You are on page 1of 6

ECLI:NL:HR:2023:630

Instantie Hoge Raad


Datum uitspraak 18-04-2023
Datum publicatie 18-04-2023
Zaaknummer 21/02784
Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:266
Rechtsgebieden Strafrecht
Bijzondere kenmerken Cassatie
Inhoudsindicatie
Zaak Melogale. (Medeplegen) cocaïnehandel vanuit woonwagen in Den Haag (art.
2.B Opiumwet), medeplegen aanwezig hebben van cocaïne (art. 2.C Opiumwet),
medeplegen voorbereidingshandelingen cocaïnehandel (art. 10a jo. 10.4
Opiumwet) en (medeplegen) gewoontewitwassen van geldbedragen en auto’s (art.
420ter.1 jo. 420bis.1.b Sr). Verweer over betreden van woning voor het daar
plaatsen van technisch hulpmiddel i.v.m. opnemen van vertrouwelijke
communicatie, art. 359a Sv en art. 126l Sv. Vormverzuim doordat RC in
machtiging niet hokje aankruist bij opmerking dat woning mag worden betreden? In
machtiging mag RC in beginsel volstaan met vermelding dat aan wettelijke
voorwaarden voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie met technisch
hulpmiddel is voldaan en dat hij instemt met de wijze waarop aan bevel uitvoering
zal worden gegeven en met geldigheidsduur van bevel. Als in bevel mede staat
vermeld dat OvJ heeft bepaald dat woning wordt betreden zonder toestemming
van rechthebbende, vereist art. 126l.4 (derde volzin) Sv dat RC uitdrukkelijk in
machtiging vermeldt dat die plaats mag worden betreden, welk voorschrift blijkens
wetsgeschiedenis ermee samenhangt dat voorkomen moet worden dat
bevoegdheid tot betreden van woning lichtvaardig wordt toegepast. RC heeft bij
verlenen van machtiging voor geven van bevel tot opnemen van vertrouwelijke
communicatie verwezen naar inhoud van schriftelijke vordering van OvJ.
Machtiging heeft betrekking op gronden, wijze van uitvoering en voorwaarden als
in vordering omschreven. Hof heeft geoordeeld dat RC daarmee (mede aan de
hand van p-v onderbouwde) vordering van OvJ als grondslag voor verlenen van
machtiging heeft genomen en dat het gelet op inhoud van die vordering duidelijk
was (ook al heeft RC verzuimd hokje aan te kruisen bij opmerking dat woning mag
worden betreden) dat die machtiging ook betrekking had op betreden van woning
voor plaatsen van een technisch hulpmiddel. Daarbij heeft hof in aanmerking
genomen dat RC die (beoogde) reikwijdte van machtiging nadien in aanvullend p-v
heeft bevestigd. ‘s Hofs oordeel dat ertoe strekt dat, mede gelet op de aan
vordering ten grondslag gelegde gegevens over aard en ernst van verdenking en
niettegenstaande de omissie bij gebruik van het voor verlenen van machtiging
bestemde formulier, in verband met binnentreden van woning zich niet een
vormverzuim a.b.i. art. 359a Sv heeft voorgedaan waaraan enig rechtsgevolg moet
worden verbonden, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet
onbegrijpelijk.

Volgt verwerping. Samenhang met 21/02661 P, 21/02662, 21/02673, 21/02675 P,


21/02686, 21/02767 P, 21/02768, 21/02787, 21/02851, 21/02885, 21/02886 P
en 21/02907 P.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl
NJB 2023/1177
RvdW 2023/531

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 21/02784
Datum 18 april 2023

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2021, nummer
23-003877-18, in de strafzaak

tegen

[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.A. van Straalen, advocaat te ’s–
Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak,
maar uitsluitend ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en tot vermindering daarvan, en tot
verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1 Het cassatiemiddel komt op tegen de verwerping van het verweer over het betreden van een
woning voor het daar plaatsen van een technisch hulpmiddel in verband met het opnemen van
vertrouwelijke communicatie.
2.2 Het hof heeft het verweer waarop het cassatiemiddel doelt, als volgt samengevat en verworpen:
“Verweren ex artikel 359a Sv
(...)
Onrechtmatige betreding woning en plaatsing apparatuur voor het opnemen van vertrouwelijke
communicatie (hierna: OVC)
De raadsvrouw heeft betoogd dat het betreden van de woning van [verdachte] om daar OVC-
apparatuur te plaatsen onrechtmatig was, omdat het onderzoeksteam op het moment van
binnentreden niet beschikte over een rechtmatig door de officier van justitie gegeven bevel. Dat
bevel was onrechtmatig omdat de machtiging van de rechter-commissaris daartoe niet voldeed
aan de eisen van de wet. Zo is in de machtiging geen enkel misdrijf vermeld, hoewel dat op grond
van artikel 126l, derde lid, onder a in samenhang met het vierde lid, Sv wel een vereiste is.
Daarnaast is in de machtiging niet uitdrukkelijk aangekruist dat de woning van de verdachte mocht
worden betreden, hetgeen volgens artikel 126l, vierde lid, Sv ook een vereiste is. Weliswaar heeft
de rechter-commissaris op 19 februari 2016 een proces-verbaal opgesteld waarin is vermeld dat
het hokje bij de opmerking dat de woning mocht worden betreden per abuis niet is aangekruist,
dit laat onverlet dat de wet de eis stelt dat deze toestemming uitdrukkelijk in de machtiging wordt
vermeld. In dit geval is dat niet gebeurd en moet het er voor worden gehouden dat de woning van
[verdachte] zonder deze toestemming is binnengetreden.
(...)
Oordeel van het hof
Betreden woning en plaatsing OVC-apparatuur
In de beslissing op de vordering tot machtiging bevel OVC (...) staat vermeld dat de officier van
justitie de machtiging op 17 december 2015 schriftelijk heeft gevorderd (...) en ter onderbouwing
van de vordering een proces-verbaal van het onderzoeksteam van 10 december 2015 heeft
overgelegd (...). De rechter-commissaris heeft, gelet op inhoud van de schriftelijke machtiging, op
de gronden en wijze en onder de voorwaarden als in de vordering omschreven, de machtiging tot
het geven van het bevel tot OVC afgegeven. Door op deze wijze de machtiging te verlenen heeft
de rechter-commissaris hetgeen is opgenomen in de vordering tot machtiging OVC, als grondslag
genomen. In de vordering, evenals in het ter onderbouwing overgelegde proces-verbaal van 10
december 2015, is uitdrukkelijk vermeld dat de vordering tot machtiging wordt verzocht in verband
met de verdenking van overtreding de artikelen 2 onder A en 10a van de Opiumwet (OW) evenals
de artikelen 420bis en 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor de verdenking van artikel 2
onder A in samenhang met artikel 10 OW en artikel 140 (derde lid) Sr geldt dat dit misdrijven
betreft waarop een gevangenisstraf is gesteld van acht jaren of meer. Bovendien is in het ter
onderbouwing gevoegde proces-verbaal van 10 december 2015 de verdenking uitvoerig
beschreven evenals de resultaten tot dan toe.
Uit de vordering machtiging OVC blijkt voorts dat de machtiging wordt gevorderd teneinde OVC-
apparatuur aan te brengen in de woning van de verdachte aan de [a-straat 1] in [plaats].
Weliswaar heeft de rechter-commissaris bij de door gegeven schriftelijke machtiging verzuimd het
hokje aan te kruisen bij de opmerking dat de woning mag worden betreden, maar gelet op het
voorgaande is het hof van oordeel dat dit een kennelijke omissie betreft en dat het duidelijk was
dat de rechter-commissaris heeft beoogd die toestemming te verlenen. In zoverre ontbeert het
verweer feitelijke grondslag. Ten overvloede merkt het hof in dit verband op dat de rechter-
commissaris bij aanvullend proces-verbaal van 19 februari 2016 heeft bevestigd dat het
betreffende hokje per ongeluk niet is aangekruist en dat het de bedoeling is geweest
toestemming te verlenen voor het betreden van de woning van de verdachte teneinde daarin de
OVC-apparatuur te plaatsen.
Het hof concludeert dan ook dat van de door de raadsvrouw gestelde onregelmatigheden niet is
gebleken en er daarom geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De
resultaten van de OVC-opnames kunnen dus voor het bewijs worden gebruikt.”
2.3.1 Artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt, voor zover van belang
voor de beoordeling van het cassatiemiddel:
“1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat
gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een
ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek
dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141,
onderdelen b, c en d, vertrouwelijke communicatie opneemt met een technisch hulpmiddel.
2. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat ter uitvoering van
het bevel een besloten plaats, niet zijnde een woning, wordt betreden zonder toestemming
van de rechthebbende. Hij kan bepalen dat ter uitvoering van het bevel een woning zonder
toestemming van de rechthebbende wordt betreden, indien het onderzoek dit dringend
vordert en de verdenking een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Artikel 2, eerste lid, laatste volzin van de
Algemene wet op het binnentreden is niet van toepassing.
3. Het bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie is schriftelijk en vermeldt:
a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding
van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid
en, in geval van toepassing van de tweede volzin van het tweede lid, de voorwaarden
bedoeld in het tweede lid, zijn vervuld;
c. ten minste een van de personen die aan de communicatie deelnemen, dan wel, indien het
bevel communicatie betreft op een besloten plaats of in een vervoermiddel, een van de
personen die aan de communicatie deelnemen of een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving
van die plaats of dat vervoermiddel;
d. bij toepassing van het tweede lid, de plaats die zal worden betreden;
e. de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, en
f. de geldigheidsduur van het bevel.
4. Het bevel kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging, op vordering van de
officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. De machtiging betreft alle
onderdelen van het bevel. Indien ter uitvoering van het bevel een woning mag worden
betreden, wordt dat uitdrukkelijk in de machtiging vermeld.”
2.3.2 Artikel 126l lid 4, tweede volzin, Sv brengt tot uitdrukking dat de rechter-commissaris,
voordat hij de in artikel 126l lid 4 Sv bedoelde machtiging verleent, nagaat of het bevel tot
het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel de door artikel
126l lid 3 Sv genoemde informatie bevat en of – gelet op wat in die vordering staat vermeld
– wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het opnemen van vertrouwelijke
communicatie met een technisch hulpmiddel. Bij het verlenen van de machtiging mag de
rechter-commissaris in beginsel volstaan met de vermelding dat aan de genoemde
voorwaarden wordt voldaan en dat hij instemt met de wijze waarop aan het bevel uitvoering
zal worden gegeven en met de geldigheidsduur van het bevel. Als in het bevel tot het
opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel mede staat vermeld
dat de officier van justitie heeft bepaald dat een woning wordt betreden zonder
toestemming van de rechthebbende, vereist artikel 126l lid 4, derde volzin, Sv dat de
rechter-commissaris uitdrukkelijk in de machtiging vermeldt dat die plaats mag worden
betreden. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit laatstgenoemde voorschrift ermee
samenhangt dat voorkomen moet worden dat de bevoegdheid tot het betreden van een
woning lichtvaardig wordt toegepast (vgl. Kamerstukken II 1997/98, 25403, nr. 7, p. 7-8 en
nr. 8, p. 3).
2.4 Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie schriftelijk een machtiging voor het opnemen
van vertrouwelijke communicatie heeft gevorderd, waarbij (i) in die vordering onder meer de
verdenking wordt omschreven van de misdrijven ten aanzien waarvan de machtiging wordt
gevorderd, waaronder ook misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is
gesteld, (ii) bij die vordering een proces-verbaal is gevoegd waarin een nadere omschrijving wordt
gegeven van de verdenking en de tot dan toe behaalde resultaten, en (iii) de vordering ook
betrekking heeft op – kort gezegd – het aanbrengen van een technisch hulpmiddel in een woning.
Het hof heeft verder vastgesteld dat de rechter-commissaris de machtiging voor het geven van
een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie heeft verstrekt, waarbij is verwezen
naar de inhoud van de schriftelijke vordering en waarbij die machtiging betrekking heeft op de
gronden, de wijze van uitvoering en de voorwaarden als in de vordering zijn omschreven. Het hof
heeft geoordeeld dat de rechter-commissaris daarmee de (mede aan de hand van het proces-
verbaal onderbouwde) vordering van de officier van justitie als grondslag voor het verlenen van de
machtiging heeft genomen en dat het gelet op de inhoud van die vordering duidelijk was – ook al
heeft de rechter-commissaris verzuimd het hokje aan te kruisen bij de opmerking dat de woning
mag worden betreden – dat die machtiging ook betrekking had op het betreden van de woning
voor het plaatsen van een technisch hulpmiddel. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat
de rechter-commissaris die (beoogde) reikwijdte van de machtiging nadien in een aanvullend
proces-verbaal heeft bevestigd. Het hierop voortbouwende oordeel van het hof dat ertoe strekt
dat, mede gelet op de aan de vordering ten grondslag gelegde gegevens over de aard en de
ernst van de verdenking en niettegenstaande de omissie bij het gebruik van het voor het verlenen
van de machtiging bestemde formulier, in verband met het binnentreden van de woning zich niet
een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv heeft voorgedaan waaraan enig rechtsgevolg
moet worden verbonden, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.5 Het cassatiemiddel faalt.

3 Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel

3.1 Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1
van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2 Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf
van acht jaren en zes maanden.

4 Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat
deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te
motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk
niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling
van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5 Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde
gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze acht jaren en vijf maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers
en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 18 april 2023.

You might also like