Professional Documents
Culture Documents
Het collectieve luisterperspectief biedt ons een ruimtelijke interpretatie van het stiltemo-
ment (voor de eerste of na de laatste toon) die verder gaat dan de culturele code en houding
waarop het berust. Van buitenaf heeft de stilte in de zaal na de laatste wegstervende toon
veel weg van een collectieve hypnose, alsof het publiek zich mentaal 'ergens anders' bevindt.
In de luisterervaring daarentegen is die stilte tussen muziek en niet-muziek - het applaus
behoort al tot de niet-muziek - een schakelmoment dat vaak gekenmerkt wordt door een
verhevigd realiteitsbesef, net zoals de stilte voor de eerste toon zich in de ervaring kenmerkt
als een uiterste waakzaamheid. De ervaringen van tastbaarheid en aanwezigheid in deze
schakelmomenten voor en na de muziek, kunnen we opvatten als ervaringen van ruimtelijke
metamorfoses die in deze tijdsfracties plaatsvinden. Even voor het verschijnen van de muzi-
kanten op het podium, is de concertzaal nog een open ruimte met een heterogeen karakter.
Het binnenkomende publiek, de begroetingen en verspreide gesprekken zorgen er voor een
beschermende atmosfeer die zichzelf versterkt. De onverstaanbaarheid van de stemmen
verderop, nodigt uit tot nog meer en luider informele woordenwisselingen, tot improvisato-
risch rondkijken of tot het verstrooide lezen van programmafolders. De ongedisciplineerd-
heid is echter oppervlakkig. Met het doven van het zaallicht vindt in een tijdsspanne van
nauwelijks enkele seconden een merkwaardige transformatie plaats. De schijnbaar willekeu-
rige bijeenkomst van mensen verandert in een gelijkgestemde groep, een eengemaakt zin-
tuig in de ban van het podium. Met het weerklinken van de eerste tonen wordt dan de me-
tamorfose voltrokken. De lichamen op het podium worden musicerende lichamen, de aan-
wezigheid van mijn medeluisteraars verdwijnt naar de achtergrond, er is alleen nog de mu-
ziek die bezit neemt van de ruimte en alles wat daarin beweegt en aanwezig is.
Maar laten we deze ruimtelijke metamorfose voorlopig uitstellen en de tijd bevriezen in dat
moment net voor de eerste toon. Het oplichten en tastbaar worden van de uitvoerende en
luisterende lichamen in de verwachting van de weerklinkende muziek, ontvouwt een ruimte-
problematiek waar we doorheen deze verhandeling telkens opnieuw mee zullen geconfron-
teerd worden. Als het uitvoerende lichaam pas echt voelbaar aanwezig wordt in een transi-
torisch moment, dan gaat het om een tastbaarheid van vluchtige aard. Het gaat dan niet om
de waarneembaarheid van een lokaliseerbaar, objectmatig of werelds lichaam. Ook gaat het
niet om het lichaam dat al volop musiceert, maar wel om een lichaam dat zich voorbereidt
op de sprong van een 'in de wereld zijn' naar een 'in de muziek zijn'. Het uitvoerende lichaam
wordt tastbaar in dat korte onderweg dat zich toont als het gerichte spannen en concentre-
ren van en door het lichaam. De contouren van dit lichaam tekenen zich niet af in de bloot-
stelling van het volle podiumlicht of in de virtualiteit van de muziekopname. Zijn fascineren-
de aanwezigheid dringt zich op in de schemerzone tussen stilte en geluid, tussen situatie en
intentie, tussen het subjectieve en collectieve perspectief, tussen muziek en 'nog-niet-
17