Professional Documents
Culture Documents
2
Resource Dependency Theory
Kritiek op contingentiebenadering:
3
Resource Dependency Theory
•Centrale vraag: hoe verminderen organisaties hun
afhankelijkheid? Positiever gesteld: hoe vergroten
organisaties hun autonomie?
•Resource: o.a. geld, arbeid, materialen, reputatie, etc.
•Afhankelijkheid = importantie * controle * concentratie
•Symmetrische en a-symmetrische
afhankelijkheidsrelaties
4
Resource Dependency Theory
Mate van afhankelijkheid bepaald door:
•Belang van een hulpbron (‘relative magnitude of the
exchange’ en ‘criticality’)
•Zeggenschap/controle van wederpartij
over die hulpbron
•Concentratie: monopolie, kartel
5
Resource Dependency Theory
•Horizontale afhankelijkheid: de winst van A is het verlies
van B, en omgekeerd
•Symbiotische afhankelijkheid: A en B zijn op elkaar
aangewezen
6
Wat kunnen managers doen?
1. Zij kunnen de organisatie aanpassen
Bijv. automatisering in een krappe arbeidsmarkt of
diversificatie (variëteit van producten)
2. Zij kunnen de omgeving beïnvloeden
Bijv. verticale integratie (legaal) of kartelvorming
(illegaal)
7
Voorbeelden
Private sector:
•General Motors (GM), supermarkten
•Kartelvorming (‘bouwfraude’,
vrachtwagenfabrikanten)
(Semi-)publieke sector:
•Veel met name horizontale fusies in publieke sector (gemeenten,
zorg, onderwijs, woningcorporaties), om concurrentie te
verminderen en positie te versterken
•Benoemingen raden van bestuur / toezicht
8
Kritieken
Overdreven nadruk op machtsrelaties (de politieke dimensie van
organisaties)
Alternatieve verklaringen:
•Interne keuzes / handelingsvrijheid?
•Schaalvergroting uit efficiencyoverwegingen?
9
DiMaggio & Powell (I)
Kritiek op de contingentiebenadering:
10
DiMaggio & Powell (II)
•Waarom is er homogeniteit (‘isomorfisme’) in publieke
organisationele velden?
•Isomorfie ontstaat in marktsector door concurrentie (‘competitief
isomorfisme’)
•Bureaucratisering is niet meer het gevolg van de grotere
doelmatigheid van de bureaucratie (Weber), maar toe te schrijven
aan andere mechanismen (zie vervolg).
11
DiMaggio & Powell (III)
•Publieke organisaties opereren in een andere context dan private
(belang legitimiteit, dubbelzinnige doelstellingen, onduidelijke
effectiviteit, minder of geen concurrentie)
12
Dwang
•Wettelijke vereisten. Voorbeeld: Art. 2 WOR: “De ondernemer die
een onderneming in stand houdt waarin (…) ten minste 50
personen werkzaam zijn (…) verplicht (…) een ondernemingsraad
in te stellen.”
13
Imitatie
•Bounded rationality & onzekerheid
•‘Werken volgens de bedoeling’ / lean werken of kaizening
•Management hypes?
•Werkelijke verbetering of slechts cosmetische façade?
14
Normatief
•Professionele standaarden/overtuigingen
- Opleiding (gedeelde achtergrond)
- Professionele netwerken (bijv. VNG jaarcongres)
- Filtering (selectie uit een beperkte ‘pool’, bijv. ABD, diplomatieke
dienst)
15
Hypothesen, voorbeelden
Organisatieniveau (A):
•A-1: Hoe groter de afhankelijkheid van een organisatie van een
andere, des te groter de gelijkenis met de machtigere organisatie.
16
Voorbeeld
•Wordt gebruikt om de meest
uiteenlopende verschijnselen
te verklaren
•‘Isomorfisme in de Franse keuken’
•Innovatie en verandering?
18
Organizational Ecology (I)
Kritiek op contingentiebenadering:
•Kritiek op ‘aanpassingsperspectief’ (rationele adaptatie) van de
contingentietheorie
•Populaties van organisaties als object (bijvoorbeeld ‘kranten’) in
plaats van individuele organisaties
•Evolutionair perspectief (natuurlijke selectie, ‘survival of the
fittest’), géén rationele adaptatie
19
Organizational Ecology (II)
Kernbegrippen:
1. Constitutive legitimation (taken-for-grantedness)
20
Organizational Ecology (II)
Kernbegrippen:
1. Constitutive legitimation (taken-for-grantedness)
2. Diffuse competitie
3. Fitness (passendheid, als voorwaarde voor levensvatbaarheid)
4. Carrying capacity (draagkracht omgeving)
5. Population density (populatiedichtheid)
6. Geboorte en dood van organisaties
21
Ontwikkeling populatie
Nieuwe organisaties à weinig legitimiteit à moeite vergaring
middelen à weinig geboorten, veel sterfte à trage groei
Toename legitimiteit à aanwas nieuwe organisaties à veel
meer geboorten dan sterfte à snelle toename van de
populatie
Organisatieveld raakt ‘crowded’ à strijd om steeds
schaarsere middelen à natuurlijke selectie à sterfte neemt
toe à populatie stabiliseert (veld bereikt ‘carrying capacity’)
22
Voorbeeld: bierbrouwerijen
• Geschat aantal brouwerijen in Nederland in 1800: >1000
• Geschat aantal brouwerijen in Nederland in 1900: +/- 500
• Aantal brouwerijen in Nederland in 1980: 13
23
Kritieken
•Wat is nu precies de organisatiepopulatie?
•Redenen voor einde van organisaties?
•Geen enkele interne inbreng?
•Machtsrelaties binnen een populatie?
•Toepasbaar op (semi-) publieke organisaties?
En bepaalde private organisaties (‘systeembanken’ / ‘too big to
fail?’)?
24
Mechanismen in relatie organisatie – omgeving
•Rationele adaptatie (contingentiebenadering)
•Vergroting machtspositie (resource dependency)
•Geen variatie, maar homogenisering / isomorfisme (neo-
institutionalisme)
•Eliminatie / natuurlijke selectie (populatie ecologie)
25
Tot volgende week