Professional Documents
Culture Documents
Osteokinematica:
bewegingen van botstukken
Artrokinematica:
bewegingen in een gewricht
Osteokinematica:
CPP:
- Maximale passing kop en kom
- Kapselbandapparaat maximaal gespannen
- Stabiliteit
MLPP:
- Alle andere posities = lpp
- Ruststand: mobiliteit groot
- Belangrijke stand bij aspecifieke tractie- en
translatietechnieken
Capsulair patroon:
Bij extremiteiten: passief bewegingsonderzoek
Cervicaal / lumbaal: actief bewegingsonderzoek
Volgorde van bewegingsbeperkingen:
1
Art. Proximaal tov de Max extensie ±70° flexie + X
humeroradialis fovea capitis radii ±35° supinatie
Art. radiocarpea Distaal/ iets ulnair/ Max. dorsaalflexie ±5° palmairflexie Palmairflexie/
palmair ±5° ulnair abductie dorsaalflexie
CMC I Proximaal gezien Max. oppositie ±5° flexie Repositie (extensie +
vanuit MC1 ±5° abductie adductie + supinatie)
MCP I t/m V Proximaal Max. flexie ±5° flexie Flexie>extensie
PIP/DIP-vingers Proximaal Max. extensie ±5° flexie Flexie>extensie
Art. coxae Lateraal, caudaal en Max. ±30° abductie Endorotatie>
ventraal (hyper)extensie ±30° (ante)flexie en anteflexie> abductie>
enige exorotatie retroflexie
Art. genus Proximaal. Max. hyperextensie ±30° flexie Flexie>> extensie; in
eindstadium atrose
rotaties beperkt.
Art. subtalaris Plantair, proximaal Max. inversie middenstand inversie
(OSG) inversie en eversie
Art. talocrurale Distaal iets ventraal Max. dorsaalflexie ±10° plantairflexie Plantairflexie>
(BSG) dorsaalflexie
MTP I Proximaal iets Max. extensie ±10° extensie Extensie > flexie
plantair
PIP/DIP tenen ± proximaal Max. extensie ±5° flexie Flexie>extensie
Artrokinematica:
Bijvoorbeeld:
Vraag:
Wat is de translatierichting van het femur bij een flexie van de knie?
Antwoord:
Translatierichting is ventraal want femur is PM en rolt naar dorsaal en schuift naar ventraal.
Vraag:
Wat is de translatierichting van tibia bij een flexie van de knie?
Antwoord:
Translatierichting is dorsaal want tibia is hier PM en schommelt + glijdt naar dorsaal.
2
Vragen art. humeri:
5. Wat zijn de belangrijkste ligamenten van art. humeri en welke bewegingen remmen deze ligamenten?
o Lig. Coracohumerale anterior : retroflexie
o Lig. Coracohumerale posterior : anteflexie
o Lig. glenohumerale:
Superior : exorotatie
Mediale : exorotatie en abductie
Inferior : exorotatie en abductie
6. Wat is de CPP?
Max abductie, max exorotatie en horizontale extensie
7. Wat is de MLPP?
8. 60° Abductie, 60° anteflexie en 30° endorotatie
9. Wat is het capsulair patroon van art. humeri?
Exorotatie, abductie, endorotatie
10. Wat is de richting van de normaal?
Lateraal, ventraal, licht craniaal
11. Wat is de translatierichting van de humerus bij de volgende bewegingen:
o Anteflexie :-
o Abductie : caudaal
o Exorotatie : ventraal
12. Wat is de functie van Lig. Coracoacromiale?
Zorgt voor stevigheid proc. Coracoideus i.v.m. aanhechting spieren
3
Vragen SC-gewricht:
9. Wat voor soort artrokinematische beweging vind plaats bij een axiale rotatie van de clavicula?
Spin (tol)
10. Wat is de translatierichting van de clavicula bij de volgende bewegingen:
▫ Elevatie : Caudaal iets lateraal
▫ Protractie : Ventraal
4
Vragen AC-gewricht:
1. Is een … gewricht
Vlak
2. Wat zijn de bewegingsmogelijkheden?
Laterotatie en mediorotatie
3. Wat zijn de stabiliserende ligamenten van het AC-gewricht?
o Lig. acromioclaviculare
o Lig. coracoclaviculare
Lig. conoideum
Lig. trapezoideum
4. Wat is de normaal van het AC-gewricht?
Craniaal/ventraal/mediaal vanuit het acromion.
5. Wat is het capsulair patroon?
Maximale bewegingsuitslagen en pijn.
6. AC heeft geen echte kop/kom… we nemen dus aan dat het scapula concaaf is:
Wat is de translatierichting van het scapula bij een protractie?
Ventrolateraal.
Vragen anatomie:
1. Benoem de abductoren van art. humeri. Beschrijf daarvan ook de origo, insertie en de innervatie.
Abductoren origo insertie innervatie
M. deltoïdeus pars acromion Tuberositas deltoidea n. axillaris
acromialis humerii (C5 - C6)
M. supraspinatus fossa supraspinata scapulae Tuberculum majus n. suprascapularis (C4 -
humeri C6)
M. biceps brachii tuberculum supraglenoïdale tuberositas radii, n. musculocutaneus (C5
caput longum scapulae lacertus fibrosus - C7),
n. radialis (C5 - C6)
5
M. deltoïdeus pars Laterale 3e deel clavicula Tuberositas deltoidea n. axillaris
clavicularis humerii (C5 - C6)
6
3. Benoem de spieren die zorgen voor elevatie in het SC gewricht. Beschrijf daarvan ook de origo, insertie en
innervatie.
4. Doe dit tevens voor de spieren die zorgen voor depressie, protractie,retractie, mediorotatie en laterorotatie.
5. Benoem de spieren die art. humeri stabiliseren.
6. Benoem de spieren in de afbeelding:
7
Vragen over art. genus
1. Wat is de kop (convex!)?
Femurcondylen medialis en lateralis
2. Wat is de kom (concaaf!) ?
Tibiaplateau
3. Wat zijn de bewegingsmogelijkheden in de knie? Wat is de ROM?
Flexie : 120-150°
Extensie : 5-10°
Endorotatie : 10° (in s = 90)
Exorotatie : 30-40° (in s = 90)
4. Welke ligamenten/structuren remmen welke beweging? (beschrijf per beweging welke structuren remmen)
Lig. Cruciatum anterior tibia naar ventraal
Lig. Cruciatum posterior tibia naar dorsaal
Lig. Collaterale laterale varus en hyperextensie + exorotate
Lig. Collaterale mediale valgus en hyperextensie + exorotatie
5. Wat is de CPP? (vergrendelstand gewricht waarin banden en spieren maximaal op spanning staan)
Maximale hyperextensie
6. Wat is de MLPP? (ontspannen stand van gewricht)
30* flexie
7. Wat is het capsulair patroon van art. genus?
Flexie>>extensie; in eindstadium artrose rotaties beperkt
8. Wat is de richting van de normaal?
Proximaal (tibia is kom)
9. Wat is de translatierichting van de tibia bij een flexie van 0-90°?
Dorsaal
10. Wat is de functie van de menisci in de knie?
Drukverdeling in het gewricht. Betere schokabsorbtie en propioseptie
11. Bepaal nogmaals in welke richting de 2 menisci zich verplaatsen bij (maak gebruik van onderstaande
plaatje):
• Flexie : dorsaal
• Extensie : ventraal
• Bij endorotatie tibia: mediale menisci ventraal
: lateraal menisci dorsaal
• Bij exorotatie tibia : mediaal dorsaal
: lateraal ventraal
EXOROTATIE ENDOROTATIE
8
12. Welke meniscus is beweeglijker en waarom ook alweer (2 redenen!)
Lateralis is beweeglijker
- Minder aanhechtingsplekken
- Hij is kleiner
13. Welke van de 2 menisci scheurt sneller?
Medialis omdat hij vaster zit en minder beweeglijk is.
14. Bij wat voor beweging (sport!) van de knie verwacht je snel een scheur van de
bovengenoemde meniscus?
Hyperextensie,
15. Wat is een unhappy triad?
- mediale meniscus
- lig. Collaterale mediale
- Lig. Cruciatum anterior
16. Wat moet iemand doen om bij iemand anders een unhappy triad te veroorzaken?
Kracht van lateraal mediaal op de knie die in exorotatie staat.
9
Gastrocnemeus Epicondylus Achillespees Knie: flexie n. tibialis
Caput mediale medialis femoris Art. talocrurale:
Tuber Plantair flexie
calcanei Inversie
Caput laterale Epicondylus
lateralis
Femoris
Achillespees Art. talocrurale:
m. soleus Caput + collum Plantair flexie
fibulae Tuber Inversie
calcanei
10
Vragen over art. Talocrurale
1. Wat is de kop (convex!)?
Talus
2. Wat is de kom (concaaf!) ?
Tibia en fibula
3. Wat zijn de bewegingsmogelijkheden? Wat is de ROM in alle richtingen?
Plantairflexie :
Dorsaalflexie :
4. Welke ligamenten/structuren remmen welke beweging? (beschrijf per beweging welke structuren remmen)
Lig. Tibiofibulare anterior inferior fixeert tibia/fibula
lig. Talofibulare anterior inversie en plantairflexie
lig. Talofibulare posterior dorsaalflexie en eversie
lig. Calcaneofibulare inversie
lig. Deltoideum eversie
5. Wat is de CPP?
Maximale dorsaalflexie
6. Wat is de MLPP?
10° plantairflexie
7. Wat is het capsulair patroon?
Plantairflexie>dorsaalflexie
8. Wat is de richting van de normaal?
Distaal en iets ventraal
9. Wat is de translatierichting van de talus bij een plantairflexie?
Ventraal en iets craniaal
10. In welke stand komt knieën en heupen gaan staan als iemands zijn voeten staan in een:
11
Vragen over art. subtalare
1. Wat is de kop (convex!)?
calcaneus
2. Wat is de kom (concaaf!) ?
Talus
3. Wat zijn de bewegingsmogelijkheden + ROM?
Inversie:
Eversie:
12
4. Welke ligamenten remmen welke beweging?
Lig. Tibiofibulare anterior inferior fixeert tibia/fibula
lig. Talofibulare anterior inversie en plantairflexie
lig. Talofibulare posterior dorsaalflexie en eversie
lig.Calcaneofibulare inversie
lig. Deltoideum eversie
5. Wat is de CPP?
Maximale inversie
6. Wat is de MLPP?
Middenstand inversie/eversie
7. Wat is het capsulair patroon?
inversie
8. Wat is de richting van de normaal?
Plantair, proximaal
13
Tibialis posterior Membrana Os b.s.g. n. tibialis
interossea cruris naviculare plantairflexie
Os o.s.g.
cuneiforma inversie(supinatie
M/I/L )
Basis os
metatarsi 2-
4
gewrichten digiti
pedis:
plantairflexie
14
Extensor digitorum Condylis lateralis Dorsale b.s.g. n. fibularis
longus tibiae apaneurose dorsaalflexie profundus
Caput fibulae 2e teen o.s.g. eversie
Margo anterior Basis distale (pronatie)
fibulae falanx 2-5 extensie 2-5e teen
Membrana
interossa cruris
15
16
Pathologie:
SAPS = SubAcromiaal Pijn Syndroom
- Info uit schoudernetwerk halen
- Info uit NHG halen
- Video en artikel Jeremy Lewis tot hoofdstuk 6 samenvatten
Indeling:
1. SAPS
2. GH gewrichtsklachten
3. Overige schouderklachten
SAPS : (Unilateraal / rond acromion / pijn bij abductie) scapulaire dyskinesie = meer gevolg dan oorzaak van de pijn
Reden : Overbelasting.
Incidentie
70-80% van schouderklachten
Met name tussen 35-72 jaar
3e meest voorkomende MSK-klacht in NL
Bevat:
Tendinopathie (evt. calcificerend)
Bursitis subacromialis
+
RC ruptuur (gedeeltelijk/volledig) bij leeftijd 70 heeft 100% een ruptuur!!!
Biceps ruptuur (caput longum)
17
Klinische symptomen SAPS
Pijn (deltoïdeus regio)
Pijn in abductietraject
Pijn bij elevatie
Pijn/zwakte exorotatie tegen weerstand
Risicofactoren
Leeftijd >50 (OR 3.31)
Diabetes (OR 2.24)
Werken met de schouder >90 ͦ (OR 2.41)
?
Leefstijl zoals voeding
Neurologisch
Etc.
Beloop
30% hersteld in 3 weken
50% hersteld in 6 maanden Let op! Na 1 jaar heeft 40% dus nog klachten!
60% hersteld in 1 jaar
18
Rupturen:
Rupturen kunnen op plaatsen zitten die helemaal niet door een ‘impingement’ onder het acromion zouden
veroorzaakt kunnen zijn. ‘impingement’ bestaat dus niet of hoeft iig niet de oorzaak te zijn.
Soorten rupturen:
1. Complete
2. Full thickness
3. Partial thickness
Kinematische keten:
Bewegingscombinatie over meerdere gewrichten.
Trainen vanuit de kinematische keten is trainen waarbij de hele keten
van bewegen gebruikt wordt waarin de structuur aangedaan is.
Vragen … :
19
13. Hoe ontstaat de pijn in de pees en de verdikking van de pees bij tendinose van de m. supraspinatus?
- degeneratie (tendinose) omdat de matrix toeneemt, ingroei van zenuwuiteinden
14. Als gevolg van welke peesaandoening ontstaan spontane (niet traumatische) rupturen van de rotator cuff
pezen?
-
15. Welke factoren ondermijnen de sterkte van de rotator cuff pezen?
- Over- of onderbelasting van de pezen
16. Beschrijf de gemeenschappelijke kenmerken van peesdegeneratie.
17. Beschrijf het functieonderzoek bij de patiënt met de rotator cuff ruptuur.
18. Beschrijf de oorzaak van een positieve drop arm test.
19. Beschrijf wanneer men besluit tot een operatieve ingreep of een conservatieve ingreep.
- Operatief indien geen verbetering na 6 maanden
20. Beschrijf hoe de conservatieve therapie eruit dient te zien.
20
Richtvragen bij het artikel van Lewis (2016):
11. Wat is de functie van de rotator cuff?
- Dynamische stabilisatie van de caput humeri in cavitas glenoïdale.
12. Welke factoren hebben de potentie om invloed te hebben om SAPS/RCRSP en wat lijkt de belangrijkste factor?
- Het ligamentum coraco-acromiale en ingroei van nociceptieve zenuwuiteinden, specifieke training.
13. Wat is er mis met de impingement theorie van Charles Neer
- Hiermee wordt slechts aangegeven dat de pt pijn heeft, maar wordt niet de oorzaak aangewezen, daarnaast klopt
het klinische beeld vaak niet met de beleving.
14. Met de aanname dat SAPS een peesgerelateerd probleem is, wat lijkt er met name aan de hand met de
betrokken RC-pees?
15. Hoe zou het coracoacromiale ligament een bron kunnen zijn voor de symptomen van SAPS?
- De toegenomen spanning door de trapezoide vorm kan een toename in osteofyten veroorzaken en de verbuiging
van het proc. Coracoïdeus.
16. Wat zijn de kenmerken en verschillen van/tussen een irritable-/advanced- en end-stage SAPS/RCRSP?
Irritable/ : Acute en chronische klachten
Non-iriitatable : Variabele pijn welke toeneemt bij beweging, vnl exorotatie en elevatie
Advanced = End stage : Langer bestaande klachten met grote, niet-operabele rupturen, artsen suggereren
dan vaak een gewrichtsvervangende operatie, maar dit kan ook worden opgelost middels training.
Glenohumerale gewrichtsklachten:
Frozen shoulder: Stiff shoulder genoemd, samen met gemiste luxatie, bv anterior.
(Capsulitis adhesiva) Electrische schok meest voorkomende oorzaak luxatie posterior
89% heeft op beeldvormend onderzoek een tendinopathie! En geen klachten.
Klinische tekenen
Vooral (progressieve) exorotatie, abductie en vervolgens endorotatie beperkt (ROM en AROM).
Geen verklevingen
Kapsel is wel verstijfd en verdikt (gefibroseerd)
Verhoogde aanwezigheid myofibroblasten, verantwoordelijk voor contractie kapsel. Hierdoor neemt het
volume in het gewricht sterk af.
Veroorzaakt waarschijnlijk de pijn
Lijkt veel op GH-artrose, maar artrose is (meestal) >60 jaar.
Incidentie
Meest frequent bij 40 – 60 jaar
Meer vrouwen dan mannen
Risicofactoren
• Diabetes
▫ 5x hogeren kans op FS
▫ 13,4% vd diabetici krijgt FS
▫ 30% vd mensen met FS heeft DM
• Ziekte van dupuytren (contractie klauwhand)
• Frozen Shoulder in de familie
• Leeftijd (vaak rond de 50 jaar)
• Hypothyreoïdie (=traagwerkende schildklier) of hyperthyreoïdie
• Etniciteit
21
Waarom de Frozen shoulder alleen in de schouder en nergens anders?
De rotator cuff pezen zijn zo verweven met elkaar, zoals nergens anders in het lichaam. Dit geeft waarschijnlijk
aanleiding tot de verstijving in de schouder, en nergens anders in het lichaam.
Beloop in 3 fases
Gemiddelde duur: 30 maanden
Interventies
Fase 1:
- Corticosteroiden in het gewricht (niet pees, degeneratie) 1x per maand zorgt ervoor dat pijn beter te
verdragen is, het herstel duurt zo wel langer. Aangeraden wordt max 2 spuiten per jaar.
- Meer kan je eigenlijk niet doen
Fase 2:
- Opbouw oefentherapie
- Mobilisatie
Pathofysiologie
• Verdikking & contractie kapsel (geen adhesies) ↑
▫ Vooral ventraal/caudaal
• Intra-articulair volume ↓ (gewrichtsvolume)
▫ 15-35cc → 5-6cc
• Vascularisatie ↑
• Proliferatie fibroblasten & myofibroblasten ↑
Frozen shoulder lijkt een metabool syndroom te zijn als gevolg van een slechte leefstijl
• Low grade inflammation
▫ Door het hele lichaam verdeelde iets verhoogde ontstekingswaarde
• Waardoor overmatige leukocyten activiteit
• Leefstijl
▫ BRAVOS
22
Immobiliteit:
- Kraakbeen neemt af, artrose kans toe
- Chondroblasten nemen af
Ontstaat geleidelijk
Primair (idiopathisch): mogelijk auto-immuun proces
Secundair
(gering) trauma
Mogelijk auto –immuun proces
(te lange) immobilisatie schouder (mitella o.i.d.)
Borstchirurgie/okseltoilet (lymfeklierresectie)
Andere collageenafwijkingen (bijv. Dupuytren)
Klinische tekenen Verkleind gewrichtsvolume / evt. kapselverdikking
Klinische symptomen
Moeilijk te lokaliseren pijn in het gewricht
Pijn in rust (evt. ook ’s nachts)
Crepitaties
Bewegingsbeperking (exorotatie en abductie)
Beperking elevatiebewegingen van de bovenarm voor scapulothoracaal
Muscle guarding
Onder algehele anesthesie
Toename ROM:
- abductie 55-110gr.
- exorotatie 15-40gr.
Dit suggereert dat frozen shoulder ook wordt veroorzaakt door verhoogde protectieve spiertonus en
niet alleen door een capsulair probleem.
23
Overige schouderklachten:
AC-Luxatie
Er zijn verschillende structuren betrokken bij de luxatie. Meerdere afhankelijk van de ernst.
- Lig. Acromioclaviculare
- Lig. Coracoideclavicule
o Lig. Trapezoideum
o Lig. Coronoideum
84% anterieur
12 % AC gewricht
2,5% SC gewricht
1,5% posterior
24
Indeling in twee soorten: Tossy en Rockwood
GH Instabiliteit
Stabiliteit GH Gewricht
Actief (rotator cuff, biceps caput longum + sensomotorische controle)
Passief (glenoid, labrum, kapsel, ligg)
Laxiteit ≠ instabiliteit
Symptomen
Pijn
Onzekerheid (propriocepsis)
Vermoeidheid in schouder
Voelbare verschuivingen (sub-luxaties)
Uitstraling
Volgens Panjabi
Passief (kapsel/ligg./bot)
Actief (rotatorcuff, biceps)
Controle (neuraal)
25
Stanmore classificatie
Schouderinstabiliteit
Type I
Schouder uit de kom door een val of trauma.
Type II
Weefselschade aan de schouder zonder dat een val of trauma
hiervan de oorzaak is.
Weefsel rondom de schouder is beschadigd, waardoor instabiliteit of subluxaties ontstaan. Een subluxatie houdt in
dat de kop maar gedeeltelijk uit de kom is. De kop en kom kunnen hierbij een afwijkende vorm hebben waardoor er
minder stabiliteit is. Ook hypermobiliteit kan een oorzaak zijn. Hierbij is het kapsel om het gewricht te ruim waardoor
er meer speling in het schoudergewricht ontstaat.
Type III
Abnormale spiersamenwerking.
Een abnormale spiersamenwerking is een veel voorkomende oorzaak. Dit kan komen doordat er minder coördinatie
of minder kracht van desbetreffende spieren is.
De classificatie voor type I, II en III wordt hierboven in een driehoek afgebeeld. Dit omdat de onderverdeling
niet sluitend is. Vaak wordt in de praktijk een combinatie van types gezien.
Bijvoorbeeld wanneer zich een schouderluxatie heeft voorgedaan en daarna subluxaties blijven bestaan. Dan is er
sprake van een combinatie van type I en II.
Ook kan het voorkomen dat door gebrekkige spiercontrole (type III) subluxaties ontstaan. Het driehoekmodel helpt
de patiënt / de aandoening te plaatsen.
Klinische symptomen
Arm nauwelijks beweegbaar (pijn / beweegangst)
Afgevlakte deltoïdeus
Palpeerbaar onder de proc. Coracoideus
Passief onbeweeglijk (pijn / reflectoire spierspanning)
Complicaties
50% : tractieletsel n.axillaris/plexus brachialis
Ant. Labrumscheur (Bankart laesie)
Hill-Sachs fractuur
Fractuur glenoid./prox humerus
Oprekken ventraal kapsel
(Rotator) cuffruptuur
Superior Labral tear from Anterior to Posterior (SLAP)
Behandeling
Repositie > EHBO
Korte (!) immobilisatie (frozen shoulder !)
Inschatting recidiefkans > fysiotherapie
26
Bij 50% is in het geval van GH-instabiliteit ook zenuwschade, hierdoor komen problemen met gevoel en aansturen
van spieren en dermatomen van de arm
27
GH-instabiliteit – actief (sensorimotorisch)
• Feedback = traag
• Reflex 100-516ms
• Bewuste reactie
• Feed-forward = snel
Kunstmatig uitschakelen (nerve block) van de RC zorgt voor vergrote craniale translatie
Actieve stabiliteit =
sensorimotor control =
cocontractie
Timing contractie
Kracht contractie
Duur contractie
28
Surmenage (overbelasting) van de pees in het algemeen.
Zoals bijvoorbeeld de jumpers knee, swimmers shoulder, runners heel en de tenniselleboog
29
Geef aan welke volgens jou
A. de meeste water vast kan houden en deze ook heel makkelijk af kan staan.
B. het minste water bevat
C. continu veel water bevat
D. vol ligt met parallel gerangschikte collageen vezels
Bot Weinig GAG/PG Minste water
Kraakbeen Heel veel Meeste water
Losmazig bindweefsel Heel veel Continue veel water
Peesweefsel Ook veel? Veel parallel. collageen
• Celproliferatie ☟
• Etiologie epidemiologie
• Overuse / underuse (?) / repeterende beweging / mechanische overload
• Hormonen; cortisol (geslachtshormonen)
• Diabetes
• Obesitas
30
• Fasen tendinopathie
• overuse geeft micro beschadiging in PLAATS OVERUSE BIJ
paratenon
• inadequate pees herstel (36 uur)
ELKE ANDERS(PARATENON)
• Neovascularisatie • proximal deep posterior
• zenuwingroei portion in patellar
• tendondegeneratie, tendinopathy,
• Een pijnlijke pees
• Blazinaschaal tendinopathie (stadia) • mid-substance or insertion in
Achilles tendinopathy.
1. Pijn/stijfheid na inspanning
2. Pijn bij warming up en na inspanning • The medial musculotendinous
3. Pijn tijdens hele inspanning junction or lateral Humerus
4. Dag na inspanning nog pijn / pijn bij insertion Rotator cuff
dagelijkse bezigheden tendinopathy,
• Fysiotherapie: • fascial collagen structure
• Excentrisch trainen *(collageen synthese) extensor carpi radialis brevis
• FysioTechnisch lateral epicondylitis
▫ extracorporeal shockwave bij calcification
▫ Ultrasound verbeterde doorbloeding
rotator cuff
• Rust helpt niet bij overuse
Achillespees tendinopathie:
• M.n. bij oudere hardloper
• Lokale drukpijn
• Zwelling
• Beperkte ROM
• Positieve weerstandtesten
▫ Pijn/verzwakking
• Functionele beperking
31
10. Wat kan in het weefsel de oorzaak zijn van een tendinose? (3x matrix niveau)
1. Onderbelasting (te weinig uitwisseling matrix)
2. Overbelasting (te weinig kans op herstel van de matrix)
3. Leeftijd (minder matrix)
11. Wat is een ruptuur?
Een volledige of gedeeltelijke scheuring (van de pees in dit geval)
14. Welke invloed heeft het slikken van NSAID op het peesweefselherstel?
Lijkt op cortisol, dit breekt eiwitten af (neoglucogenese) waardoor herstel langer duurt.
15. Welke therapie is effectief bij peesherstel
….trainen / bewegen….
Peesopbouw:
32
Pijn
Termen:
Tractus spinothalamicus lateralis : Snelweg van de pijn (niet zo snel…) (waar zit de pijn)
Achterstreng (dorsale streng) : Nauwkeuriger en sneller (oorsprong pijn)
Liquor cerebro spinalis : Hersenvocht
Aquaduct : Hersenvochtbuisje naar 4e ventrikel
1e, 2e 3e en 4e ventrikel : 1e en 2e vormen de 3e, deze zit bij thalamus en limbisch systeem, 4e t.h.v.
pons / medulla oblongata
Periaqueductale grijs (PAG*) : Grijze stof in de hersenstam, om aquaductus heen, inhibeert pijnsignaal
d.m.v. aanmaak van opioïden. (Hoort tot chaotische netwerk*)
Opioïden : Worden door PAG aangemaakt, in de liquor c.s. afgegeven en komt via de
aquaductus in het centrale kanaal van het ruggenmerg waar ze pijnneuronen
inhiberen.
Pijnneuronen : Nocisensoren: Unimodale en polymodale
Unimodale registreren:
Mechanische pijn (druk)
Temperatuur
Chemische pijn
Neuromatrix : Pijnmatrix, alle plaatsen waarop je pijn kunt beïnvloeden (als u geen pijn
heeft dan…’ vs ‘als u zich beter voelt dan…’)
C-vezel : Polymodaal, non specifiek, langzaam, niet gemyeliniseerd, dun, napijn, ligt
profundus, langere tijd etc.
A-Delta vezel : Unimodaal, specifiek, snel, gemyeliniseerd, dik, ligt superficiaal
A-Béta vezel (Aβ) : Heeft inhiberende functie (poorttheorie) maar kan bij langdurige pijn
(waardoor sensitisatie) exciterend worden. (modulatie)
Gliacellen : Ondersteunen de zenuwcellen, zorgen voor extra voeding, maar kunnen
ook het aantal receptoren doen toe- of afnemen:
(low grade inflammation)
Ontstekingsmediatoren : Histamine, Bradykinine, prostaglandine, serotonine, substance P. zorgen
voor vasodilatatie en aanvoer macrofagen.
Histamine : Komt uit o.a. de mestcellen. Zorgt voor rubor en kalor,
Substance P. : Komt uit de C-vezel en sensitiseert de A-delta vezel (primaire / perifere
sensitisatie) hierdoor hyperalgesie. Wordt ook aangemaakt in het
ruggenmerg en sensitiseert daar het WDR-neuron (centrale sensitisatie)
Centrale sensitisatie : Toegenomen responsiviteit van nociceptieve neuronen in het centrale
zenuwsysteem op normale of lage afferente input. (nociplastische pijn).
Nociceptieve pijn : Weefselbeschadiging
Neuropatische pijn : ALS, MS, Guillain Barré, CVA
33
Nociplastische pijn : Pijn die ontstaat vanuit veranderde nociceptie ondanks dat er geen actuele
of dreigende weefselschade is
Serotonine : Komt hier uit de bloedplaatjes en zorgt voor plaatselijke vasoconstrictie
Kalium : Zorgt voor actiepotentiaal in nocisensoren
Fases van herstel : Ontsteking-, proliferatie- en remodeleringsfase
Nociceptie : Pijngewaarwording
Sensitisatie : Verhoging van gewaarwording
Algesie : Hyper (verhoogd)-, hypo (verlaagd)-, analgesie (geen) en allodynie (alles
doet pijn)
Cornu dorsalis : Achterhoorn, hierin eindigt de c-vezel.
Radix dorsalis : Achterwortel
Spinale ganglion : Verzamelpunt van alle soma van de sensorische neuronen
34
Stress : Hierdoor komen prikkels harder door, waardoor mensen met stress meer
pijn voelen.
Gelukshormonen : Serotonine (humeur), endorfine (pijnstiller), enkefaline (lijkt op morfine),
dopamine (sporten), oxytocine (knuffelhormoon): zorgen ervoor dat je
minder pijn voelt.
Beweging(sangst) : Mensen met pijn willen niet bewegen wegens angst / pijn, maar bewegen
helpt wel goed tegen pijn (poorttheorie, PAG, endorfines (waardoor WDR
neuron wordt geinhibeerd)
Coping : Hoe ga je met je problemen om? (Bij externeren zorgt prefrontale schors
voor minder inhibitie door de PAG, bij primair probleemgericht (ik kán het!)
juist andersom
Probleemgerichte,
Emotiegerichte,
Primaire en
Secundaire coping
Ernst van de pijn : Heeft (ook) te maken met betekenis en controle
Gedrag en cultuur : Hoe gaat men met pijn om;
Cultuur: Aziaten verbergen vaak pijn,
Afrikanen geven er luidkeels uiting aan
Opvoeding
Man / vrouw
Hypothalamus : Reguleert het vegetatieve zenuwstelsel d.m.v. afgifte van hormonen
(homeostase)
Cortisol : Wordt aangemaakt in de bijnierschors, het triggert de amygdala en geeft
energie bij fight-or-flight response d.m.v. neoglucogenese
Cortisol aanmaak (HPA-as) : De hypothalamus geeft CRH af, waardoor de hypofyse ACTH aanmaakt, dit
hormoon wordt via het bloed naar de bijnierschors, getransporteerd wat
aldaar resulteert in aanmaak van cortisol. De afgifte van cortisol remt op zijn
beurt weer de aanmaak van CRH
35
Wind-up (modulatie) : Door de grote hoeveelheid substance P wordt de prikkeldrempel van het
WDR neuron steeds verder verlaagt waardoor deze dan ook steeds sneller
reageert.
Long term potential (modulatie) : Verandering van de neuronen: aanmaak van meer neurotransmitters door
de neuronen en bij het postsynaptisch membraan (WDR neuron) meer
receptoren ter bevordering van snellere natrium influx (actiepotentiaal) dus
sneller pijn.
36
37
Stress en slaap
Pijn activeert de formatio reticularis, deze houdt je wakker en zorgt middels de ARAS dat alles goed doorkomt in de
hersenen ofwel: meer pijn ervaring.
Stress zorgt voor activatie van de amygdala.
38
Brein aanpassing : Cellen en structuur veranderen door de stress, alles is belangrijk (of niet
meer) terugdraaien kan, maar kost heel veel tijd.
Klinische symptomen : Terugkerende (en / of) wisselende pijnen door cortisol aanmaak, slechter
geheugen, slaapproblemen.
Bewegen : Helpt o.a. door aanmaak van endorfines
Duursport : Helpt stress te reduceren door afbraak cortisol
Krachtsport : Verergert stress want verhoogt cortisol
Limbisch systeem / amygdala : Zorgt voor snelle reactie in geval van nood en activeert F.R en de
Gyrus cinguli : Bekrachtiging en beloning, zorgt voor sociaal zijn, wordt minder actief door
stress
Sympathicus ACTIE : Verhoogt hartritmefrequentie, bloeddruk en ademhaling en verminderd de
bloedtoevoer naar de huid (bleek) spijsverteringsorganen, nieren etc. d.m.v.
noradrenaline
Noradrenaline : Neuraal; vanuit de hypothalamus, naar het ruggenmerg via de grensstreng
wordt dit afgegeven in de zenuwuiteinden (zie hiervoor). Begint neuraal en
eindigt hormonaal (in het bloed)
Bijniermerg : Medulla
SAM-as : sympathetic adrenal medullary, maakt adrenaline (en noradrenaline) aan
HPA-as : Duurt minuten tot uren voor afgifte, zie ook hfdst “Pijn”
Adrenaline : Lijkt op noradrenaline en vice versa
Nervus vagus : Activeert de parasympathicus
39
Buikpijn : Door gebrekkige doorbloeding wegens vasoconstrictie.
Electrostimulatie : Op de prefrontale cortex remt werking amygdala indien andere methoden
niet (genoeg) helpen
Plasticiteit : Amygdala hypertrofieert, prefrontale cortex atrofieert, hypocampus
atrofieert, PAG atrofieert, off-cellen (pijn inhibitie) worden minder actief en
de on-cellen (pijn-excitatie) worden actiever.
Centrale sensitisatie : Ophoping substance P
LTP : Long Term Potentiation; meer receptoren, meer neurotransmitters
Wind-up : Langdurige prikkeling van C-vezels
WDR neuron : Zie hfdst. Pijn
RVM : Rostro ventrolemediale medulla (RAV) (activeert de on-cellen, onderdeel
F.R.
Trauma : Kan in alle stress ook niet worden opgeslagen, dan is er dus geen
verdringing… de amygdala kan wel de herinnering aan de emotie hebben
opgeslagen.
HRV : Heart rate variability (Life Guard) systeem om disfunctie symphaticus
(strain) in kaart te brengen middels meting variatie hartslag
Trofotroop : Energie (organen die dit leveren)
Ergotroop : Voeding (spijsvertering)
Functioneel leren
Adenosine : Zie ook melatonine
Alcohol : Activeert tijdens de slaap de amygdala Bron: TED / Geeske
REM : Actieve hersenen, inactief lichaam - Om 05:30 opstaan
Non-REM slaap : Diepe slaap - Tot 06:00 mediteren
Nu is de amygdala het
meest gedownreguleerd en
de hypocampus meest actief
en serotonine / cortisol level
hoog, dus:
- Half uur leren
- Eten
- 50 min leren, 15 min iets
geheel anders doen, etc.
- Regelmatig
Slaapcyclus : 1 ½ uur ademhalingsoefeningen
Uitslaapkater : Glucosetekort: REM kost veel glucose - Binnen 24 -48 uur stof
Voedingspatroon : Eten na 20:30 zet lichaam weer “aan” herhalen.
Slaaptekort (<7 uur) geeft risico op :
Beroerte
Depressie
DM2
Obesitas
Coronaire hartziekte
Teveel (> 8 / 9 uur) geeft ook risico : Beroerte / coronair / kanker
40
Slaap en stress:
41
Fysiotherapeutisch Methodisch Handelen
Het algoritme is ooit bedacht voor bovenhandse sporters, terwijl volgens de NHG standaard de meeste SAPS
klachten tussen de 35 jaar en 75 jaar voorkomen. Het lijkt dus geen passend algoritme buiten het feit dat veel testen
onvoldoende valide en inter/intrabeoordelaars betrouwbaar zijn. Aantrekkelijk om het te gebruiken maar de kans
dat mensen een verkeerde diagnose krijgen is groot.
Beslisboom :
40% van de patiënten heeft nog klachten na 1 jaar. Prognose is dus niet best.
42
wat beïnvloedt dan de prognose?
Prognostische factoren die die beloop kunnen beïnvloeden :
Stappenplan:
Stap 1.
Screening : denk aan:
o Bekende patronen als reumatoïde artritis, cervicale radiculopathie ed.
o Hartklachten, dyspnoe en pijn op de borst.
o (Clusters van) generiek rode vlaggen duidend op maligniteiten, bacteriële infecties ed.
o Klachten die niet passen bij de leeftijd.
o Klachten die je niet herkent.
Indeling :
Duidelijk is dat klachten ook gecombineerd voorkomen. Nekklachten bijvoorbeeld bij ongeveer een derde van de
patiënten. Nekklachten alleen is maar een paar procent.
Let op dat deze cijfers invloed hebben over de ideeën/hypothesen.
Meest aannemelijk bij een patiënt van tussen de 35 en 75 is subacromiaal pijnsyndroom.
Stap 2.
Pluis of verwijzing:
Hoofddoel: indeling in groep:
o Groep 1: Sub Acromiaal Pijn Syndroom. Pijn en/of bewegingsbeperking in het abductie traject.
o Groep 2: Glenohumerale gewrichtsklachten, pijn en bewegingsbeperking zowel bij exorotatie als
abductie
o Groep 3: Overige schouderklachten.
Etiologie:
Groep 1 :
o Tendinopathie 29%
o Calcificerende tendinopathie 50%
o Partiele dikte ruptuur 19%
o Volledige dikte ruptuur 3%
o Bursitis 20%
In de subacromiale ruimte lijkt volgens onderzoek vooral peesweefsel aangedaan en als reactie daarop de bursa. Van
belang is hier om onderbelasting, belasting en belastbaarheid uit te vragen, zo mogelijk te onderzoeken en hierop
adviezen te geven.
43
44
Oefenopdrachten
Het is de bedoeling dat jij als fysiotherapeut de patiënt een juiste (huiswerk)oefening geeft met de juiste instructie
en de daarbij behorende juiste variabelen.
1. Meneer Van Son heeft sinds 3 maanden last van zijn rechter schouder. De pijn is gelokaliseerd aan de
ventrale zijde van zijn schouder uitstralend in zijn bovenarm aan de ventrale en laterale zijde. Tijdens de
inspectie heb je bij meneer Van Son een tipping scapula waargenomen.
Instrueer bij deze patiënt een adequate oefening om deze stoornis te behandelen.
2. Mevrouw Van Son heeft sinds een half jaar last van haar linker schouder. De pijn is gelokaliseerd rondom de
gehele schouderkop. Vaak klaagt ze ook over vermoeidheid tussen haar schouderbladen. Tijdens de
inspectie zie je een scapula alata stand. Deze wordt vergroot wanneer mevrouw een anteflexie/elevatie
beweging uitvoert in haar schouder.
Instrueer bij deze patiënt twee adequate oefeningen om deze stoornis te behandelen.
3. Mevrouw Van Son heeft sinds een half jaar last van haar linker schouder. De pijn is gelokaliseerd rondom de
gehele schouderkop. Vaak klaagt ze ook over vermoeidheid tussen haar schouderbladen. Haar grootste
problematische handeling is het reiken boven de 90°.Tijdens de inspectie zie je een scapula alata stand.
Instrueer bij deze patiënt een adequate oefening om deze activiteit (problematische handeling) te
behandelen.
4. Meneer Van Son, stratenmaker van beroep, heeft sinds 3 maanden last van zijn rechter schouder. De pijn is
gelokaliseerd aan de ventrale zijde van zijn schouder uitstralend in zijn bovenarm aan de ventrale en
laterale zijde. Hij heeft vooral last van zijn arm tijdens het steunen tijdens het egaliseren van het zand
voordat hij zijn straat kan leggen. Jij vermoedt als fysiotherapeut een secundaire impingement op basis van
een gleno-humerale instabiliteit.
5. Demonstreer een baseline bepaling waarbij je het juiste ingangsniveau van deze patiënt onderzoekt. Het
gaat hier dus om een oefening die de patiënt net niet kan.
6. Mevrouw Van Son heeft sinds een half jaar last van haar linker schouder. De pijn is gelokaliseerd rondom de
gehele schouderkop. Vaak klaagt ze ook over vermoeidheid tussen haar schouderbladen. Haar grootste
problematische handeling is het reiken boven de 90°.Tijdens het onderzoek vind je een positieve relocation
en release test. Verder is er een tekort van de actieve stabiliteit in het art. gleno-humerale tijdens de early
cocking position. Instrueer bij deze patiënt een adequate oefening om deze activiteit (problematische
handeling) te behandelen.
7. Meneer Van Son heeft sinds 3 maanden last van zijn rechter schouder. De pijn is gelokaliseerd aan de
ventrale zijde van zijn schouder uitstralend in zijn bovenarm aan de ventrale en laterale zijde. Tijdens de
inspectie is er een atrofie te zien van de m.supra-en infraspinatus. Tijdens het onderzoek blijken deze
spieren kracht 4 te hebben.
Instrueer bij deze patiënt een adequate oefening om deze stoornis te behandelen.
8. Mevrouw Van Son heeft sinds een half jaar last van haar linker schouder. De pijn is gelokaliseerd rondom de
gehele schouderkop. Vaak klaagt ze ook over vermoeidheid tussen haar schouderbladen. Tijdens de
inspectie zie je een scapula alata stand en een protractie stand van de scapula. Verder zijn de test van Jobe,
de relocation en release test, de apprehension en de load en shift positief. De actieve stabiliteit schiet
tekort in de early cocking position.
Instrueer bij deze patiënt één adequate oefening om dit probleem te behandelen.
9. Meneer Van Son heeft sinds een half jaar last van zijn rechter schouder. De pijn is gelokaliseerd rondom de
gehele schouderkop. Tijdens de inspectie zie je een zwelling in de bovenarm. Verder zijn de test van Jobe,
de relocation en release test, de biceps load II en de test van O’Brien positief.
45
Instrueer bij deze patiënt één adequate oefening om dit probleem te behandelen.
10. Mevrouw Van Son heeft sinds een half jaar last van haar linker schouder. De pijn is niet meer aanwezig en
mevrouw heeft haar handbalsport weer opgepakt. Ze merkt dat tijdens het werpen dat ze kracht mist en
dat haar schot niet meer zo is als dat deze voorheen was.
Instrueer bij deze patiënt één adequate oefening om dit probleem te behandelen.
11. Meneer Van Son, schilder van beroep, heeft sinds 1 week last van zijn rechter schouder. Tijdens het
schilderen van een raamkozijn op de begane grond is hij met zijn voet van de eerste trede van de trap
geschoten. Met zijn hand had hij nog een trede vast (de arm stond in volledige anteflexie-elevatie). Als
gevolg van deze uitglijd partij viel hij met zijn romp naar voren waardoor zijn gestrekte gefixeerde arm
doorsloeg in anteflexie elevatie positie. Op dit moment heeft meneer Van Son alleen nog pijn tijdens
belasting. Hij heeft het gevoel dat boven de 160° zijn arm uit de kom wil. Verder heeft hij het gevoel dat hij
kracht mist.
Demonstreer een onderzoek waarbij je het juiste ingangsniveau van deze patiënt onderzoekt.
Het gaat hier dus om een oefening die de patiënt net niet kan.
46
Opfriscursus:
Anatomie
Osteologie: Leer van de botten / botstructuren
Scapula;
Spina scapulae
Acromion
Proc. Coracoideus
Clavicula;
Extremitas sternalis
Extremitas acromialis
Humerus
Caput humeri
Tuberculum majus / minus
Collum
Acromion
Spina scapulae
Processus coracoideus
Incisura scapulae
Margo superior
Margo medialis
Margo lateralis
Cavitas glenoïdale
Fossa supraspinale
Fossa infraspinale
Angulus superior
Angulus inferior
Angulus laterale
Boven
Extremitas sternalis
Extremitas costalis
Onder
47
Tuberculum majus
Tuberculum minus
Caput humeri
Collum anatomicum
Collum chirurgicum
Sulcus intertubercularis
Crista tuberculi majoris
Crista tuberculi minoris
Crista tuberculi minoris
48
Kop/kom: extrem. Sternalis/incisura clavicularis
Art. acromio-clavicularis:
Acromion/extremitas acromialis
Spina scapulae?
Acromion?
Clavicula / welk deel?
Proc. Coracoideus?
Vragen:
• Art. Humeri: Wat voor soort gewricht?
Kogelgewricht
• Hoeveel assen en welke?
Drie assen: Sagittaal, transversaal en longitudinaal
• Namen van de bewegingen
Anteflexie, retroflexie, endorotatie, exorotatie, adductie, abductie,
• Welke beweging wordt geremd door welke ligamenten om art. humeri?
49
Vascularisatie van de schoudergordel
1. A. brachialis
2. A. radialis
3. A. axillaris
4. A. ulnaris
5. A. subclavia
6. Truncus brachiocephalica
Van boven naar beneden:
5, 6, 3, 1, 4, 2.
50
Innervatie van de schoudergordel
51
De belangrijkste arteriën voor de bovenste extremiteit zijn:
a. subclavia,
a. brachialis,
a. radialis,
a. axillaris en
a. ulnaris.
Aan de rechterkant zit de truncus brachiocephalica hier ontspringt de a. subclavia.
Links zit deze niet, want daar ontspringt de a. subclavia direct vanuit de aortaboog.
De bloedvoorziening van de schoudergordel en arm begint bij de a. subclavia. Deze betreedt de axilla vanuit het
halsgebied en wanneer hij onder de m. subclavius is doorgegaan de a. axillaris genoemd.
Vanuit a. axillaris wordt het a. brachialis (tot elleboog) en deze verdeelt zich in de a. ulnaris en a. radialis.
Vrijwel alle spieren in de bovenste extremiteit worden geïnnerveerd door de plexus brachialis. Uitzonderingen zijn:
mm. Trapezius, sternocleidomastoideus en omohyoideus.
Nervi die je nu moet kennen en die al boven de clavicula afsplitsen (supraclaviculaire nervi) van de plexus:
n. Dorsalis scapulae
n. Suprascapularis
n. Subclavius https://youtu.be/VdiFNYdIo1o
n. Thoracis longus
+ 3/4 kleinere zenuwen die ook uit de plexus komen (die je moet kennen):
n. Subscapularis
n. Thoracodorsalis
n. Pectoralis laterale en mediale
52
My
Auntie
Must
Rape De Sexy
Uncle PL
Secretaresse
S
Sloop
T
PM In
Tanga Langs
53
m.extensor pollicis brevis
m.extensor indicis
m.abductor pollicis longus
n.medianus m.pronator teres
m.pronator quadratus
m.palmaris longus
m.flexor carpi radialis
m.flexor pollicis longus
m.flexor digitorum profundus
m.flexor digitorum superficialis
m.abductor pollicis brevis
m.opponens pollicis
m.flexor pollicis brevis
mm. lumbricales I en II
n.ulnaris m.flexor carpi ulnaris
m.flexor digitorum profundus
m.palmaris brevis
m.flexor digiti minimi
m.opponens digiti minimi
m.adductor pollicis
m.flexor pollicis brevis
mm.interossei palmares en dorsales
mm.lumbricalis III en IV
Anteflexie: Protractie:
M. pectoralis major, pars clavicularis M. serratus anterior
M. deltoïdeus, pars clavicularis M. pectoralis minor
M. coracobrachialis M. pectoralis major, pars sternocostalis
M. biceps brachii caput longum en breve
Retractie:
Retroflexie: M. trapezius, pars transversa
M. latissimus dorsi Mm. rhomboidei major en minor
M. deltoïdeus, pars spinalis M. latissimus dorsi, pars scapularis
M. teres major (synergist)
Laterorotatie:
Abductie: M. trapezius pars descendens en ascendens
M. deltoïdeus M. serratus anterior pars convergens
M. supraspinatus
M. biceps brachii caput longum Mediorotatie:
Mm. rhomboidei major en minor
Adductie:
M. levator scapulae
M. pectoralis major
M. latissimus dorsi
M. teres major
M. deltoïdeus pars spinalis en pars clavicularis
M. coracobrachialis
54
Endorotatie:
M. subscapularis
M. pectoralis major
M. latissimus dorsi
M. deltoïdeus, pars clavicularis
M. teres major (synergist)
M. coracobrachialis
M. biceps brachii caput longum
Exorotatie:
M. infraspinatus
M. teres minor
M. deltoideus, pars spinalis
Elevatie:
M. trapezius, pars descendens
M. levator scapulae
Mm. rhomboidei major en minor
Detractie:
M. trapezius pars ascendens
M. serratus anterior, pars convergens
M. pectoralis minor
M. pectoralis major, pars abdominalis
M. latissimus dorsi
55
Lig. coracohumerale
Functie: versterkt het kapsel van het schoudergewricht.
Vragen:
Welke spiergroepen in bovenarm/schouder worden geïnnerveerd door onderstaande 2 van de 5 lange takken van
de plexus:
▫ N. radialis
▫ N. musculocutaneous
Welke losse spieren in de schoudergordel worden geïnnerveerd door de 4 korte takken van de plexus:
1. n. subscapularis
2. n. thoracodorsalis
3. n. pectorales laterales
4. n. pectorales mediales
Welke losse spieren in de schoudergordel worden geïnnerveerd door de 4 zenuwen die supraclaviculair aftakken
van de plexus:
1. n. dorsalis scapulae
2. n. suprascapularis
3. n. thoracis longus
4. n. subclavius
56
Osteologie en artrologie onderarm en hand
Proximalis
57
1. Trochlea humeri
2. Capitulum humeri distale deel
3. Epicondylus med. Humerus
4. Epicondylus lat. sinistra
5. Fossa radialis
6. Fossa coronoidea
7. Fossa olecrani
58
Vingers: artt. Digiti
- art. metacarpophalangea (MCP)
- art. interphalangea proximalix (PIP)
- art. interphalangea distalis (DIP
Os metacarpale I t/m V
Phalanx proximalis
Phalanx media
Artrologie:
Elleboog: art. Cubiti (= een art. Compositas)
- 1. art. humero-ulnaris
scharniergewricht (functioneel)
- 2. art. humero-radialis
kogel(/bol)gewricht (anatomisch)
- 3. art. radialis-ulnaris proximalis
Rolgewricht
Pols
- art. radiocarpalis
- art. mediocarpalis
Middenhand:
- art. carpometacarpalis (CMC)
-
art. Radialis-
ulnaris distalis
59
• Lig. anulare
• Incisura radialis
• Caput radii
60
Art. metacarpalis II t/m V Art. metacarpalis I:
61
Fysiologie
Bindweefsel: Cellen in een tussenstof (Matrix)
De cellen produceren de tussenstof (o.a. vezels), deze tussenstof weerspiegelt de functie van de cel.
Er zijn 4 soorten weefsel: Zenuw, spier, epitheel en bindweefsel
o Been
o Kraakbeen
o Bloed
1. Verbinding
2. Stevigheid
3. Bescherming
4. Tegengaan van wrijving
5. Transport / voeding (bloed)
Beweegbare cellen:
*= Fagocytose
62
*Bouwt bindweefsel in enge zin.
Collageen:
o Meest voorkomende eiwit
o Trekvast (rek max 103%)
o Ordening in richting van belasting
Straf regelmatig : pees, ligament, na herstel wond
straf onregelmatig : kapsel, wondherstel,
o Crosslinks / waterstofbruggen (zorgen voor verbinding*)
o Type collageen: (27 soorten, de drie belangrijkste zijn:)
1: sterk, Wordt op rek belast: bindweefsel, pezen, ligamenten, etc.
3: zwak, Wordt op trek belast huid, bloedvaten,
2: Wordt op druk belast, tussenwervelschijven, kraakbeen
o Vitamine C: Stimuleert synthese. (Helpt bij opbouw en herstel)
o Cortisol: Breekt eiwitten af (…..)
*Crosslinks zijn sterke verbindingen tussen straf regelmatig bindweefsel, waterstofbruggen zijn zwakke
verbindingen tussen straf onregelmatig bindweefsel. Hierdoor kunnen bij genezing van een wond de vezels
zich remodelleren en vormen de waterstofbruggen weer crosslinks.
Elastine:
o Rekbaar tot 150%
o Geel
o Afname bij ouder worden en roken
Elasticiteit van collageen wordt gevormd door de golvende ligging van collageen.
De eerste 3% is er nog geen weerstand en zorgt collageen voor een geleidelijke overgang van de kracht.
Nadeel is iets mindere krachtsoverbrenging, voordeel is minder scheuring.
Roken en ouder worden zorgen voor meer aanmaak van elastase, een enzym wat zorgt voor de afname van
elastine, hetgeen niet alleen rimpels in de huid veroorzaakt, maar ook een groter risico op scheuren van
pezen en ligamenten (collageen).
63
Weefselherstel:
1. Bloeding en stolling: (Direct - 1e 20 min) Hemostase
-Bij beschadiging van weefsel gaan bloedvaten kapot, het stolsel zorgt voor een mooie kleurovergang, maar
belangrijker: voorkomt verder groot bloedverlies. vasoconstrictie zorgt vervolgens dat de bloeding stopt.
D.m.v. ijs wordt dit versterkt. Na 20 min. als pijnstiller.
-Uit de omliggende beschadigde cellen en het bloed komen een aantal stoffen vrij, de zgn.
ontstekingsmediatoren, o.a.; histamine, serotonine, prostaglandine en substance P.
4. Remodelleringsfase: (21 – 360 dgn.) Doel: Versterken van het nieuw aangemaakte bindweefsel
- Na een voortdurend proces van opbouw en afbraak zullen de waterstofbruggen –indien voor een periode
van drie weken geen weefselverandering meer plaatsvindt-steeds sterker worden en veranderen in
crosslinks.
-In deze fase dient een progressieve mechanische belasting plaats te vinden waardoor het collageen
hypertrofieert en er een aanmaak van grondsubstantie (GAG’s en PG’s) wordt gestimuleerd
-Aan het einde van deze fase volgt de ingroei van zenuwvezels om de proprioceptie te stimuleren/herstellen
waardoor de stabiliteit wordt herstelt.
N.B.
-Cortisol zorgt voor afbraak van eiwitten, dus stress tijdens herstel zal een negatief effect hebben op
het herstel.
-Een korte stekende pijn is niet erg tijdens de proliferatiefase, maar geeft juist goed de grens aan.
De pijn mag echter niet ontaarden in een blijvende zeurende pijn.
64
Begrippen:
peesweefsel :schakel tussen spier en bot.
endotenon :het endotenon zit direct om de peesvezel en heeft een ‘bindende’ en
‘voedende’ functie door de onderlinge vezels bij elkaar te houden en de vezels
van bloed en zenuwen te voorzien. Tussen de bundels ligt vocht wat voor
smering en voeding zorgt.
epitenon :omgeeft de pees
paratenon :ligt weer over het epitenon. Tussen deze lagen bevindt zich ook vocht (voor
de smering).
peesschede :beschermt de pees tegen wrijving en drukkrachten
tendinitis :peesontsteking
myotendineuze overgang
intrinsiek herstel :vanuit endotenon en epitenon ( reparatie door aanwezige cellen )
extrinsiek herstel :als bij intrinsiek herstel tekort is worden er cellen vanuit de omgeving in de
peesruptuur te migreren om herstel mogelijk te maken.
teno-ossale overgang:zie vezels van Sharpey
vezels van Sharpey :penetratie van vezels in bot (calcificatie van vezels)
indirecte en directe botpeesovergang: mét vezels van Sharpey, via vezels van Sharpey
bursae :slijmbeurzen, zorgen dat pees soepel over bot kan lopen zonder te schuren
kapsels :(be)schermen de synoviale gewrichten (af), vormt gewrichtsholten met
synovium
ligamenten :gewrichtsbanden, houden gewricht bij elkaar
synoviaalvloeistof
kapselreceptoren
trek-verlengingsdiagram: lengte-krachtrelatie spannings/verlengingsdiagram (gegolfd elastine vangt de
eerste trekkrachten op
hydrops : Door vaatbeschadiging en de ontstekingsreactie lekt lichaamsvocht en
bloedplasma de gewrichtsholte in.
synovitis,
artritis.
membrana fibrosa, membrana synovia (Intima / subintima)
creep :deformatie van visco-elastisch weefsel door lange constant inwerkende
belasting.
stress-relaxatie :Wanneer een ligament vanuit rust op spanning wordt gebracht en daarna in
een vaste positie wordt gehouden, treedt relaxatie op
65
Kapsels en synoviaal vocht
Opbouw:
Membrana synovialis
Subintima (losmazig bindweefsel)
Intima (endotheel)
Membrana fibrosis
Straf onregelmatig bindweefsel = dun, plooibaar en elastisch
Directe aanhechting aan het bot
Ontstoken kapsel:
Onstekingsfase : 2-5 dagen
Proliferatiefase : 3 weken
Remodeleringsfase : 2 maanden
Ligamenten:
Reguleren bewegingen:
Mechanische sturing
Functionele sturing
66
Pezen:
Opbouw :
Peesweefsel = straf regelmatig
Bindweefsellaag = straf onregelmatig
o Endotenon
o Epitenon
o Paratenon
Herstel :
Intrinsiek : Tenoblasten (fibroblasten in pees) deling
Extrinsiek : Endotenon, paratenon, epitenon
Mesenchymcellen (stamcellen)
Directe teno-ossaleovergang:
4 zones:
Zone 1 (pees) en 4 (bot) herstellen redelijk snel
Zone 2 (kraakbeen) herstelt traag
Zone 3 herstelt zeer traag tot niet.
Pees in periost
67