, het fun 6.3
politie, de police 6.1
pond, de pound (500 grammes) 3.2
postcode, de postal code 1.2
prachtig beautiful, wonderful 4.2
praktisch practical 7.4
praten (over) to talk (about) 3.1
precies precise / right on time 2.2
prima excellent 4.4
probleem, het problem 6.3
programma, het (tv) programme 2.2
proost cheers 3.3
provincie, de region, province 5 (slot)
raam, het window 4.1
raden * to guess 6.2
reageren to respond, to react 4.2
rechtdoor straight ahead 5.2
rechterkant, de right(-hand) side 5.3
rechts (on / to the) right 5.1
rechtsaf (gaan) (to turn) right / to the right 5.2
regenen to rain 5.1
reis (enkele), de trip (single / one-way ticket) 5.4
reizen to travel 5.4
rekening, de bill 7.1
restaurant, het restaurant 1 (slot)
retour, het return trip / ticket 5.4
reus, de gigant 7.4
richting, de direction 5 (intro)
rijden * to drive 2.1
rijst, de rice 3.1
rijtjeshuis, het terraced house 4 (intro)
rits, de zip 6.3
rok, de skirt 6.1
rondje, het (een rondje geven) round (to stand a round of 7.1
drinks)
rood red 6 (intro)
ruilen to exchange 6.3
ruim spacious 4.2
rustig quiet(ly) 4.1
's avonds in the evening 2.1
's middags in the afternoon 2.1
's morgens in the morning 2.1
's nachts at night 2.1

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

s ochtends in the morning 2.1
salami, de salami 3.4
salaris, het salary 4.2
saldo, het balance (here: travel with pay) 5.4
saus, de sauce 7.2
scherm, het screen 5.4
schoen, de shoe 6 (intro)
school, de school 3.1
schrijven * to write (down) 1.1
sla, de lettuce, salad 7.2
slaapkamer, de bedroom 4.1
slager, de butcher 3.2
slagroom, de whipping, whipped cream 7.2
slapen * to sleep 2 (intro)
slecht bad 7.3
snappen to get, to catch, to grasp 5.1
snel quick(ly), soon 1 (slot)
snijden (gesneden) * to cut, to slice (sliced bread) 3.2
sok, de sock 6 (intro)
soms sometimes 1.2
soort, de kind 3.4
sorry sorry 2 (intro)
spannend exciting 7.4
sperzieboon, de French bean, green bean 3.1
spijkerbroek, de jeans 6 (intro)
spijten * to be sorry 4.2
spoor, het track, platform 5.4
sporten to exercise, to work out 2.1
spreken * to speak, to talk 4.4
sprookje, het fairy tale 7.4
staan (staat) * to stand 1.2
stad, de town, city 4.1
station, het station 2.3
steeds always, constantly 5.2
steil (haar) straight 6.2
stoel, de chair 4.3
straat, de street 1.2
straks later 7.1
stropdas, de tie 6.1
student, de student 1 (slot)
studeren to study 1 (slot)
stuk broken 6.3
suiker, de sugar 7.3
supermarkt, de supermarket 3.2

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

taart, de cake, pie 7.2
tafel, de table 4.3
tas, de (tasje erbij?) bag (would you like a bag?) 3.2
te (te laat) too (too late) 2 (intro)
te koop for sale 4.2
tegen against, by, to 7.2
tegoedbon, de credit note 6.3
telefoonboek, het telephone directory 1.2
terugbellen to call back 7.1
teruggeven to give back / to refund 6.3
thee, de tea 3.1
thuis at home 2 (intro)
tijd, de time 2.2
tijdens during 5.4
toch (dat is toch niet oud) that's not old, is it? 2.4
toegang, de entrance 7.4
toegangskaartje, het ticket 7.4
toilet, het toilet 4.1
tomaat, de tomato 3.2
tonijn, de tuna 7.2
tot (tot zaterdag) to (see you on Saturday) 2.4
tot (van … tot) from … to 2.3
traditie, de tradition 7.1
tram, de tram 5 (intro)
trap, de stairs 5.1
trein, de train 5.3
trouwen to get married 7.3
trui, de sweater 6.1
T-shirt, het t-shirt 6 (intro)
tuin, de garden 4.1
tussen between 3.4
tussen de middag at lunch time 2.1
uit (ik kom uit…) out (I am from) 1 (intro)
uitchecken to check out 5.4
uiterlijk, het appearance 6.2
uitgaan to go out 6.1
uitnodigen to invite 7.3
uitnodiging, de invitation 7.3
uitstappen to get off 5 (intro)
uniform, het uniform 6.1
universiteit, de university 5.1
uur, het (om 3 uur) hour (at three o' clock) 2 (intro)
vaak often 2.3
vader, de father 1.1

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

vakantie, de holiday(s) 2.3
vanaf from 4.4
vanavond tonight 2.1
vandaag today 1.2
vandaan from 1 (intro)
vanmiddag this afternoon 2.1
vanmorgen this morning 2.1
vannacht tonight 2.1
vanochtend this morning 2.1
varen * to sail 7.4
veel much, many 2 (intro)
vegetariër, de vegetarian 3.1
ver far 5.1
verder (verder zoeken) farther, further (to go on 4.2
looking)
verdieping, de floor 4.1
verhuizen to move 4.2
verjaardag, de birthday 2.2
verkeerd wrong 4.2
verkoper, de salesman, woman, shop 3.2
assistant
verliefd in love 6.2
vertrekken * to leave 5.4
vervelend annoying, unpleasant 6.3
via through 4.2
vieren to celebrate 2.4
vierkante meter, de square meter 4.1
vies nasty 3.1
villa, de villa 4 (intro)
vinden to find 5.2
vis, de fish 3.1
vlakbij close by, nearby 5.1
vlees, het meat 3.1
vleeswaren, de cold cuts 3.1
voetbal, het football 7.3
vol full 5 (intro)
volgen to follow 1.2
volgend next 2.1
volgens according to 7.3
voor (vijf voor acht) to (five minutes to eight) 2.2
voordeel, het advantage 5.4
voorgerecht, het first course, starter 7.2
voornaam, de first name 1 (intro)
voorstel, het proposal, proposition 7.1

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

voorstellen to introduce 1.1
vorig hier: last 2.1
vraag, de question 1.1
vragen * to ask 1.1
vriend, de friend 1.3
vriendin, de female friend / girlfriend 2.2
vrij free, a day off 2.1
vrij (vrij klein) rather (rather small) 4.1
vrouw, de wife (woman) 1 (intro)
waar where 1.1
wachten to wait 1 (slot)
wakker awake 2 (intro)
wanneer when 2.4
want because, for 7.1
warm warm, hot 3.4
wasmachine, de washing machine 4.1
wat what 1.1
wat (iets) here: something 3.3
water, het water 3.1
wc, de toilet 2.4
wedstrijd, de match, game 7.3
week, de week 2.1
weekend, het weekend 2.1
weer again 1.3
weg, de road 5.1
weggaan to leave 1.3
welk which, what 1.2
werkdag, de working day 7.2
werken to work 1 (intro)
werkkamer, de study 4.1
weten * to know 1.1
wie who 1.1
wijn, de wine 3 (intro)
wijzen (de weg) * to show the way 5.3
willen * to want 1.3
winkel, de shop 1 (intro)
wit white (loaf) 3.2
wonen (woon) to live 1 (intro)
woning, de house 4.2
woningbouwvereniging, de housing association 4.4
woonplaats, de (place of) residence 1.2
worden * to become, to get 2.4
zalm, de salmon 7.2
zebrapad, het pedestrian crossing, zebra 5.2

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling

 crossing
zeggen * to say 1.3
zelfs even 4.1
zetten to put 1.4
ziekenhuis, het hospital 2.3
zielig pitiful, pathetic 7.1
zien * to see 4.2
zijn (ben, bent, is) * to be 1 (intro)
zin hebben in to feel like 3.3
zitten * to sit, to be 1.1
zo (ik houd niet zo ...) so (I don't like … too much) 3.1
zoeken * to look for 1.4
zoet sweet 3.1
zolder, de attic 4.1
zo'n here: about 4.1
zonder without 4.1
zoon, de son 1 (intro)
zout salt(y) 3.1
zullen (zal) * shall / will 1.1
zus, de sister 1 (intro)
zwart black 6 (intro)

© Uitgeverij ThiemeMeulenhoff 2018 | Code+ Deel 1 | Alfabetische woordenlijst met vertaling