You are on page 1of 78

Handleiding per thema

TAALCOMPLEET A1
Inhoudsopgave

Thema 1 Hallo 5
1.1 Hallo 5
1.2 Hoi, hallo, doei, tot ziens 6
1.3 Maan – man 6
1.4 Familie (1) 8
1.5 A, b, c 8
1.6 Ik, jij, wij 9
1.7 Fiets, boek, trein 9
1.8 Hoe gaat het? 11
1.9 Letter, woord, zin 11
1.10 Familie (2) 12
1.11 Huis, neus, touw 12
1.12 Ik ben, jij bent, hij is, wij zijn 14
1.13 Waar kom je vandaan? 15
1.14 Wie? Wat? Waar? 15
1.15 Ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben 15
Herhalingsopdrachten thema 1 17

Thema 2 School 18
2.1 Naar school 18
2.2 Eén, twee, drie 18
2.3 De cursisten leren Nederlands. 19
2.4 De dagen van de week 19
2.5 Hoeveel? Wanneer? 19
2.6 Twintig, dertig, veertig 19
2.7 Wat zegt u? 20
2.8 In de klas 21
2.9 Een opdracht maken 22
2.10 De maanden van het jaar 22
2.11 In de pauze 23
2.12 Woorden met ch of sch 23
2.13 Ik drink, hij drinkt, wij drinken 23

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema


2.14 Begrijp je het? 24
2.15 Alsjeblieft, dank je wel 25
Herhalingsopdrachten thema 2 27

Thema 3 Wonen 28
3.1 Het huis 28
3.2 Ik zeg, wij zeggen – ik spel, wij spellen 28
3.3 De kamers 28
3.4 Ik wil me graag voorstellen. 28
3.5 De meubels 29
3.6 Ik woon, wij wonen – ik spreek, wij spreken 29
3.7 De kleuren 29
3.8 De buurt 31
3.9 Eerste, tweede, derde 31
3.10 Te huur 32
3.11 Ik schrijf, wij schrijven – ik kies, wij kiezen 33
3.12 Kazem is de sleutel vergeten. 33
3.13 Zinnen maken (1) 34

Thema 4 Eten en drinken 36


4.1 Boodschappen doen 36
4.2 Ik kom, wij komen – ik ga, wij gaan 36
4.3 Ontbijt, lunch en avondeten 36
4.4 Soep koken 37
4.5 Aan tafel! 38
4.6 Woorden met -ig 38
4.7 Wat vind je lekker? 38
4.8 Vragen maken (1) 39
4.9 Appeltaart maken 40
4.10 De euro 40
4.11 Vragen maken (2) 41
4.12 Op de markt 42
4.13 Van € 1,50 voor € 0,99! 43
4.14 Su - per - markt 43
4.15 In de supermarkt 45

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema


Thema 5 De dokter 46

5.1 Hoofd, schouders, knie en teen 46


5.2 Schou - der 46
5.3 Oren, ogen en neus 46
5.4 Voet – voeten, lip – lippen 47
5.5 Een afspraak maken 48
5.6 Been – benen, huis – huizen 48
5.7 Naar de dokter 49
5.8 Jij of u? 50
5.9 Wat zijn uw klachten? 50
5.10 Dokter – dokters 51
5.11 Woorden met oor, eer of eur 51
5.12 Naar de apotheek 52
5.13 Waarom? 53
5.14 Bij de tandarts 53
Herhalingsopdrachten thema 5 54

Thema 6 De kleren 55
6.1 De jas, de broek, de schoenen 55
6.2 De en het 55
6.3 Kleding kopen 55
6.4 Woorden met ooi, aai of oei 56
6.5 Wat draagt zij? 56
6.6 Welk? Welke? 56
6.7 Welke sieraden draagt zij? 57
6.8 De rok is kapot. 58
6.9 Ik wil, jij wil, hij wil, wij willen 58
6.10 De tijd 59
6.11 Is de winkel open? 59
6.12 Hoe laat is het? (1) 59
6.13 Duizend, miljoen, miljard 60
6.14 Kleren wassen 60
6.15 Hoe laat is het? (2) 62
Herhalingsopdrachten thema 6 62

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema


Thema 7 Reizen 63
7.1 Ik ga op reis. 63
7.2 Hoe? 64
7.3 Regels in het verkeer 64
7.4 Ik kan, wij kunnen – ik mag, wij mogen 65
7.5 De kaart van Nederland 65
7.6 Op de doos, achter de doos, in de doos 65
7.7 In de file 66
7.8 Waar is het station? 67
7.9 Woorden opzoeken 67
7.10 Voor het eten, op donderdag, om negen uur 67
7.11 Op het station 67
7.12 Mijn auto, jouw auto, onze auto 68
7.13 Met de bus 69

Thema 8 Vrije tijd 70


8.1 De boerderij 70
8.2 Woorden leren 70
8.3 Voetbalclub Groen Gras 71
8.4 Zinnen maken (2) 71
8.5 Wat is je hobby? 72
8.6 Een formulier invullen 73
8.7 De broek, een broek – het paard, een paard 73
8.8 Wat doe jij in het weekend? 73
8.9 Geen of niet 73
8.10 Op vakantie 74
8.11 Ik begrijp het niet. 76
8.12 Dit boek is hier. Dat boek is daar. 77
8.13 Vrienden 77

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema


Thema 1 Hallo
1.1 Hallo

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat om zich voor te stellen.

Lesidee 1.1 QFA


Bij dit lesidee werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
• Spreken 1: Monologen - Vertellen wie je bent
• Schrijven 4: Vrij schrijven - Schrijven bij plaatjes

Print de foto’s voor de docent op Werkblad lesidee 1.1 en lamineer ze eventueel zodat je ze
meerdere keren kunt gebruiken. Print de rest van Werkblad lesidee 1.1 per cursist.

Stap 1
Schrijf deze zinnen op het bord:
Mijn naam is ...... . Ik kom uit ...... . Ik ben (niet) getrouwd.
Ik ben een ...... . Ik woon ...... jaar in Nederland. Ik heb (geen) kinderen.
Ik ben ...... jaar. Ik woon in ...... .

Neem foto 1, wijs naar de eerste zin op het bord en zeg: Mijn naam is …. (vul je eigen naam in).
Laat alle cursisten één voor één bij deze foto de zin Mijn naam is…. zeggen en hun eigen naam
invullen.
Hang deze foto nu op het bord. Neem vervolgens foto 2, zeg de tweede zin voor en laat alle
cursisten de zin nazeggen. Hang de foto op het bord. Behandel zo alle foto’s en zinnen.

Let op: de dikgedrukte woorden worden niet bekend verondersteld, maar zijn in de praktijk
vaak al wel bekend bij cursisten. Omdat alle andere woorden bekend zijn, zullen ze
waarschijnlijk niet voor veel problemen zorgen.
Heel waarschijnlijk zul je de cursisten moeten helpen met hun leeftijd en het aantal jaren in
Nederland. Dat neemt echter het plezier niet weg dat ze zelf kunnen zeggen hoe oud ze zijn, en
hoe lang ze in Nederland wonen. Vind je dit te lastig? Laat die foto’s dan weg.

Stap 2 Veeg nu één van de zinnen weg. Laat een cursist de zin zeggen. Doe dit voor alle
zinnen.

Stap 3 Laat de cursisten nu één voor één bij alle foto’s de zinnen zeggen.

Stap 4 Geef elke cursist het werkblad met opdracht 1, de spreekopdracht. Laat ze in groepjes
of in wisselende tweetallen aan de hand van de foto’s over zichzelf vertellen.

Stap 5 Deel nu opdracht 2 uit en laat de cursist zinnen over zichzelf schrijven bij de foto’s.

Variatie 1
Om het makkelijker te maken kun je ervoor kiezen de foto’s niet allemaal tegelijk aan te bieden,
maar ze over een paar lessen te verspreiden.

Variatie 2
Je hoeft de verschillende stappen niet allemaal in dezelfde les te doen. Je kunt met Stap 3 de
eerste les afronden en de tweede les weer beginnen.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 5


1.2 Hoi, hallo, doei, tot ziens

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie van het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 1: Informele gesprekken

1.3 Maan – man

In deze paragraaf leert de cursist onderscheid te maken tussen lange en korte klanken.

Algemene uitleg
Alle kapstokwoorden zijn online op A4 beschikbaar. Je kunt ze printen of vanuit de
docentenmap kopiëren en in de klas ophangen. Cursisten hebben hier houvast aan. Ze
vergelijken de klank van een nieuw woord met de klanken van de kapstokwoorden. Stimuleer
dit ook continu door bijvoorbeeld te zeggen dat je een woord met de /eu/ van neus schrijft of
door te vragen ‘Hoor je de /oe/ van boek of de /uu/ van muur?’

Alle aangeboden klankparen in 1.3 komen in de opdrachten in het boek aan bod. Omdat
elk klankpaar volgens het ABCD-model wordt geoefend, zijn het veel opdrachten. Je kunt
ervoor kiezen om in 1.3 twee klankparen te oefenen (opdracht 17 t/m 24) en de andere twee
klankparen (opdracht 25 t/m 30) later te behandelen.
De /i/-klank wordt in 1.3 kort geoefend, maar komt terug in 1.7 in het klankpaar /i/-/ie/.

Let op: In de opdrachten worden bestaande woorden gebruikt. Het is echter niet aan te
bevelen om de betekenis van de woorden te behandelen. Het doel van de opdracht is namelijk
het herkennen van de Nederlandse klanken.

Lesidee 1.3a DA
Kopieer Werkblad lesidee 1.3a en knip de kaartjes los. Geef iedere cursist een kaartje met lang
en kort. Lees de woorden hieronder voor met een blad papier voor je mond, zodat de cursisten
je mond niet kunnen zien. De cursisten houden vervolgens het goede kaartje omhoog.
1. kip kort 11. mus kort
2. deeg lang 12. zuur lang
3. zeg kort 13. zaal lang
4. haak lang 14. dun kort
5. tak kort 15. kus kort
6. hik kort 16. klim kort
7. gok kort 17. klep kort
8. rood lang 18. trap kort
9. rot kort 19. plaat lang
10. bal kort 20. kleed lang

Variatie 1
Laat de opdracht in tweetallen of kleine groepjes uitvoeren. Laat de cursisten om de beurt een
rijtje woorden voorlezen. Laat de andere cursist(en) een kaartje omhoog houden.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 6


Variatie 2
Je kunt er een spelelement aan toevoegen. Alle cursisten gaan staan. Je leest de woorden
voor en de cursisten luisteren of ze een lange klank of een korte klank horen en houden een
kaartje omhoog.
Houden ze het goede kaartje omhoog, dan blijven ze staan. Is het niet goed, dan gaan ze
zitten. De cursisten die het langst blijven staan, hebben gewonnen.

Lesidee 1.3b (en 1.3c, 1.3d, 1.3e) DFA


Kopieer Werkblad lesidee 1.3b en knip alle tabellen los. Geef iedere cursist een tabel. Lees de
volgende woorden voor met een blad papier voor je mond en laat de cursisten ze in de goede
kolom opschrijven.
In volgende lessen kun je de Werkbladen bij lesidee 1.3c, 1.3d en 1.3e behandelen als herhaling.
1.3b 1.3c

maan man been pen


1. kar 1. nee
2. kaas 2. teen
3. raam 3. deeg
4. paal 4. dek
5. pak 5. reep
6. naam 6. rem
7. nat 7. mes
8. jas 8. mees
9. vaas 9. geef
10. krant 10. weg
11. kraan 11. tel
12. plak 12. heet
13. gat 13. het
14. gaas 14. ken

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 7


1.3d 1.3e

boom sok muur bus


1. bos 1. zus
2. roos 2. zuur
3. lot 3. dun
4. gok 4. duur
5. noot 5. put
6. pop 6. gum
7. hoop 7. krul
8. kom 8. puur
9. stroom 9. punt
10. groot 10. huur
11. stom 11. hun
12. dor 12. krul
13. troon 13. vuur
14. nog 14. rug

1.4 Familie (1)

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. familie.

Lesidee 1.4 QA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen

Print voor elk tweetal Werkbladen lesidee 1.4. Deel nog niet uit.
Gebruik de foto op pagina 16 in het boek. Herhaal de woorden voor familie eerst receptief door
vragen te stellen als Hoe heet de moeder van Lisa? Hoe heet de zus van David? etc.
Stel daarna vragen als Wie is Hans? Wie is David? etc. Nu moeten cursisten de woorden voor
familie productief gebruiken. Zorg dat je alle woorden voor familie aan bod laat komen.
Geef elk tweetal nu beide pagina’s van het werkblad en laat ze elkaar vragen stellen bij de
foto’s.

1.5 A, b, c

In deze paragraaf leert de cursist het alfabet en leert de cursist zijn naam spellen.

Lesidee 1.5a P
Zing samen met de cursisten het alfabetlied. Deze is te beluisteren in het grammaticafilmpje
van 1.5 bij minuut 2.17.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 8


Lesidee 1.5b
Laat het alfabet door de groep opzeggen. Cursist 1 begint en zegt de letter A. Cursist 2 gaat
P
verder en zegt de letter B, enzovoort. Wanneer een cursist een fout maakt, begint de volgende
cursist van voren af aan met de letter A. Lukt het om het alfabet zo snel mogelijk op te
noemen met elkaar, bijvoorbeeld binnen 1 minuut?

Lesidee 1.5c FJ
Laat het alfabet opschrijven zonder dat de cursisten in het boek kijken. Laat vervolgens met
elke letter een woord bedenken. Bespreek de lijst met de opgeschreven woorden. Beginnen de
woorden met de goede letter? Je kunt er ook een spelelement aan toevoegen en deze oefening
aan het einde van de les geven ter afsluiting. Je zet de timer op 5 minuten en iedereen
schrijft bij elke letter een woord op. Als de tijd voorbij is, tellen de cursisten hoeveel woorden
ze hebben opgeschreven. Degene die de meeste woorden heeft, leest de woorden voor. Je
controleert of alle woorden goed zijn. Zo ja? Dan is hij/zij de winnaar. Anders controleer je
daarna nog de woorden van degene met de op één na meeste woorden.

Plusopdracht 1.5 ** P
Schrijf een aantal woorden op losse briefjes en laat deze woorden op volgorde van het alfabet
leggen.

Variatie 1
Stop er ook een paar woorden tussen met dezelfde beginletter, maar met een andere tweede
letter.

Variatie 2
Laat de cursisten op volgorde van het alfabet gaan staan. Wiens naam begint men een A?
Wiens naam met een B, etc. Hebben meerdere mensen dezelfde beginletter? Dan kijk je naar
de tweede letter van je naam.

1.6 Ik, jij, wij


In deze paragraaf leert de cursist de persoonlijke voornaamwoorden.

1.7 Fiets, boek, trein

In deze paragraaf leert de cursist de tweetekenklanken /ie/, /oe/ en /ei/ of /ij/.

Algemene uitleg
In de opdrachten worden bestaande woorden gebruikt. Het is echter niet aan te bevelen om de
betekenis van de woorden te behandelen. Het doel van de opdracht is namelijk het herkennen
van de Nederlandse klanken.

Lesidee 1.7a DA
Kopieer Werkblad lesidee 1.7a en knip de kaartjes los. Geef iedere cursist een kaartje met ‘=’
en met ‘≠’. Lees de woordparen voor met een blad papier voor je mond, zodat de cursisten je
mond niet kunnen zien. De cursisten houden vervolgens het kaartje met ‘=’ omhoog als ze
twee dezelfde woorden hebben gehoord en ze houden het kaartje met ‘≠’ omhoog als ze twee
verschillende woorden hebben gehoord.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 9


1. vrij vrij = 11. moer muur ≠
2. pees pies ≠ 12. klein klein =
3. hijs heet ≠ 13. riet reed ≠
4. vies vis ≠ 14. vuur voer ≠
5. peen pijn ≠ 15. mei mee ≠
6. dijk dijk = 16 prijs prijs =
7. lief leef ≠ 17. hier heer ≠
8. boer buur ≠ 18. roepen roepen =
9. schoen schoen = 19. klei klei =
10 lied lied = 20. kien kin ≠

Variatie 1
Laat de opdracht in tweetallen of kleine groepjes uitvoeren. Laat de cursisten om de beurt een
rijtje woordparen voorlezen. Laat de andere cursist(en) een kaartje omhoog houden.

Variatie 2
Je kunt er een spelelement aan toevoegen. Alle cursisten gaan staan. Je leest de woorden
voor en de cursisten luisteren of ze twee dezelfde of twee verschillende woorden horen en
houden een kaartje omhoog. Houden ze het goede kaartje omhoog, dan blijven ze staan. Is het
niet goed, dan gaan ze zitten. De cursisten die het langst blijven staan, hebben gewonnen.

Lesidee 1.7b D
Kopieer de kapstokwoorden fiets, boek, trein en ijs. Hang in één hoek het blad met
kapstokwoord fiets, in een andere hoek het blad met kapstokwoord boek en in een derde hoek
de bladen met de kapstokwoorden trein en ijs. Lees de woorden hieronder voor. De cursisten
luisteren of ze de /ie/ van fiets, de /oe/ van boek of de /ei/ van trein of /ij/ van ijs horen.
Vervolgens lopen ze naar de goede hoek.
1. poen 8. tijd 15. mei
2. pijn 9. voet 16. doel
3. geit 10. vijf 17. lijn
4. hier 11. vier 18 poes
5. zoek 12. klein 19. tien
6. lied 13. broek 20. vriend
7. wijn 14. schroef 21. blij

Variatie
Je kunt er een spelelement aan toevoegen. De cursisten luisteren naar het voorgelezen woord
en kiezen een hoek. Is het niet goed? Dan gaan ze op hun stoel zitten. Welke cursisten blijven
als laatste staan?

Lesidee 1.7c DFA


Kopieer Werkblad lesidee 1.7c en knip de tabellen los. Geef iedere cursist een tabel. Lees de
onderstaande woorden voor met een blad papier voor je mond en laat de cursisten ze in de
goede kolom opschrijven.
Is het schrijven van de woorden te moeilijk? Laat dan alleen een kruisje in de goede kolom
zetten.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 10


fiets boek trein / ijs fiets boek trein / ijs
1. moet 8. broer
2. hij 9. dier
3. wij 10. poes
4. niet 11. koek
5. moe 12. zij
6. klein 13. riem
7. zien 14. doei

1.8 Hoe gaat het?

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie van het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 1: Informele gesprekken - Kan mensen vragen hoe het met hen gaat en kan
daarop reageren.

Lesidee 1.8a en 1.8b


Bij dit lesidee werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
QFA
• Gesprekken voeren 1: Informele gesprekken - Kan mensen vragen hoe het met hen en met
anderen gaat.
• Schrijven 1: Correspondentie

Print Werkblad lesidee 1.8a per tweetal en knip het door midden. Print Werkblad lesidee 1.8b per
cursist. Deel Werkblad 1.8a uit en laat ieder tweetal het volgende dialoogje spelen:

Cursist A: Hoe gaat het?


Cursist B: …
Cursist A: Hoe gaat het met …? en noemt de naam van een persoon op het blad.
Cursist B kijkt naar het icoontje en antwoordt.
Cursist A tekent de goede emoticon bij de naam.

Is dit te moeilijk? Doe het dan eerst klassikaal voor, met een naam en emoticon op het bord.
Vervolgens stellen de cursisten elkaar om en om de vragen en vullen zo hun hele werkblad in.
Laat ze hierna in tweetallen of klassikaal de werkbladen vergelijken en controleren of ze het
goed hebben gedaan.
Deel ter afsluiting Werkblad lesidee 1.8b uit en laat de cursisten het Whatsappberichtje invullen.

Voor dit lesidee zijn de foto’s en namen uit paragraaf 1.10 gebruikt. Je kunt er dus ook voor
kiezen dit lesidee pas na 1.10 te behandelen, bij wijze van herhaling van de stof uit 1.8.

1.9 Letter, woord, zin

In deze paragraaf leert de cursist het verschil tussen letters, woorden en zinnen en leert hij
zinnen te beginnen met een hoofdletter en te eindigen met een punt.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 11


1.10 Familie (2)

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. familie.

Lesidee 1.10 Q
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 4: Informatie uitwisselen

Schrijf de naam van een familielid van jou op het bord (kies een makkelijke naam, bijvoorbeeld
Eva). Vertel dat dit iemand uit je familie is. Schrijf daaronder:
Wie is ... ?
• ... is mijn ...

Laat een cursist de vraag stellen met de naam, bijvoorbeeld Wie is Eva? Geef antwoord met
behulp van de zin op het bord, bijvoorbeeld Eva is mijn nicht.
Laat nu een cursist de naam zeggen van iemand uit zijn/haar familie en laat een andere
cursist de vraag stellen. Doe dit klassikaal totdat je merkt dat de cursisten het systeem
doorhebben.
Laat ze de opdracht dan in tweetallen herhalen, tot ze beiden zeven namen hebben genoemd.
Let op dat ze familieleden kiezen uit deze paragraaf, dus niet alleen broer, zus e.d. maar ook
neef, nicht e.d.

Variatie
Laat snellerende cursisten bij de beschrijving een extra zin zeggen. Bijvoorbeeld: Eva is
mijn nicht. Eva is getrouwd. Je kunt hiervoor de zinnen gebruiken uit 1.1 (X heeft kinderen/
X is getrouwd/ X woont in/ X komt uit). De cursisten hebben nog geen uitleg gehad over
werkwoordvervoeging. Mogelijk maken ze hiermee dus nog de nodige fouten. Toch kan deze
opdracht voor de sterkere cursist een uitdagende meerwaarde hebben.

1.11 Huis, neus, touw

In deze paragraaf leert de cursist de tweetekenklanken /ui/, /eu/ en /au/ of /ou/.

Algemene uitleg
In de opdrachten worden bestaande woorden gebruikt. Het is echter niet aan te bevelen om de
betekenis van de woorden te behandelen. Het doel van de opdracht is namelijk het herkennen
van de Nederlandse klanken.

Lesidee 1.11a DA
Gebruik de kaartjes van Werkblad lesidee 1.7a opnieuw of kopieer ze nogmaals. Knip de
kaartjes los. Geef iedere cursist een kaartje met ‘=’ en met ‘≠’. Lees de woordparen voor met
een blad papier voor je mond, zodat de cursisten je mond niet kunnen zien. De cursisten
houden vervolgens het kaartje met ‘=’ omhoog bij het horen van twee dezelfde woorden en het
kaartje met ‘≠’ bij twee verschillende woorden.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 12


1. ruit rijd ≠ 11. mouw moe ≠
2. leuk luik ≠ 12. goot goud ≠
3. muis muis = 13. blauw blauw =
4. duik deuk ≠ 14. trouw trui ≠
5. blij blij = 15. pauw pauw =
6. grijs gruis ≠ 16 bouwt boot ≠
7. zuig zeug ≠ 17. kuit kuit =
8. lui lui = 18. hout hoed ≠
9. mei mee ≠ 19. ruim ruim =
10 hijs huis ≠ 20. vrouw vrij ≠

Variatie 1
Laat de opdracht in tweetallen of kleine groepjes uitvoeren. Laat de cursisten om de beurt een
rijtje woordparen voorlezen. Laat de andere cursist(en) een kaartje omhoog houden.

Variatie 2
Je kunt er een spelelement aan toevoegen. Alle cursisten gaan staan. Je leest de woorden
voor en de cursisten luisteren of ze twee dezelfde of twee verschillende woorden horen en
houden een kaartje omhoog. Houden ze het goede kaartje omhoog, dan blijven ze staan. Is het
niet goed, dan gaan ze zitten. De cursisten die het langst blijven staan, hebben gewonnen.

Lesidee 1.11b D
Kopieer de bladen met de kapstokwoorden huis, neus, touw en auto. Hang in één hoek het blad
met kapstokwoord huis, in een andere hoek het blad met kapstokwoord neus en in een derde
hoek de bladen met de kapstokwoorden touw en auto. Lees onderstaande woorden voor. De
cursisten luisteren of ze de /ui/ van huis, de /eu/ van neus of de /ou/ van touw of /au/ van auto
horen. Vervolgens lopen ze naar de goede hoek.
1. leuk 7. peuk 13. ouders
2. lauw 8. gauw 14. blauw
3. steun 9. heup 15. kuiken
4. uit 10. huid 16. keuken
5. oud 11. reus 17. saus
6. fruit 12. druiven 18. veulen

Variatie
Je kunt er een spelelement aan toevoegen. De cursisten luisteren naar het voorgelezen woord
en kiezen een hoek. Is het niet goed? Dan gaan ze op hun stoel zitten. Welke cursisten blijven
als laatste staan?

Lesidee 1.11c DFA


Kopieer Werkblad lesidee 1.11c en knip de tabellen los. Geef iedere cursist een tabel. Lees de
volgende woorden voor met een blad papier voor je mond en laat de cursisten ze in de goede
kolom opschrijven.
Is het schrijven van de woorden te moeilijk? Laat dan alleen een kruisje in de goede kolom
zetten.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 13


huis neus touw / auto huis neus touw / auto
1. buik 8. pauze
2. saus 9. heup
3. keus 10. uit
4. duin 11. kous
5. deuk 12. buiten
6. mouw 13. keuken
7. steun 14. kuiken

1.12 Ik ben, jij bent, hij is, wij zijn

In deze paragraaf leert de cursist de tegenwoordige tijd van het werkwoord zijn.

Lesidee 1.12a P
Verdeel de klas in kleine groepjes. Je hebt voor elk groepje een dobbelsteen nodig. De
cursisten gooien om de beurt met de dobbelsteen en vervoegen het werkwoord zijn met het
juiste persoonlijke voornaamwoord. Schrijf op het bord:
1 = ik 4 = wij
2 = jij 5 = jullie
3 = hij 6 = zij (2)*

*met (2) wordt zij meervoud bedoeld.

Variatie
De cursisten maken ook een zinnetje. Bijvoorbeeld: Ik ben Hugo. Of Jij bent Raid.

Lesidee 1.12b P
De docent begint. Hij zegt wie hij is. Bijvoorbeeld: Ik ben Abel. Laat de eerste cursist herhalen
wie de docent is en wie zij is. De cursist spreekt tegen de docent en gebruikt jij of u.
Bijvoorbeeld: Jij bent Abel. Ik ben Siham. Laat de tweede cursist herhalen wie de docent is, wie
de eerste cursist is en wie hij zelf is.
Bijvoorbeeld: Jij bent Abel. Zij is Siham. Ik ben Suleyman. Ga zo door.

Plusopdracht 1.12 ** QA
Kopieer Werkblad plusopdracht 1.12 per cursist. Laat de cursisten in tweetallen werken.
Leg uit dat ze de vragen eerst samen hardop moeten doorlezen. Daarna wisselen de cursisten
van beurt. Hebben ze dat gedaan? Dan leest cursist A de vragen voor en geeft cursist B
antwoord zónder te lezen. Het gaat er bij deze opdracht om dat de cursisten vlot kunnen
reageren en dat ze het juiste onderwerp en de juiste persoonsvorm gebruiken.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 14


1.13 Waar kom je vandaan?

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie van het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 4: Informatie uitwisselen - Kan in een gesprek reageren op vragen wie
hij/zij is en waar hij/zij vandaan komt.

Lesidee 1.13 QA
Print Werkblad lesidee 1.13 voor iedere cursist. Deel nog niet uit.

Stap 1
Herhaal lesidee 1.1: hang de foto’s uit lesidee 1.1 aan het bord en laat een aantal cursisten er
als herhaling zinnen bij maken en zo wat over zichzelf vertellen.

Stap 2
Haal foto 2, 3 en 5 (over geslacht, leeftijd en periode in Nederland) weg. Deze worden bij
dit lesidee verder niet gebruikt. Laat de cursisten nu klassikaal vragen bij de foto’s/zinnen
bedenken. De benodigde vragen hebben ze aangeboden gekregen in de luistertekst:
Hoe heet jij? Waar woon je? Hebben jullie kinderen?
Waar kom je vandaan? Ben je getrouwd?

Als tussenstap kun je de cursisten elkaar nu klassikaal vraag en antwoord laten geven bij
dezelfde foto.

Stap 3
Deel het werkblad uit. Laat de cursisten rondlopen in de klas en elkaar aan de hand van de
foto’s op het werkblad vragen stellen en beantwoorden.

Variatie
Je kunt er ook voor kiezen om dit lesidee uit te voeren na paragraaf 1.14, waarin ze een aantal
vragen met een vraagwoord leren.

1.14 Wie? Wat? Waar?

In deze paragraaf leert de cursist de vraagwoorden wie, wat en waar.

1.15 Ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben

In deze paragraaf leert de cursist de tegenwoordige tijd van het werkwoord hebben.

Lesidee 1.15a P
Verdeel de klas in kleine groepjes. Je hebt voor elk groepje een dobbelsteen nodig.
De cursisten gooien om de beurt met de dobbelsteen en vervoegen het werkwoord hebben
met het juiste persoonlijke voornaamwoord. Schrijf op het bord:
1 = ik 4 = wij
2 = jij 5 = jullie
3 = hij 6 = zij (2)*

*met (2) wordt zij meervoud bedoeld.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 15


Variatie
De cursisten maken ook een zinnetje. Bijvoorbeeld: Ik heb een fiets. Of Hij heeft een auto.

Tip
Herhaal deze opdracht elke keer als cursisten weer nieuwe zelfstandige naamwoorden hebben
geleerd, zoals meubels, kamers, lichaamsdelen, kleding, etc.

Lesidee 1.15b P
De docent begint. Hij zegt wat hij heeft. Bijvoorbeeld: Ik heb een huis. Laat de eerste cursist
herhalen wat de docent heeft en wat zij heeft. De cursist spreekt tegen de docent en gebruikt
jij of u. Bijvoorbeeld: Jij hebt een huis. Ik heb een auto. Laat de tweede cursist herhalen wat de
docent heeft, wat de eerste cursist heeft en wat hij zelf heeft. Bijvoorbeeld: Jij hebt een huis. Zij
heeft een auto. Ik heb een fiets. Ga zo door.

Plusopdracht 1.15a ** QA
Kopieer Werkblad plusopdracht 1.15a per cursist. Laat de cursisten in tweetallen werken.
Leg uit dat ze de vragen eerst samen hardop moeten doorlezen. Daarna wisselen de cursisten
van beurt. Hebben ze dat gedaan? Dan leest cursist A de vragen voor en geeft cursist B
antwoord zónder te lezen. Het gaat er bij deze opdracht om dat de cursisten vlot kunnen
reageren en dat ze het juiste onderwerp en de juiste persoonsvorm gebruiken.

Plusopdracht 1.15b ** P
Met deze plusopdracht kun je het vormen van een vraag en het gebruik van de derde
persoon verder inoefenen.

Laat een (fictieve) foto van een familielid van jou zien. Laat de cursisten nu een aantal vragen
stellen, die aan bod kwamen in Lesidee 1.13:
Wie is dit? Is hij/zij getrouwd? Waar woont hij/zij?
Hoe heet hij/zij? Heeft hij/zij kinderen?

Als de eerste vraag moeilijk gaat, kun je zelf eerst een familielid introduceren met Dit is … .
Mogelijk zijn je cursisten enthousiast en willen ze meer weten en zeggen. Dan kun je extra
vragen en woorden introduceren.
Laat de cursisten vervolgens in groepjes zitten, het liefst in een andere samenstelling dan bij
Lesidee 1.10. Laat ze nu bij foto’s van hun familie vragen stellen en antwoorden geven.

Variatie
Om ook te oefenen met het houden van een monoloog, kan nog een laatste stap worden
toegevoegd waarbij cursisten zelf iets vertellen over het familielid op de foto, dus zonder dat
andere cursisten vragen stellen. Dit kan ook heel goed in een volgende les, ter herhaling van de
stof.

Plusopdracht 1.15c **
Kopieer Werkblad plusopdracht 1.15c. Laat bij de foto’s zoveel mogelijk zinnen maken met de
FA
werkwoorden zijn en hebben. Afhankelijk van het niveau, kun je ter ondersteuning woorden op
het bord schrijven die de cursisten kunnen gebruiken, zoals:
man – vrouw – vader – moeder – zoon – dochter – opa – oma – getrouwd – kind(eren) – familie –
broer – zus – meisje – jongen

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 16


Plusopdracht 1.15d ** QFA
Bij deze plusopdracht werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 4: Vrij schrijven - Kan kort iemand voorstellen.

Print Werkblad Plusopdracht 1.15d per cursist. Laat de cursisten de opdracht van lesidee 1.13
herhalen maar laat ze notities maken op het werkblad. Met behulp van de notities stellen ze nu
kort hun gesprekspartner op papier voor. De cursisten kunnen nog wat hulp nodig hebben met
komt en woont omdat ze die vorm nog niet productief geleerd hebben.

Herhalingsopdrachten thema 1

Lesidee 1
Met dit lesidee kun je de geleerde vragen uit dit hoofdstuk herhalen.
QA
Print Werkblad lesidee 1 en knip de kaartjes los. Geef iedere cursist een kaartje, laat ze
rondlopen in de klas en elkaar vragen stellen en beantwoorden. Na afloop van elk gesprekje
wisselen ze van kaartje zodat ze telkens andere vragen stellen.
De focus is hier op het formuleren van een correcte vraag. Als het antwoord goed is, is dat een
pluspunt. Is de oefening te moeilijk, bereid hem dan eerst klassikaal voor.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 17


Thema 2 School
2.1 Naar school

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. de school.

Lesidee 2.1a CQA


Met dit lesidee kun je woordenschat en korte zinnetjes inslijpen. Ook kun je letten op de
uitspraak.

Print Werkblad lesidee 2.1a per twee cursisten. Deel nog niet uit.

Stap 1
Lees de zinnen van Tekst 1 op het werkblad voor en laat de klas de zinnen afmaken. De
cursisten hebben het blad zelf niet. Je kunt ze de zinnen als groep allemaal samen laten
afmaken of telkens een cursist een beurt geven.

Stap 2
Geef vervolgens één cursist een kopie van het werkblad, laat hem/haar de zinnen oplezen en
laat de klas de zinnen afmaken.

Stap 3
Geef nu ieder tweetal een werkblad en laat ze de afmaakopdracht bij Tekst 1 herhalen. Om
te voorkomen dat cursisten meteen al aan Tekst 2 beginnen, kun je aan het begin van de
opdracht het blad laten dubbelvouwen zodat ze alleen Tekst 1 zien.

Stap 4
Doe nu Tekst 2 op het werkblad. In deze tekst zijn er nog extra woordjes weggelaten.

Stap 5
Als afsluitende stap kun je klassikaal samen zinnen maken of de tekst reconstrueren.
Begin als docent met een woord bijvoorbeeld: Bilal, De school, Het, De cursisten of Ze en laat de
cursisten om de beurt een woord zeggen zodat je complete zinnen krijgt.

Lesidee 2.1b DF
Maak drietallen. Lees Tekst 2.1 op pagina 42 in het boek een paar keer op een normaal tempo
voor. De cursisten proberen zoveel mogelijk van de tekst op te schrijven. Let op, het is geen
dictee, dus je hoeft niet te luisteren naar hun klachten dat je te snel gaat. Als je klaar bent,
reconstrueert ieder drietal samen de tekst.
Je kunt in het aantal keren voorlezen variëren, afhankelijk van de sterkte van de groep. Je kunt
er ook voor kiezen om de tekst na de reconstructie nog een laatste keer voor te lezen.

2.2 Eén, twee, drie

In deze paragraaf leert de cursist de getallen 0 t/m 20.

Lesidee 2.2 JH
Neem een balletje mee naar de klas. Bij gebrek aan een balletje werkt een prop papier ook.
Laat de cursisten de bal naar elkaar gooien. Degene die gooit, moet een getal zeggen.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 18


Degenen die de bal vangt, moet het daarop volgende getal zeggen.
Het eerste getal kan één zijn, maar je kunt ook met een ander getal beginnen om het iets
moeilijker te maken.
Om het nog moeilijker te maken kun je ook alleen de even of oneven getallen laten noemen, of
zelfs achteruit laten tellen.

2.3 De cursisten leren Nederlands.

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. les volgen.

2.4 De dagen van de week

In deze paragraaf werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 2: Oriënterend lezen - Kan agenda lezen
• Schrijven 2: Aantekeningen, berichten, formulieren - Opleiding: Kan een korte notitie in een
agenda schrijven.

Lesidee 2.4
Met dit lesidee kun je de uitspraak van de dagen van de week oefenen.
DH
Luister met de cursisten naar het liedje Maandag van Dirk Scheele op YouTube. Schrijf de tekst
van het liedje op het bord en zing samen mee.

2.5 Hoeveel? Wanneer?

In deze paragraaf leert de cursist de vraagwoorden hoeveel en wanneer.

Werkblad 2.5 - Speel het spel. * AQJ


Domino
Kopieer de dominokaartjes voor ieder tweetal of drietal. Knip de kaartjes los over de
stippellijnen en deel ze uit. Laat de juiste kaartjes tegen elkaar leggen en laat de cursisten ook
voorlezen wat er op de kaartjes staat.

2.6 Twintig, dertig, veertig

In deze paragraaf leert de cursist de getallen 20 t/m 100.

Lesidee 2.6a PDF


Laat iedere cursist een getal onder de 100 opschrijven en afschermen. Laat vervolgens de
eerste cursist zijn getal uitspreken. De andere cursisten schrijven dit getal op in cijfers. De
docent schrijft op het bord wat hij hoort en controleert of hij en de andere cursisten hetzelfde
getal hebben genoteerd.

Lesidee 2.6b P
Geef ieder tweetal de praatplaat bij thema 2 Wonen en vraag naar aantallen. Bijvoorbeeld:
• Hoeveel cursisten zie je? • Hoeveel docenten zie je?
• Hoeveel pennen zie je? • Hoeveel boeken zie je?

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 19


Je kunt de vragen ook op het bord schrijven of op papier geven en deze door de cursisten in
tweetallen laten bespreken.

Variatie
Je kunt ook in de klas kijken en vragen stellen over aantallen die je ziet.

Werkblad 2.6 - Speel het spel. * DJA


Bingo
Kopieer de twaalf bingokaarten en geef iedere cursist een eigen kaart. Heb je meer
bingokaarten nodig? Op internet zijn gratis printversies te vinden, bijvoorbeeld door te zoeken
op bingokaarten printen.
Noem steeds een getal tussen 1 en 75. Streep het getal door op de moederkaart, zodat je weet
welke getallen je gehad hebt. De cursistenstrepen de genoemde getallen op hun kaart door. De
cursist die het eerste een rijtje vol heeft (horizontaal, verticaal of diagonaal), roept Bingo! Hij is
de winnaar. Controleer of alle getallen op zijn kaart ook daadwerkelijk genoemd zijn. Daarna
kun je nog verder spelen tot de eerste zijn hele kaart vol heeft.

2.7 Wat zegt u?

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen

Lesidee 2.7 DFHA


Print Werkblad lesidee 2.7 per cursist. Deel nog niet uit.

Stap 1
Schets voor je cursisten de situatie: Je gaat luisteren naar twee mensen die met elkaar praten.
De man begrijpt een woord niet. Welk woord begrijpt hij niet? En wat betekent dat?
Luister vervolgens naar de taalbeat en bespreek de antwoorden.
De taalbeat is te vinden op elo.kleurrijker.nl onder de docentencode. Ga naar EXTRA en klik op
Audiofragmenten lesideeën en dan op Lesidee 2.7 - Wat betekent dat?

Je bent een schat.


Wat zeg je?
Je bent een schat.
Wat is dat?
Wat, schat?
Ja, schat! Wat betekent dat?
Nou, je bent goed en leuk. Dat!
O, en hoe spel je dat?

Stap 2
Schets de situatie verder: De ene persoon begrijpt dus het woord schat niet. Wat vraagt hij dan,
welke vragen stelt hij? Luister opnieuw en bespreek de antwoorden.

Stap 3
Deel nu het werkblad uit. Laat de cursisten de ontbrekende woorden invullen. Laat ze opnieuw
naar de taalbeat luisteren en hun antwoorden nakijken.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 20


Stap 4
Luister nu nog een paar keer naar de beat. Laat de cursisten meelezen en eventueel
meeklappen.
In een laatste stap slijp je de taalbeat productief in: klassikaal, in twee groepen en per twee.

2.8 In de klas

In deze paragraaf leert de cursist woorden m.b.t. de school.

Lesidee 2.8a QFA


Bij dit lesidee werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en
antwoorden geven.
• Met dit lesidee bereiden we ook de competentie Schrijven 2: Aantekeningen, berichten
en formulieren voor, namelijk het correct schrijven van de eigen woonplaats en het
geboorteland.

Print Werkblad lesidee 2.8a voor iedere cursist.

Stap 1
Hang foto 4 en 6 van Lesidee 1.1 (de wereldbol en de huizen) aan het bord. Stel de volgende
vragen aan een aantal cursisten en schrijf ze op het bord:
Waar woon je?
Waar kom je vandaan?

Schenk aandacht aan de antwoorden. Noteer de namen van de landen en de gemeenten op


het bord. Zorg dat je uiteindelijk alle landen van herkomst van je cursisten op het bord hebt
staan.

Stap 2
Herhaal het gesprekje uit Stap 1 maar voeg de vraag : Hoe spel je dat? toe. Herhaal het gesprek
met meerdere cursisten. Besteed aandacht aan de spelling.
Deel nu Werkblad lesidee 2.8 uit. Laat de cursisten rondlopen en in tweetallen elkaar vragen
stellen en het antwoord opschrijven. Dek eventueel de landen op het bord af en controleer
achteraf of de cursisten de namen goed gespeld hebben.

Lesidee 2.8b QA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 3: Zaken regelen - Kan mensen om dingen vragen en mensen dingen
geven.

Print Werkblad lesidee 2.8b en knip de kaartjes uit. Je kunt de kaartjes eventueel nog
aanvullen met die van Werkblad 2.15.

Stap 1
Schrijf het volgende gesprekje op het bord:
Heb jij een pen voor me?
• Ja hoor. Alsjeblieft.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 21


Laat twee cursisten het lezen of doe het gesprek samen met één cursist voor. Je kunt hierbij
ook fysiek een pen (laten) geven bij het woord alsjeblieft.
Herhaal het met andere cursisten en vervang pen, door de geleerde woorden: potlood, papier
en gum.
Kies een cursist uit die één van de bovenstaande dingen niet heeft. Oefen met hem/haar het
volgende gesprek. Schrijf het ook op het bord.
Heb jij een … voor me?
• Nee sorry, ik heb geen ... .

Stap 2
Geef elke cursist een kaartje, laat ze rondlopen en elkaar om een van bovenstaande dingen
vragen. Op basis van hun eigen kaartje antwoorden ze positief of negatief. Na elk gesprekje
wisselen ze van kaartje.

2.9 Een opdracht maken

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 4: Instructies lezen - Opleiding: Kan de meest frequente instructiewoorden uit de
schooltaal begrijpen, instructies in het lesboek.

Werkblad 2.9 - Praat samen. ** ADE


In deze opdracht werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Luisteren 3: Luisteren naar aankondigingen en instructies – Opleiding: Kan korte,
eenvoudige opdrachten begrijpen.

Kopieer het werkblad voor ieder tweetal en knip het door midden. Cursist A kiest een zin en
een woord. Hij zegt de zin en het woord. Bijvoorbeeld: Zet een streep onder gum. Cursist B doet
wat cursist A zegt. Is het goed? Dan kiest cursist B een zin en een woord. Geef eerst klassikaal
een aantal voorbeelden.
Is de opdracht te moeilijk? Doe het dan in grotere groepen of klassikaal en geef als docent de
opdrachten.

2.10 De maanden van het jaar

In deze paragraaf leert de cursist de maanden van het jaar.

Lesidee 2.10 Q
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 4: Informatie uitwisselen - Kan zeggen wanneer hij/zij jarig is.

Laat iedere cursist vertellen wanneer hij jarig is. Het woord jarig zal bij de meeste cursisten
nog niet bekend zijn, maar dit woord is niet heel moeilijk om uit te leggen. Je kunt in je
uitleg het woord geboortedatum gebruiken, maar belangrijk is wel dat je dan het jaartal niet
behandelt. Grote getallen boven de 100 komen pas in paragraaf 6.13 aan bod.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 22


Werkblad 2.10 - Speel het spel. * APJ
Kopieer de kaartjes met datums voor ieder tweetal of drietal. Knip de kaartjes los en doe ze in
een envelop. Geef elk tweetal of drietal een envelop. Laat de cursisten de datums in de juiste
volgorde leggen.

Variatie
Laat vervolgens de data op de kaartjes in cijfers schrijven.

2.11 In de pauze

In deze paragraaf werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 1: Informele gesprekken - Kan mensen vragen hoe het met hen gaat.
• Gesprekken voeren 3: Zaken regelen - Kan mensen om dingen vragen en mensen dingen
geven.
• Gesprekken voeren 3: Zaken regelen - Kan koffie aanbieden aan iemand.

Lesidee 2.11a QA
Met dit lesidee kun je de cursisten receptief vertrouwd maken met de vraag Wil je…? en de
antwoorden Ja, graag en Nee, dank je automatiseren. Je kunt ook aandacht besteden aan de
intonatie van de vraag.
Print Werkblad lesidee 2.11a en knip de strookjes los. Schrijf Ja, graag en Nee, dank je op het
bord. Lees een aantal strookjes met vragen voor aan je klas en laat telkens een andere cursist
reageren. Deel de strookjes uit. Laat de cursisten eerst klassikaal een vraag stellen. Let op de
intonatie van de vraag. Laat de cursisten nu in de klas rondlopen, elkaar de vragen stellen die
op de strookjes staan en ze beantwoorden. Na elk gesprek wisselen ze van strookje.

Lesidee 2.11b Q
Ga in de pauze met je cursisten naar de koffieruimte en laat ze daar spontaan een gesprek
met elkaar voeren. Ze kunnen aan elkaar vragen hoe het gaat en elkaar koffie aanbieden.

2.12 Woorden met ch of sch

In deze paragraaf leert de cursist de klanken ch en sch.

2.13 Ik drink, hij drinkt, wij drinken

In deze paragraaf leert de cursist de tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden.

Lesidee 2.13a P
Je hebt voor elk groepje een dobbelsteen nodig. De cursisten gooien om de beurt met de
dobbelsteen en vervoegen het werkwoord drinken met het juiste persoonlijke voornaamwoord.
Schrijf op het bord:
1 = ik 4 = wij
2 = jij 5 = jullie
3 = hij 6 = zij (2)*

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 23


Variatie
Men maakt ook een zinnetje. Bijvoorbeeld: Ik drink koffie. Of Jij drinkt thee.

Lesidee 2.13b P
De docent begint. Hij zegt wat hij veel drinkt. Bijvoorbeeld: Ik drink veel melk. Laat de eerste
cursist herhalen wat de docent veel drinkt en wat zij zelf veel drinkt. De cursist praat tegen de
docent en gebruikt jij of u. Bijvoorbeeld: Jij drinkt veel melk en ik drink veel thee. Laat de tweede
cursist herhalen wat de docent drinkt, wat de eerste cursist drinkt en wat hij zelf veel drinkt.
Bijvoorbeeld: Jij drinkt veel melk, zij drinkt veel thee en ik drink veel koffie. Ga zo door.

Plusopdracht 2.13 ** P A
Print Werkblad Plusopdracht 2.13 per drie cursisten. Knip de kaartjes uit en maak er een
stapeltje van. Laat de cursisten het spel uit Lesidee 2.13a spelen maar telkens bij een ander
werkwoord, dat ze van de stapel pakken.
Let op dat er niet wordt geschreven bij deze opdracht! Veel van de gebruikte werkwoorden
hebben namelijk een afwijkende spelling, die later aan bod komt. Deze opdracht is puur om
cursisten vertrouwd te maken met het algemene principe van werkwoordvervoeging.

Variatie
Cursisten maken meteen een zin met het werkwoord. Zo herhaal je ook de betekenis van de
werkwoorden.

2.14 Begrijp je het?

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. les volgen.

Lesidee 2.14
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
DFHA
• Gesprekken voeren 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen.

Print Werkblad lesidee 2.14 per cursist. Deel nog niet uit.

Stap 1
Schets voor je cursisten de situatie: Je gaat luisteren naar twee mensen die met elkaar praten.
Wie hoor je met elkaar praten?
Luister vervolgens naar de taalbeat en bespreek het antwoord.
De taalbeat is te vinden op elo.kleurrijker.nl onder de docentencode. Ga naar EXTRA en klik op
Audiofragmenten lesideeën en dan op Lesidee 2.14 - sorry, ik heb een vraag.

Sorry, ‘k heb een vraag.


Zeg het maar.
Waar zijn we?
Waar zijn we in het boek?
O, op bladzijde 8.
En wat is de opdracht?
Ik weet het niet.
Maak de puzzel.
Dank je. Ik begrijp het.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 24


Stap 2
Schets de situatie verder: De cursist stelt dus vragen aan de docent. Welke vragen stelt hij?
Luister opnieuw en bespreek de antwoorden.

Stap 3
Deel nu het werkblad uit. Laat de cursisten de ontbrekende woorden invullen. Laat ze opnieuw
naar de taalbeat luisteren en hun antwoorden nakijken.

Stap 4
Luister nu nog een paar keer naar de beat. Laat de cursisten meelezen en eventueel
meeklappen.
In een laatste stap slijp je de taalbeat productief in: klassikaal, in twee groepen en per twee.
Besteed aandacht aan de gereduceerde vormen (kebbunvraag, zeggutmaar, kweetutniet e.d.).

2.15 Alsjeblieft, dank je wel

In deze paragraaf leert de cursist de woorden alsjeblieft en dank je wel en het gebruik ervan,
en werkt hij aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 3: Zaken regelen - Kan mensen om dingen vragen en mensen dingen
geven.

Werkblad 2.15 - Praat samen. ** AP


Kopieer de lijstjes met woorden en de kaartjes met plaatjes en knip ze los. Verdeel de groep in
tweeën. Cursisten in groep 1 krijgen drie verschillende plaatjes. De cursisten in groep 2 krijgen
een lijstje met woorden. De cursisten lopen door de klas. De cursisten van groep 1 vragen aan
cursisten van groep 2 of ze willen hebben wat er op hun kaartje staat.
De cursisten van groep 2 kijken op hun lijstje of ze dat willen hebben. Zo ja, dan krijgen ze het
kaartje.
De cursisten oefenen zo met het zeggen van alsjeblieft en dankjewel. Het doel is dat de
cursisten van groep 2 alle plaatjes verzamelen die op hun lijstje staan.

Bijvoorbeeld:
Cursist groep 1: Wil je een pen?
Cursist groep 2: kijkt op zijn lijstje. Staat daar pen? Dan zegt hij: Ja.
Cursist groep 1 geeft zijn kaartje en zegt: Alsjeblieft.
Cursist groep 2 krijgt het kaartje en zegt: Dank je wel. / Bedankt.
Heeft een cursist uit groep 2 het kaartje niet nodig? Dan zegt hij ‘Nee, bedankt. / Nee, dank je.’ en
dan probeert de cursist uit groep 1 zijn kaartje aan een andere cursist kwijt te raken.

Wanneer alle cursisten van groep 2 de plaatjes bij hun lijstje hebben gekregen, draaien de
rollen om. De cursisten van groep 1 krijgen nu een lijstje met woorden en de cursisten van
groep 2 moeten hun kaartjes gaan uitdelen.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 25


Variatie
Vinden de cursisten de opdracht moeilijk? Zet dan het gesprekje op het bord:
Wil je … ?
• Ja, alsjeblieft. (Of: Nee, bedankt. / Nee, dank je.)
Alsjeblieft.
• Dank je wel. / Bedankt.

Je kunt de zinnen eventueel na een paar minuten wegvegen.

Lesidee 2.15a QA
Print Werkblad lesidee 2.15a uit en knip het in strookjes.
Zet een tafel apart aan een kant van de klas. Zet op de tafel een vijftal plastic bekertjes met
melk erop geschreven - je hoeft er geen melk in te doen - een vijftal bekertjes met koffie en een
vijftal bekertjes met thee erop. Schrijf het volgende gesprekje op het bord:
Wil je mij helpen, alsjeblieft?
• Ja hoor.
Ik wil graag koffie.
• Alsjeblieft
Dank je wel.
• Graag gedaan.

Laat de helft van de cursisten aan de andere kant van de klas op een stoel zitten. Laat de
andere helft van de cursisten bij hen in de buurt staan. Geef eerstgenoemden een strookje
van Werkblad lesidee 2.15a. Houd één strookje voor jezelf. (Heb je geen zin om de strookjes te
gebruiken, zet dan meer bekertjes neer).

Stap 1
Ga zelf ook op een stoel zitten met de houding van een bejaarde en vertel je cursisten dat je 80
jaar bent. Kijk op het strookje, wijs naar het drinken en zeg dat je graag koffie wil drinken.
Spreek een goede cursist aan en houd het bovenstaande gesprek. Laat de cursist het bekertje
halen maar ook terugbrengen.
Herhaal het gesprek bij een andere cursist en vraag nu om de volgende drank op het briefje.
Doe het nog een derde keer.

Stap 2
Vertel de cursisten op de stoel dat ze 80 jaar zijn en dat ze graag iets willen drinken. De
cursisten op de stoelen spreken nu allemaal een staande medecursist aan en spelen het
bovenstaande gesprek. Stimuleer hen om drie keer met een andere cursist te spreken. Let
erop dat de lopende cursisten de bekertjes ook terugzetten! Als ze klaar zijn, wisselen ze van
rol: de staande cursisten gaan zitten en de zittende staan.
Als de cursisten het gesprek onder de knie hebben of als je de oefening iets uitdagender wil
maken, kun je de tekst al snel van het bord halen zodat ze geen visuele ondersteuning meer
hebben.

Lesidee 2.15b DFA


Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 2: Aantekeningen, berichten en formulieren - Kan een korte notitie in een agenda
schrijven en kan de datum, tijd en locatie van een afspraak noteren.

Print Werkblad lesidee 2.15b voor elke cursist en deel uit.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 26


Vraag wat ze links op het blad zien. Een agenda. Vraag wat ze in een agenda schrijven: zinnen
of woorden? Woorden. Vertel hen dat jij iets gaat zeggen wat ze in hun agenda moeten
schrijven. Je zegt vervolgens:
Op … hebben jullie geen les. Op … moeten jullie een tekst lezen in jullie boek.
(Kies twee vaste lesdagen, het is de bedoeling dat cursisten ervan uitgaan dat ze op die dag
normaal les hebben.)
Bespreek wat ze hebben opgeschreven. Hebben ze het op de goede plaats geschreven en zijn
de sleutelwoorden goed gekozen?
Vestig nu de aandacht op het briefje. Vraag ook hier wat ze schrijven: woorden of zinnen?
Zeg dan dat de cursisten dit op het briefje moeten schrijven: Op woensdag 12 juni drinken we
koffie met de klas in (naam woonplaats) om 10.00 uur. (Kies een andere dag als woensdag je
lesdag is.) Bespreek weer samen wat er opgeschreven is.

Herhalingsopdrachten thema 2

Lesidee 2 JPA
Met dit lesidee herhaalt de cursist de geleerde woorden uit thema 2.

Print Werkblad lesidee 2 per drie cursisten en knip de dominokaartjes uit. Geef elk drietal een
setje kaartjes. Laat ze domino spelen, door de woorden uit eenzelfde categorie aan elkaar te
leggen. Als ze klaar zijn maken ze om de beurt een zin met de verschillende woorden.

Variatie
Je kunt de woorden ook apart uitknippen en ze in drietallen zinnen laten maken met de
woorden.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 27


Thema 3 Wonen

3.1 Het huis

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. wonen en werkt hij aan de volgende
competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen beantwoorden.

3.2 Ik zeg, wij zeggen – ik spel, wij spellen

In deze paragraaf leert de cursist de spelling van werkwoorden met een korte klank in de
tegenwoordige tijd.

3.3 De kamers

In deze paragraaf werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen beantwoorden.
• Schrijven 4: Vrij schrijven - Kan een beschrijving geven van zijn/haar huis.

Lesidee 3.3 Q
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Spreken 1: Monologen - Kan zijn/haar huis beschrijven.

Dit kan een goede afsluitende opdracht van deze paragraaf zijn. Laat de cursisten thuis een
foto maken van de kamers in hun huis. Maak tweetallen en laat de cursisten elkaar iets over
hun huis vertellen aan de hand van de foto’s. Sommige cursisten wonen in een kamer of
studio of willen misschien niets over hun woning vertellen. Je kunt daarom ook gebruik maken
van de tekeningen op Werkblad lesidee 3.3. Deze tekeningen bieden ook extra gespreksstof. Je
kunt bijvoorbeeld de woorden kelder en kantoor introduceren. Beperk je echter tot de kamers,
om een overdosis aan woorden te voorkomen.

3.4 Ik wil me graag voorstellen.


In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 1: Informele gesprekken - Kan zich voorstellen aan iemand.

Lesidee 3.4a Q
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en
beantwoorden.

Na opdracht 37 in het boek kun je de opdracht nog vrijer maken. Schrijf hiervoor de volgende
woorden op het bord: voorstellen, koffie, suiker en melk, getrouwd, kinderen. Roep twee cursisten
voor de klas. Schets de situatie dat ze nieuwe buren zijn. Wijs op de woorden op het bord als
leidraad en laat ze spontaan een gesprek bedenken. Laat hierna alle cursisten in wisselende
tweetallen korte gesprekken voeren, met de woorden op het bord als hulpmiddel.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 28


Lesidee 3.4b FA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 1: Correspondentie - Kan vragen in een Whatsappberichtje beantwoorden.

Print Werkblad lesidee 3.4b voor iedere cursist en deel uit. Laat de cursisten reageren op de
vragen in een Whatsappberichtje.

3.5 De meubels

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. meubels en werkt hij aan de
volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan zeggen waar een meubel staat.

Lesidee 3.5a QA
Kopieer beide pagina’s van Werkblad lesidee 3.5a. De cursisten krijgen allebei een tekening
van hetzelfde huis. Bij cursist A staan er lege kamers op en een aantal woorden van geleerde
meubels. Bij cursist B staan er meubels in de kamers.

Cursist A vraagt: Waar staat de kast?


Cursist B kijkt naar zijn tekening en zegt: De kast staat op de zolder.
Cursist A tekent de kast in die kamer.

Ten slotte controleren ze samen of cursist A de meubels in de goede kamers heeft getekend.

Lesidee 3.5b Q
Geef ieder tweetal de praatplaat bij thema 3 Wonen. Bespreek welke kamers en welke meubels
er te zien zijn. Je kunt vragen op het bord schrijven, of vragen op papier geven. Voorbeelden
van vragen zijn:
• Waar is de keuken? • Hoeveel slaapkamers zie je?
• Waar is de badkamer? • Hoeveel balkons zie je?

3.6 Ik woon, wij wonen – ik spreek, wij spreken

In deze paragraaf leert de cursist de spelling van werkwoorden met een lange klank in de
tegenwoordige tijd.

3.7 De kleuren

In deze paragraaf leert de cursist de kleuren.

Lesidee 3.7a P
Bespreek klassikaal of met een groepje cursisten welke kleuren er in de klas te zien zijn.

Lesidee 3.7b
Speel het spelletje Ik zie, ik zie wat jij niet ziet om de kleuren te herhalen.
P

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 29


Lesidee 3.7c QJA
Kopieer de pagina’s van Werkblad lesidee 3.7c in kleur per drie cursisten. Ze krijgen elk een
andere kaart met daarop een aantal foto’s met afbeeldingen van kamers in het huis, kleuren en
meubels.
Knip de woorden los. Leg ze op een stapeltje. De cursisten pakken één voor één een kaartje
en zeggen het woord. De anderen luisteren en roepen als de foto van het object op hun kaart
staat. Dan leggen ze het woord op de foto. Wie zijn kaart het eerst vol heeft, heeft gewonnen.

Lesidee 3.7d QA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige uitspraken doen over vertrouwde
onderwerpen.

Kopieer per tweetal Werkblad lesidee 3.7d in kleur. Laat ze samen de tien verschillen zoeken en
benoemen.
Afbeelding 1 Afbeelding 2
• De wc is boven. • De wc is beneden.
• Het huis heeft twee slaapkamers. • Het huis heeft drie slaapkamers.
• De televisie staat in de slaapkamer. • De televisie staat in de woonkamer.
• De kast in de slaapkamer is wit. • De kast in de slaapkamer is groen.
• De badkamer heeft geen bad. • De badkamer heeft een bad.
• De bank is blauw. • De bank is rood.
• In de woonkamer staan vier stoelen. • In de woonkamer staan drie stoelen.
• In de woonkamer staat een kast. • In de woonkamer staat geen kast.
• Op de zolder staat een tafeltje achter het bed. • Op de zolder staat geen tafeltje achter het bed.
• De grote slaapkamer heeft één lampje. • De grote slaapkamer heeft twee lampjes.

Laat de cursisten vertellen wat het verschil is. Bijvoorbeeld:


Cursist A: De wc in huis 1 is beneden.
Cursist B: De wc in huis 2 is boven.

Lesidee 3.7e F
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige uitspraken doen over vertrouwde
onderwerpen.

Laat de cursisten als huiswerk opschrijven welke kleuren ze in hun huis zien. Ze kunnen zinnen
maken zoals Mijn muur is geel en zo verschillende meubels, de keuken, de trap etc. beschrijven.

Lesidee 3.7f
Geef ieder tweetal de praatplaat bij thema 3 Wonen. Bespreek welke kleuren de meubels
Q
hebben. Je kunt vragen op het bord schrijven, of vragen op papier geven.
Voorbeelden van vragen zijn:
• Welke kleur is de bank? • Welke kleur is de kast?
• Welke kleur is de keuken? • Welke kleur is het bad?

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 30


3.8 De buurt

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie van het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan vertellen waar hij/zij woont.

Lesidee 3.8 FDPA


Print Tekst 3.8 per cursist en ook de eerste twee bladen van Werkbladen lesidee 3.8. Print het
derde blad per drietal en knip het in strookjes. Deel nog niets uit.

Stap 1
Lees zelf de tekstjes uit Tekst 3.8 voor. Laat in sommige zinnen een woordje weg, niet
noodzakelijk de pas geleerde woorden. Zeg dan Piep. Laat de cursisten raden om welk woord
het gaat.

Stap 2
Deel nu Tekst 3.8 uit. Laat de cursisten één voor één een tekstje lezen. Let op de uitspraak en
de intonatie.

Stap 3
Maak tweetallen en laat ze de Piep-oefening doen waarbij ze de blauwe woorden weglaten.

Stap 4
Deel nu opdracht 1 van Werkblad lesidee 3.8 uit. De cursisten schrijven de zinnen (afkomstig uit
Tekst 3.8) bij de foto’s, individueel of klassikaal. Laat ze daarna de zinnetjes voorlezen. Let op
de uitspraak.

Stap 5
Maak drietallen. Geef elke cursist opdracht 2 van Werkblad lesidee 3.8 en een strookje van het
derde blad. De cursisten moeten nu om de beurt iets vertellen over de persoon op hun strookje
op basis van de foto’s die daar staan. Terwijl de ene cursist vertelt, luisteren de anderen en
kijken welke foto’s van opdracht 2 bij de personen passen. Ze schrijven de letters die bij de
foto’s passen onder de foto’s van de personen.
Je kunt dit in de eerste persoon laten vertellen, omdat de basisteksten in de eerste persoon
zijn. Als de cursisten het aankunnen, kun je het ook in de derde persoon laten vertellen.

3.9 Eerste, tweede, derde

In deze paragraaf leert de cursist rangtelwoorden.

Lesidee 3.9a PA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 1: Informele gesprekken - Kan zich voorstellen.

Doe de opdracht met een groep van maximaal 12 cursisten. Kopieer Werkblad lesidee 3.9a voor
iedere cursist. Schrijf in het lege hokje rechtsboven cijfers van 1 t/m 12. Dit cijfer geeft aan op
welke verdieping iemand woont. De cursisten oefenen het volgende dialoogje:

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 31


Goede… . Ik wil me graag voorstellen.
Cursist A: Ik ben … . Ik woon op de … verdieping.
Welkom. Ik ben … .
Cursist B: Ik woon op de … verdieping.

Cursisten A en B noteren op het blad de naam van de cursist naast de verdieping waar hij/zij
woont. De cursisten lopen net zo lang rond tot ze bij elke verdieping een naam hebben.
Ter afsluiting kan de docent vragen Op welke verdieping woont …?

Lesidee 3.9b P
De cursisten gaan achter elkaar in een rij staan. Ze zeggen om de beurt op welke plek ze
staan: ‘Ik ben de eerste.’, ’Ik ben de tweede’. Als iedereen aan de beurt is geweest, loopt de eerste
cursist naar achteren en dan kan de oefening opnieuw beginnen.

3.10 Te huur

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 3 Lezen om informatie op te doen - Kan zich een idee vormen van de inhoud van
een eenvoudige mededeling.

Lesidee 3.10a FKPA


Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden.

Print voor iedere cursist Werkblad lesidee 3.10a en deel uit. Schets de situatie: Je oma of
opa geeft je 300.000 euro. Wauw, je kunt zelf een huis kiezen! Wat voor huis wil je dan? Laat de
cursisten individueel of begeleid de vragen op het werkblad beantwoorden. Laat ze klassikaal
of in tweetallen vertellen wat ze hebben ingevuld.

Lesidee 3.10b FQA


Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 3: Aantekeningen, formulieren en berichten - Kan basisgegevens van zichzelf
noteren op een eenvoudig formulier.

Print voor iedere cursist beide bladen van Werkbladen lesidee 3.10b.

Stap 1
Deel opdracht 1 van Werkblad lesidee 3.10b uit. De cursisten vullen een formuliertje in waarbij
ze informatie geven over hun huidige woning.

Stap 2
Deel het tweede blad uit. Laat de cursisten opdracht 2 op het werkblad maken. Hierbij moeten
ze de vraag bij het antwoord zetten. Kijk klassikaal na. Oefen bij de correctie de uitspraak en
de intonatie van de vraag.

Stap 3
Vertel de cursisten dat ze elkaar vragen gaan stellen over elkaars huis. Verdeel de klas in
tweetallen. Laat de cursisten nu opdracht 3 doen, waarbij ze elkaar vragen stellen over elkaars
woning en de antwoorden invullen. Je kunt hier eventueel: Hoe spel je dat? herhalen. Na afloop
checkt ieder tweetal bij elkaar of de goede antwoorden zijn ingevuld.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 32


3.11 Ik schrijf, wij schrijven – ik kies, wij kiezen

In deze paragraaf leert de cursist de spelling van werkwoorden met een stam eindigend op
-v of -z in de tegenwoordige tijd.

Lesidee 3.11 F
Dit is een lesidee om de grammatica Tegenwoordige tijd regelmatige werkwoorden te herhalen.
Hang A4-bladen op in de klas met daarop per vel de infinitief van één werkwoord (kijk welke
werkwoorden afgelopen lessen aan bod zijn geweest) en de persoonlijk voornaamwoorden.
Laat op ieder vel de vervoegingen door twee cursisten opschrijven. Als de cursisten klaar
zijn, lopen ze rond en controleren ze elkaars vervoegingen. Als afronding kan de docent alles
controleren.

Variatie
Je kunt ook de onregelmatige werkwoorden hebben en zijn op twee vellen schrijven.

3.12 Kazem is de sleutel vergeten.

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 3: Lezen om informatie op te doen - Kan zich een idee vormen van de inhoud van
een eenvoudig tekstje, waarin een gebeurtenis uit het dagelijks leven beschreven wordt.

Lesidee 3.12a DFA


Kopieer Werkblad lesidee 3.12a voor iedere cursist. Lees tekst 3.12 uit het boek voor en laat de
ontbrekende woorden invullen. Zorg dat de cursisten niet in hun boek meelezen!

Lesidee 3.12b CD
Lees de tekst hieronder voor en laat de cursisten meelezen in hun boek. In de tekst hieronder
staan andere woorden dan in het boek. Dit zijn de vetgedrukte woorden. Laat de cursisten na
iedere zin zeggen of jij een ander woord hebt gelezen en zo ja, welke.

Kazem komt thuis.


De muur is op slot.
Kazem pakt de sleutel van het huis.
Hij kan de sleutel niet vinden.
Kazem gaat naar de buurvrouw.
De buurman heeft ook geen sleutel van Kazems huis.
Kazem zegt: ‘Hoi buurman!
Ik ben mijn sleutel vergeten.
De sleutel ligt binnen.’
De buurman lacht.
Hij zegt: ‘Ik vergeet de sleutel niet vaak!
Ik pak de sleutel van je deur.
Alsjeblieft, Kazem!’
‘Dank u wel, buurman!’

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 33


3.13 Zinnen maken (1)

In deze paragraaf leert de cursist hoofdzinnen maken.

Lesidee 3.13a P
Schrijf of typ op een vel A4-papier steeds een woord/zinsdeel van een zin. Deel een zin uit en
geef iedere cursist één woord/zinsdeel. Laat deze cursisten in de goede volgorde gaan staan
en laat de rest van de groep beoordelen of de drie cursisten op de goede plek staan. Deel
vervolgens een nieuwe zin uit aan andere cursisten. Voorbeelden van zinnen zijn:
• De cursisten | lezen | de tekst. • Mijn sleutel | ligt | binnen.
• Mijn slaapkamer | is | op de zolder. • De buurvrouw | komt | morgen.
• Wij | hebben | op woensdag les. • Wij | wonen | op de derde verdieping.
• De docent | drinkt | koffie met melk. • De kinderen | zijn | boven.
• Mijn familie | komt | naar Nederland.

Variatie
Laat de cursisten de zinsdelen benoemen: wie/wat, werkwoord, rest (wanneer, wat, waar),
zodat ze weten waarom de woorden op die plek moeten staan.

Lesidee 3.13b FPA


Als afsluiting van een les kun je de volgende opdracht laten uitvoeren. Kopieer Werkblad
lesidee 3.13b of geef iedere cursist een los papiertje waarop de cursisten de drie volgende
kolommen tekenen:

1 2 3
wie of wat werkwoord rest

De opdracht heeft drie rondes. In de eerste ronde schrijft iedereen in de kolom wie of wat
een onderwerp. Geef een voorbeeld. Laat vervolgens alle briefjes naar links doorschuiven. In
de tweede ronde schrijven de cursisten een werkwoord, passend bij het onderwerp van hun
buurman/-vrouw. Geef een voorbeeld. De briefjes worden weer doorgeschoven naar links en in
de derde ronde maken de cursisten de zinnen af.
Laat de zinnen voorlezen en laat beoordelen of de zinnen kloppen. Is het werkwoord goed
vervoegd?
De eerste keer zal deze opdracht misschien niet soepel lopen omdat cursisten wellicht niet
meteen snappen wat de bedoeling is, dus herhaal de opdracht in latere lessen nog eens!

Lesidee 3.13c Q
Geef ieder tweetal de praatplaat bij thema 3 Wonen. Laat zinnen maken. Er zijn verschillende
manieren waarop je dat kunt organiseren. Enkele ideeën:
• Wijs een voorwerp of persoon aan en noem het werkwoord waarmee een zin gemaakt
moet worden. Bijvoorbeeld: Je wijst het boek aan en noemt het werkwoord liggen.
De cursisten zegt: Het boek ligt in de woonkamer.
• Stel open vragen, zoals Waar staat de bank? Waar is de keuken? Hoeveel wc’s zie je? Waar
staat de tv?

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 34


Let op dat je alleen werkwoorden gebruikt die geleerd zijn en die ze inmiddels kunnen
vervoegen: hebben, zijn, staan, liggen, zitten, moeten, kiezen, drinken, kijken, pakken, vinden,
vergeten, weten, helpen, geven, krijgen, zien, horen, praten, zeggen, lopen, leren, luisteren, schrijven,
lezen, spreken, maken, begrijpen, wonen en huren.

Variatie
Je kunt ook zinnen bij de praatplaat van thema 2 De school laten maken. De cursisten oefenen
dan met de nieuw geleerde grammatica en ze herhalen de woordenschat van het vorige
thema!

Lesidee 3.13d Q
Dit is een geheugenoefening bij de praatplaat van thema 3 Wonen. Schrijf of typ een aantal
zinnen over zaken die al dan niet te zien zijn op de praatplaat. Zorg voor twee verschillende
lijstjes met vragen, een lijstje voor cursist A en een lijstje voor cursist B. Verdeel de groep in
tweetallen en deel de zinnen uit. Cursist B mag een bepaalde tijd naar de plaat kijken. Daarna
gaat de plaat weg. Cursist A leest de zinnen voor. Cursist B zegt of de zin waar is of niet. Als
cursist A al zijn zinnen heeft gelezen, lees cursist B zijn zinnen voor. Wie weet het meest?

Variatie 1
De cursisten bedenken zelf zinnen over de plaat.

Variatie 2
Deze oefening kun je herhalen bij de praatplaat van thema 2 en later bij de andere praatplaten.

Plusopdracht 3.13 ** FA
In deze opdracht werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 4: Vrij schrijven - Opleiding: Kan schriftelijk antwoord geven op eenvoudige
vragen als: Waar woon je? Woon je in een stad of in een dorp? Wat ga je vanmiddag doen?

Kopieer Werkblad plusopdracht 3.13. Laat de cursisten (als huiswerk) opschrijven hoe hun huis
eruit ziet. Waar wonen ze? Hoeveel kamers hebben ze? Welke meubels hebben ze? En in welke
kamers staan die? Ze herhalen hiermee de woordenschat van thema 3 en ze oefenen met het
maken van hoofdzinnen.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 35


Thema 4 Eten en drinken

4.1 Boodschappen doen

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. boodschappen doen en werkt hij aan
de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen beantwoorden.

Lesidee 4.1a P
Speel met je cursisten het spelletje Ik ga op reis en neem mee, maar gebruik de zin Ik ga
boodschappen doen en ik koop … of Ik ga naar de winkel en ik koop … om zo de geleerde
woordenschat te herhalen.

Lesidee 4.1b QA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden.

Print Werkblad lesidee 4.1b per twee cursisten. Gebruik de praatplaat In de supermarkt.
Laat de cursisten de vragen en antwoorden eerst lezen. Daarna stellen ze elkaar vragen
zonder de antwoorden te lezen. Daarbij moet de cursist die de vragen stelt de persoon over
wie de vraag gaat aanduiden op de praatplaat.

4.2 Ik kom, wij komen – ik ga, wij gaan

In deze paragraaf leert de cursist de tegenwoordige tijd van de werkwoorden komen en gaan.

4.3 Ontbijt, lunch en avondeten

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. het ontbijt, de lunch en het
avondeten en werkt hij aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden.

Lesidee 4.3 QA
Met dit lesidee kan de cursist een gevoel krijgen voor woordsoorten, vraagintonatie en
zinsklemtoon, en zijn woordenschat herhalen.

Print Werkblad lesidee 4.3 per cursist, maar deel nog niet uit.

Stap 1
Schrijf op het bord: Wat eet jij ‘s middags?
Lees de zin en klap in je handen als je het woord eet uitspreekt. Beklemtoon het woord eet.
Laat de cursisten de tegenstelling van eet bedenken: drink.
Je kunt nu de cursist die het antwoord heeft gegeven, de hele vraag laten herhalen met het
tegengestelde woord. Let op de vraagintonatie en de zinsklemtoon.
Als deze combinatie van vraagintonatie en zinsklemtoon te complex is voor je cursisten,
kun je voorafgaand aan deze oefening eerst alle vragen voorlezen en ze klassikaal door de
cursisten laten herhalen. Op deze manier werk je eerst aan de vraagintonatie en dan pas aan
de zinsklemtoon.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 36


Stap 2
Lees de vragen op Werkblad lesidee 4.3 en klap in je handen als je het onderstreepte woord
leest. Vraag de cursisten om de tegenstelling te noemen die hier past. Eventueel herhalen ze
de hele vraag.

Stap 3
Laat de cursisten deze oefening per twee doen.

Variatie
Eventueel kun je na deze opdracht de cursisten nog uitdagen om nog weer andere woorden
in te vullen voor het beklemtoonde (onderstreepte) woord. Zo kun je het gevoel van cursisten
voor verschillende woordsoorten stimuleren.

4.4 Soep koken

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 4: Instructies lezen - Dagelijks leven: Kan korte instructies begrijpen, als visuele
ondersteuning aanwezig is.

Lesidee 4.4 HDFA


Met dit lesidee oefenen cursisten hun uitspraak, articulatie, luistervaardigheid en
spellingsvaardigheid.

Print Werkblad lesidee 4.4 per twee cursisten en knip ze in delen.

Laat de cursisten een running dictation doen:


Verdeel de klas in duo’s. Zet de cursisten B aan een tafel achteraan in de klas. Zij hebben pen
en papier; ze zijn de schrijvers. Hang voor elk duo hetzelfde strookje aan het bord. Cursist A,
de loper, loopt naar het bord, leest wat er op het strookje staat, loopt terug naar de schrijver en
dicteert wat hij gelezen heeft. Cursist A mag zoveel heen en weer lopen als hij wil. Doel is dat
de tekst correct neergeschreven wordt door de schrijver. Als alles op papier staat, haalt cursist
A het strookje van het bord en corrigeert samen met B het dictee.
Hang nu een ander strookje op het bord en laat cursist B de loper zijn.

Variatie 1
Als de duo’s even sterk zijn, kun je er een wedstrijdelement in stoppen. Wie het eerst klaar is,
heeft gewonnen. Laat het aantal fouten wel een rol spelen bij de eindbeoordeling. Dus wie
eerder klaar is, maar veel fouten heeft, is niet noodzakelijk de winnaar.
Mochten de duo’s heel verschillend zijn van elkaar, dan kun je differentiëren door zelf dictees
te maken die aansluiten bij het niveau van de cursist.

Variatie 2
Je kunt de klas ook opdelen in trio’s als dat beter uitkomt. Dan heb je twee lopers.
Er moet altijd één loper bij de schrijver staan. Zodra de ene loper terugkomt en de zin zegt,
mag de andere loper naar het bord gaan en kijken. Let op: ze mogen dus niet samen lopen.
Om iedere cursist een keer te laten schrijven, kun je hier het derde strookje gebruiken.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 37


4.5 Aan tafel!

In deze paragraaf leert de cursist woorden m.b.t. eten en werkt de cursist aan de volgende
competentie uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 3: Lezen om informatie op te doen - Dagelijks leven: Kan zich een idee vormen
van de inhoud van een eenvoudig tekstje, waarin een gebeurtenis uit het dagelijks leven
beschreven wordt.

Lesidee 4.5 DFHA


Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden.

Print Werkblad lesidee 4.5 per twee cursisten. Knip ze in tweeën.

Stap 1
Schets de situatie: Je hoort een moeder en een kind. Wat wil het kind weten? Wat vraagt het
kind? Luister vervolgens naar de taalbeat en bespreek de antwoorden.
De taalbeat is te vinden op elo.kleurrijker.nl onder de docentencode. Ga naar EXTRA en klik op
Audiofragmenten bij lesideeën en dan op Lesidee 4.5 - Wat eten we?

Wat eten we?


We eten rijst.
Wanneer is het eten klaar?
Nu. Ga maar zitten.
Kunnen we beginnen?
Ja hoor. Eet smakelijk.

Stap 2
Deel het werkblad uit. Laat de cursisten de ontbrekende woorden invullen. Laat ze opnieuw
naar de taalbeat luisteren en hun antwoorden nakijken.

Stap 3
Luister nu nog een paar keer naar de beat. Laat de cursisten meelezen en eventueel
meeklappen.
In een laatste stap slijp je de rap productief in: klassikaal, in twee groepen en per twee.

4.6 Woorden met -ig

In deze paragraaf leert de cursist de uitspraak van -ig.

4.7 Wat vind je lekker?

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. eten en etenswaren.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 38


Lesidee 4.7 QA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige uitspraken doen over zeer
vertrouwde onderwerpen: zeggen of je iets lekker vindt.

Kopieer Werkblad lesidee 4.7 (eventueel in kleur) en knip de kaartjes los. Doe de kaartjes in een
envelop. Laat de cursisten in tweetallen werken. Cursist A pakt een kaartje uit de envelop,
bijvoorbeeld een kaartje met aardappels, en vraagt aan cursist B: Vind jij aardappels lekker?.
Cursist B geeft antwoord en zegt: Ja, ik vind aardappels lekker. of Nee, ik vind aardappels niet
lekker. Vervolgens pakt cursist B een kaartje uit de envelop en stelt de vraag.
Ter ondersteuning kun je de vraag en de antwoorden op het bord schrijven. Deze kun je na een
paar minuten uitvegen om het iets moeilijker te maken.
Vind jij …… lekker? Ja, ik vind …… lekker.
Nee, ik vind …… niet lekker.

4.8 Vragen maken (1)


In deze paragraaf leert de cursist vragen maken met een vraagwoord.

Lesidee 4.8a P
Schrijf of typ op een vel A4 papier steeds een zinsdeel van een zin. Schrijf of typ het
vraagteken ook op een apart vel. Deel een zin uit en geef iedere cursist één zinsdeel. Laat
deze cursisten in de goede volgorde gaan staan en laat de rest van de groep beoordelen of de
cursisten op de goede plek staan. Deel vervolgens een nieuwe zin uit aan andere cursisten.
Voorbeelden van zinnen zijn:
• Waar | woont | de docent | ? • Waar | kopen | jullie | vlees | ?
• Wie | doet | de boodschappen | ? • Wat | eten | jullie | ’s middags | ?
• Wat | drink | jij | ’s ochtends | ? • Wanneer | wil | je | naar de stad | ?
• Hoeveel | kosten | de peren | ? • Hoeveel bladzijdes | heeft | het boek | ?
• Wanneer | gaan | jullie | naar school | ? • Wie | gaat | naar de winkel | ?

Variatie
Laat cursisten de zinsdelen benoemen: vraagwoord, werkwoord, wie of wat, rest (wanneer,
wat, waar), zodat ze weten waarom de woorden op die plek moeten staan.

Lesidee 4.8b P
Verdeel de klas in kleine groepjes. Je hebt voor elk groepje een dobbelsteen nodig en de
praatplaat van thema 4. De cursisten gooien om de beurt met de dobbelsteen en maken
vragen bij de praatplaat met de vraagwoorden. Schrijf op het bord:
1 = wie 4 = wanneer
2 = wat 5 = hoeveel
3 = waar 6 = gooi nog een keer

Bijvoorbeeld: Een cursist gooit 3. Hij maakt een vraag met Waar. Hij kijkt op de praatplaat en
vraagt Waar liggen de tomaten? Een andere cursist geeft antwoord. Vervolgens gooit deze
cursist met de dobbelsteen en maakt een vraag.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 39


Variatie
Je kunt in een volgende les de praatplaten van thema 2 en 3 gebruiken om het maken van
vragen te herhalen. Je herhaalt dan meteen de woordenschat uit deze thema’s.

Plusopdracht 4.8 ** QA
Kopieer Werkblad plusopdracht 4.8 per tweetal. Cursist A bedenkt een vraag met het
vraagwoord dat onder het plaatje staat. Cursist B geeft antwoord. Daarna stelt cursist B een
vraag bij het volgende plaatje.
Bijvoorbeeld: Waar zitten de kinderen? De kinderen zitten op de bank.

4.9 Appeltaart maken

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Luisteren 3: Luisteren naar aankondigingen en instructies – Dagelijks leven: Kan korte
eenvoudige instructies begrijpen.

Lesidee 4.9 Q
Met dit lesidee oefenen cursisten hun uitspraak, intonatie en pasgeleerde woordenschat.

Print Tekst 4.9 per cursist en deel uit. Luister eerst nog eens samen naar de tekst. Laat een
aantal cursisten vervolgens hardop de dialoog lezen. Let op de uitspraak en de intonatie.
Laat de cursisten nu in tweetallen de tekst lezen. Goede cursisten kun je nadien vragen om
aan de hand van een aantal sleutelwoorden die je op het bord schrijft, de dialoog na te spelen.
Laat de cursisten tot slot zinnen maken met de blauwe woorden.

4.10 De euro

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. geld en werkt de cursist aan de
volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 3: Zaken regelen - Dagelijks leven: Kan vragen en zeggen hoeveel iets
kost.

Werkblad 4.10 - Praat samen. ** AQ


Kopieer de folders voor ieder tweetal (eventueel in kleur). Knip de folders los. Geef cursist A
de folder van supermarkt De Buurt. Geef cursist B de folder van supermarkt De Super. Cursist
A noemt een product en de prijs. Cursist B kijkt hoe duur het in zijn supermarkt is en zegt of
het daar meer of minder kost en wat de prijs daar is. Daarna noemt cursist B een product en
prijs. De cursisten oefenen zo met het gebruik van meer en minder en met het uitspreken van
bedragen.

Bijvoorbeeld:
Cursist A: De melk kost € 1,29 bij De Buurt.
Cursist B: De melk kost meer bij De Super. De melk kost € 1,49.

Schrijf de volgende zinnen op het bord en bespreek ze van tevoren, zodat de cursisten weten
hoe ze moeten antwoorden:
Cursist A: ... kost ... bij De Buurt.
Cursist B: ... kost meer/minder bij De Super. ... kost ... .

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 40


Variatie
Neem zelf echte folders van supermarkten mee. Kijk of er overlappende producten in staan.
Schrijf deze producten op het bord. Laat de cursisten de gesprekjes voeren aan de hand van
deze folders en de woorden die op het bord staan.

4.11 Vragen maken (2)

In deze paragraaf leert de cursist vragen maken met een werkwoord.

Lesidee 4.11a P
Schrijf of typ op een vel A4 papier steeds een zinsdeel van een zin. Schrijf of typ het
vraagteken ook op een apart vel. Deel een zin uit en geef iedere cursist één zinsdeel. Laat
deze cursisten in de goede volgorde gaan staan en laat de rest van de groep beoordelen of de
cursisten op de goede plek staan. Deel vervolgens een nieuwe zin uit aan andere cursisten.
Voorbeelden van zinnen:
• Wonen | jullie | een maand | in Nederland | ? • Drinken | jullie | ’s avonds | koffie | ?
• Vind | jij | vis lekker | ? • Kook | jij | morgen | rijst met kip | ?
• Moeten | we | morgen | naar school | ? • Doe | je | zout | in de soep | ?
• Eet | jij | ’s middags | brood | ? • Ga | jij | vaak | naar je familie | ?
• Wilt | u | een kopje koffie | ?

Variatie
Laat de cursisten de zinsdelen benoemen: werkwoord, wie of wat, rest (wanneer, wat, waar),
zodat ze weten waarom de woorden op die plek moeten staan.

Lesidee 4.11b Q
Geef ieder tweetal de praatplaat bij thema 4. Laat de cursisten in tweetallen vragen maken
met werkwoorden bij de praatplaat. Bijvoorbeeld: Koopt de vrouw appels? Nee, zij koopt brood.
Je kunt de cursisten ook in tweetallen vragen laten opschrijven en deze kun je daarna met
de groep bespreken. Laat het ene tweetal een vraag stellen aan een ander tweetal en laat
antwoord geven in een hele zin.

Variatie
Om vraagzinnen met een werkwoord te herhalen, kun je op andere momenten dezelfde
oefening doen met de praatplaten van thema 2 en 3. Zo herhaal je ook de leerwoorden uit deze
thema’s.

Werkblad 4.11 - Maak vragen. ** AQ


Kopieer de kaartjes met de plaatjes voor ieder tweetal. Knip de kaartjes los en doe ze in een
envelop. Geef elk tweetal een envelop. Cursist A pakt een kaartje uit de envelop en maakt
een vraag met het werkwoord dat onder het plaatje staat. De vraag moet met dit werkwoord
beginnen. Cursist B geeft antwoord met een hele zin. Bijvoorbeeld:

Cursist A: Heeft de vrouw veel geld?


Cursist B: Ja, de vrouw heeft veel geld. / Ja, de vrouw heeft 50 euro.

heeft

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 41


4.12 Op de markt

In deze paragraaf werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 3: Zaken regelen - Dagelijks leven: Kan in de supermarkt
boodschappen afrekenen met bijbehorende taalhandelingen.
• Luisteren 3: Luisteren naar aankondigingen en instructies - Dagelijks leven: Kan
bedragen verstaan bij het afrekenen in een winkel.

Werkblad 4.12 - Praat samen. ** AP


Kopieer de kaartjes en knip ze los. Drie cursisten zijn verkoper in een winkel: een bakker, een
slager en een groenteman. Zij staan elk op een andere plek in de klas. Zij krijgen een kaartje
met de prijzen van de producten die zij verkopen. De andere cursisten krijgen een kaartje
waarop staat wat en hoeveel ze moeten kopen. Ze voeren nu een gesprekje, zoals in opdracht
89, aan de hand van het kaartje dat ze krijgen. Bijvoorbeeld:
Cursist A Verkoper Cursist B Klant
Goedemorgen. Goedemorgen.
Kan ik u helpen? Ja, hoeveel kosten de appels?
Eén kilo appels kost € 2,50. Oké, ik wil graag één kilo.
Anders nog iets? Nee, bedankt.
Dat is dan € 2,50, alstublieft. Ik heb € 3,-. Alstublieft.
Dank u wel. U krijgt 50 cent terug. Bedankt.
Alstublieft. Tot ziens! Tot ziens!

Vinden de cursisten de opdracht moeilijk? Schrijf dan de volgende zinnen op het bord:
Cursist A Verkoper Cursist B Klant
Goedemorgen. / Goedemiddag. Goedemorgen. / Goedemiddag
Kan ik u helpen? Ja, hoeveel kosten … ?
… kost € … . Oké, ik wil graag … .
Anders nog iets? Nee, bedankt.
Dat is dan € … , alstublieft. Ik heb € … . Alstublieft.
Dank u wel. U krijgt € … terug. Bedankt.
Alstublieft. Tot ziens! Tot ziens!

Als de cursisten één gesprekje gevoerd hebben, pakken ze een nieuw kaartje.
Veeg eventueel een gedeelte van het gesprekje weg en laat ze nog een keer het gesprekje
voeren.
Geef na drie gesprekjes de rollen van de verkopers aan andere cursisten.

Variatie
Om het moeilijker te maken, kun je elke klant twee verschillende kaartjes met producten geven
van één winkel. Bijvoorbeeld:
Cursist A Verkoper Cursist B Klant
Goedemorgen. Goedemorgen.
Kan ik u helpen? Ja, hoeveel kosten de appels?
Eén kilo appels kost € 2,50. Oké, ik wil graag één kilo.
Anders nog iets? Ja, ik wil ook graag tomaten.
Dat kan. Wilt u één kilo? Nee, ik wil minder. Ik wil een pond.
Oké. Dat is € 2,25. Anders nog iets? Nee, bedankt.
Dat is dan € 4,75, alstublieft. Ik heb € 5,-. Alstublieft.
Dank u wel. U krijgt 25 cent terug. Bedankt.
Alstublieft. Tot ziens! Tot ziens!

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 42


Om goed te oefenen met de bedragen kun je van papier ‘oefengeld’ maken of ander oefengeld
gebruiken.

4.13 Van € 1,50 voor € 0,99!

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 2: Oriënterend lezen - Dagelijks leven: Kan aanbiedingen in een folder van de
supermarkt begrijpen.

Lesidee 4.13a * FA
Kopieer Werkblad lesidee 4.13a voor elke cursist en laat de woorden in de goede kolommen
zetten.

Lesidee 4.13b QFA


Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken voeren 3: Zaken regelen - Dagelijks leven: Kan omgaan met kosten.

Print de Werkbladen lesidee 4.13b voor elk tweetal (eventueel in kleur). Verdeel de klas in
tweetallen en geef ieder tweetal beide pagina’s. De cursisten vragen elkaar om de beurt
naar de prijs van bepaalde groenten (geleerd in deze en de vorige paragrafen). Na afloop
controleren ze bij elkaar de prijzen die ze hebben genoteerd.

4.14 Su - per - markt

In deze paragraaf leert de cursist woorden in te delen in lettergrepen.

Lesidee 4.14a PA
Kopieer Werkblad lesidee 4.14a en knip de kaartjes los. Kopieer ook de drie bladen met de grote
cijfers 1, 2 en 3. Hang deze op drie verschillende plekken in de klas.
Alle cursisten krijgen een kaartje. De cursisten lezen zelf het woord dat op het kaartje
staat. Vervolgens lopen ze naar een blad waarvan ze denken dat daarop het goede aantal
lettergrepen staat. Heeft iedereen een blad gekozen, dan leest iedereen zijn woord hardop aan
de klas voor. De andere cursisten luisteren goed en zeggen of iemand bij het goede blad staat
of niet.

Lesidee 4.14b FJ
Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf cursisten. Ieder groepje schrijft in twee minuten
zo veel mogelijk woorden op met één lettergreep. Na twee minuten legt iedereen zijn pen
of potlood neer en telt zijn woorden. Het groepje met de meeste woorden leest de woorden
voor. Zijn het allemaal woorden met één lettergreep? Nee? Dan tellen deze woorden niet mee.
Heeft een ander groepje meer woorden? Laat dan dat groepje alle woorden voorlezen. Zijn
het allemaal woorden met één lettergreep? Welk groepje heeft uiteindelijk de meeste goede
woorden met één lettergreep? Dat groepje heeft gewonnen.

Variatie 1
Laat vervolgens allemaal woorden met twee lettergrepen opschrijven.

Variatie 2
Laat vervolgens allemaal woorden met drie lettergrepen opschrijven.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 43


Variatie 3
Maak er een spel van en speel de variaties met één, twee en drie lettergrepen achter elkaar.
Geef steeds twee minuten de tijd. Controleer na twee minuten de woorden en geef voor elk
goed woord 1 punt. Welk groepje heeft na drie rondes de meeste punten?

Variatie 4
Laat in plaats van de woorden voor te lezen, de bladen doorgeven aan een ander groepje.
De groepjes controleren nu elkaars woorden. Zijn het allemaal woorden met één lettergreep
(variatie 1: met twee lettergrepen, variatie 2: met drie lettergrepen)?

Werkblad 4.14 - Hoeveel lettergrepen heeft het woord? * AD


Kopieer de eerste pagina van Werkblad 4.14 en knip de kaartjes met 1, 2 en 3 los. Geef iedere
cursist een kaartje met een 1, 2 en 3. Lees de woorden hieronder voor. Hoeveel lettergrepen
heeft het woord? De cursisten houden het goede kaartje omhoog.
ui familie kopje moeilijk
dinsdag dochter rustig alsjeblieft
glas welkom slaapkamer voorstellen
baby verdieping paars sorry
willen woonkamer internet klein
september meubels kleur bladzijde
leuk gezellig garage scannen
zwager schoonzus vergeten veel

Variatie 1
Je kunt er een spelelement aan toevoegen. Alle cursisten gaan staan. Je leest een woord voor.
Laat de cursisten aangeven hoeveel lettergrepen het woord heeft door het kaartje met het
juiste getal omhoog te houden. Houden ze het goede kaartje omhoog, dan blijven ze staan. Is
het niet goed, dan gaan ze zitten. De cursisten die het langst blijven staan, hebben gewonnen.

Variatie 2
Laat de opdracht in tweetallen of in kleine groepjes uitvoeren. Kopieer dan de woorden die
op de tweede pagina van Werkblad 4.14 staan en knip de woorden los. Doe de kaartjes in een
envelop en laat de cursisten om de beurt een kaartje pakken en voorlezen. Laat de andere
cursist(en) een kaartje omhoog houden met het juiste aantal lettergrepen. Het antwoord staat
op het kaartje, zodat de cursist die het woord heeft voorgelezen, kan beoordelen of de andere
cursist het goede kaartje omhoog heeft gehouden.

4.15 In de supermarkt

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 3: Zaken regelen - Dagelijks leven: Kan in de supermarkt boodschappen
afrekenen met bijbehorende taalhandelingen.

Lesidee 4.15 QA
Kopieer Werkblad lesidee 4.15 voor iedere cursist. Laat de cursisten in tweetallen werken. Laat
de dialoog eerst samen oefenen. Daarna leest cursist A zijn rol. Cursist B kijkt niet meer op het
papier. Hij reageert op cursist A.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 44


Plusopdracht 4.15 ** QA
Bij deze plusopdracht werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan vragen en zeggen waar iets in een winkel staat.

Kopieer Werkblad plusopdracht 4.15 en knip de kaartjes los. Geef cursist A en B hun eigen
kaartjes. Verder heb je voor elk tweetal de praatplaat van thema 4 nodig.
Cursist B is verkoper in een supermarkt. Cursist A zoekt bepaalde dingen. Cursist A stelt
vragen aan cursist B. Bespreek eerst wat de cursisten kunnen vragen en antwoorden.
Bijvoorbeeld:
• Waar staat / staan … ? • … staat / staan bij de groenten.
• Waar ligt / liggen … ? • … ligt / liggen bij de kassa.

Laat cursist A naar de producten vragen die op zijn kaartjes staan. Cursist B kijkt op de
praatplaat en geeft antwoord.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 45


Thema 5 De dokter
5.1 Hoofd, schouders, knie en teen

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. het lichaam.

5.2 Schou - der

In deze paragraaf leert de cursist de juiste woordklemtoon te leggen.

Lesidee 5.2a DH
Zeg je eigen naam met duidelijke klemtoon. Schrijf je naam op het bord in lettergrepen en
vraag de cursisten aan te geven op welke lettergreep de klemtoon ligt. Zet een streep onder de
beklemtoonde lettergreep van je naam. Laat hierbij met je handen zien op welke lettergreep de
klemtoon ligt, door je handen omhoog te houden bij de beklemtoonde lettergreep. Heb je een
naam die uit één lettergreep bestaat, neem dan ‘Nederland’ of een naam van een collega als
voorbeeld.
Laat vervolgens de cursisten om de beurt hun naam zeggen. Schrijf alle namen op het bord
en onderstreep de beklemtoonde lettergreep of laat dit door de cursisten zelf doen. Spreek tot
slot samen met de cursisten alle namen uit met een overdreven accent.

Lesidee 5.2b DH
Noem samen de maanden van het jaar nogmaals op. Schrijf ze vervolgens op het bord of laat
ze door een aantal cursisten op het bord schrijven. Spreek de maanden nu nogmaals duidelijk
uit met overdreven klemtoon. Laat de cursisten zeggen waar de klemtoon ligt en laat de juiste
klemtoon onderstrepen.

5.3 Oren, ogen en neus

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t het gezicht.

Lesidee 5.3a D
Stap 1
Laat de cursisten opstaan. Noem de lichaamsdelen en laat de cursisten ze bij zichzelf
aanwijzen. Eventueel kun je ook korte instructies geven. Bijvoorbeeld: Doe je ogen dicht. Leg je
hand op je hoofd. De docent doet in het begin altijd mee.

Stap 2
Wijs nu zelf de lichaamsdelen aan en laat de cursisten de naam roepen of op een papier
schrijven. Je kunt daar een spelelement aan toevoegen door de cursisten in groepjes te
verdelen en per groepje de goede naam van het lichaamsdeel op te laten schrijven. Per goed
antwoord is een punt te verdienen. Het groepje met de meeste punten wint.

Stap 3
De cursisten herhalen Stap 1 en 2 in groepjes.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 46


Lesidee 5.3b DP
Leer de cursisten het liedje Hoofd, schouder, knie en teen. Wanneer ze de tekst kennen, kun je
heel langzaam beginnen met zingen en ga je gedurende het lied steeds sneller zingen.

Werkblad 5.3a - Speel het spel. * ADJ


Bingo
Kopieer de twaalf bingokaarten en geef iedere cursist een eigen kaart. Noem steeds een
lichaamsdeel van de moederkaart en streep het lichaamsdeel hierop door, zodat je weet welke
lichaamsdelen je gehad hebt. De cursisten strepen de genoemde lichaamsdelen op hun kaart
door. De cursist die het eerste een rijtje vol heeft (horizontaal, verticaal of diagonaal), roept
Bingo! Hij is de winnaar. Controleer of alle doorgestreepte lichaamsdelen op zijn kaart ook
daadwerkelijk genoemd zijn. Daarna kun je nog verder spelen tot de eerste zijn hele kaart vol
heeft.

Werkblad 5.3b - Speel het spel. ** PJ


Kopieer het blad met kaartjes. Knip de kaartjes los en doe ze in een envelop. Verdeel de groep
in tweeën. Een cursist van groep 1 komt naar voren en trekt een kaartje. Hij zegt niet wat er op
zijn kaartje staat. Vertel de groep dat het om de lichaamsdelen uit 5.1 en 5.3 gaat.
De cursisten van groep 1 gaan raden wat er op het kaartje staat, door gesloten vragen te
stellen. Ze krijgen hiervoor 30 seconden. De cursist met het kaartje mag alleen maar met ja of
nee antwoorden. Bijvoorbeeld:
• Heb je er twee?* Ja • Kun je ermee kijken? Nee • Zijn het oren? Ja
• Is het aan je hoofd? Ja • Kun je ermee horen? Ja

Heeft groep 1 het woord geraden? Dan krijgen ze 2 punten en is de andere groep aan de beurt.
Heeft groep 1 het woord niet binnen de tijd geraden? Dan mag groep 2 overleggen en zeggen
wat er op het kaartje stond volgens hen. Geven zij het goede antwoord? Dan krijgen ze 1 punt
en zijn zij aan de beurt. Welke groep heeft uiteindelijk de meeste punten?

*De vragen zijn grammaticaal te moeilijk op niveau A1 door de woorden ‘er’ en ‘ermee’. Schrijf de zinnen
daarom niet op het bord, maar bespreek ze mondeling zodat de cursisten snappen wat de bedoeling is
van het spel. Het is niet erg dat de zinnen grammaticaal niet helemaal correct zijn. Het is de bedoeling
bij deze opdracht dat de cursisten slimme vragen stellen.

Plusopdracht 5.3 ** FA
Kopieer Werkblad plusopdracht 5.3 voor de snellerende cursisten. De cursisten lezen eerst de
definities van de lichaamsdelen en vullen de juiste letters in. In opdracht 2 schrijven ze zelf de
namen bij de lichaamsdelen.

5.4 Voet – voeten, lip – lippen

In deze paragraaf leert de cursist het meervoud op -en en met medeklinkerverdubbeling.

Lesidee 5.4a
Print Werkblad lesidee 5.4a per twee cursisten. DPA

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 47


Stap 1
Schrijf op het bord de cijfers 1 en 2+, en teken eronder één en drie tomaten.
Zeg de volgende vraag: Mag ik de tomaat? Vraag nu of het om één of meer tomaten. Laat ze
één of drie vingers opsteken.
Teken nu één en meerdere bananen onder de cijfers en stel de vraag Mag ik de bananen? Laat
de cursisten weer aangeven om hoeveel het gaat.
Als de cursisten doorhebben hoe het gaat, kun je de reeks zinnen/vragen lezen op het
werkblad, waarbij je zelf telkens een enkelvoud of meervoudsvorm kiest.

Stap 2
Deel de werkbladen uit, één per twee cursisten. Laat een aantal cursisten een aantal vragen
lezen en daarbij een enkelvoud of meervoud kiezen. Laat een aantal andere cursisten
reageren. Door dit klassikaal te doen, kun je controleren of de meervoudsvorm goed
uitgesproken wordt. Vervolgens kunnen de cursisten de opdracht in tweetallen doen.

Lesidee 5.4b Q
Schrijf het zinnetje: Ik heb één …. op het bord en daarna de volgende woorden: pen, schuur,
buurvrouw, tuin, zus, boek, docent, potlood, fout, boterham, munt, banaan, peer, bon, naam,
buurman.
Laat een cursist de zin lezen: Ik heb één pen. Voeg daar zelf trots aan toe: Maar… ik heb vier
pennen. Laat een andere cursist het volgende zeggen: Ik heb één schuur. en voeg daar zelf weer
aan toe: Maar ik heb twee schuren. Laat nu twee cursisten deze opdracht klassikaal maken.
Herhaal dit met verschillende cursisten, net zolang tot ze het systeem van het ‘opscheppen’
doorhebben.
Hierna kunnen de cursisten deze opdracht in tweetallen doen.
Let op: dit is een mondelinge oefening. Sommige meervoudsvormen krijgen een andere
spelling. Daar wordt pas in 5.6 aandacht aan besteed. Je hoeft daar nu niet op in te gaan.

5.5 Een afspraak maken

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden:
een afspraak maken met een huisarts.

Lesidee 5.5 D
Bij dit lesidee leert de cursist informatie te halen uit een filmpje met ondertiteling.

Bekijk als introductie op paragraaf 5.5 op YouTube het filmpje Als je ziek bent, deel 1 van
Pharos. Hierin worden de begrippen huisarts, doktersassistente, huisartsenpost, verwijsbrief,
specialist en het bellen van alarmnummer 112 uitgelegd. Eventuele kijkvraag: Welke moeilijke
woorden worden uitgelegd?

5.6 Been – benen, huis – huizen

In deze paragraaf leert de cursist het meervoud op -en met klinkerverenkeling.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 48


5.7 Naar de dokter

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige uitspraken doen over vertrouwde
onderwerpen: zeggen waar je lichamelijk last van hebt.

Lesidee 5.7 P
Begin zelf. Zeg waar je last van hebt. Bijvoorbeeld: Ik heb last van mijn buik. Laat de eerste
cursist herhalen waar de docent last van heeft en toevoegen waar hij zelf last van heeft.
Bijvoorbeeld: De docent heeft last van zijn buik en ik heb hoofdpijn.
Laat de tweede cursist herhalen waar de docent last van heeft, waar de eerste cursist last van
heeft en toevoegen waar hij zelf last van heeft. Bijvoorbeeld: De docent heeft last van zijn buik,
Farid heeft hoofdpijn en ik heb pijn in mijn knie. Ga zo door.

Werkblad 5.7 - Praat samen. ** AQ


Kopieer het blad met kaartjes (eventueel in kleur). Knip de kaartjes los en geef iedere cursist er
één. De cursisten vragen aan elkaar wat het probleem is en vertellen a.d.h.v. het kaartje waar
ze last van hebben. Bespreek de vragen en de antwoorden eerst en schrijf ze op het bord.

Cursist A: Wat is het probleem?

Cursist B: • Ik heb last van…


• Ik heb pijn in/aan…
• Ik heb …pijn.

Variatie 1
Nadat cursist B heeft verteld waar hij last van heeft, wijst cursist A op zijn eigen lichaam aan
waar cursist B last van heeft. Klopt dit met wat er op het kaartje van cursist B staat?

Variatie 2
Alle cursisten hebben een kaartje en lopen door de klas. De cursisten zoeken een
gesprekspartner en vragen: Wat is het probleem? Als beide cursisten antwoord hebben
gegeven, wisselen ze hun kaartje uit en zoeken ze een nieuwe gesprekspartner.
Ga door tot alle cursisten met elkaar hebben gepraat.

Plusopdracht 5.7a ** D
Bij dit lesidee leert de cursist informatie te halen uit een filmpje met ondertiteling. Bekijk
samen op YouTube het filmpje Het lichaam van Pharos tot 1.37 min. Welke woorden voor het
lichaam kennen ze al? Welke nog niet? Je kunt eventueel verder kijken en de woordenschat
rond ademen, eten, hart en bloedvaten behandelen.

Plusopdracht 5.7b ** FA
Kopieer Werkblad plusopdracht 5.7b voor de snellerende cursisten. In deze opdracht oefenen de
cursisten de namen van een aantal organen.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 49


5.8 Jij of u?

In deze paragraaf leert de cursist wanneer je jij zegt en wanneer je u zegt.

Plusopdracht 5.8 ** QA
Kopieer Werkblad plusopdracht 5.8 voor snellerende cursisten en laat ze deze opdracht samen
doen. De cursisten kiezen per situatie of ze jij, jou of u zouden zeggen. Je kunt de opdracht ook
als huiswerk geven en de antwoorden laten opschrijven.

5.9 Wat zijn uw klachten?

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat mb.t. een aantal lichamelijke klachten.

Lesidee 5.9a
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
QA
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden.

Print de vragen en antwoorden van Werkblad lesidee 5.9a per twee cursisten. Knip de
antwoorden in strookjes.

Stap 1
Schets de situatie. Twee vrienden ontmoeten elkaar. De ene vriend stelt vragen over de ziekte
van de andere vriend. Wat zijn de goede antwoorden?
Verdeel de klas in tweetallen. Geef elk tweetal het blad met vragen van Werkblad lesidee 5.9a en
een setje strookjes. Laat de cursisten de antwoorden bij de vragen zoeken en achter de vragen
leggen. Controleer of de vragen en antwoorden bij elkaar passen.

Stap 2
Laat de cursisten eerst klassikaal en dan in tweetallen de vragen en de antwoorden hardop
voorlezen/inoefenen. In een volgende stap kun je de cursisten vragen de antwoorden aan de
kant te leggen en de vragen te beantwoorden zonder de antwoorden te lezen. Het is hierbij niet
nodig dat ze exact dezelfde antwoorden als op de strookjes formuleren. Ze mogen zelf een
passend antwoord bedenken. Ook dit kun je eerst klassikaal en dan in tweetallen doen.

Stap 3
Geef elke cursist een plaatje met een klacht van Werkblad 5.7. Laat de cursisten in tweetallen
een gesprekje houden m.b.t die klacht, waarbij ze de vragen uit de vorige stappen gebruiken.

Lesidee 5.9b FA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 1: Correspondentie - Kan vragen beantwoorden in een Whatsappbericht.

Print Werkblad lesidee 5.9b per cursist en deel uit. Laat de cursist reageren op vragen in een
Whatsappbericht.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 50


5.10 Dokter – dokters

In deze paragraaf leert de cursist het meervoud op -s.

Lesidee 5.10 Q
Leg een aantal bekende voorwerpen op tafel. De cursisten moeten het meervoud bij deze
voorwerpen zeggen. Verdeel de groep in teams en leg pen en papier klaar om de punten te
noteren. Houd een voorwerp in de lucht. Het eerste team mag antwoord geven. Daarna is het
volgende team aan de beurt. Als een team het verkeerde antwoord geeft, kan het andere team
alsnog een punt verdienen als zij wel het goede meervoud weten.
Per juist antwoord is een punt te verdienen. Het team met de meeste punten heeft gewonnen.

Voorwerpen die ze hebben geleerd:


lepel (lepels) zegel (zegels) druif (druiven)
vork (vorken) munt (munten) komkommer (komkommers)
mes (messen) bon (bonnen) wortel (wortels)
bord (borden) boek (boeken) peer (peren)
kopje (kopjes) gum (gummen) banaan (bananen)
sleutel (sleutels) pen (pennen) appel (appels)
koekje (koekjes) papier (papieren) tomaat (tomaten)
boterham (boterhammen) potlood (potloden) puzzel (puzzels)

De volgende voorwerpen kunnen worden aangewezen:


deur (deuren) raam (ramen) tafel (tafels)
muur (muren) stoel (stoelen) computer (computers)

Variatie 1
Laat de teams met bijvoorbeeld een pen op tafel tikken, of met de hand op tafel (of een bel)
staan, als ze het antwoord willen zeggen. Het team dat als eerste op tafel tikt of slaat, mag
antwoorden.

Variatie 2
Laat het antwoord groot op een papier schrijven en laat dat omhoog houden als ze klaar zijn
met schrijven. Hebben meerdere teams het meervoud goed geschreven, dan krijgt alleen het
snelste team een punt.

Variatie 3
Wanneer een team het meervoud goed heeft gezegd, kun je alle teams een zin laten maken
met dit meervoud. Voor een goede zin krijgt het team een punt.

5.11 Woorden met oor, eer of eur

In deze paragraaf leert de cursist de uitspraak van oor, eer en eur.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 51


5.12 Naar de apotheek

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. de apotheek en medicijnen en werkt


de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 4: Instructies lezen - Dagelijks leven: Kan korte instructies in een sticker op
medicijnen begrijpen.

Lesidee 5.12a D
Bij dit lesidee leert de cursist informatie te halen uit een filmpje met ondertiteling.
Bekijk als introductie op paragraaf 5.12 op YouTube het filmpje Als je ziek bent, deel 2 van
Pharos tot en met 1.12 min. Hierin worden de woorden medicijnen, recept, apotheek en drogist
uitgelegd.

Lesidee 5.12b DFQA


Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden.

Print opdracht 1 en 2 van Werkblad lesidee 5.12b per cursist. Print opdracht 3 per tweetal, voor
elke cursist een eigen blad. Deel nog niets uit.

Stap 1
Lees de volgende vragen voor. Welke vragen hoor je in de apotheek? Laat de cursisten hun
vinger opsteken.
1. Hoe moet ik de pillen innemen?
2. Heb ik een recept nodig?
3. Hoeveel kosten de appels?
4. Hoeveel pillen moet ik innemen?
5. Wil je zegels?
6. Hoe moet ik de medicijnen gebruiken?
7. Hoeveel druppels moet ik in mijn ogen doen?
8. Sinds wanneer ga jij naar school?
9. Hoe vaak moet ik de zalf gebruiken?
10. Waar moet ik de zalf smeren?
11. Anders nog iets?
12. Wanneer moet ik de druppels in mijn ogen doen?
13. Hoeveel dagen moet ik de pillen innemen?

Stap 2
Deel het eerste blad met opdracht 1 uit. Laat de cursisten de zinnen compleet maken. Laat de
cursisten het gesprek na correctie in tweetallen oefenen. Eventueel kun je het eerst een keer
klassikaal doen. Let op de uitspraak en de intonatie.

Stap 3
Deel nu opdracht 2 uit. Laat cursisten vragen bedenken die ze in de apotheek kunnen stellen
over hun medicijn. Dit mogen vragen uit het geoefende dialoogje zijn. Het gaat erom dat ze
zelf een vraag bedenken en correct formuleren.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 52


Stap 4
Verdeel de klas in tweetallen en schets de situatie: ze zijn in de apotheek. Deel opdracht 3 uit.
Laat de cursisten elkaar aan de hand van de informatie op hun werkblad vragen stellen en
antwoord geven.

5.13 Waarom?

In deze paragraaf leert de cursist het vraagwoord waarom.

Lesidee 5.13 P
Verdeel de klas in kleine groepjes. Je hebt voor elk groepje een dobbelsteen nodig en de
praatplaat van thema 5. De cursisten gooien om de beurt met de dobbelsteen en maken
vragen bij de praatplaat met de vraagwoorden. Schrijf op het bord:
1 = wie 4 = wanneer
2 = wat 5 = hoeveel
3 = waar 6 = waarom

Bijvoorbeeld: een cursist gooit 2. Hij maakt een vraag met Wat. Hij kijkt op de praatplaat en
vraagt Wat krijgt de vrouw? Een andere cursist geeft antwoord. Bijvoorbeeld: De vrouw krijgt
medicijnen.
Vervolgens gooit deze cursist met de dobbelsteen en maakt een vraag.

Variatie
Je kunt in een volgende les de praatplaten van thema 2, 3 en 4 gebruiken om het maken van
vragen te herhalen. Je herhaalt dan meteen de woordenschat uit deze thema’s.

Werkblad 5.13 - Speel het spel. AQJ


Domino
Kopieer de dominokaartjes voor ieder tweetal. Knip de kaartjes over de stippellijnen los. Laat
de juiste kaartjes tegen elkaar leggen en laat ook voorlezen wat er op de kaartjes staat.

5.14 Bij de tandarts

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. de tandarts en werkt de cursist aan
de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 4: Instructies lezen - Dagelijks leven: Kan korte instructies in een sticker op
medicijnen begrijpen.

Lesidee 5.14a Q
Met dit lesidee oefent cursist zijn uitspraak, intonatie en pas geleerde woordenschat.

Print Tekst 5.14 per cursist en deel uit. Luister eerst nog eens samen naar de tekst. Laat een
aantal cursisten vervolgens hardop de dialoog lezen. Let op de uitspraak en de intonatie. Laat
de cursisten nu in tweetallen de tekst lezen. Goede cursisten kun je nadien vragen om aan de
hand van een aantal sleutelwoorden die je op het bord schrijft, de dialoog na te spelen. Laat de
cursisten tot slot zinnen maken met de blauwe woorden.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 53


Lesidee 5.14b Q
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden.

Laat iedere cursist individueel vijf vragen maken bij de praatplaat De dokter, bijvoorbeeld bij
elke kamer één. Maak vervolgens tweetallen en laat de cursisten elkaar de vragen stellen die
ze hadden opgeschreven.

Variatie
Bij langzamere leerders kun je zelf wat vragen geven, al dan niet met woorden tussen haakjes.
Je kunt hierbij de personen omschrijven of ze aanwijzen op de praatplaat. Voorbeelden van
vragen zijn:
• Wat doet de dokter? (luisteren) • Waarom zit de man in de wachtkamer? (tandpijn)
• Wat doet de tandarts? (een gaatje) • Wat doet de man bij de receptie? (een afspraak)

Plusopdracht 5.14 ** FA
Bij deze opdracht werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 2: Aantekeningen, berichten en formulieren - Kan een digitaal
overschrijvingsformulier invullen.

Print Werkblad Plusopdracht 5.14 per cursist. Laat de cursisten de digitale overschrijving voor
de tandarts invullen. Niet alle woorden zijn bekend, dus begeleiding kan gewenst zijn.

Herhalingsopdrachten thema 5

Plusopdracht 5 ** DP
Bij dit lesidee leren de cursisten informatie te halen uit een filmpje met ondertiteling.

Bekijk samen op YouTube het filmpje Gezond leven van Pharos. Kijkvraag: Wat moet je doen
om gezond te leven? In dit filmpje komen een aantal voor cursisten onbekende begrippen voor
zoals gezond leven, bewegen, vet en gebit. Inhoudelijk is het filmpje echter heel interessant en
biedt het de nodige gespreksstof.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 54


Thema 6 De kleren

6.1 De jas, de broek, de schoenen

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. kleding.

Lesidee 6.1 P
Na opdracht 9 op pagina 188 in het boek kun je een raadspelletje met je cursisten spelen.
Beschrijf een cursist. Bijvoorbeeld Hij of zij heeft een rode broek aan. De cursisten zeggen de
naam van de cursist. Schrijf Hij/zij heeft een .......... .......... aan eventueel op het bord.

6.2 De en het

In deze paragraaf leert de cursist de lidwoorden en de bijbehorende regels.

Werkblad 6.2 - De of het? * AD


Kopieer de kaartjes met de en het. Knip ze los en geef iedere cursist een kaartje met de en een
kaartje met het. Lees de zelfstandig naamwoorden voor die op de tweede pagina van
Werkblad 6.2 staan. Laat de cursisten steeds aangeven welk lidwoord er voor het woord hoort,
door het kaartje met het juiste lidwoord omhoog te houden.

Variatie 1
Maak er een spel van door de cursisten te laten staan. De cursisten die het fout hebben,
moeten gaan zitten. De cursisten die het langste staan, hebben gewonnen.

Variatie 2
Laat de cursisten in twee- of drietallen werken. Knip de woorden uit en doe ze in een envelop.
Laat de cursisten om de beurt een woord trekken en voorlezen. De andere cursisten steken
het kaartje met de of het op. Het juiste lidwoord staat op het kaartje, zodat de cursist die heeft
voorgelezen, kan zeggen of de andere cursisten het juiste kaartje omhoog hebben gehouden.

6.3 Kleding kopen

In deze paragraaf leert de cursist woorden m.b.t. kleding kopen en werkt de cursist aan de
volgende competentie van het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 3: Zaken regelen - Kan een kledingstuk kopen.

Lesidee 6.3a Q
Na opdracht 23 uit het boek kun je een meer productieve opdracht doen. Schrijf de volgende
woorden op het bord: broek - kleur - passen - te klein. Roep twee cursisten voor de klas. Schets
de situatie dat ze in de winkel zijn. Wijs op de woorden op het bord als leidraad en laat ze
spontaan een gesprekje voeren. Laat de cursisten daarna in wisselende tweetallen korte
gesprekken voeren.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 55


Lesidee 6.3b FA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 4: Vrij schrijven - Kan plaatjes van eenvoudige frequente dagelijkse handelingen
beschrijven.

Print Werkblad lesidee 6.3b voor iedere cursist. De cursisten schrijven bij elke foto een zin.

6.4 Woorden met ooi, aai of oei

In deze paragraaf leert de cursist de uitspraak van ooi, aai en oei.

6.5 Wat draagt zij?

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Spreken 1: Monologen - Dagelijks leven: Kan zijn/haar uiterlijk beschrijven.

Lesidee 6.5 QA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden.

Print Werkbladen lesidee 6.5 in kleur. Knip het tweede blad in aparte foto’s.
Het eerste blad is voor jezelf. Je kunt het ook vervangen door een website met kledingstukken,
als je een beamer of smartboard hebt.

Stap 1
Neem de eerste foto of wijs naar een kledingstuk op de website en zeg: Wat vind je van de jas?
Laat de cursisten brainstormen en schrijf de antwoorden op het bord. Voorbeelden zijn:
• Ik vind de jas leuk. • Ik vind de jas te kort.
• Ik vind de jas mooi. • Ik vind de kleur niet mooi.

Mogelijk willen de cursisten iets zeggen wat ze niet geleerd hebben. Zie dit als een moment
om hun woordenschat uit te breiden. Schrijf hun antwoorden op. Omdat ze er zelf mee komen,
blijven nieuwe woorden meestal wel hangen.
Herhaal de opdracht bij de tweede foto: Wat vind je van de trui?

Stap 2
Verdeel de foto’s van het tweede blad onder de cursisten. Laat ze rondlopen in de klas, elkaar
vragen: Wat vind je van de …? en antwoord geven. Schrijf de vraag eventueel ter ondersteuning
op het bord.

6.6 Welk? Welke?

In deze paragraaf leert de cursist het vraagwoord welk.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 56


6.7 Welke sieraden draagt zij?

In deze paragraaf werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 4: Vrij schrijven - Opleiding: Kan zichzelf of een denkbeeldige persoon voorstellen
en beschrijven.
• Spreken 1: Monologen - Kan iemand beschrijven.

Lesidee 6.7a QJ
Speel het spel Wie is het? in tweetallen of laat twee tweetallen tegen elkaar spelen.

Lesidee 6.7b FJA


De eerste letter is …
Kopieer Werkblad lesidee 6.7b voor iedere cursist, of voor ieder tweetal. Je zegt een letter of
je laat een cursist een letter kiezen. De cursisten schrijven vervolgens zo snel mogelijk een
woord in elke kolom dat begint met de gekozen letter.
Wanneer iemand in elke kolom een woord heeft geschreven, roept hij STOP! De andere
cursisten mogen dan niet meer schrijven. De docent inventariseert vervolgens de geschreven
woorden. Schrijf de woorden op het bord, om de spelling te controleren. Wellicht zijn er
woorden genoemd die nog niet iedereen kende. Een leuke manier om de woordenschat uit te
breiden!

De puntentelling gaat als volgt:


5 punten Heeft niemand hetzelfde woord als jij?
2 punten Heeft één iemand hetzelfde woord als jij?
1 punt Hebben twee of meer anderen hetzelfde woord als jij?
0 punten Heb je niks opgeschreven of is het woord fout?

In de tabel hieronder zie je een voorbeeld met de letter S.

eten of drinken in huis kleding een werkwoord punten

sla stoel sok schrijven

Na het spel een aantal keer gespeeld te hebben, tellen de cursisten hun punten bij elkaar op en
is de winnaar bekend.

Lesidee 6.7c H
Schrijf op het bord: Welkom op de modeshow! Leg het woord modeshow uit. Verdeel de klas
in groepjes van drie à vier cursisten. Laat de cursisten samen een tekst schrijven waarin ze
elkaars kleding beschrijven.
Als afsluiting is er een modeshow waarin elk groepje zijn leden presenteert. Zorg ervoor dat
elke cursist iemand anders beschrijft.

Lesidee 6.7d F
Geef elke cursist een naam van een andere cursist uit de klas. De cursisten mogen niet van
elkaar weten wie ze hebben. Elke cursist maakt schriftelijk een korte beschrijving van de
persoon wiens naam hij gekregen heeft.
Haal vervolgens alle beschrijvingen op. Lees ze één voor één voor en laat de klas raden wie er
beschreven wordt.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 57


6.8 De rok is kapot.

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 3: Zaken regelen - Kan een kledingstuk ruilen.

Lesidee 6.8 Q
Na opdracht 60 uit het boek kun je een vrijere opdracht doen. Gebruik de foto’s van Werkblad
lesidee 6.5. Schrijf de volgende woorden op het bord: kapot - vervelend - ruilen - andere kleur.
Roep twee cursisten voor de klas. Geef ze een foto van een kledingstuk. Schets de situatie
dat ze in de winkel zijn. Wijs op de woorden op het bord als leidraad en laat ze spontaan een
gesprekje voeren. Laat de cursisten daarna in wisselende tweetallen met de foto’s gesprekken
voeren. Na het einde van elk gesprek wisselen ze hun foto.

6.9 Ik wil, jij wil, hij wil, wij willen

In deze paragraaf leert de cursist de tegenwoordige tijd van het werkwoord willen.

Lesidee 6.9a P
De docent begint. Hij zegt wat hij wil. Bijvoorbeeld: Ik wil een kopje thee. Laat de eerste
cursist herhalen wat de docent wil en toevoegen wat hij zelf wil. De cursist spreekt tegen de
docent en gebruikt jij of u. Bijvoorbeeld: Jij wil een kopje thee. Ik wil een koekje. Laat de tweede
cursist herhalen wat de docent wil, wat de eerste cursist wil en toevoegen wat hij zelf wil.
Bijvoorbeeld: Jij wil een kopje thee. Hij wil een koekje. Ik wil Nederlands leren. Ga zo door.

Variatie
Maak er een spel van. Als een cursist niet meer weet wat een andere cursist wilde, is hij af en
ook als hij het werkwoord verkeerd vervoegt.

Lesidee 6.9b P
Verdeel de klas in kleine groepjes. Je hebt voor elk groepje een dobbelsteen nodig. Schrijf op
het bord welk persoonlijk voornaamwoord gebruikt moet worden bij de gegooide ogen:
1 = ik 4 = zij (1 vrouw)
2 = jij 5 = wij
3 = hij 6 = jullie

De cursisten gooien om de beurt met de dobbelsteen en maken een zin met het persoonlijk
voornaamwoord dat gebruikt moet worden en met het werkwoord willen.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 58


6.10 De tijd

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gepsrekken 3: Zaken regelen - Kan omgaan met tijd.

Werkblad 6.10a - Speel het spel. ADJ


Bingo
Kopieer de twaalf bingokaarten van het werkblad en geef iedere cursist een eigen kaart. Noem
steeds een tijd van de moederkaart. Streep de tijd door, zodat je weet welke tijden je gehad
hebt. De cursisten strepen de genoemde tijden op hun kaart door. De cursist die als eerste
een rijtje vol heeft (horizontaal of verticaal), roept Bingo! Hij is de winnaar. Controleer of alle
doorgestreepte tijden op zijn kaart ook daadwerkelijk genoemd zijn.
Daarna kun je nog verder spelen tot de eerste zijn hele kaart vol heeft.

Werkblad 6.10b - Hoe laat is het? ** AQE


Kopieer de kaartjes met de tijden en het blad met lege klokken. Knip de kaartjes los. Geef elk
tweetal twaalf kaartjes en een blad met lege klokken. Cursist A pakt zes kaartjes en cursist
B ook. Cursist A zegt hoe laat het is. Cursist B tekent de tijd in de klok. Is het goed? Dan zegt
cursist B de tijd.

In plaats van het blad met lege klokken kunnen ook oude cd’s worden gebruikt. Schrijf hier met
permanente stift de cijfers van de klok op. Laat de cursisten hier (met niet-permanente stift)
de wijzers op tekenen en weer wegvegen.

Variatie 1
Doe de opdracht klassikaal. De docent of een cursist pakt een kaartje en zegt de tijd. De
cursisten tekenen de tijd in de klok.

Variatie 2
Knip de uitgeschreven tijd van de kaartjes los. Cursist A moet nu eerst zelf bedenken hoe laat
het op zijn klokje is.

6.11 Is de winkel open?

In deze paragraaf werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 2: Oriënterend lezen - Dagelijks leven: Kan een overzicht van openingstijden
van een supermarkt, bibliotheek, gemeentehuis etc. lezen.
• Gesprekken 3: Zaken regelen - Kan omgaan met tijd.

6.12 Hoe laat is het? (1)

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 3: Zaken regelen - Kan omgaan met tijd.

Werkblad 6.12a - Speel het spel. ADJ


Bingo
Kopieer Werkblad 6.12a. Dit bingospel heeft twee varianten: een kleine bingokaart en een
grotere. Kies één van de varianten. Zie voor de uitleg de instructie bij Werkblad 6.10a.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 59


Werkblad 6.12b - Hoe laat is het? **
Kopieer Werkblad 6.12b. Zie voor de uitleg de instructie bij Werkblad 6.10b.
AQE
6.13 Duizend, miljoen, miljard

In deze paragraaf leert de cursist grote getallen en werkt hij aan de volgende competentie
uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 3: Zaken regelen - Kan omgaan met cijfers.

Werkblad 6.13 - Speel het spel. ADJ


Bingo
Kopieer de twaalf bingokaarten en geef iedere cursist een eigen kaart. Noem steeds een
getal. Streep het getal door op de moederkaart, zodat je weet welke getallen je gehad hebt. De
cursisten strepen de genoemde getallen op hun kaart door. De cursist die het eerste een rijtje
vol heeft (horizontaal of verticaal), roept Bingo! Hij is de winnaar. Controleer of alle getallen op
zijn kaart ook daadwerkelijk genoemd zijn. Daarna kun je nog verder spelen tot de eerste zijn
hele kaart vol heeft.

Lesidee 6.13 FP
Laat alle cursisten tegelijk een groot getal opschrijven dat men zelf kan uitspreken. Laat
iedereen zijn getal bedekken. Om de beurt lezen de cursisten hun getal voor aan de groep. De
andere cursisten schrijven op wat ze horen. De docent schrijft ook mee en schrijft op het bord
wat hij gehoord heeft. Had degene die het getal noemde dit ook opgeschreven? Zo ja? Hebben
de andere cursisten het ook? Had degene die het getal noemde iets anders opgeschreven?
Wat had hij dan opgeschreven en waar ging het fout met het uitspreken van het getal?

6.14 Kleren wassen

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. het wassen van kleren en werkt hij
aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Luisteren 3: Luisteren naar aankondigingen en instructies - Dagelijks leven: Kan korte
eenvoudige instructies begrijpen.

Lesidee 6.14a Q
Met dit lesidee oefent de cursist zijn uitspraak, intonatie en pas geleerde woordenschat.

Print Tekst 6.14 per cursist. Luister eerst nog eens samen naar de tekst. Laat een aantal
cursisten vervolgens hardop de dialoog lezen. Let op de uitspraak en de intonatie. Laat de
cursisten nu in tweetallen de tekst lezen. Goede cursisten kun je nadien vragen om aan de
hand van een aantal sleutelwoorden die je op het bord schrijft, de dialoog na te spelen. Laat de
cursisten tot slot zinnen maken met de blauwe woorden.

Lesidee 6.14b FQA


Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 3: Zaken regelen - Kan mensen dingen vragen.

Print voor iedere cursist het eerste blad van Werkblad lesidee 6.14b. Deel uit.
Print eventueel ook het blad met tips per tweetal. Bewaar dit blad.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 60


Stap 1
Laat de cursisten nog eens luisteren naar Tekst 6.14. Laat de cursisten vervolgens de
invultekst op hun werkblad invullen. Dit tekstje is een korte samenvatting van tekst 6.14,
waarbij ze leren hulp te vragen:

Wat is je probleem?
Ik moet zelf wassen.
Ik vind dat moeilijk.
Wil je me helpen?
Ja, hoor.

Laat ze na de correctie het tekstje in tweetallen oefenen. Eerst klassikaal en dan per twee. Let
op de uitspraak en intonatie.

Stap 2
Schrijf daarna deze problemen op het bord:
een Nederlandse brief schrijven Nederlands medicijnen kopen bij de apotheek
eten koken een nieuw pak / een nieuwe jurk kopen
een nieuw huis zoeken iets online bestellen
werk zoeken veel Nederlandse woorden leren
een afspraak maken met de tandarts een boek ruilen

Vraag aan de cursisten wat voor hen uit de bovenstaande lijst een probleem is. Ga daar even
op in. Laat twee cursisten het geoefende gesprekje opnieuw spelen maar laat ze een probleem
uit de bovenstaande lijst kiezen. Mocht je merken dat ze dit moeilijk vinden, dan kun je het
dialoogje nog eens op het bord schrijven:

Wat is je probleem?
Ik moet zelf _________________
Ik vind dat moeilijk.
Wil je me helpen?
Ja, hoor.

Laat de cursisten in tweetallen elkaar om hulp vragen bij problemen uit de lijst.

Variatie
Deel het tweede blad met de tips uit. Laat twee cursisten het gesprekje opnieuw spelen aan de
hand van een probleem uit de lijst. Daarna vraag je: Hoe kunnen we (de naam van de cursist die
een probleem heeft) helpen? En je vraagt hen om een goede tip te zoeken op het werkblad met
de tips. Zo ondervang je het probleem dat cursisten zelf nog geen advies kunnen geven.

Laat de cursisten eventueel nog in tweetallen om hulp vragen en dan de juiste tip geven.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 61


6.15 Hoe laat is het? (2)

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 3: Zaken regelen - Kan omgaan met tijd.

Werkblad 6.15a - Speel het spel.


Domino
AQJ
Kopieer de dominokaartjes voor ieder tweetal of drietal. Knip de kaartjes los over de
stippellijnen en deel ze uit. Laat de juiste kaartjes tegen elkaar leggen en laat de cursisten ook
voorlezen wat er op de kaartjes staat.

Werkblad 6.15b - Hoe laat is het? **


Kopieer Werkblad 6.15b. Zie voor de uitleg de instructie bij Werkblad 6.10b.
AQE
Variatie
Mix de kaartjes van Werkblad 6.15b met de kaartjes van Werkblad 6.10b en/of Werkblad 6.12b.

Lesidee 6.15 - Speel het spel. DJA


Bingo
Kopieer Werkblad lesidee 6.15. Dit bingospel heeft twee varianten: een kleine bingokaart en een
grotere. Kies één van de varianten. Zie voor de uitleg de instructie bij Werkblad 6.10a.

Herhalingsopdrachten thema 6

Lesidee 6
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
QA
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden.

Print Werkblad lesidee 6 per twee cursisten. Laat de cursisten ter afsluiting van dit thema de
vragen stellen en beantwoorden bij de praatplaat van de winkel.

Variatie
Laat de betere cursisten zelf vragen stellen en beantwoorden.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 62


Thema 7 Reizen

7.1 Ik ga op reis.

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. vervoer.

Lesidee 7.1a QA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden.

Print Werkblad lesidee 7.1a en knip in strookjes. Schrijf op het bord: Ik ga met de fiets - met de
bus - met de auto - met de trein - met de tram - met het vliegtuig - met de boot - lopen

Lees de vragen op een aantal strookjes voor en laat een aantal cursisten antwoorden. Verdeel
de strookjes daarna onder de cursisten. Laat de cursisten rondlopen in de klas en de vragen
aan elkaar stellen. Na ieder gesprekje wisselen ze van strookje.
Na verloop van tijd kun je de woorden van het bord vegen om het iets moeilijker te maken.

Lesidee 7.1b
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
H
• Spreken 1: Monologen - Kan beschrijven hoe hij reist.

Stap 1
Print Luistertekst 7.1 per cursist en deel uit. Laat de cursisten de tekst in stilte en/of hardop
lezen.

Stap 2
Schrijf de volgende vragen op het bord:

Hoe heet jij? Hoe ga je naar school?


Waar woon jij? Hoe reis jij nog meer?
Waar ga jij naar school?

Bespreek de vragen met de cursisten en laat langzame leerders de antwoorden opschrijven.


Vooral de laatste vraag moet je toelichten, door bijvoorbeeld te vragen hoe ze boodschappen
doen of naar familie gaan. Geef nu zelf als voorbeeld een korte monoloog met de antwoorden
op de bovenstaande vragen erin verwerkt.

Stap 3
Laat de cursisten klassikaal of in groepjes een monoloog houden.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 63


7.2 Hoe?

In deze paragraaf leert de cursist het vraagwoord hoe.

Lesidee 7.2 P
Verdeel de klas in kleine groepjes. Je hebt voor elk groepje een dobbelsteen nodig en de
praatplaat van thema 7. De cursisten gooien om de beurt met de dobbelsteen en maken
vragen bij de praatplaat met de vraagwoorden. Schrijf op het bord:
1 = hoe 4 = wanneer
2 = wat 5 = hoeveel
3 = waar 6 = welk

Bijvoorbeeld: Een cursist gooit 5. Hij maakt een vraag met Hoeveel. Hij kijkt op de praatplaat en
vraagt Hoeveel fietsen zie je? Een andere cursist geeft antwoord. Vervolgens gooit deze cursist
met de dobbelsteen en maakt een vraag.

Variatie
Je kunt in anderen lessen de praatplaten van thema 2 tot en met 6 gebruiken om het maken
van vragen te herhalen. Je herhaalt dan meteen de woordenschat uit deze thema’s.

7.3 Regels in het verkeer

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. het verkeer.

Lesidee 7.3a Q
Deel per tweetal de praatplaat bij thema 7 uit. Zet de volgende zinnen op het bord of geef ze
op een los blaadje. Laat de cursisten elkaar de vragen stellen:

Waar is de trein? Waar is een zebrapad? Is het stoplicht groen of rood?


Waar is de bus? Hoeveel auto’s zie je? Moet de … stoppen?

Variatie
Laat de cursisten zelf vragen bedenken en deze aan elkaar stellen.

Lesidee 7.3b QA
Met dit lesidee leert de cursist nog wat meer nadenken over het fenomeen regels, het
verschil tussen moeten en mogen, oefent hij de uitspraak en het voorlezen van zinnen en
leert hij zelf regels te maken.

Print Werkblad lesidee 7.3b per twee cursisten en knip ze in tweeën. Deel nog niet uit.

Stap 1
Schrijf op het bord waar en niet waar. Zeg dan Je mag gratis met de trein reizen. Vraag aan de
cursisten of deze regel waar is of niet waar. Doe dit vervolgens ook bij:
Je moet in de trein drinken kopen.
Je mag in de trein eten.
Je mag in de trein bellen.
Het kan nodig zijn om nog even in te gaan op het verschil tussen moeten en mogen.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 64


Stap 2
Verdeel de cursisten in tweetallen en laat ze Werkblad lesidee 7.3b maken. Hierbij vertellen ze
elkaar regels en beoordeelt de ander of dit waar is of niet.

Stap 3
Laat in groepjes of klassikaal regels bedenken bij de situatie in de winkel, bij de dokter, etc.

7.4 Ik kan, wij kunnen – ik mag, wij mogen

In deze paragraaf leert de cursist de tegenwoordige tijd van de werkwoorden kunnen en


mogen.

7.5 De kaart van Nederland

In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. topografie en werkt de cursist aan de
volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan zeggen waar een plaats ligt.

Werkblad 7.5 - Waar liggen de plaatsen? ** AQ


Kopieer het blad met plaatsnamen voor elk tweetal. Knip de kaartjes los, doe ze in een envelop
en geef elk tweetal een envelop. Print ook voor ieder tweetal de kaart van Nederland.
De cursisten trekken om de beurt een kaartje en vragen aan hun medecursist waar de plaats
ligt die op het kaartje staat. De andere cursist kijkt op de kaart en geeft antwoord.
In het antwoord moet steeds een windrichting voorkomen.
Bijvoorbeeld: Maastricht ligt in het zuiden van Nederland.

Variatie 1
Laat de cursisten, als ze klaar zijn, zelf plaatsnamen op de kaart zoeken en hier dezelfde vraag
over stellen.

Variatie 2
Laat de cursisten vragen waar een plaats ligt. Hun medecursist moet vertellen in welke
provincie de plaats ligt.

7.6 Op de doos, achter de doos, in de doos

In deze paragraaf leert de cursist een aantal voorzetsels van plaats en werkt de cursist aan
de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Luisteren 3: Luisteren naar aankondigingen en instructies - Kan eenvoudige
beschrijvingen/instructies begrijpen.

Lesidee 7.6a DEA


Kopieer Werkblad lesidee 7.6a voor iedere cursist en teken de lege plattegrond na op het bord.
Zorg dat iedereen begrijpt waar het raam is en de deur. Zeg waar de dingen in de kamer staan.
De cursisten tekenen de meubels en spullen op hun plattegrond. Teken naderhand zelf de
dingen in de plattegrond op het bord, terwijl je de zinnen nogmaals opleest. Je kunt ook één of
meerdere cursisten naar het bord vragen om de dingen in de plattegrond te tekenen.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 65


Voor het raam staat een bank.
Voor de bank staat een tafel.
Op de tafel ligt een boek.
Op het boek ligt een pen.

Tegenover de deur staat een lamp.


De lamp staat naast de bank. (is ter controle)
Tussen de lamp en de deur staat een grote stoel.
Achter de deur hangen een tas en een jas aan de muur.

Naast de deur staat een kast.


Naast de kast staat een bed.
Voor het bed liggen twee sokken.
Naast het bed staat een klein kastje.
Op het kastje ligt een bril.

Lesidee 7.6b P
Doe een TPR oefening met de geleerde voorzetsels. Bijvoorbeeld:
• Ga voor je stoel staan. • Leg je pen/potlood onder je boek.
• Ga achter je stoel staan. • Pak je jas/tas.
• Ga naast je stoel staan. • Leg je jas/tas onder je tafel.
• Ga op je stoel zitten. • Hang je jas/tas aan je stoel.
• Leg je pen/potlood naast je boek.

Lesidee 7.6c Q
Deel de praatplaat van thema 7 uit aan ieder twee- of drietal. Bedenk zelf vragen bij de
praatplaat. Deze kun je op papier geven of je stelt de vragen mondeling. De antwoorden
kunnen mondeling of schriftelijk worden gegeven.

Variatie
De cursisten bedenken zelf vragen voor elkaar en stellen deze aan een andere cursist.

7.7 In de file

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 1: Correspondentie - Kan een sms-berichtje sturen.

Lesidee 7.7 FQA


Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2
• Gesprekken 3: Zaken regelen.

Print Werkblad lesidee 7.7 per cursist. Laat de cursisten individueel opdracht 1 maken, waarbij
ze zinnen op de goede plek moeten zetten. Maak tweetallen en laat een aantal tweetallen
als controle het gesprek hardop lezen. Let daarbij op de uitspraak en intonatie. Vervolgens
voeren de cursisten bij opdracht 2 zelf spontaan een gesprek met behulp van een aantal
sleutelwoorden.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 66


7.8 Waar is het station?

In deze paragraaf werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
• Luisteren 3: Luisteren naar aankondigingen en instructies - Dagelijks leven: Kan korte,
eenvoudige routebeschrijvingen begrijpen.
• Gesprekken voeren 4: Informatie uitwisselen - Dagelijks leven: Kan korte routebeschrijving
begrijpen en herhalen.

Lesidee 7.8 Q
Laat je cursisten in tweetallen werken. Ze wijzen elkaar fysiek de weg door het schoolgebouw.
Cursist A vertelt aan cursist B welke kant hij op moet lopen. Bijvoorbeeld: Je moet hier rechtsaf.
Je moet rechtdoor. Je moet hier linksaf. Cursist B volgt de aanwijzingen van cursist A op. Is men
terug in de klas? Dan wijst cursist B cursist A de weg door het schoolgebouw.

Variatie 1
Laat cursist A eerst een vraag stellen aan cursist B. Bijvoorbeeld: Waar is de wc / keuken /
kantine? Waar is de uitgang? Waar is het fietsenhok? Cursist B vertelt hoe cursist A moet lopen.
Men kan bij deze variatie eventueel in de klas blijven zitten.

Variatie 2
Schrijf bij variatie 1 op het bord welke woorden gebruikt móeten worden. Bijvoorbeeld: eerst,
bij, ver, dichtbij, links(af), rechts(af), rechtdoor

7.9 Woorden opzoeken

In deze paragraaf leert de cursist hoe hij woorden kan opzoeken in een woordenboek.

7.10 Voor het eten, op donderdag, om negen uur

In deze paragraaf leert de cursist een aantal voorzetsels van tijd.

Lesidee 7.10
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
QFA
• Gesprekken 3: Zaken regelen.

Print voor elk tweetal Werkbladen lesidee 7.10 en deel uit. Laat de cursisten samen de agenda
invullen. Bij het beantwoorden van de vragen moeten ze de voorzetsels gebruiken die in 7.10
worden aangeboden.

7.11 Op het station

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 2. Oriënterend lezen - Dagelijks leven: Kan info opzoeken op het dienstrooster van
het openbaar vervoer (bus, trein).

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 67


Werkblad 7.11 - Praat samen. ** AQ
Kopieer de pagina met het bord met vertrektijden voor elk tweetal. Knip de delen voor Cursist
A en Cursist B los. Geef elk tweetal één bord met vertrektijden en geef cursist A en B een
briefje met vragen. Cursist A stelt de vragen op zijn briefje. Cursist B geeft antwoord. Daarna
stelt cursist B de vragen op zijn briefje. Cursist A geeft antwoord.

Variatie
Laat de cursisten eventueel zelf nog extra vragen bedenken.

7.12 Mijn auto, jouw auto, onze auto

In deze paragraaf leert de cursist bezittelijke voornaamwoorden.

Lesidee 7.12 P
Stel vragen aan de cursisten met de bezittelijk voornaamwoorden in je vraag.
Bijvoorbeeld: Is dit jouw boek? Is dit haar pen? Is dit mijn koffie? Etc.
Schrijf de zinnen op het bord waarmee de cursisten kunnen antwoorden: Ja, dit is … . / Nee, dit
is … .

Variatie
Laat cursisten eventueel zelf dergelijke vragen aan elkaar stellen.

Werkblad 7.12a - Speel het spel. * AQJ


Domino
Kopieer de dominokaartjes en knip ze uit. Doe de kaartjes in een envelop en geef elk tweetal
een envelop. Laat ze de juiste kaartjes tegen elkaar aan leggen en laat ze ook voorlezen wat er
op de kaartjes staat.

Variatie
Knip de kaartjes doormidden. Geef elke cursist één kaartje. Laat de cursisten door de klas
lopen en laat ze het kaartje zoeken dat bij hun kaartje past. Bijvoorbeeld: ‘Jij hebt een tas.’
hoort bij ‘Het is jouw tas.’

Werkblad 7.12b - Maak zinnen. ** AH


Kopieer Werkblad 7.12b per tweetal en knip de plaatjes los. Doe de plaatjes A in een envelop en
doe de plaatjes B in een andere envelop. De cursisten trekken uit beide enveloppen een plaatje
en maken daar een zin mee. Leg hierbij uit dat de zinnen steeds beginnen met Het is … of Het
zijn … . Bijvoorbeeld:

Het is mijn kopje.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 68


7.13 Met de bus

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 2: Oriënterend lezen - Dagelijks leven: Kan info opzoeken op het dienstrooster van
het openbaar vervoer (burs, trein).

Lesidee 7.13 DFA


Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 2: Aantekeningen, berichten en formulieren - Kan de tijd/datum/locatie van een
afspraak noteren.

Print Werkblad lesidee 7.13 per cursist. De cursisten luisteren naar twee telefoongesprekken
en noteren de gevraagde gegevens. Eén van de gevraagde gegevens is het busnummer. Het
woord nummer is nog niet aangeleerd en moet even toegelicht worden.
Je kunt de transcripten zelf voorlezen, of je kunt de cursisten laten luisteren naar de
bijbehorende opnames op elo.kleurrijker.nl onder de docentencode. Ga naar EXTRA en klik op
Audiofragmenten bij lesideeën en dan op Lesidee 7.13 - Luister en schrijf op.

Tekst 1:
Hoi met Kira
Hoi met Ibrahim. Kom je vanavond bij mij eten?
Ja, leuk. Wat is je adres?
Wijnstraat 12
Hoe kom ik daar?
Je kunt bus 5 nemen. Je moet bij halte Bierweg uitstappen.
Mijn huis staat tegenover de bushalte.
Oké. Dus ik neem bus 5 en stap uit bij de Bierweg. Hoe laat zal ik komen?
Om zes uur?
Prima, tot vanavond.
Tot vanavond.

Tekst 2:
Thomas, ga je mee naar Den Haag?
Leuk. Wanneer?
Morgen?
Dan kan ik.
Dan gaan we met de trein.
Prima. Hoe laat?
We nemen de trein van 9.50 uur op spoor 11.
Ok, dan zien we elkaar om 9.50 uur op spoor 11.

Werkblad 7.13 - Praat samen. ** AQ


Kopieer Werkblad 7.13 voor elk tweetal. Knip de stroken voor Cursist A en Cursist B los. Geef
elk tweetal één bord met vertrektijden en ieder zijn eigen strookje met vragen. Cursist A stelt
de vragen op zijn briefje. Cursist B geeft antwoord. Daarna stelt cursist B de vragen op zijn
briefje. Cursist A geeft antwoord.

Variatie
Laat de cursisten eventueel zelf nog extra vragen bedenken.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 69


Thema 8 Vrije tijd

8.1 De boerderij

Lesidee 8.1 P
Deel de praatplaten van thema 8 De boerderij uit en vraag wat de cursisten zien. Vraag naar
aantallen, kleuren, handelingen, dierennamen, etc.

Variatie 1
Laat de cursisten elkaar vragen stellen.

Variatie 2
Laat goede zinnen opschrijven bij de praatplaat.

8.2 Woorden leren

In deze paragraaf leert de cursist hoe hij het beste woorden kan leren.

Tip bij 8.2 G


Cursisten kunnen zelf een woordenlijst maken op alfabet. Een manier om dit te doen is door
alle cursisten een schriftje te geven en bovenaan elke rechter bladzijde een letter van het
alfabet te schrijven (a t/m z). Je cursisten schrijven vervolgens voor hen onbekende woorden
bij de juiste letter in hun schrift met bijbehorende vertaling, tekeningetje en/of voorbeeldzin. Zo
krijgt men een persoonlijk woordenboekje waarin woorden staan die men moeilijk vindt en die
op deze manier makkelijk terug te vinden en te leren zijn. Bijkomend voordeel is dat men op
deze manier steeds weer oefent met het alfabet.
Cursisten kunnen ook gebruik maken van sites als www.wrts.nl of www.quizlet.com. Op deze
sites kunnen ze zelf een lijst aanmaken of jij als docent kunt lijsten maken en die delen met
cursisten. Met die woordenlijsten kan vervolgens op verschillende manieren geoefend worden.

Lesidee 8.2 JA
Kopieer Werkblad lesidee 8.2 en knip de kaartjes los. Doe ze in een envelop. Deel de groep op in
kleine groepjes. Laat van een groepje één cursist naar het bord komen. Hij trekt een kaartje en
tekent binnen 30 seconden op het bord wat er op zijn kaartje staat. Raadt zijn groepje het op
tijd? Dan verdienen ze een punt.

Variatie 1
Speel het spel Ja/nee met de kaartjes. Laat de cursisten wederom in groepjes tegen elkaar
spelen. Eén cursist komt weer naar voren en trekt een kaartje. Zijn groepsgenoten stellen
gesloten vragen om erachter te komen wat er op het kaartje staat. Bijvoorbeeld: Is het een dier?
Is het een ding? Is het een lichaamsdeel? Etc. De persoon die het kaartje heeft getrokken mag
alleen met ja en nee antwoorden.

Variatie 2
Speel het spel Dinges. Laat snellerende cursisten mondeling het woord op hun kaartje
omschrijven, zonder het woord te zeggen. De andere cursisten proberen binnen een minuut te
raden wat er op het kaartje staat.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 70


8.3 Voetbalclub Groen Gras

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 2: Oriënterend lezen - Kan een eenvoudig rooster begrijpen.

Lesidee 8.3 QA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden.

Print Werkblad lesidee 8.3 per twee cursisten. Laat de cursisten klassikaal of in groepjes over
de vragen praten.

8.4 Zinnen maken (2)

In deze paragraaf leert de cursist hoe hij hoofdzinnen met twee werkwoorden maakt en
werkt hij aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 1: Correspondentie - Kan een Whatsappberichtje beantwoorden.

Lesidee 8.4 P
Schrijf of typ op een vel A4 papier steeds een woord/zinsdeel van een zin. Deel een zin uit aan
vier cursisten, geef elk één woord/zinsdeel. Laat deze cursisten in de goede volgorde gaan
staan en laat de rest van de groep beoordelen of de cursisten op de goede plek staan. Deel
vervolgens een nieuwe zin uit aan vier andere cursisten. Voorbeelden van zinnen zijn:
• Kees | blijft | morgen bij ons | eten. • Je | mag | hier 50 kilometer per uur | rijden.
• Ik | ga | op vakantie veel | wandelen. • U | mag | gratis een boekje | meenemen.
• Maya | kan | goed Nederlands | spreken. • Hij | wil | bloemen voor zijn vrouw | kopen.
• De kinderen | willen | bij hun oma | slapen. • Wij | kunnen | donderdag niet naar de les
• Jareq | moet | veel nieuwe woorden | leren. |komen.

Variatie
Laat de cursisten de zinsdelen benoemen: wie/wat, werkwoord 1, rest (wanneer, wat, waar),
werkwoord 2, zodat ze weten waarom de woorden op die plek moeten staan.

Werkblad 8.4a - Maak zinnen. * AJ


Kopieer Werkblad 8.4a (eventueel in kleur) en knip de zinsdelen los. Doe de zinsdelen in een
envelop. Verdeel de klas in tweetallen of kleine groepjes. Geef elk groepje een envelop. Leg uit
dat de cursisten zinnen moeten maken en twee werkwoorden per zin moeten gebruiken. Laat
de cursisten zinnen maken door de zinsdelen achter elkaar te leggen.

Variatie 1
Als dit te moeilijk is, kan de docent bij het knippen van de zinsdelen de woorden per zin
sorteren. Dan krijgen de cursisten de zinsdelen die bij elkaar horen en hoeven ze die alleen in
de goede volgorde te leggen.

Variatie 2
Geef iedere cursist een zinsdeel. De cursisten lopen door de klas en zoeken welke zinsdelen bij
hun zinsdeel passen. Laat de cursisten voorlezen welke zinnen ze hebben gemaakt. Sommige
zinsdelen kunnen op verschillende manieren gecombineerd worden.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 71


Werkblad 8.4b - Maak zinnen. ** AQ
Kopieer Werkblad 8.4b en geef elk tweetal twee verschillende agenda’s. Laat de cursisten
om beurten vragen stellen als Wat ga jij maandag doen? Het antwoord moet altijd twee
werkwoorden bevatten. Bijvoorbeeld: Ik ga maandag om half negen werken.

Variatie
De docent kan vervolgens aan de cursisten vragen wat hun partners gezegd hebben. Wat gaat
hij maandag doen? Als dit te moeilijk is om te onthouden, zorg dan dat je ook de lege agenda’s
uitdeelt, zodat cursisten het antwoord van hun buurman/buurvrouw in de lege agenda kunnen
schrijven.

Plusopdracht 8.4 ** FA
Kopieer Werkblad plusopdracht 8.4 en laat zinnen met twee werkwoorden maken.
Bijvoorbeeld: moeten – koken Je moet de rijst acht minuten koken.

8.5 Wat is je hobby?


In deze paragraaf leert de cursist woordenschat m.b.t. hobby’s.

Lesidee 8.5a Q
De docent begint en zegt Ik heb ……… nodig. Wat is mijn hobby? Aan de hand van het materiaal
moeten de cursisten raden wat je hobby is. Doe dit klassikaal, zo kun je onbekende hobby’s op
het bord schrijven. Zorg ervoor dat elke cursist aan de beurt is geweest.

Lesidee 8.5b H
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Spreken 1: Monologen - Kan vertellen over zijn hobby’s.

Print luistertekst 8.5 uit per cursist, maar deel nog niet uit.

Stap 1
Lees een willekeurig tekstje voor uit 8.5 maar laat de naam weg en in plaats van de hobby zeg
je PIEP. De cursisten moeten raden om welke hobby het gaat.

Stap 2
Deel de luisterteksten uit en laat de cursisten de teksten lezen. Bespreek welke info ze in deze
teksten vinden. Op welke vragen krijgen ze een antwoord? De vragen hebben ze aangereikt
gekregen in 8.3. Maar als dit te moeilijk is, kun je zelf een reeks vragen op het bord schrijven
en de cursisten laten kiezen op welke vragen ze een antwoord krijgen. Voorbeelden van vragen
zijn:
• Welke sport doe je? • Met wie sport je? • Waar sport je?
• Hoe vaak sport je? • Hoeveel kost je sport? • Hoe laat sport je?
• Hoe lang sport je? • Waarom sport je?

Stap 3
Vertel nu je cursisten dat ze zelf ook iets over hun hobby’s mogen vertellen, en dat ze een
antwoord moeten geven op de genoemde vragen. Je kunt de cursisten hun monologen
klassikaal of in wisselende groepjes laten houden. Bij langzamere leerders is een monoloog
misschien moeilijk, dan kun je er gewoon een vraag-antwoordgesprek van maken.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 72


Lesidee 8.5c F
Stap 1
Print luistertekst 8.5 per cursist en laat de cursisten de tekstjes lezen.

Stap 2
Vraag hen om nu op papier te schrijven over hun eigen hobby. Deel hiervoor eventueel apart
papier uit. Mocht deze vrije instructie te moeilijk zijn, dan kun je ondersteunende vragen op
het bord schrijven. Bijvoorbeeld: Hoe vaak doe je deze hobby? Wanneer doe je deze hobby? Met
wie doe je deze hobby? Doe dit alleen als de cursisten er problemen mee hebben. Als je vragen
geeft, kan het namelijk gebeuren dat ze enkel antwoorden gaan schrijven, waardoor het tekstje
niet zo samenhangend wordt.

Stap 3
Haal de tekstjes op en lees ze één voor één voor. Noem de naam van de schrijver niet. De
cursisten raden wie het tekstje geschreven heeft.

8.6 Een formulier invullen


In deze paragraaf werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 2: Oriënterend lezen - Kan een inschrijfformulier begrijpen waarin om personalia
wordt gevraagd.
• Schrijven 2: Aantekeningen, berichten, formulieren - Kan basisgegevens (personalia,
e-mailadres, bankrekeningnummer, vooropleiding/werk) over zichzelf of over een familielid
noteren op een zeer eenvoudig aanmeldingsformulier voor een cursus.
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan zich inschrijven voor een cursus.

Lesidee 8.6 FA
Print Werkblad lesidee 8.6. Dit is een herhalingsopdracht om te oefenen met het invullen van
een formulier. Thematisch hoort deze opdracht bij het vorige hoofdstuk, maar hij kan hier
gedaan worden als cursisten nog moeite blijken te hebben met deze vaardigheid.

8.7 De broek, een broek – het paard, een paard

In deze paragraaf leert de cursist het lidwoord een.

8.8 Wat doe jij in het weekend?

In deze paragraaf werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 3: Lezen om informatie op de doen - Kan zich een idee vormen van een kort artikel.
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan vertellen over zijn/haar hobby’s.

8.9 Geen of niet

In deze paragraaf leert de cursist wanneer je geen en wanneer je niet gebruikt.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 73


8.10 Op vakantie

In deze paragraaf werkt de cursist aan deze competenties uit het Raamwerk NT2:
• Lezen 1: Correspondentie lezen - Kan een vakantiegroet op een ansichtkaart begrijpen.
• Lezen 1: Correspondentie lezen - Kan een kort en eenvoudig informeel kaartje of
e-mailbericht begrijpen.

Werkblad 8.10 - Speel het spel. * ADJ


Bingo
Kopieer de twaalf bingokaarten en geef iedere cursist een eigen kaart. Lees het verhaal hierna
rustig voor. De cursisten luisteren goed of ze een van de woorden op hun kaart horen. Als
ze een woord horen, strepen ze het door op hun kaart. De cursist die het eerste zijn kaart vol
heeft, roept Bingo! Hij is de winnaar. Controleer of alle woorden op zijn kaart ook daadwerkelijk
genoemd zijn.

Verhaal
Leon en Sara willen in augustus op vakantie gaan. Maar ze willen allebei iets anders.
Sara moet iedere dag hard werken. Ze wil daarom graag een rustige vakantie en lekker weer. Ze wil
naar een huisje met een zwembad in een warm land. Ze kan dan soms zwemmen. En ze kan veel in
de tuin liggen met een boek. Daar houdt Sara van.
Maar Leon wil iets anders. Hij wil graag veel wandelen en fietsen, want hij houdt van de natuur. En
hij wil graag in een tent slapen.
Leon en Sara praten samen veel over de vakantie. Eindelijk weten ze wat ze doen. Ze gaan eerst
een week naar een huisje in een warm land. En ze gaan daarna een week wandelen en fietsen. Dan
hebben ze allebei wat ze willen.

Lesidee 8.10a en 8.10b DFA


Kopieer Werkblad lesidee 8.10a of 8.10b voor elke cursist en vertel welke woordsoort is
weggelaten. Lees nu het verhaal van Werkblad 8.10 (hierboven) nogmaals voor. De cursisten
luisteren en schrijven de ontbrekende woorden op.

Lesidee 8.10c P
Deel de praatplaten van thema 8 Op vakantie uit en vraag wat de cursisten zien. Vraag naar
aantallen, kleuren, handelingen, dierennamen, etc.

Variatie 1
Laat de cursisten elkaar vragen stellen.

Variatie 2
Laat goede zinnen opschrijven bij de praatplaat.

Lesidee 8.10d FA
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 1: Correspondentie - Kan een eenvoudige vakantiekaart met groeten schrijven.

Print Werkblad lesidee 8.10d. De cursisten maken het kaartje compleet.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 74


Plusopdracht 8.10a ** DFA
In plaats van Lesidee 8.10a en 8.10b kun je met snellerende cursisten deze plusopdracht
doen. Kopieer hiervoor Werkblad lesidee 8.10a of 8.10b per cursist. Lees één van onderstaande
verhalen voor. Laat de woorden die de cursisten moeten invullen weg en zeg in plaats daarvan
PIEP. De cursisten moeten zelf bedenken welk woord ze moeten invullen. Vertel van tevoren
wel welke woordsoort je weglaat.

Werkwoorden
Leon en Sara PIEP (willen) in augustus op vakantie gaan. Maar ze willen allebei iets anders.
Sara moet iedere dag hard PIEP (werken). Ze wil daarom graag een rustige vakantie en lekker weer.
Ze PIEP (wil) naar een huisje met een zwembad in een warm land. Ze kan dan soms zwemmen. En
ze PIEP (kan) veel in de tuin liggen met een boek. Daar houdt Sara van.
Maar Leon wil iets anders. Hij PIEP (wil) graag veel wandelen en fietsen, want hij PIEP (houdt) van
de natuur. En hij wil graag in een tent PIEP (slapen).
Leon en Sara PIEP (praten) samen veel over de vakantie. Eindelijk weten ze wat ze PIEP (doen).
Ze gaan eerst een week naar een huisje in een warm land. En ze PIEP (gaan) daarna een week
wandelen en fietsen. Dan hebben ze allebei wat ze willen.

Voorzetsels
Leon en Sara willen PIEP (in) augustus op vakantie gaan. Maar ze willen allebei iets anders.
Sara moet iedere dag hard werken. Ze wil daarom graag een rustige vakantie en lekker weer. Ze wil
PIEP (naar) een huisje met een zwembad PIEP (in) een warm land. Ze kan dan soms zwemmen. En
ze kan veel PIEP (in) de tuin liggen met een boek. Daar houdt Sara van.
Maar Leon wil iets anders. Hij wil graag veel wandelen en fietsen, want hij houdt PIEP (van) de
natuur. En hij wil graag PIEP (in) een tent slapen.
Leon en Sara praten samen veel PIEP (over) de vakantie. Eindelijk weten ze wat ze doen. Ze gaan
eerst een week PIEP (naar) een huisje in een warm land. En ze gaan daarna een week wandelen en
fietsen. Dan hebben ze allebei wat ze willen.

Plusopdracht 8.10b ** QKA


Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden.

Print Werkblad Plusopdracht 8.10b.

Stap 1
Deel het werkblad uit en laat de cursisten het eerste deel zelf invullen. Ze lezen de vragen
en kiezen bij elk nummer één van de twee opties. Dat bolletje maken ze zwart. Zo geven ze
antwoord op de vraag Wat wil jij in je vakantie? Let er op dat ze telkens echt maar één van de
vragen kiezen én dat ze bij ieder nummer iets gekozen hebben.

Stap 2
Schets de volgende situatie: Je hebt zin om op vakantie te gaan. Je wil niet alleen maar met
iemand anders. Is er misschien een andere cursist met wie je kunt gaan? Dan moeten jullie
natuurlijk wel dezelfde dingen willen.
De cursisten nemen nu met drie andere cursisten de vragen door. Laat ze eerst de naam van
hun medecursisten op het formulier invullen. Om de beurt stellen ze elkaar de vragen uit het
formulier. Ze vergelijken het antwoord van hun gesprekspartner met hun eigen antwoord. Als
die antwoorden hetzelfde zijn, zetten ze een kruisje.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 75


Stap 3
Als afronding kijken de cursisten met wie ze het meest gemeen hebben. Met die persoon of
personen kunnen ze op vakantie.

8.11 Ik begrijp het niet.

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige uitspraken doen of vragen stellen
over eenvoudige onderwerpen.

Lesidee 8.11 DFHA


Print Werkblad lesidee 8.11 per cursist. Deel nog niet uit.

Stap 1
Schets de situatie: Je gaat luisteren naar twee mensen die met elkaar praten. De man verstaat
de vrouw niet. Hoe komt dat?
Luister vervolgens naar de taalbeat en bespreek het antwoord. Luister vervolgens naar de
taalbeat en bespreek het antwoord.
De taalbeat is te vinden op elo.kleurrijker.nl onder de docentencode. Ga naar EXTRA en klik op
Audiofragmenten lesideeën en dan op Lesidee 8.11 - Wat zegt u?

snel gepraat - Ik praat erg snel.


Wat zegt u? Ik versta u niet.
snel gepraat - Ik praat erg snel.
Kunt u dat herhalen?
snel gepraat - Ik praat erg snel.
Wilt u langzaam praten?
Natuurlijk, ik praat veel te snel.

Stap 2
Schets de situatie verder: De man verstaat de vrouw dus niet omdat ze te snel spreekt. Wat
vraagt hij dan, welke vragen stelt hij? Luister opnieuw en bespreek de antwoorden.

Stap 3
Deel nu het werkblad uit. Laat de cursisten de ontbrekende woorden invullen. Laat ze opnieuw
naar de taalbeat luisteren en hun antwoorden nakijken.

Stap 4
Luister nu nog een paar keer naar de beat. Laat de cursisten meelezen en eventueel
meeklappen.
In een laatste stap slijp je de taalbeat productief in: klassikaal, in twee groepen en per twee.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 76


8.12 Dit boek is hier. Dat boek is daar.

In deze paragraaf leert de cursist aanwijzende voornaamwoorden.

Lesidee 8.12 QA
Met dit lesidee herhalen cursisten de aanwijzend voornaamwoorden en de geleerde
tegenstellingen uit TaalCompleet A1.

Print Werkblad lesidee 8.12 in kleur per twee cursisten en knip ze in tweeën.

Voor deze oefening is een actieve kennis van de tegenstellingen uit het boek nodig. Eventueel
kun je die eerst nog herhalen: klein–groot, oud–jong, gezond–ongezond/niet gezond,
warm–koud, duur–goedkoop.

Deel het werkblad uit. Laat de cursisten per twee de mensen en de objecten op hun blaadjes
vergelijken, waarbij ze om de beurt een zin maken. Ze wijzen daarbij op elkaars blaadjes. Ze
gebruiken deze/dit voor het plaatje op hun eigen blad en die/dat voor het plaatje op dat van de
andere cursist. Bijvoorbeeld: Deze man is oud, maar die man is jong.

8.13 Vrienden

In deze paragraaf werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Gesprekken 4: Informatie uitwisselen - Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden
over weekendplannen.

Lesidee 8.13a
De eerste letter is …
FJ
Speel nogmaals het spel De eerste letter is ... . De cursisten hebben inmiddels lichaamsdelen,
voertuigen en dierennamen geleerd. Kopieer Werkblad lesidee 8.13a voor iedere cursist, of voor
ieder tweetal. Je zegt een letter of je laat een cursist een letter kiezen. De cursisten schrijven
vervolgens zo snel mogelijk een woord in elke kolom dat begint met de gekozen letter.
Wanneer iemand in elke kolom een woord heeft geschreven, roept hij STOP! De andere
cursisten mogen dan niet meer schrijven. De docent inventariseert vervolgens de geschreven
woorden. Schrijf de woorden op het bord, om de spelling te controleren. Wellicht zijn er
woorden genoemd die nog niet iedereen kende. Een leuke manier om de woordenschat uit te
breiden!

De puntentelling gaat als volgt:


5 punten Heeft niemand hetzelfde woord als jij?
2 punten Heeft één iemand hetzelfde woord als jij?
1 punt Hebben twee of meer anderen hetzelfde woord als jij?
0 punten Heb je niks opgeschreven of is het woord fout?

In de tabel hieronder zie je een voorbeeld met de letter V.

het lichaam vervoer dieren een werkwoord punten

voet vliegtuig varken vertellen

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 77


Na het spel een aantal keer gespeeld te hebben, tellen de cursisten hun punten bij elkaar op en
is de winnaar bekend.

Lesidee 8.13b Q
Laat de cursisten na opdracht 101 per twee of klassikaal praten over hun weekendplannen.

Lesidee 8.13c BF A
Bij dit lesidee werkt de cursist aan de volgende competentie uit het Raamwerk NT2:
• Schrijven 1: Correspondentie - Kan reageren op een uitnodiging in een Whatsappberichtje.

Print Werkblad lesidee 8.13c per cursist. De cursisten kiezen in de receptieve opdracht het
goede vervolg van het appje. De goede antwoorden zijn 1c. en 2b. Daarna reageren ze in de
productieve opdracht zelf op een uitnodiging.

TaalCompleet A1 - Handleiding per thema 78

You might also like