You are on page 1of 18

Taak 6

Leerdoelen:

1. Definitie van adolescentie?

De adolescentie is de periode tussen de 12 en 22 jaar met uitloopmogelijkheden (periode


tussen de late kindertijd en een jong volwassene). Het beslaat de gehele periode van
volwassenwording waarin het kind toegroeit naar onafhankelijkheid.

Adolescentie is een ontwikkelingsstadium dat wordt gekenmerkt door dramatische fysieke,


cognitieve, sociale en emotionele veranderingen. Voor de meeste adolescenten is het een
periode gekenmerkt door snelle fysiologische verandering, toegenomen onafhankelijkheid,
een verandering in gezinsrelaties die meer van elkaar afhankelijk is, prioriteit geeft aan peer-
affiliaties, initiatie van intieme partnerrelaties, identiteitsvorming, toegenomen bewustzijn
van moraal en waarden, en cognitieve en emotionele rijping. (Sales)

Tieleman: puberteit en adolescentie franse en axonasische literatuur


Begin: lichamelijk
Puberteit: alleen bio-seksuele ontwikkeling
Adolescentie: ontwikkelingsgebieden tijdens jeugdperiode.
Lichamelijke ontwikkeling
  Puber: geslachtsrijp worden (12-17 jaar  12-14 prepuberteit en 15-17 puberteit)
  Adolescentie: opgroeien/volwassen worden (12-22 jaar).
-Vroeg, midden, laat (Tieleman)

De puberteit/ adolescentie is de periode waarin het kind toegroeit naar onafhankelijkheid en


volwassenheid. (met de lichamelijke kenmerken ervan) in de Angelsaksische literatuur wordt
het begrip puberteit om alleen de bioseksuele ontwikkeling aan te duiden. en het begrip
adolescentie voor alle ontwikkelingsgebieden gedurende deze gehele jeugdperiode.
2. Hoe werkt de menstruatiecyclus?

3. In de schors van de ovaria


bevinden zich talrijke
4. blaasjes, de follikels, die
elk een eicel bevatten. De
5. follikels verkeren in
verschillende stadia van
rijping. In
6. het vroegste stadium is de
follikel omgeven door een
7. enkele laag, de
zogenoemde follikelcellen
Hypothalamaus  hypofyse

Atretische follikel = poollichaampjes = afstervend follikel

Follikelrijping
In de primordiale follikels die zich in de foetale fase uit oögenese hebben ontwikkeld zijn de
primaire oöcyten slechts omgeven door een laag platte granulosacellen. Uit de primordiale follikel
ontwikkelt zich onder invloed van FSH, de unilaminaire primaire follikel, deze is wat groter. De
granulosacellen groeien nu verder uit tot enkele lagen die van de oöcyt worden gescheiden door de
zona pellucida. In dit stadium spreekt men van de multilaminaire primaire follikel. De laag
granulosacellen neemt verder in dikte toe en de theca komt tot ontwikkeling: een laag cellen die
rijkelijk is gevasculariseerd en ook lymfevaatjes en zenuwuiteinden gaat bevatten. De follikel wordt
nu secundaire follikel genoemd. Hieruit ontwikkelt de tertiaire follikel die nog meer granulosacellen
bevat. De thecacellen bevatten twee lagen: de theca interna en de theca externa. In de laatste fase
groeit één van de rijpende follikels uit tot de graafse follikel. Bij de ovulatie barst de follikel open en
wordt de eicel uitgestoten. De graafse follikel blijft als een lege huls achter en wordt vanwege de gele
verkleuring van de cellen het corpus luteum genoemd. Wanneer geen zwangerschap optreedt gaat
dit in regressie en blijft een wittig litteken achter: het corpus albicans.

Ovulatie (eisprong)

Bij de ovulatie wordt de eicel, omgeven door een laagje granulosacellen, uit het ovarium losgelaten
en opgevangen door het oviduct (de eileider) dat de eicel naar de uterus brengt door bewegingen
van het trilhaarepitheel. De oviduct is voorzien van beweeglijke vangarmen (de fimbriae). Als de eicel
niet wordt opgevangen door het oviduct en dus in de buikholte terechtkomt en hier vervolgens
wordt bevrucht, leidt dit tot een buitenbaarmoederlijke zwangerschap (extra-uteriene graviditeit).
De uterus is een orgaan met een stevige spierlaag (myometrium) die aan de binnenkant is bekleed
met slijmvlies (endometrium) dat regelmatig van dikte verandert en wordt afgestoten bij de
menstruatie. Men onderscheidt een bovendeel, de fundus, waar de oviducten uitmonden, een
middeldeel, het corpus, en de toegang naar de vagina, de cervix (baarmoederhals).

De luteale fase, die begint op het moment dat FSH en LH hun


top bereiken ('hormoongolf '). Dan treedt in het ovarium de
ovulatie op en verlaat de oöcyt, omgeven door een laag
granulosacellen, het ovarium, waarna het in het ovarium
achterblijvende deel van de follikel overgaat in het zogenoemde
gele lichaampje of corpus luteum. De ovariële hormonen gaan
zich nu anders gedragen dan de gonadotrope, die gedurende
deze fase eerst snel in concentratie afnemen en daarna
geleidelijk verder blijven dalen. De oestrogenen piekten tot dan
met de hypofysehormonen mee, maar na een initiële daling
treedt weer een stijging op en blijft hun concentratie tot enkele
dagen voor het einde

van de cyclus verhoogd. Nu komt ook progesteron in actie, dat


evenals de oestrogenen gevormd wordt door de luteale cellen,
de voormalige granulosacellen van de opengebarsten follikel,
waarin zich een geelachtige substantie heeft.
3. Wat zijn voorbestemmende beschermende factoren en voorbestememnde
risicofactoren? (risicogedrag)
Voorbestemmende factoren (predisposing): wat vanuit jezelf komt, dat is er gewoon 
zorgt voor aanhouden ervan
- positief
- negatief
- endogeen: persoonsgebonden kenmerken
- exogeen: veroorzaakt van buitenaf
Uitlokkend = precipitating  lokt het uit
4. Hoe heeft risicogedrag invloed op de gezondheid?

Gezondheidsuitdagingen zijn ook wel risicovolle activiteiten die adolescenten doen en


invloed hebben op hun gezondheid. Adolescenten zijn erg gericht op nieuwe ervaringen en
uitdagende prikkels (sensation-seeking). Hun oordeelsvermogen is nog beperkt en ze
moeten nog leren om niet impulsief te reageren. Daarom staat ze open voor het gebruik van
middelen, zoals alcohol, roken en drugs, waarvan bekend is dat die niet goed zijn voor de
hersenfunctie en daardoor voor de cognitieve en psychologische ontwikkeling.

Hiernaast bewegen jongeren minder wat in combinatie met een ongezond voedingspatroon
kan leiden tot overgewicht. Andere gezondheidsuitdagingen zijn onveilige seks, delinquent
gedrag, onvoldoende slaap, leerproblemen, depressies, eetproblemen.

Risicogedrag is niet per definitie slecht, want experimenteren is goed voor het ontwikkelen
van de identiteit, maar wel met bepaalde grenzen. Je leert van het maken van fouten.
Een ongezonde leefstijl op jonge leeftijd geeft een verhoogde kans op bepaalde ziekten, zoals
diabetes mellitus en kanker, maar risicogedrag kan verder ook ongewenste zwangerschappen
met zich meebrengen, geslachtsziekten zoals HIV of overgewicht of andere eetproblemen.
Uit onderzoek van Crosnoe blijkt dat er een relatie is tussen alcoholgebruik, drugsgebruik en
overgewicht, en een lagere doorstroom naar het hoger onderwijs. Verder heeft onderzoek
uitgewezen dat gedragingen van adolescenten vaak voortduren tijdens de volwassenheid.

Alcohol

Mensen die met drinken zijn begonnen voor hun 15 de hebben vier keer meer kans om een
probleemdrinker te worden dan zij die wachten met drinken tot ze 21 zijn. Ook blijkt uit
onderzoek dat alcohol anders inwerkt op de hersenen bij tieners dan bij volwassenen.
Jongeren zijn kwetsbaarder voor de negatieve effecten van alcohol op de hippocampus (het
deel van de hersenen verantwoordelijk voor leren en geheugen). Zwaar gebruik van alcohol
en andere drugs gedurende de tienertijd zorgen voor slechtere geheugen- en
aandachtprestaties.

Tabak

Nicotine heeft ook een ander effect op adolescenten dan op volwassenen. Nicotine zorgt
voor celschade en celverlies door de hele hersenen heen en op iedere leeftijd, maar in
tieners is de schade het grootst in de hippocampus. Rokende tieners hebben meer episodes
van depressie en hartritmestoornissen en ze hebben meer kans om snel en langdurig
nicotine-afhankelijk te zijn.

Drugs

Gedragsactieve stoffen zoals cocaïne en amfetamines richten zich op receptoren van de


belangrijke neurotransmitter dopamine. Deze heeft in de hersenen een centrale rol in
bewegen, cognitie, waarnemen en de hogere cognitieve functies. Een verandering van het
functioneren van hersencellen onder invloed van deze neurtransmitter kan levenslang effect
hebben op de hersenrijping van adolescenten. Dat heeft vooral gevolgen voor het
functioneren van gebieden die verantwoordelijk zijn voor de impulscontrole. Ook heeft het
een effect op het vermogen om een positieve of negatieve belonende waarde te voelen.
Drugsgebruik door adolescenten kan leiden tot vertraging in de ontwikkeling van
kernprocessen rondom hun oordeelsvorming, planmatig handelen, probleemoplossend
vermogen en het evalueren van doelen.
5. Welke ontwikkelingen vinden er plaats in de adolescentie?
a. Biologisch (geslachtskenmerken primair en secundair, eicellen en spermacellen)
 Groeispurt

De tweede groeispurt wordt veroorzaakt door de verhoogde productie van


androgenen, oestrogenen en groeihormonen. Het begin van de groeispurt
aan het begin van de puberteit verschilt individueel sterk. Gemiddeld begint
deze groeispurt bij meisjes twee jaar eerder dan bij jongens. Bij meisjes is dat
tussen de 10,5 en 13 jaar, bij jongens tussen 12,5 en 15 jaar. Aan de
lengtegroei komt een eind als de groei van de pijpbeenderen tot staan komt
en de epifysaire schrijven verbenen (18 – 20 jaar). Meisjes komen gemiddeld
eerder tot rijping dan jongens. Jongens krijgen over het algemeen meer
spierweefsel en meisjes meer vetweefsel.

 Seksuele ontwikkelingen

De puberteit wordt, naast een voortgaande lengtegroei, gekenmerkt door


een verdere groei en ontwikkeling van de geslachtsorganen en het ontstaan
van de vruchtbaarheid.

 Primaire geslachtskenmerken
De primaire geslachtskenmerken ontstaan door de groei en rijping
van de organen die rechtstreeks bij de paring en voortplanting
betrokken zijn: bij de meisjes de uterus, de ovaria, de schaamlippen
(labiae) en de clitoris, en bij de jongens het lid (de penis), de testis en
de balzak (scrotum).
 Secundaire geslachtskenmerken

De secundaire geslachtskenmerken zijn niet direct op paring en


voorplanting betrokken lichamelijke verschijnselen, maar wel
kenmerkend voor de vrouwelijkheid en mannelijkheid van de
persoon. Bij meisjes en de jongens zijn dat de schaamharen (de
pubes) met een seksespecifiek groeipatroon. Vervolgens bij de
jongens de bredere schouders, de snor- en baardharen, verdere
lichaamsbeharing op armen, benen, borst en de stembreuk of de
baard in de keel (dit betekent dat de adamsappel en de stembanden
gegroeid zijn). Bij de meisjes is dat de heupomvang met een wijder
bekken en de groei van de borsten.

 Bij meisjes begint de geslachtsrijpheid met secundaire


kenmerken, zoals de borstgroei en de groei van het tepelhof,
terwijl bij jongens deze rijpheid begint met de groei van de
testes, een primair geslachtskenmerk.

De veranderingen zijn bij meisjes vaak duidelijker dan bij jongens.


Bij meisjes is het optreden van de eerste menstruatie (de
menarche) een duidelijke maatstaf voor het begin van het
geslachtsrijp worden. Het duurt nog meestal een jaar voordat
een meisje dan zwanger kan worden. De menarche treedt tussen
de 10 en 16 jaar op. Dit is meestal een jaar na de groeispurt.

 Bij jongens gaan de eerste ejaculaties vooraf aan de


groeiversnellingen. Bij jongens wordt vaak de kleuring
(pigmentatie) en het kroezig worden van de schaamharen als
criterium aangehouden voor de geslachtsrijpheid.

b. Hersenontwikkeling
 Cognitieve ontwikkeling (hersenontwikkeling)

Het brein van adolescenten is tot de leeftijd van 25 jaar nog volop in
ontwikkeling. In vergelijking met volwassenen hebben ze nog geen overzicht
of ‘helikopterview’. Doordat ze minder hersenverbindingen en nog niet zo’n
hoge concentratieboog hebben als volwassenen, zullen hun denken en hun
emoties elkaar snel kunnen afwisselen en hebben ze minder
probleemoplossend vermogen.

De prefrontale cortex ontwikkelt zich pas later in de adolescentie, waardoor


adolescenten moeite hebben met plannen, keuzes maken, prioriteiten stellen
en de controle van impulsen. En doordat de amygdala, (neemt overhand)
waarin emoties worden aangestuurd en verwerkt, in hun brein de overhand
heeft, hebben adolescenten minder controle over deze emoties en
beschikken zij over minder empathisch vermogen dan volwassenen. 
emoties niet onder controle.

Nucleus caudatus (staartkern, belangrijke rol bij herinneren, leren en


beweging) en het putamen (kern in grote hersenen  regulatie leren,
beweging) worden groter

Amygdala (amandelvormige kern neuronen  prikkelverwerking en


angstregulatie) en de hippocampus (informatieopslag,
langetermijngeheugen, ruimtelijke oriëntatie, omgang met stress) nemen toe
in grootte bij de puberteit, waarna de groei stabiliseert.

Neuronale pruning: tijdens adolescentie, connecties in hersenen sterven af in


adolescentie, enkele blijven wel intact en deze gaan beter samen werken

 Crohn en Daal: Veranderingen in de hersenstructuur


-Corticale (hersenschors betrekkend) witte stof neemt toe  axonen
(de gemyeliniseerde uitlopers (neurieten) van zenuwcellen)
communicatie tussen de zenuwcellen witte kleur door
myelinescheden zenuwvezels.
-Corticale grijze stof (neuronale dichtheid en aantal verbindingen
tussen neuronen) neemt af  de cellichamen van de zenuwcellen,
de dendrieten en de korte axonen  bevindt zich aan de buitenkant
bij de hersenen  informatieverwerking  grijze kleur door
bloedvaten en cellichamen zenuwcellen.
Hierdoor kan worden verklaard dat tieners in de midden-adolescentie meer
risico nemen dan oudere tieners.
De hersenontwikkeling stopt op 25-jarige leeftijd.

- onderzoek van crohn en daal:


Sociaalcognitieve ontwikkeling
1. Beter verplaatsen in andere mensen
2. Beoordelen van mentale status van anderen

 Cognitivistische visie

o Volgens de theorie van Piaget kunnen kinderen vanaf 12 jaar de fase


van het formeel-operationeel denken bereiken: het formuleren van
abstracte veronderstellingen (twee-orde denken) is dan mogelijk. Het
vermogen van vooruitzien ontstaat. De gevolgen van eventuele
acties kunnen adolescenten systematisch overdenken en vergelijken
(hypothetisch-deductief denken).

o Hierbij hoort ook het tweede denken: waardoor het mogelijk


wordt om zich in te leven in de gedachten en gevoelens van
anderen. Door deze cognitieve ontwikkelingen gaan jongeren
bestaande ideeën of waarden kritisch bespreken en beginnen
ze de autoriteit van de leraar of opvoeders uit te dagen. Ze
houden ervan om te discussiëren. Piaget geeft aan dat deze
structurele veranderingen in het cognitief functioneren door
rijpingsfactoren ontstaan, terwijl anderen zeggen dat dit
afhankelijk is van situationele factoren, zoals het gevolgde
onderwijs. Er bestaan intra-individuele verschillen
(leergebieden binnen één persoon zijn sterker ontwikkeld
dan andere) en interindividuele verschillen (verschillen tussen
adolescenten).
o Postconventionele moraliteit: adolescenten kunnen
nadenken over goed en kwaad en over waarden
o Abastract en deductief denken
 Informatietheoretische visie

Hierbij wordt het cognitief functioneren vergeleken met de


informatieverwerking van een computer. Bij deze theorie is de adolescent in
staat meer informatie tegelijkertijd te overzien en te verwerken dan jonge
kinderen. Dit heet het beschikken over een grotere structurele capaciteit.
Daarnaast zijn adolescenten beter in staat hun mentale capaciteiten te
coördineren (bijv. ezelsbruggetjes maken). Dit heet het hebben van een
grotere functionele capaciteit. Ten slotte kunnen zij gemakkelijker hoofd- en
bijzaken onderscheiden dan schoolkinderen, de cognitieve strategieën zijn
effectiever.

Theorieën:

 Piaget model: kinderen kunnen vanaf 12 jaar op een hoger abstract


niveau denken en kunnen beter formuleren.
 Informatietheoretische visie: hierin vergelijken ze de hersenen met een
computer, dat gaat op een meer abstracter niveau.

 Slaapproblemen

Rond het tiende jaar verschuift de biologische klok die het slaap-waakritme
regelt. Melatonine is het hormoon dat ervoor zorgt dat we in slaap vallen.
Vergeleken met vroegere levensfasen geeft het lichaam gedurende de
adolescentie steeds later op de avond dit slaaphormoon af. Ze slapen
hierdoor niet vroeger dan volwassenen, maar hebben wel één of twee uur
meer slaap nodig vanwege de lichamelijke groeispurt (zo’n 9 uur). Deze
chronische minder nachtrust die hierdoor ontstaat, kan leiden tot
concentratieproblemen, prikkelbaarheid en slechte schoolprestaties.
c. Psychologisch

+ In de adolescentie heeft de ontwikkeling van het denken betrekking op vier


domeinen:

 Taalvaardigheid: het ontwikkelen van een groter vocabulaire, het


leren van abstracte woorden. Lezen is hierbij belangrijk.
 Redeneren en argumenteren: redeneren omvat het denken in
termen van meerdere opties en mogelijkheden, het overwegen van
hypothesen en het volgen van een logisch gedachteproces. Het
zoeken en toevoegen van argumenten en tegenargumenten is deel
van dit proces. De communicatievaardigheid wordt groter.
 Abstract denken: door het ontwikkelen van abstracte
denkvaardigheden kunnen adolescenten zich dingen voorstellen, ze
leggen relaties tussen dingen en gebeurtenissen die je niet kunt zien,
horen of voelen. Dit helpt om te kunnen oordelen en het
ondersteunt het zoeken naar wetenschappelijke kennis.

 Denken-over-denken: het denken-over-denken wordt metacognitie


genoemd. Dit stelt jongeren in staat om te overwegen wat ze
denken, wat hun denkinhouden zijn en wat hun gevoelens erbij zijn.
Ook denken ze over wat anderen vinden van hun denkproces.
Geheugensteuntjes zijn een voorbeeld van metacognitie.

 Ontwikkeling eigen geweten (moraliteit)

Normen en waarden die door anderen dan de adolescenten zelf zijn bepaald,
worden gerelativeerd en gerelateerd aan de specifieke context. Doordat
adolescenten nu abstract en hypothetisch deductief kunnen denken, kunnen
zij hun eigen gedachten vormgeven. Hun opvattingen veranderen van een
opgelegde moraal naar een eigen moraal (Kohlberg: de fase van de
postconventionele moraliteit). Adolescenten kunnen diepgaand nadenken
over goed en kwaad, over waardevolheid en waardeloosheid, met betrekking
tot waarden, normen en regels. Je kunt de adolescentie opvatten als een
experimentele fase waarin de moraliteit nog niet vastligt.

Fasen ontwikkeling van moraliteit volgens Kohlberg


- rond 10/14 gaan adolescenten hun opvoeders bekritiseren

- 17/18: zelf eigen gedachten en normen en waarden

 Jolles: van nature (aangeboren) heb je verschillende vaardigheden. Vanuit je


nurture (omgeving) krijg je bepaalde dingen mee  omgeving bepaalt dus
welke vaardigheden tot uiting komen
 De persoonlijkheidstrek ‘’sensation-seeking’’ zorgt bij adolescenten
voor risicogedrag. Dit is een behoefte aan nieuwe en complexe
ervaringen en de bereidheid om hiervoor risico’s te nemen. Dit leidt
dus tot meer risicogedrag onder adolescenten.

d. Sociaal
 Familie
Stimulanten van risicogedrag zijn ouders die niet responsief en/of niet
veeleisend zijn. De beste opvoedstijl om risicogedrag te voorkomen is de
autoritatieve. Verder zijn ouders die zelf veel risicogedrag vertonen een
slechte invloed.
 Vrienden
Vaak is het zo dat adolescenten met vrienden die veel risicogedrag vertonen
zelf ook veel risicogedrag vertonen, om te voorkomen buiten de groep te
vallen.
 Maatschappij
Invloeden zijn idealisering van risicogedrag door de media, beschikbaarheid
van middelen vereist voor bepaalde vormen van risicogedrag en culturele
verwachtingen.

 Ontwikkeling autonomie

De adolescentie staat voor een groot deel in dienst van de


persoonlijkheidsontwikkeling of de autonomie. Je kunt deze ontwikkeling
beschrijven als een consistente wijze van aanpassen van de persoon aan de
omgeving door te experimenteren met waarden, normen, vrienden, groepen
en uiterlijk vertoon. Het heeft als doel de zelfhandhaving, zelfbehoud en de
zelfverwezenlijking. Zelfverwezenlijking is het uitgroeien tot een bewust
levende en unieke persoon in de samenleving. Dit is een kwestie van aanleg
en rijping. Rijping vindt plaats in golfbewegingen: telkens als een aspect van
de persoonlijkheidsontwikkeling is verkend en geïnternaliseerd, volgt een
periode waarin de sociale ontwikkeling meer centraal staat. Het proces van
leren geven en nemen staat hierin ook centraal.

Rond een jaar of 14 gaan veel adolescenten hun opvoeders bekritiseren als
gevolg van hun toegenomen cognitieve mogelijkheden. In het begin van de
adolescentieperiode zijn de kritische opmerkingen vaak destructief: ze geven
aan wat er niet deugt, maar denken nog niet na over alternatieven.

Rond 17 à 18 jaar hebben ze doorgaans zelf ruimte en mogelijkheden ervaren


voor hun eigen gedachten en daaruit voortvloeiende normen en waarden. Als
dat gelukt is, zijn ze vaak bereid om over alternatieven van regels en normen
van de opvoeders na te denken: constructieve vorm van kritiek.

Het loskomen van de binding met de opvoeders gaat over het algemeen in
drie stappen:

1. Durven afgaan op eigen oordelen.


2. Durven ingaan tegen de druk van leeftijdsgenoten.
3. Loskomen van de emotionele binding met de ouders.
6. Wat is de identiteitsontwikkeling van een adolescent?
Volgens Erikson is de grootste opgave van de adolescent te typeren als het ontwikkelen
van de eigen identiteit of identity achievement. Een identiteit bezitten wil zeggen dat de
adolescenten na een periode van experimenteren, kiezen en beslissen, tot het aangaan
van verplichtingen zijn gekomen. (Moratorium)
Identiteitscrisis = de fase in de adolescentie waarin jongeren een beeld van zichzelf
ontwikkelen als een uniek persoon door zelfkennis toe te passen.

a. Wat zijn uitdagingen van de omgeving op een puber

De negatieve uitkomsten in de crisis van de adolescentiefase zijn het te snel


vastleggen van de identiteit (foreclosure) en identiteitsverwarring (identity
confusion). Foreclosure betekent voortijdige afsluiting doordat de adolescenten zich
te vroeg hebben geconformeerd aan de verwachtingen van de omgeving. Eigen
ontplooiingsmogelijkheden en eigen verlangens worden hierdoor voortijdig afgekapt.
Identity confusion betekent dat er onzekerheid is gegroeid over de eigen capaciteiten
en wensen en dat er een stuurloosheid is ontstaan.

7. Hoe speelt social media een rol in het leven van adolescenten?
Zo bezorgen veel online contacten laagopgeleide jongeren relatief vaak een positief
gevoel, terwijl hoogopgeleide jongeren gevoeliger zijn voor likes, retweets of shares.
Daarnaast geven laagopgeleide jongeren relatief vaak de voorkeur aan online contacten
boven persoonlijke ontmoetingen, en vinden zij het vaker vervelend als zij ergens zijn
waar zij niet online kunnen. Dit laatste komt doordat zij doorgaans jonger zijn en niet
zozeer door het onderwijsniveau. De angst om dingen te missen als er geen gebruik
wordt gemaakt van sociale media is juist minder groot onder laag opgeleide jongeren. Dit
speelt met name bij de hoogopgeleiden.

De ervaren invloed van sociale media verschilt tussen 12- tot 18-jarigen en 18- tot 25-jarigen.
Als het gaat om het concentratievermogen, schoolresultaten en de nachtrust, geven
12- tot 18-jarigen vaker aan een positieve invloed van sociale media te ervaren dan 18- tot
25-jarigen. De 12-18 jarigen spenderen ook meer tijd op social media.

- Het actieve gebruik van sociale media onder jongeren kan invloed hebben, zowel
positief als negatief, op het concentratievermogen en verschillende levensaspecten,
zoals school- of studieresultaten, werk, contact met familie of vrienden, en nachtrust.
Desalniettemin geeft het grootste deel van de jongeren aan dat zij hiervan geen invloed
ervaren, behalve als het gaat om het contact met familie en vrienden.

Als het gebruik van sociale media het leven van jongeren wel beïnvloedt, is dit volgens
jongeren vooral negatief van aard, ook hier met uitzondering van de contacten met
anderen. Zo vindt 39 procent van de jongeren dat sociale media hun
concentratievermogen negatief beïnvloeden. De meerderheid van de jongeren die een
negatieve invloed aangeven, zegt dat sociale media vooral afleidend zijn onder het
huiswerk maken, studeren of tijdens de les of het college.
Als er een berichtje binnenkomt, willen ze meteen kijken. Jongeren zeggen teveel tijd te
spenderen aan sociale media terwijl er eigenlijk andere dingen gedaan moeten worden.
Ruim een kwart ervaart een negatieve invloed van sociale media als het gaat om hun
nachtrust. De meeste jongeren geven aan dat zij voor het slapen gaan nog sociale media
bekijken en hier langer mee bezig zijn dan gepland, waardoor ze minder lang kunnen
slapen. Een enkeling geeft aan ’s nachts wakker te worden door inkomende berichten of
niet in slaap te kunnen vallen door onrust, vervelende berichten of het licht van het
beeldscherm.

+ Ruim een vijfde vindt dat sociale media vooral een negatieve uitwerking hebben op hun
school- of studieresultaten, en 11 procent ervaart dit als het gaat om hun werk. Bij familie- en
vriendencontact tekent zich een ander beeld. Slechts 4 procent van de jongeren ervaart op
dit vlak vooral een negatieve impact. Een kleine meerderheid van 52 procent vindt juist dat
sociale media een positieve uitwerking hebben op deze contacten. Veel jongeren geven aan
dat ze door sociale media in contact blijven met familie en vrienden die elders wonen.
Daarnaast zeggen jongeren dat ze meer of vaker contact hebben, gemakkelijk en snel contact
kunnen leggen omdat mensen meteen bereikbaar zijn en gemakkelijk afspraken kunnen
maken via sociale media.

Conclusie:

Toch zegt bijna een vijfde van de jongeren verslaafd te zijn aan sociale media. Over het
algemeen hechten 12- tot 18-jarigen meer waarde aan sociale media dan 18- tot 25-jarigen
en meisjes meer dan jongens.

Hoewel jongeren actief gebruik maken van sociale media, ervaart de meerderheid geen
invloed ervan op het concentratievermogen en uiteenlopende levensaspecten, zoals school-
of studieresultaten, werk en nachtrust. Het contact met familie en vrienden vormt hierop een
uitzondering. Een kleine meerderheid vindt dat sociale media een positieve uitwerking
hebben op deze contacten. Volgens jongeren die wel een invloed ervaren op andere
levensaspecten is dit vooral negatief van aard. Zij zien sociale media veelal als een afleiding
die hen regelmatig van hun (huis)werk of uit hun slaap houdt.
8. Wat gebeurt er tijdens de ontwikkeling een adolescent? (GW-driehoek)
o Omgeving

-Peers (leeftijdsgenoten)
School, social media
Losmaking van ouders, onthechting van ouders  hechting aan leeftijdsgenoten

o Biologie
Lichamelijk

-Lengtegroei
-Jongens spierweefsel, meisjes vetweefsel
-Primaire (baarmoeder, eierstokken, schaamlippen, clitoris, penis, ballen en balzak) en
secundaire geslachtsrijpheid

Hersenontwikkeling: meisjes lopen voor op jongens, 1.5 jaar

-Meisjes eerst secundair, daarna primair, bij jongens andersom

Hersenontwikkeling puber en adolescent (functies en wel of nog niet ontwikkeld en de


gevolgen daarvan)
Volwassenen rationeel, pubers emoties
Amygdala, hippocampus nemen toe

Prefrontale cortex (zelfbeheersing)


Limbische gebieden (groep structuren tussen hersenstam en hersenschors) groeien 
behoefte aan nieuwe dingen proberen adolescenten risicogedrag  niet verstandige
denkwijze door nog niet ontwikkelde prefrontale cortex

o Gedrag
-Hersenontwikkeling tot en met 25 jaar
-Helikopterview, minder hersenverbindingen, lage concentratieboog

-Amygdala (emoties, empathisch vermogen)


-Abstracte/complexe informatieverwerking
-Piaget: formeel-operationeel denken vanaf 12 jaar
-Intra-individueel (binnen een persoon) en interindividueel (tussen verschillende personen)
 denken verschilt in leeftijd en gebied
Overgang van concreet-operationeel naar formeel-logisch denken

-Hypothetisch-deductief denken: vermogen om abstracte begrippen volledig te begrijpen en


te overdenken.
Literatuur

Zo blijkt uit onderzoek dat een ongezonde leefstijl op jonge leeftijd een verhoogde kans geeft op bepaalde
ziekten, zoals diabetes mellitus en kanker (Reilly et al., 2003; Dom en Bogaerts, 2004; Anderson en Baum- berg,
2006). Daarnaast heeft een ongezonde leefstijl in- vloed op de psychische en fysieke gesteldheid van jonge- ren
(Brook et al., 2002; Agrawal et al., 2004; Couwenbergh, 2009).

Ongezond gedrag heeft niet alleen gevolgen voor de ge- zondheid op latere leeftijd, maar ook voor de
onderwijsloop- baan en de arbeidsmarktsituatie. Uit onderzoek van Cros- noe (2007) blijkt bijvoorbeeld dat er een
relatie is tussen alcoholgebruik, drugsgebruik en overgewicht, en een lagere doorstroom naar het hoger onderwijs
na de middelbare school. Het behaalde opleidingsniveau is weer van invloed op het succes op de arbeidsmarkt,
zie onder andere het onderzoek van Traag et al. (2004). Ook kan ongezond ge- drag invloed hebben op de
gezinsvorming. Zo kunnen alco- hol- en drugsgebruik leiden tot ongeremder seksueel ge- drag, wat
tienerzwangerschappen tot gevolg kan hebben

You might also like