You are on page 1of 1

Samenvatting

Het muziek uitvoerende lichaam vormt een essentiële schakel in de creatie van nieuwe instru-
mentale composities. Toch vormt zijn aanwezigheid meestal niet het onderwerp van de compo-
sitorische aandacht. Compositorische vernieuwingen richten zich doorgaans op de muzikale
organisatieprincipes of op de ontginning van nieuwe instrumentale sonoriteiten. Het muziek
uitvoerende lichaam behoudt in het muzikale experiment meestal zijn status als transparant
medium voor muzikale ideeën, maar ook als begrenzer van het uitvoeringspotentieel. Twintig-
ste-eeuwse uitzonderingen hierop vinden we in het instrumentale theater van Mauricio Kagel
of Dieter Schnebel, of in de door John Cage geïnspireerde Fluxusperformances -en happenings
die begin jaren ‘60 de muzikale uitvoering onthulden als een scenisch en theatraal gegeven. Een
decennium later werd in de ‘musique concrète instrumentale’ van Helmut Lachenmann of in de
hypervirtuoze muziek van Bryan Ferneyhough het uitvoerende lichaam impliciet hoorbaar en
zichtbaar gemaakt via een thematisering van de instrumentale handeling. Ook bij tal van ande-
re componisten was er eind jaren ‘60 sprake van een perspectiefverandering waarbij het con-
creet klinkende of de lichamelijke aanwezigheid in de klinkende ruimte in de belangstelling
kwamen te staan. De implicaties van deze concrete wending voor de status van het muziek uit-
voerende lichaam bleven echter dubbelzinnig. Vanuit historisch perspectief was er slechts zel-
den sprake van een succesvolle of duurzame integratie van het musicerende lichaam als een
compositorisch materiaal.

Recente artistieke en theoretische ontwikkelingen bieden aanleiding tot een herdenken van het
compositorische potentieel van het muziek uitvoerende lichaam. De aandacht voor de lichame-
lijkheid van de muziekbeleving is in afgelopen decennia sterk toegenomen. In de muziekweten-
schap is er sprake van een lichaamsparadigma dat ook hoorbaar en zichtbaar wordt in de com-
positorische concepten van een generatie jonge componisten. De microtemporaliteit van de
lichamelijke gestiek en het instrumentale timbre vormen weerkerende thema’s. In het micro-
temporele tijdsvenster kan lichamelijke aanwezigheid zich op een heel direct niveau manifeste-
ren als een muzikaal interactievermogen van de uitvoerder of de improvisator, maar ook als
een ‘lichamelijk denken’ van het componerende lichaam. Uitgaande van recente wetenschap-
pelijke inzichten en van zowel historische als recente muziekvoorbeelden, wordt in het proef-
schrift een concept van ‘interlichamelijkheid’ uitgewerkt dat een nieuw licht werpt op de relatie
tussen het muziek uitvoerende, het componerende en het muziek beluisterende lichaam. In het
bijzonder wordt het belang benadrukt van een conceptualiserend vermogen dat berust op een
afwisselend lineaire en non-lineaire verhouding van het componerende lichaam tot de muzikale
tijd.

You might also like