You are on page 1of 1

Overzicht

Het voorliggende proefschrift is generalistisch van aard. Gezien de complexe thematiek en de diverse
invalshoeken heb ik ervoor gekozen om in elk hoofdstuk een ander perspectief op het uitvoerende li-
chaam aan bod te laten komen. Die verschillen uiten zich ten dele ook in het taalgebruik, hoewel ik
ernaar gestreefd heb een terminologie te hanteren die dwarsverbindingen en coherentie mogelijk
maken.

In het eerste hoofdstuk probeer ik vanuit een vogelvluchtperspectief de ruimte bloot te leggen waar-
in het muziek uitvoerende lichaam kan verschijnen. Vanuit dat ruimtelijke perspectief wordt een fe-
nomenologisch begrippenapparaat ontwikkeld dat doorheen de volgende hoofdstukken als een refe-
rentiekader zal worden gehanteerd. In eerste instantie onderscheid ik daarbij drie ruimtelijke regis-
ters waarmee de muziekpraktijk in abstracte zin kan worden benaderd: de maatschappelijke wereld
rondom de muziek, de instrumentele omgeving voor de muziek en het speelterrein van de muziek.
Vervolgens ga ik na hoe ruimtelijkheid zich in de muzikale ervaring zelf kan manifesteren. Daarbij in-
troduceer ik drie ruimtebepalende bijwoorden: muziek van ergens, muziek van hier en muziek van
daar.

Het tweede hoofdstuk stelt de beleving van de toeschouwer of toehoorder centraal. Ik vertrek daar-
voor vanuit een hypothetisch concertprogramma met drie stille en drie luidruchtige historische com-
posities (voornamelijk uit de jaren zestig van vorige eeuw). Daarna onderzoek ik aan de hand van
composities van Dieter Schnebel en Mauricio Kagel het fenomeen van de ongrijpbaarheid van de
menselijke stem, een problematiek die toepasbaar is op een compositorische thematisering van het
musicerende lichaam.
Vervolgens concentreer ik me op het vroege oeuvre van Steve Reich en Helmut Lachenmann. Aan de
hand van deze historische 'case studies' beargumenteer ik dat er op het eind van de jaren zestig van
vorige eeuw sprake is van een 'concrete omslag' waarin voor het eerst gesproken kan worden van
een lichaamsverschijning in diverse muzikale avant-gardes. Het tweede hoofdstuk krijgt daarmee een
historiserende inslag, hoewel het allerminst mijn bedoeling is een omvattend historisch overzicht te
presenteren van het lichaam in de gecomponeerde muziek. De muzikale voorbeelden zijn dan ook
niet gekozen in functie van hun muziekhistorisch gewicht, maar wel omwille van de argumenten die
ze aanbrengen in mijn generaliserend betoog.

Het derde en meest uitgebreide hoofdstuk belicht de instrumentale dimensie van de muziekuitvoe-
ring. Het onderzoekt de instrumentale gerichtheid van het musicerende lichaam, en het belang van
het instrument als een toegangspoort tot het uitvoerende lichaam voor de componist. Aan de hand
van een punt-lijnmodel dat de temporele relatie tussen actie en klank representeert, geef ik zelf een
aanzet tot concretisatiemogelijkheden van deze toegang. Hetzelfde model dient vervolgens als uit-
gangspunt voor de analyse van Sequenza V (1966) voor trombone van Luciano Berio.
De instrumentale gesitueerdheid van het musicerende lichaam wordt in dit derde hoofdstuk vanuit
verschillende kennisgebieden en taalregisters benaderd. Noties van performativiteit en virtuositeit
die we kennen uit muziekhistorische of culturele studies worden verbonden met ecologische en mi-
metische theorieën die momenteel een prominente plaats innemen in de systematische muziekwe-
tenschap. Die wetenschappelijke invalshoek, samen met een instrumentaal-analytische benadering
van de lichamelijke gerichtheid in de muziekuitvoering, zorgt ervoor dat de argumentatie in dit
hoofdstuk soms analytischer aandoet dan de eerder essayistische argumentatie in andere hoofdstuk-
ken. De precisie die daarmee wordt gesuggereerd, ambieert niet in de eerste plaats academische
nauwkeurigheid, maar is vooral een poging om de concrete realiteit van de muziekpraktijk tastbaar
te maken.

11

You might also like