You are on page 1of 26

ORGANISATIETHEORIE

Week IV: organisaties als open systemen

Dr. Bernard Bernards 20 november 2023

Bij ons leer je de wereld kennen 1


Programma vandaag

1. Resource dependency theory


Pfeffer & Salancik
2. Institutional isomorphism
DiMaggio & Powell
3. Organizational ecology
Carroll & Hannan

2
Resource Dependency Theory
Kritiek op contingentiebenadering:

•Nog steeds teveel nadruk op relatie van een individuele


organisatie en omgeving
•Verwaarlozing machtsaspect en beïnvloeding van de
omgeving door de organisatie (wisselwerking organisatie
en omgeving)
•Organisaties streven ernaar om hun afhankelijkheid te
verkleinen / streven naar meer autonomie

3
Resource Dependency Theory
•Centrale vraag: hoe verminderen organisaties hun
afhankelijkheid? Positiever gesteld: hoe vergroten
organisaties hun autonomie?
•Resource: o.a. geld, arbeid, materialen, reputatie, etc.
•Afhankelijkheid = importantie * controle * concentratie
•Symmetrische en a-symmetrische
afhankelijkheidsrelaties

•Voorbeeld: fastfood restaurant


in Illinois

4
Resource Dependency Theory
Mate van afhankelijkheid bepaald door:
•Belang van een hulpbron (‘relative magnitude of the
exchange’ en ‘criticality’)
•Zeggenschap/controle van wederpartij
over die hulpbron
•Concentratie: monopolie, kartel

5
Resource Dependency Theory
•Horizontale afhankelijkheid: de winst van A is het verlies
van B, en omgekeerd
•Symbiotische afhankelijkheid: A en B zijn op elkaar
aangewezen

6
Wat kunnen managers doen?
1. Zij kunnen de organisatie aanpassen
Bijv. automatisering in een krappe arbeidsmarkt of
diversificatie (variëteit van producten)
2. Zij kunnen de omgeving beïnvloeden
Bijv. verticale integratie (legaal) of kartelvorming
(illegaal)

7
Voorbeelden
Private sector:
•General Motors (GM), supermarkten
•Kartelvorming (‘bouwfraude’,
vrachtwagenfabrikanten)

(Semi-)publieke sector:
•Veel met name horizontale fusies in publieke sector (gemeenten,
zorg, onderwijs, woningcorporaties), om concurrentie te
verminderen en positie te versterken
•Benoemingen raden van bestuur / toezicht

8
Kritieken
Overdreven nadruk op machtsrelaties (de politieke dimensie van
organisaties)

Alternatieve verklaringen:
•Interne keuzes / handelingsvrijheid?
•Schaalvergroting uit efficiencyoverwegingen?

9
DiMaggio & Powell (I)
Kritiek op de contingentiebenadering:

•Niet het verklaren van variatie van organisaties, maar juist de


homogenisering ervan
•Teveel nadruk op efficiency, geen of te weinig aandacht voor
externe ‘instituties’ (overheid, maatschappelijke, politieke en
professionele normen, tradities/gebruiken, etc.) en belang van
externe legitimiteit

10
DiMaggio & Powell (II)
•Waarom is er homogeniteit (‘isomorfisme’) in publieke
organisationele velden?
•Isomorfie ontstaat in marktsector door concurrentie (‘competitief
isomorfisme’)
•Bureaucratisering is niet meer het gevolg van de grotere
doelmatigheid van de bureaucratie (Weber), maar toe te schrijven
aan andere mechanismen (zie vervolg).

11
DiMaggio & Powell (III)
•Publieke organisaties opereren in een andere context dan private
(belang legitimiteit, dubbelzinnige doelstellingen, onduidelijke
effectiviteit, minder of geen concurrentie)

•Daarom komt isomorfisme hier tot stand niet door competitie,


maar door andere, ‘institutionele’ mechanismen: dwang, imitatie
en normatieve isomorfisme

•Dergelijke mechanismen spelen ook een rol in de private sector


(aanvullende verklaringsmodellen)

12
Dwang
•Wettelijke vereisten. Voorbeeld: Art. 2 WOR: “De ondernemer die
een onderneming in stand houdt waarin (…) ten minste 50
personen werkzaam zijn (…) verplicht (…) een ondernemingsraad
in te stellen.”

•Beloningsstructuur van de overheid (Wet normering bezoldiging


topfunctionarissen publieke en semipublieke sector,
“Balkenendenorm”)
•Discussie invoering wettelijke quota minderheden
•Goede doelen loterijen?

13
Imitatie
•Bounded rationality & onzekerheid
•‘Werken volgens de bedoeling’ / lean werken of kaizening
•Management hypes?
•Werkelijke verbetering of slechts cosmetische façade?

14
Normatief
•Professionele standaarden/overtuigingen
- Opleiding (gedeelde achtergrond)
- Professionele netwerken (bijv. VNG jaarcongres)
- Filtering (selectie uit een beperkte ‘pool’, bijv. ABD, diplomatieke
dienst)

15
Hypothesen, voorbeelden
Organisatieniveau (A):
•A-1: Hoe groter de afhankelijkheid van een organisatie van een
andere, des te groter de gelijkenis met de machtigere organisatie.

Niveau van organisatieveld (B):


•B-2: Hoe meer organisaties in een bepaald veld afhankelijk zijn van
de overheid, hoe meer isomorfisme binnen dat organisatieveld.

16
Voorbeeld
•Wordt gebruikt om de meest
uiteenlopende verschijnselen
te verklaren
•‘Isomorfisme in de Franse keuken’

Van ‘cuisine classique’ naar ‘nouvelle cuisine’


17
Kritieken
•Machtsrelaties binnen organisaties krijgen geen aandacht
(cf. kritische perspectieven van Graham, Braverman,
Bramel & Friend)
•Kan geen ‘economische verklaringen’ uitsluiten

•Innovatie en verandering?

18
Organizational Ecology (I)
Kritiek op contingentiebenadering:
•Kritiek op ‘aanpassingsperspectief’ (rationele adaptatie) van de
contingentietheorie
•Populaties van organisaties als object (bijvoorbeeld ‘kranten’) in
plaats van individuele organisaties
•Evolutionair perspectief (natuurlijke selectie, ‘survival of the
fittest’), géén rationele adaptatie

19
Organizational Ecology (II)
Kernbegrippen:
1. Constitutive legitimation (taken-for-grantedness)

20
Organizational Ecology (II)
Kernbegrippen:
1. Constitutive legitimation (taken-for-grantedness)
2. Diffuse competitie
3. Fitness (passendheid, als voorwaarde voor levensvatbaarheid)
4. Carrying capacity (draagkracht omgeving)
5. Population density (populatiedichtheid)
6. Geboorte en dood van organisaties

21
Ontwikkeling populatie
Nieuwe organisaties à weinig legitimiteit à moeite vergaring
middelen à weinig geboorten, veel sterfte à trage groei
Toename legitimiteit à aanwas nieuwe organisaties à veel
meer geboorten dan sterfte à snelle toename van de
populatie
Organisatieveld raakt ‘crowded’ à strijd om steeds
schaarsere middelen à natuurlijke selectie à sterfte neemt
toe à populatie stabiliseert (veld bereikt ‘carrying capacity’)

22
Voorbeeld: bierbrouwerijen
• Geschat aantal brouwerijen in Nederland in 1800: >1000
• Geschat aantal brouwerijen in Nederland in 1900: +/- 500
• Aantal brouwerijen in Nederland in 1980: 13

23
Kritieken
•Wat is nu precies de organisatiepopulatie?
•Redenen voor einde van organisaties?
•Geen enkele interne inbreng?
•Machtsrelaties binnen een populatie?
•Toepasbaar op (semi-) publieke organisaties?
En bepaalde private organisaties (‘systeembanken’ / ‘too big to
fail?’)?

24
Mechanismen in relatie organisatie – omgeving
•Rationele adaptatie (contingentiebenadering)
•Vergroting machtspositie (resource dependency)
•Geen variatie, maar homogenisering / isomorfisme (neo-
institutionalisme)
•Eliminatie / natuurlijke selectie (populatie ecologie)

25
Tot volgende week

Bij ons leer je de wereld kennen 26

You might also like